gepubliceerd op 31 december 2003
Besluit van de Waalse Regering houdende de Waalse Ambtenarencode
MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST
18 DECEMBER 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende de Waalse Ambtenarencode
De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 2 en § 3, vervangen bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;
Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 39, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en bij de wet van 29 december 1990, artikel 39bis en 43, gewijzigd bij de wet van 3 april 1995;
Gelet op het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken, inzonderheid op artikel 4, 3°;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 maart 2003;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 20 maart 2003;
Gelet op de instemming van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 8 januari 2003;
Gelet op de instemming van de Minister der Pensioenen, gegeven op 16 april 2003;
Gelet op het protocol nr. 139/4 van het Comité gemeen aan alle overheidsdiensten, opgesteld op 2 december 2003;
Gelet op de protocollen nrs. 365, 366, 368, 369 en 371 van Sectorcomité XVI, opgesteld op 20 december 2002;
Gelet op de beraadslaging van de Waalse Regering op 9 januari 2003 over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen een termijn van minder dan één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 35.184/2, gegeven op 23 juni 2003, overeenkomstig artikel 84 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN HET GEWEST TITEL I. - De hoedanigheid van ambtenaar, rechten en plichten Art. LI.TI.1. De hoedanigheid van gewestelijk ambtenaar wordt erkend aan elk statutair personeelslid dat vastbenoemd is in de diensten van de Waalse Regering of in een instelling waarop het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren van toepassing is, hierna instellingen genoemd.
Art. LI.TI.2. § 1. De ambtenaren vervullen hun ambt op loyale, gewetensvolle en integere wijze onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.
Ze zijn ertoe gehouden de vigerende wetten en regelgevingen, evenals de procedures en richtlijnen van de overheid waaronder ze ressorteren, na te leven.
Zij eerbiedigen de arbeidsinstrumenten die hen ter beschikking worden gesteld, gebruiken ze voor beroepsdoeleinden en volgens de regels vastgesteld door de overheid waarvan ze afhangen.
In hun dagelijks werk houden ze rekening met het handvest inzake goed bestuurlijk gedrag opgenomen in bijlage I bij dit besluit. § 2. De ambtenaren gaan begripsvol en vrij van enige discriminatie om met de gebruikers van hun dienst. Zij waarborgen de gebruikers een gelijke behandeling zonder onderscheid van onder meer nationaliteit, geslacht, maatschappelijke of etnische afkomst, religie of overtuigingen, handicap, leeftijd of sexuele geaardheid. § 3. Buiten de uitoefening van hun ambt voorkomen de ambtenaren elk gedrag dat het vertrouwen van het publiek in hun dienst zou kunnen schokken. § 4. Giften, gratificaties of enigerlei voordeel mogen de ambtenaren noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, zelfs buiten de uitoefening van hun ambt om maar op grond ervan, vragen, eisen of krijgen. § 5. De ambtenaren behandelen hun dossiers en formuleren de adviezen die bestemd zijn voor hun hiërarchische meerderen en de Regering los van elke invloed van buitenaf en geven geen enkel persoonlijk belang gehoor. De ambtenaren onthouden zich ervan deel te nemen aan het treffen van beslissingen in dossiers waar zij zelf een persoonlijk belang in hebben. § 6. De ambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van techniek, regelgeving en onderzoek in de aangelegenheden waar ze beroepsmatig mee belast zijn.
Art. LI.TI.3. § 1. De ambtenaren genieten spreekrecht ten opzichte van de feiten waarvan ze in de uitoefening van hun ambt kennis van hebben. § 2. Het is hun enkel verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er geen eindbeslissing is getroffen, evenals voor de feiten die, als ze eenmaal bekend zijn gemaakt, schade kunnen berokkenen aan de concurrentiële positie van de instelling waar de ambtenaar tewerkgesteld is.
De bepalingen van het eerste lid gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd. § 3. De ambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor hun taakvervulling. § 4. Elke rijksambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en er een kosteloos afschrift van te krijgen. § 5. De deelneming van de ambtenaar aan een overlegde werkonderbreking mag voor die ambtenaar er enkel toe leiden dat hem voor de onderbrekingsperiode zijn wedde ontnomen wordt. § 6. De ambtenaren hebben recht op de vorming die voor hun arbeid nuttig is. In die opleiding wordt voorzien overeenkomstig de Titels V en VI van dit boek. § 7. De ambtenaren hebben het recht om zowel door de hiërarchische meerderen als door de ondergeschikten waardig te worden behandeld.
TITEL II. - Algemene bepalingen Art. LI.TII.1. De graad is de titel die de ambtenaar in de hiërarchie situeert en hem ertoe machtigt één van de betrekkingen van de personeelsformatie die met die graad overeenstemt, te bekleden.
De graden worden ingedeeld in rangen en de rangen in niveaus.
Art. LI.TII.2. De rang bepaalt het betrekkelijk belang van een graad in zijn niveau.
De rangen worden tussen de niveaus ingedeeld als volgt : 1° in het niveau 1, zes rangen aangewezen door de letter A;2° in het niveau 2+, drie rangen aangewezen door de letter B;3° in het niveau 2, drie rangen aangewezen door de letter C;4° in het niveau 3, drie rangen aangewezen door de letter D;5° in het niveau 4, drie rangen aangewezen door de letter E. Art. LI.TII.3. De graden worden tussen de rangen ingedeeld als volgt : 1° in de rang A1, de graad van secretaris-generaal;2° in de rang A2, de graad van directeur-generaal, administrateur-generaal, elk ambt bepaald bij het decreet tot oprichting van een instelling en die erin bestaat de algemene leiding erover permanent te waarborgen;3° in de rang A3, de graad van inspecteur-generaal, adjunct-administrateur-generaal, adjunct-directeur-generaal, wetenschappelijk inspecteur-generaal;4° in de rang A4, de graad van directeur, adviseur, wetenschappelijk directeur;5° in de rang A5, de graad van eerste attaché;6° in de rang A6, de graad van attaché, wetenschappelijk attaché;7° in de rang B1, de graad van eerste gegradueerde;8° in de rang B2, de graad van eerstaanwezend gegradueerde;9° in de rang B3, de graad van gegradueerde;10° in de rang C1, de graad van eerste assistent;11° in de rang C2, de graad van eerstaanwezend assistent;12° in de rang C3, de graad van assistent;13° in de rang D1, de graad van eerste adjunct;14° in de rang D2, de graad van eerstaanwezend adjunct;15° in de rang D3, de graad van adjunct;16° in de rang E1, de graad van eerste operator;17° in de rang E2, de graad van eerstaanwezend operator;18° in de rang E3, de graad van operator. Art. LI.TII.4. De ambtenaren-generaal zijn de mandatarissen van de rangen A1, A2 en A3.
De leidend ambtenaren-generaal zijn de mandatarissen van de rangen A1 en A2.
Art. LI.TII.5. De graden van de eerste twee rangen van niveau 4 vormen een vlakke loopbaan.
Art. LI.TII.6. Enkel de betrekkingen van attaché, gegradueerde, assistent, adjunct en operator kunnen via werving worden ingevuld.
Art. LI.TII.7. § 1. Elk ministerie wordt geleid door een secretaris-generaal.
De secretaris-generaal coördineert de diensten van het ministerie en waarborgt de eenheid van beheer.
Hij beheert de diensten die het organogram van het Ministerie hem toewijst en hun personeelsbezetting.
Hij kan elke aangelegenheid die onder een directoraat-generaal ressorteert, ter sprake brengen. § 2. Elk directoraat-generaal wordt geleid door een directeur-generaal.
De directeur-generaal leidt de diensten die het organogram van het Ministerie hem toewijst en hun personeelsbezetting. § 3. Elke afdeling wordt geleid door een inspecteur-generaal. § 4. Elke directie wordt geleid door een directeur. § 5. De secretaris-generaal oefent de bevoegdheden van de directeur-generaal uit ten opzichte van het personeel van de diensten die het organogram van het Ministerie aan de Secretaris-generaal toewijst. § 6. De Regering stelt voor elke aangelegenheid die in dit besluit vermeld wordt de bevoegdheidsopdrachten die aan de ambtenaren van rang A1 en A2 verleend worden, vast. Hij somt de bevoegdheidsopdrachten op die de ambtenaren van de rangen A1 en A2 verder kunnen overdragen.
Art. LI.TII.8. § 1. De Regering stelt de personeelsformatie van het ministerie vast, evenals de benaming van de directoraten-generaal, afdelingen en directies.
De personeelsformatie drukt de maximumbehoeften aan personeel per niveau en per pool uit voor de vervulling van de opdrachten die de diensten worden toegewezen, evenals de begeleidingsfuncties in de rangen A5, B1 of C1.
Onder begeleidingsfunctie in de rang A5 dient een betrekking te worden verstaan die de verantwoordelijkheid voor de organisatie van een dienst en de evaluatie van de arbeid van het personeel inhoudt.
Onder begeleidingsfunctie in de rangen B1 en C1 dient een betrekking te worden verstaan die de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de arbeid binnen een team en de verificatie van diens uitvoering inhoudt.
Onder pool dient een groep betrekkingen te worden verstaan in de centrale diensten en de buitendiensten van een directoraat-generaal of een secretariaat-generaal in de rangen E3 tot en met A5, de begeleidingsfuncties A5, B1 of C1 uitgesloten.
Onder dienst dient een directie of een entiteit te worden verstaan die in de buitendiensten niet als directie is opgericht.
Onder hiërarchische meerdere dient elke ambtenaar-generaal, elke ambtenaar van de rang A4 of A5 of A6 belast met het beheer van een dienst te worden verstaan. § 2. Het strategisch comité bedoeld in artikel LI.TIX.CIII.1 stelt een functioneel kader vast die de betrekkingen van de pool tussen de verschillende directies verdeelt.
Het functioneel kader bepaalt de beroepen waaraan de betrekkingen beantwoorden. § 3. Onder geschiktheid wordt een betrekkelijk stabiele, geestelijke of lichamelijke, ingesteldheid die een individu kenmerkt verstaan. De geschiktheid valt onder de potentialiteiten : al is ze vereist om een bepaalde taak uit te voeren, ze kan evenwel latent blijven zolang de uitoefening van bepaalde activiteiten haar bestaan niet openbaart. De geschiktheid wordt gemeten aan de hand van tests of gestandardiseerde proeven met een psychometrisch karakter.
Onder capaciteit wordt de daadwerkelijke, rechtstreeks waarneembare en meetbare uitvoering van een geschiktheid verstaan. De capaciteit wordt verworven via een aanvankelijke leertijd, wordt dankzij de praktijk of formele processen van voortgezette opleiding verrijkt.
Onder vaardigheid wordt de uitvoering van een gestructureerd en gehiërarchiseerd systeem van theoretische of procedurale kennis verstaan, van praktische vaardigheden en psychosociale gedragshoudingen, op die wijze dat een goed geproduceerd of een dienst verleend wordt in een bepaalde context en met een bepaald kwaliteitsniveau. De uitoefening van een vaardigheid wordt altijd in een concrete situatie vastgesteld en kan van de éne op de andere situatie overgedragen worden.
Onder overkoepelende vaardigheden worden vaardigheden verstaan die gemeen zijn aan en vereist zijn voor de uitoefening van verschillende activiteiten of beroepen.
Onder beroep dient een geheel aan vaardigheden en capaciteiten te worden verstaan die vereist zijn voor de uitoefening van bepaalde categorieën van functies. § 4. In de rangen A6, B3 en C3 wordt voor het behoren tot een beroep zoals bedoeld in bijlage II bij dit besluit ervan uitgegaan dat één of verschillende diploma's of studiegetuigschriften gehouden worden overeenkomstig de lijst van bijlage III of wordt uitgegaan van de bevordering door overgang naar het hogere niveau.
In de wervingsrangen van de niveaus 3 en 4 wordt er voor het behoren tot een beroep uitgegaan van bijzondere kennis of capaciteiten overeenkomstig de lijst van bijlage II. Art. LI.TII.9. De wijzigingen van de functionele personeelsformatie worden minstens één maal per maand door de directeuren-generaal aan de secretaris-generaal medegedeeld, die ze aan de leden van de Regering meedeelt.
Art. LI.TII.10. De procedure voor de toewijzing van een betrekking kan voor een bevorderingsbetrekking één jaar voor de datum waarop vaststaat dat de betrekking vacant wordt aanvangen, twee jaar voor de datum waarop vaststaat dat de betrekking vacant wordt voor een wervingsbetrekking.
Art. LI.TII.11. Een vacante betrekking van directeur wordt achtereenvolgens ingevuld bij : 1° mutatie op verzoek van een ambtenaar van dezelfde graad die tot de personeelsformatie behoort waarin de betrekking vacant is;2° bevordering door verhoging in graad van een ambtenaar die al dan niet tot de personeelsformatie behoort waar de betrekking vacant is en mutatie op verzoek van een ambtenaar van dezelfde graad die niet behoort tot de personeelsformatie waar de betrekking vacant is. Indien een betrekking vrij komt te staan door mutatie van diens titularis wordt ze evenwel rechstreeks ingevuld door bevordering door verhoging in graad.
Art. LI.TII.12. § 1. Een vacante betrekking van eerste attaché, eerste gegradueerde, eerstaanwezend gegradueerde, eerstaanwezend gegradueerde, eerste assistent, eerstaanwezend assistent, eerste adjunct, eerstaanwezend adjunct en eerste operator wordt achtereenvolgens ingevuld bij : 1° mutatie op verzoek van een ambtenaar van de personeelsformatie waar de betrekking vacant is;2° bevordering door verhoging in graad van een ambtenaar van de personeelsformatie waar de betrekking vacant is;3° mutatie op verzoek van een ambtenaar van een andere personeelsformatie dan de personeelsformatie waar de betrekking vacant is of bevordering door verhoging in graad van een ambtenaar van een andere personeelsformatie dan de personeelsformatie waar de betrekking vacant is. Indien een betrekking vrij komt te staan door mutatie van diens titularis wordt ze evenwel rechstreeks ingevuld overeenkomstig § 1, 2°. § 2. Een vacante wervingsbetrekking wordt achtereenvolgens ingevuld bij : 1° bevordering door overgang naar het hogere niveau van een ambtenaar die al dan niet behoort tot de personeelsformatie waar de betrekking vacant is;2° mutatie op verzoek van een ambtenaar die al dan niet tot de personeelsformatie behoort waar de betrekking vacant is;3° werving. Art. LI.TII.13. Voor de toepassing van dit artikel vormen de betrekkingen van de graden eerstaanwezend operator en operator een vlakke loopbaan en loopt de ene in de andere over.
Een vacature in die betrekkingen wordt achtereenvolgens ingevuld bij : Mutatie op verzoek van een ambtenaar die al dan niet behoort tot de personeelsformatie waar de betrekking vacant is; werving.
Een vacante betrekking die vrij komt te staan na mutatie van dienst titularis wordt evenwel rechtstreeks ingevuld door werving.
Art. LI.TII.14. Jaarlijks vóór 31 januari maakt de secretaris-generaal een nominatief jaarboek der ambtenaren bekend met vermelding van hun graad, hun diploma, hun geboortedatum, hun rangschikking, hun beroep, het welslagen voor de valideringsproef van de verworven vaardigheden bedoeld in titel VI, Hoofdstuk III, van dit Boek, waarbij rekening gehouden wordt met hun administratieve anciënniteit vastgesteld overeenkomstig artikel LI.TXIII.CII.1.
Art. LI.TII.15. De administratieve standplaats van de ambtenaar is vastgesteld op de plaats waar zijn dienst gevestigd is of op elke andere plaats indien deze overeenstemt met de plaats waar zijn beroepsactiviteiten doorgaans plaatsvinden.
TITEL III. - Werving en loopbaan HOOFDSTUK I. - Werving Art. LI.TIII.CI.1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd zonder de volgende toelaatbaarheidsvereisten zoals volgt te vervullen : 1° een gedrag hebben dat overeenstemt met de vereisten van het ambt;2° burger- en politieke rechten genieten;3° voldoen aan de wetten op de dienstplicht;4° het bezit van de medische geschiktheid die vereist is voor de uitoefening van het ambt kunnen aantonen;5° houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat in verband staat tot het niveau van de graad die volgens de tabel vermeld in bijlage II toegewezen wordt;6° de voorwaarden vervullen voor de toegang tot de betrekking vastgesteld bij de vacantverklaring van de betrekking;7° geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen dat georganiseerd wordt door de afgevaardigd bestuurder van de Selor;8° met vrucht een stage doorlopen. Art. LI.TIII.CI.2. De benoeming heeft uitwerking vanaf de dag van toelating tot de stage.
Art. LI.TIII.CI.3. De hoedanigheid van ambtenaar wordt bevestigd door de eed die afgelegd wordt in de bewoordingen vastgesteld bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
HOOFDSTUK II. - Stage Art. LI.TIII.CII.1. De stage heeft een duur van één jaar voor de kandidaat-ambtenaren van de niveaus 1 en 2+ en een duur van zes maanden voor de kandidaat-ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4.
Voor de berekening van de duur van de stage worden alle periodes waarin de stagiair zich in een dienstactiviteitspositie bevindt, in overweging genomen.
De periodes van jaarlijks verlof, syndicaal verlof, omstandigheidsverlof, verlof wegens overmacht, verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet van een lid van de Waalse Regering uitgezonderd schorsen de verlofperiodes waarop de stagiair van niveau 1 of 2+ recht heeft de duur van de stage evenwel zodra de totale duur ervan de veertig dagen overschrijdt. Voor de stagiair van niveau 2, 3 of 4 wordt die duur teruggebracht tot twintig dagen.
Art. LI.TIII.CII.2. De secretaris-generaal benoemt de door de Selor aangewezen geslaagde in de hoedanigheid van stagiair.
De benoeming in de hoedanigheid van stagiair heeft onmiddellijke uitwerking. Zij heeft evenwel uitwerking : 1° bij verstrijken van elke onbeschikbaarheidsperiode van de stagiair voor zover ze voortvloeit uit de uitvoering van wettelijke verplichtingen;2° bij verstrijken van een periode van hoogstens drie maanden aangevraagd door een geslaagde om een zelfstandige hoofdactiviteit af te handelen;3° bij verstrijken van elke onbeschikbaarheidsperiode van de stagiair die voortvloeit uit overmacht voor zover ze de zes maanden niet overschrijdt. Art. LI.TIII.CII.3. § 1. De evaluatieverslagen van de stagiairs van de niveaus 1 en 2+ worden collegiaal opgesteld door de ambtenaar van minstens rang A4 onder wie de stagiair ressorteert en de directeur van de vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest of diens gemachtigde, die aangewezen wordt onder de ambtenaren van niveau 1 van een directie vorming. § 2. De evaluatieverslagen van de stagiairs van de niveaus 2, 3 en 4 worden opgesteld door de ambtenaar van minstens rang A4 onder wie de stagiair ressorteert.
De ambtenaar van minstens rang A4 maakt de evaluatieverslagen aan de directie vorming over.
De directeur van de vorming of diens gemachtigde, die aangewezen wordt onder de ambtenaren van niveau 1 van een directie vorming, kan zijn samenwerking verlenen aan de ambtenaren die belast zijn met de evaluatie van de stagiairs van de niveaus 2, 3 en 4. § 3. Indien de stagiair zijn stage doorloopt op een ministerieel kabinet van een Lid van de Waalse Regering, stelt de Minister of diens gemachtigde de evaluatieverslagen bedoeld in de §§ 1 en 2 op.
Art. LI.TIII.CII.4. § 1. Van de evaluatiecriteria van de stagiair wordt hem kennis gegeven bij aanvang van de stage. Het betreft beoordelingscriteria voor de prestaties en beoordelingscriteria voor de geschiktheid.
De beoordelingscriteria voor de prestaties zijn volgende : - Kwaliteit van de arbeid (kwaliteit en graad van voltooiing van de arbeid - zonder het kwantitatieve rendement in aanmerking te nemen), zorgvuldigheid, juistheid en nauwkeurigheid. - Hoeveelheid arbeid (hoeveelheid arbeid verricht in een tijdsbestek bepaald zonder de kwaliteit van de arbeid in aanmerking te nemen - capaciteit voor de beoordeelde om het geheel van de taken van zijn ambt te verrichten). - Polyvalentie (capaciteit om uiteenlopende werken te verrichten en andere posities te bekleden dan die welke de stagiair worden toevertrouwd). - Beschikbaarheid (reactie van belanghebbende op de dwingende omstandigheden die voortvloeien uit de bijzondere voorwaarden of uit een verandering in het arbeidsmilieu). - Creativiteit, initiatief (capaciteit van de stagiair om nieuwe ideeën uit te denken en te bevorderen als geschiktheid om te reageren op onverwachte gebeurtenissen). - Teamgeest en sociale vaardigheid (capaciteit van de stagiair om in groep te werken met het oog op de verwezenlijking van een gemeenschappelijke doelstelling en bij te dragen tot het behoud van een aangenaam arbeidsmilieu). - Zin voor solidariteit (capaciteit om zijn collega's te helpen). § 2. De beoordelingscriteria voor de geschiktheid zijn volgende : - Inschakeling in het arbeidscircuit (kennis van het milieu, van de instellingen en besturen van het gewest, van de doelstellingen van de dienst). - Aanleren van het beroep (beheersen van de regelgeving en technieken van het beroep, kennis van de context, contacten). - Overeenstemming met het ambt. - Geschiktheid om te evolueren. § 3. De evaluatieverslagen worden opgesteld op een document waarvan het model als bijlage IV is opgenomen.
De evaluatie wordt verricht na een onderhoud met de stagiair.
Art. LI.TIII.CII.5. De stagiair voldoet aan de stage indien de meerderheid van de evaluatiecriteria positief is.
Art. LI.TIII.CII.6. Het eerste verslag wordt overgemaakt voor het einde van de derde maand wat betreft de stagiairs van niveaus 1 en 2+ en voor het einde van de tweede maand wat betreft de stagiairs van niveaus 2, 3 en 4.
Het tweede verslag wordt overgemaakt voor het einde van de negende maand wat betreft de stagiairs van de niveaus 1 en 2+ en voor het einde van de vierde maand wat betreft de stagiairs van de niveaus 2, 3 en 4.
Art. LI.TIII.CII.7. Indien uit één van de verslagen blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, kan de Regering nog voor de stage afloopt : 1° tot de verlenging van de stage beslissen met een duur die de helft van de aanvankelijke stageduur niet mag overschrijden;2° tot een poolverandering in dezelfde personeelsformatie beslissen;3° de stagiair zijn ontslag betekenen. Bij verlenging van de stage wordt er een verslag ovvergemaakt uiterlijk één maand voor het einde van de stage.
De verandering van pool houdt van rechtswege de verlenging van de stage in met een duur die de helft van de aanvankelijke stageduur niet mag overschrijden.
Art. LI.TIII.CII.8. § 1. Er wordt een stagecommissie opgericht samengesteld uit de secretarissen-generaal van de ministeries of hun gemachtigden van rang A3 en de directeur-generaal onder wie de stagiair ressorteert.
De secretaris-generaal van het ministerie van het Waalse Gewest neemt het voorzitterschap van de commissie waar.
De directeur van de vorming en de ambtenaar van minstens rang A4 bedoeld in artikel LI.TIII.CII.3. § 1 en 2 wonen de vergadering met raadgevende stem bij. § 2. Indien uit de evaluatieverslagen blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, wordt dat door de directeur van de vorming aanhangig gemaakt bij de commissie.
Na de stagiair te hebben gehoord, kan de commissie de Regering voorstellen om de stage te verlengen of om de stagiair aan een andere pool toe te wijzen.
De Commissie kan het ontslag van de stagiair voorstellen. De voorzitter van de Commissie geeft de stagiair onverwijld kennis van het voorstel tot ontslag.
Indien ontslag wordt voorgesteld, beschikt de stagiair over een beroep voor de Kamer van beroep bedoeld in artikel LI.TXI.CI.1.
De Regering treft zijn beslissing binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het advies van de Kamer van beroep, uitgebracht binnen de termijn bedoeld in artikel LI.TXI.CII.9.
Het uitblijven van een beslissing binnen die termijn wordt geacht de stagiair gunstig te zijn.
Art. LI.TIII.CII.9. De Regering verricht de vaste benoeming van de stagiair.
Art. LI.TIII.CII.10. De stagiair die de Regering beslist te ontslaan tijdens de stage of na afloop ervan, omdat hij niet voldoet, krijgt behalve in het geval van een zware fout, een opzegtermijn van drie maanden.
HOOFDSTUK III. - Medische geschiktheid Afdeling 1. - Lichamelijke geschiktheid Art. LI.TIII.CIII.1. De kandidaat : 1° die aan geen enkele kwaal lijdt die onverenigbaar is met de normale uitoefening van het ambt, mits in voorkomend geval de noodzakelijke aanpassingen;2° die aan de bijzondere lichamelijke geschiktheidseisen die door de Regering worden vastgesteld voor de uitoefening van bepaalde ambten, beantwoordt toont aan dat hij in het bezit is van de lichamelijke geschiktheid die vereist is om het ambt waarvoor hij aangeworven is, uit te oefenen. Art. LI.TIII.CIII.2. Het nazicht van de lichamelijke geschiktheid wordt door de Regering bij de dienst medisch toezicht aangevraagd die hij aanwijst overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht.
Art. LI.TIII.CIII.3. Het nazicht van de lichamelijke geschiktheid door de dienst medisch toezicht wordt voor de indienstneming verricht.
Art. LI.TIII.CIII.4. De toelaatbaarheid wordt uitgesproken door de dienst medisch toezicht ten opzichte van de kandidaat die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel LI.TIII.CIII.1.
Art. LI.TIII.CIII.5. De toelaatbaarheid onder voorbehoud wordt uitgesproken door de dienst medisch toezicht ten opzichte van de kandidaat over wiens lichamelijke geschiktheid men zich niet met zekerheid kan uitspreken.
De onder voorbehoud toegelaten kandidaat wordt tot de stage, de benoeming of de bevordering toegelaten.
Art. LI.TIII.CIII.6. De verdaging, namelijk het uitstellen van de beslissing tot toelaatbaarheid of niet-toelaatbaarheid, wordt door de dienst medisch toezicht uitgesproken ten opzichte van de kandidaat die lijdt aan een zich ontwikkelende of zich herhalende kwaal die de normale uitoefening van het ambt waarvoor hij is aangeworven in de weg staat.
Indien hij reeds in dienst is getreden, wordt de verdaagde kandidaat van ambtswege door de Regering uit zijn ambt ontheven.
De verdaagde kandidaat verliest het voordeel van zijn rangschikking tot op het ogenblik waarop hij toelaatbaar of toelaatbaar onder voorbehoud wordt verklaard.
Art. LI.TIII.CIII.7. De niet-toelaatbaarheid wordt uitgesproken door de dienst medisch toezicht ten opzichte van de kandidaat die niet voldoet aan de vereisten bedoeld in art. LI.TIII.CIII. 1.
De niet-toegelaten kandidaat wordt uitgesloten, indien hij nog niet in dienst is getreden, of wordt ambtshalve uit zijn ambt ontheven door de Regering, indien hij reeds in dienst is getreden.
Art. LI.TIII.CIII.8. Onverminderd de onderzoeken waartoe de dienst medisch toezicht beslist, wordt de onder voorbehoud toegelaten of verdaagde kandidaat alle zes maanden onderzocht, op eigen aanvraag of op aanvraag van de Regering.
Art. LI.TIII.CIII.9. De totale duur van de toelating onder voorbehoud of van de verdaging mag een periode van vijf jaar te rekenen van de dag van het eerste medisch onderzoek door de dienst medisch toezicht niet overschrijden.
Indien bij verstrijken van de periode van vijf jaar bedoeld in het eerste lid de dienst medisch toezicht zich niet definitief heeft kunnen uitspreken : 1° wordt de verdaagde kandidaat uitgesloten;2° wordt de onder voorbehoud toegelaten kandidaat van ambtswege door de Regering uit zijn ambt ontheven. Art. LI.TIII.CIII.10. Indien de kandidaat verwaarloosd heeft om gevolg te geven aan twee opeenvolgende oproepingen van de dienst medisch toezicht waarbij de tweede oproeping verricht is bij ter post aangetekend schrijven, licht de dienst medisch toezicht de Regering er onverwijld over in.
Zonder als toelaatbaar beoordeelde reden wordt de kandidaat uitgesloten, indien hij nog niet in dienst is getreden, of van ambtswege door de Regering uit zijn ambt ontheven indien hij reeds in dienst is getreden.
Afdeling II. - Onderzoek voor de indienstneming Art. LI.TIII.CIII.11. Indien na afloop van het medisch onderzoek voor de indienstneming verricht overeenkomstig de artikelen 125 en volgende van het Algemeen reglement over de bescherming van de arbeid en welzijn op het werk (hierna ARAB) de beslissing van de arbeidsgeneesheer tot de ongeschiktheid van de kandidaat voor een te bepalen periode besluit, wordt de kandidaat door de Regering verdaagd voor de periode bepaald door de arbeidsgeneesheer.
De verdaagde kandidaat verliest het voordeel van zijn rangschikking tot op het ogenblik waarop hij ofwel toelaatbaar ofwel toelaat onder voorbehoud wordt verklaard.
De Regering voegt bij de aanvraag bedoeld in artikel LI.TIII.CIII.2 de beslissing van de arbeidsgeneesheer bedoeld in het eerste lid.
Art. LI.TIII.CIII.12. Indien na afloop van het onderzoek voor de indienstneming verricht overeenkomstig de Codex van het welzijn op het werk de beslissing van de arbeidsgeneesheer tot de definitieve ongeschiktheid van de kandidaat besluit, wordt de kandidaat niet tot de stage toegelaten.
Art. LI.TIII.CIII.13. Indien de kandidaat verwaarloosd heeft om gevolg te geven aan twee opeenvolgende oproepingen van de dienst arbeidsgeneeskunde waarbij de tweede oproeping verricht is bij ter post aangetekend schrijven, licht de dienst medisch toezicht de Regering er onverwijld over in.
Zonder als toelaatbaar beoordeelde reden wordt de kandidaat door de Regering uit de wervingsreserve uitgesloten.
HOOFDSTUK IV. - Mandaten Art. LI.TIII.CIV13. De ambtenaren-generaal worden bij mandaat aangewezen overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Regering.
HOOFDSTUK V. - Loopbaan Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. LI.TIII.CV.1. Er zijn drie soorten bevorderingen : 1° de bevordering door verhoging in graad.2° de bevordering door overgang naar het hogere niveau;3° de bevordering in de vlakke loopbaan. Art. LI.TIII.CV.2. Op het einde van elk kwartaal van het kalenderjaar licht de secretaris-generaal de Regering in over de wervingsbetrekkingen, de betrekkingen van directeur en de begeleidingsfuncties die vacant dienen te worden verklaard ten opzichte van de bezetting van de personeelsformatie, ofwel omdat ze onbezet zijn, ofwel omdat ze in de vierentwintig komende maanden onbezet zullen zijn voor de wervingsbetrekkingen en binnen de twaalf maanden voor de betrekkingen van directeur en de begeleidingsfuncties.
De Regering beschikt over dertig dagen om zijn opmerkingen mede te delen aan de secretaris-generaal. Als die termijn eenmaal verstreken is, worden de betrekkingen door de secretaris-generaal vacant verklaard.
De Regering benoemt de ambtenaren die bevorderd zijn.
Art. LI.TIII.CV.3. De bevordering door verhoging in graad is de benoeming in een onmiddellijk hogere graad van hetzelfde niveau als het niveau waartoe de ambtenaar behoort. Ze is ondergeschikt aan het leegstaan van een betrekking van die graad. Een ambtenaar van rang A6 kan evenwel bij bevordering door verhoging in graad in de graad van directeur worden benoemd.
De bevordering door verhoging in graad heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de benoeming. Indien de betrekking evenwel nog bezet is op de datum van de benoeming, heeft de benoeming uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de graad daadwerkelijk ophoudt bezet te zijn.
Art. LI.TIII.CV.4. Het aantal bevorderingsbetrekkingen wordt volgens de volgende normen vastgesteld voor elke personeelsformatie : 1° voor de rang A5, weddeschaal A5S, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen A6 en A5 die de weddeschalen A6S en A5S genieten;2° voor de rang A5, weddeschaal A5, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen A5 en A6 die de weddeschalen A6 en A5 genieten;3° voor de rang B1, op 16 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen B3, B2 en B1;4° voor de rang B2, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen B3, B2 en B1;5° voor de rang C1, op 16 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen C3, C2 en C1;6° voor de rang C2, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen C3, C2 en C1;7° voor de rang D1, op 20 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen D3, D2 en D1;8° voor de rang D2, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen D3, D2 en D1;9° voor de rang E1, op 50 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen E3, E2 en E1. Zodra de bevorderingsbetrekkingen bedoeld in het eerste lid definitief onbezet zijn, worden de bevorderingen toegekend voor de kwartalen van het kalenderjaar aan de ambtenaren in de dienst zonder dat ze zich kandidaat hoeven te stellen, afzonderlijk van de mededeling bedoeld in de artikelen LI.TIII.CV.12 en LI.TIII.CV.16.
Voor de kaderfuncties in de rangen A5 of B1 of C1 kan een gedeelte van de bevorderingsbetrekkingen evenwel geïdentificeerd worden door de administratieve standplaats, de dienst en het beroep. De bevordering tot die begeleidingsfuncties maakt het voorwerp uit van een oproep tot kandidaten, elk kwartaal van het kalenderjaar.
Art. LI.TIII.CV.5. De bevordering door overgang naar het hogere niveau is de benoeming in een wervingsgraad van een hoger niveau dan het niveau waartoe de ambtenaar behoort. Ze is ondergeschikt aan het leegstaan van een betrekking van die graad.
De bevordering door overgang naar het hogere niveau heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de benoeming. Indien de betrekking evenwel nog bezet is op de datum van de benoeming, heeft de benoeming uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de graad daadwerkelijk ophoudt bezet te zijn.
Art. LI.TIII.CV.6. De bevordering in de vlakke loopbaan is de automatische benoeming in een hogere graad van hetzelfde niveau als het niveau waartoe de ambtenaar behoort zonder dat het een vacante betrekking van die graad hoeft te betreffen en zonder dat de ambtenaar zich kandidaat hoeft te stellen.
De vlakke loopbaan is enkel van toepassing op de bevorderingen van de rang E3 naar de rang E2 na acht jaar geldelijke anciënniteit en voor zover de ambtenaar niet getroffen is door een definitieve en niet-geschrapte tuchtmaatregel.
De bevordering in de vlakke loopbaan heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop alle vereiste voorwaarden zijn vervuld.
Afdeling II. - Bevordering door verhoging in graad in de graad van directeur Art. LI.TIII.CV.7. De ambtenaar van niveau 1, rang A5 of A6, die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° een niveau-anciënniteit van acht jaar tellen;2° de gunstige evaluatie aantonen;3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtmaatregel;4° houder zijn van het directie- of managementbrevet kan bevorder worden door verhoging in graad in de graad van directeur. Art. LI.TIII.CV.8. § 1. Het College bedoeld in LI.TIX.CI.1. stelt de procedure vast voor de oproep tot de kandidaten voor de betrekkingen die vacant zijn verklaard en licht er de Regering over in. § 2. De ambtenaar die voldoet aan de vereiste voorwaarden deelt jaarlijks aan de secretaris-generaal onder wie de betrekkingen vallen bij ter post aangetekend schrijven voor 1 november middels een formulier dat overeenstemt met het model vastgesteld in bijlage V de lijst van de betrekkingen van directeur mee waarnaar hij overgeplaatst dan wel bevorderd wenst te worden.
De mededeling geldt als kandidaatstelling voor de mutatie of bevordering naar de betrekkingen waarvan de toewijzingsprocedure aanvangt in de loop van het daarop volgend kalenderjaar.
Art. LI.TIII.CV.9. Het directiecomité, uitgebreid met de ambtenaar-generaal van rang A3 onder wie de in te vullen betrekking ressorteert stelt voor één januari een voorlopig voorstel van rangschikking van de kandidaten voor de mutatie binnen dezelfde personeelsformatie vast en een voorlopig voorstel van enige rangschikking van de kandidaten voor de bevordering door verhoging in graad en van de kandidaten voor de mutatie uit een verschillende personeelsformatie. Het voorlopig rangschikkingsvoorstel wordt met redenen omkleed. Daar wordt bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis van gegeven aan de kandidaten.
Elke kandidaat kan binnen de vijftien dagen van de kennisgeving zijn opmerkingen laten geworden of een bezwaarschrift indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over het bezwaarschrift binnen de twee maanden na ontvangst ervan na de bezwaarindiener te hebben gehoord indien laatstgenoemde die wens geuit heeft. De bezwaarindiener kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Van de met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de opmerkingen of het bezwaarschrift wordt bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis gegeven aan degene die een bezwaarschrift heeft ingediend of die zijn opmerkingen heeft laten geworden.
Bij wijziging van de eerste voorlopige rangschikking wordt van het definitieve met redenen omklede rangschikkingsvoorstel bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis gegeven aan alle kandidaten.
Afdeling III. - Bevordering door verhoging in graad tot de graden van eerste attaché, eerste gegradueerde, eerstaanwezend gegradueerde, eerste assistent, eerstaanwezend assistent, eerste adjunct, eerstaanwezend adjunct en eerste operator Art. LI.TIII.CV.10. Bevorderd door verhoging in graad kunnen worden : 1° tot de graad van eerste attaché, de attaché;2° tot de graad van eerste gegradueerde, de eerstaanwezend gegradueerde;3° tot de graad van eerstaanwezend gegradueerde, de gegradueerde;4° tot de graad van eerste assistent, de eerstaanwezend assistent;5° tot de graad van eerstaanwezend assistent, de assistent;6° tot de graad van eerste adjunct, de eerstaanwezend adjunct;7° tot de graad van eerstaanwezend adjunct, de adjunct;8° tot de graad van eerste operator, de eerstaanwezend operator. Art. LI.TIII.CV.11. § 1. Behalve voor de kaderfuncties in de rang A5 kan door verhoging in graad worden bevorderd de ambtenaar die de oudste ranganciënniteit bezit of in geval van gelijkheid de oudste dienstanciënniteit of in geval van gelijkheid die de oudste is en die voldoet aan volgende voorwaarden : 1° aantonen dat hij een gunstige evaluatie heeft;2° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;3° geslaagd zijn voor een proef voor de validering van de vaardigheden voor het betrokken beroep, waaraan hij deelgenomen heeft ten vroegste vier jaar na de benoeming in zijn huidige graad. § 2. Voor de kaderfuncties in de rang A5 kan door verhoging in graad worden bevorderd de ambtenaar die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° aantonen dat hij een gunstige evaluatie heeft;2° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;3° laureaat zijn van een proef voor de validering van de vaardigheden voor het betrokken beroep, waaraan hij deelgenomen heeft ten vroegste vier jaar na de benoeming in zijn huidige graad;4° acht jaar niveau-anciënniteit tellen. § 3. De proef voor de validering van de vaardigheden voor het betrokken beroep zoals bedoeld in titel VI, Hoofdstuk III van dit boek, geldt niet voor de niveaus 3 en 4.
De ambtenaren van de niveaus 3 en 4 dienen evenwel vormingen voor het verwerven van de vaardigheden voor de betrokken beroepen te volgen.
Zij kunnen bedoelde vormingen ten vroegste vier jaar na hun benoeming in hun huidige graad volgen.
De evaluatie van de ambtenaren van de niveaus 3 en 4 houdt rekening met de gevolgen van de vormingen voor het verwerven van de vaardigheden voor het betrokken beroep op de in de dienst verrichte arbeid.
Art. LI.TIII.CV.12. § 1. De ambtenaar die voldoet aan de vereiste voorwaarden deelt jaarlijks aan de secretaris-generaal onder wie de betrekkingen ressorteren bij ter post aangetekend schrijven vóór 1 november middels een formulier conform aan het model vastgesteld in bijlage VII de lijst der betrekkingen mee waarin hij bevorderd wenst te worden.
De mededeling geldt als kandidaatstelling voor de bevordering tot de betrekkingen waarvan de toewijzingsprocedure in de loop van het daarop volgende kalenderjaar zal aanvangen. § 2. Het College bedoeld in artikel LI.TIX.CI.1 stelt de modaliteiten vast voor de uitvoering van de procedure voor de oproep tot de kandidaten voor de vacant verklaarde betrekkingen en licht er de Regering over in.
Art. LI.TIII.CV.13. § 1. Behalve voor de kaderfuncties in de rang A5 stelt de secretaris-generaal de rangschikking vast en deelt hem aan de Regering mee. § 2. Voor de kaderfuncties in de rang A5 stelt het directiecomité, uitgebreid met de ambtenaar-generaal van rang A3 onder wie de in te vullen betrekking ressorteert, voor één januari een voorlopig voorstel vast voor de rangschikking van de kandidaten voor de mutatie binnen éénzelfde personeelsformatie. Bij ontstentenis van een kandidaat voor de mutatie stelt hij een voorlopig voorstel vast voor de rangschikking van de kandidaten voor de bevordering door verhoging in graad. Bij ontstentenis van een kandidaat voor de bevordering door verhoging in graad stelt hij een voorlopig voorstel vast voor de rangschikking van de kandidaten voor de mutatie uit een verschillende personeelsformatie. Het voorlopige rangschikkingsvoorstel wordt met redenen omkleed. Daar wordt bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis van gegeven aan de kandidaten.
Elke kandidaat kan binnen de vijftien dagen na de kennisgeving zijn opmerkingen laten geworden of een bezwaarschrift indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over het bezwaarschrift binnen de twee maanden na ontvangst na de bezwaarindiener te hebben gehoord indien laatstgenoemde die wens geuit heeft. De bezwaarindiener kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.
Van de met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de opmerkingen of het bezwaarschrift wordt bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis gegeven aan degene die een bezwaarschrift heeft ingediend of zijn opmerkingen heeft laten geworden.
Bij wijziging van de eerste voorlopige rangschikking wordt van een definitief met redenen omkleed rangschikkingsvoorstel kennis gegeven bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst aan alle kandidaten.
Afdeling IV. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau Art. LI.TIII.CV.14. Door overgang naar het hogere niveau kan worden bevorderd de ambtenaar van het of de lagere niveau(s) die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° aantonen dat hij een positieve evaluatie heeft;2° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;3° geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor de overgang naar betrokken niveau en beroep.De ambtenaar kan deelnemen aan voorbereidende vormingen en zich inschrijven voor het vergelijkend overgangsexamen ten vroegste vier jaar na zijn benoeming : a) in het niveau 4 voor de overgang naar niveau 3;b) in het niveau 3 of 4 voor de overgang naar niveau 2;c) in het niveau 2 voor de overgang naar het niveau 2+;d) in het niveau 2 of 2+ voor de overgang naar het niveau 1. Art. LI.TIII.CV.15. Bevorderd door overgang naar het hogere niveau kunnen worden : 1° in de graad van attaché, de ambtenaar van de niveaus 2+ of 2;2° in de graad van gegradueerde, de ambtenaar van niveau 2;3° in de graad van assistent, de ambtenaar van de niveaus 3 of 4;4° in de graad van adjunct, de ambtenaar van niveau 4. Art. LI.TIII.CV.16. § 1. De ambtenaar die voldoet aan de vereiste voorwaarden deelt jaarlijks aan de secretaris-generaal onder wie de betrekkingen ressorteren bij ter post aangetekend schrijven voor 1 november middels een formulier conform aan het model vastgesteld in bijlage VIII de lijst van de betrekkingen van attaché, gegradueerde, assistent of adjunct mee waartoe hij bevorderd wenst te worden door overgang naar het hogere niveau.
De mededeling geldt als kandidaatstelling voor de bevordering door overgang naar het hogere niveau voor de betrekkingen waarvan de toewijzingsprocedure aanvangt in de loop van het daarop volgende kalenderjaar. § 2. Het College bedoeld in artikel LI.TIX.CI.1 stelt de modaliteiten vast voor de uitvoering van de procedure voor de oproep tot de kandidaten voor de vacant verklaarde betrekkingen en licht er de Regering over in.
Art. LI.TIII.CV.17. De secretaris-generaal stelt de rangschikking vast en deelt ze aan de Regering mee.
HOOFDSTUK VI. - Hogere functies Art. LI.TIII.CVI.1. Een ambtenaar kan aangewezen worden om hogere functies uit te oefenen die beantwoorden aan ofwel een betrekking van de formatie waarvan de titularis afwezig is voor een voorspelbare duur van minstens twee maanden, ofwel een betrekking van de formatie die vacant is verklaard.
Art. LI.TIII.CVI.2. De aanwijzing voor de uitoefening van hogere functies kan verricht worden voor de betrekkingen van rang A4 evenals voor de begeleidingsfuncties van de rangen A5, B1 en C1.
Art. LI.TIII.CVI.3. § 1. Om aangewezen te worden voor de uitoefening van de hogere functies dienen volgende voorwaarden te worden vervuld : 1° tot dezelfde pool behoren;2° aantonen dat de evaluatie positief is;3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;4° de voorwaarde voor de toegang tot de rang A4, A5, B1 en C1 vervullen. § 2. Voor de rang A4 kan bij gebrek aan een ambtenaar die alle voorwaarden vervult, een ambtenaar aangewezen worden die niet houder is van het directiebrevet.
Onder ambtenaren die dezelfde voorwaarden vervullen, worden de hogere functies verleend aan de ambtenaar die het meest geschikt is om het ambt uit te oefenen.
Art. LI.TIII.CVI.4. De hogere functies worden al naar gelang van het geval beëindigd indien de titularis van het ambt zijn ambt wederopneemt of bij verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen van de dag waarop de betrekking vacant is verklaard.
Art. LI.TIII.CVI.5. In geval van aanwijzing voor de uitoefening van de hogere functies valt de administratieve standplaats van de ambtenaar samen met de betrekking die aan het ambt beantwoordt.
Art. LI.TIII.CVI.6. De ambtenaar die belast is met de hogere functies oefent alle rechten en prerogatieven uit, vervult alle plichten en draagt alle lasten die met de betrekking waarvoor hij aangewezen is, verbonden zijn.
Art. LI.TIII.CVI.7. De aanwijzingen voor de uitoefening van de hogere functies worden door de Regering verricht op gemotiveerd voorstel van het strategisch comité bedoeld in artikel LI.TIX.CIII.1..
Art. LI.TIII.CVI.8. In de voorwaarden bepaald bij LII.CIV.2. § 3 van deze Code kan een ambtenaar aangewezen worden om hogere functies te vervullen voor een betrekking van rang A1, A2 of A3.
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van aanstelling Art. LI.TIII.CVII.1. De wijziging van aanstelling is de overgang binnen dezelfde pool van een ambtenaar van een betrekking naar een andere betrekking van hetzelfde niveau en hetzelfde beroep of de wijziging van de plaats van aanstelling van een betrekking.
Door de directeur-generaal wordt beslist om redenen verbonden met het belang van de dienst en de goede werking ervan.
De wijziging van aanstelling naar een begeleidingsfunctie wordt verricht vanaf een betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep.
De wijziging van aanstelling vanaf een begeleidingsfunctie wordt naar een andere begeleidingsfunctie van dezelfde rang en hetzelfde beroep verricht.
Art. LI.TIII.CVI.2. De wijziging van aanstelling die geen wijziging van administratieve standplaats teweegbrengt, gebeurt zonder dat de instemming van de ambtenaar noodzakelijk is. Hij kan evenwel zijn standpunt uitdrukken voor de wijziging van aanstelling wordt doorgevoerd.
Art. LI.TIII.CVI.3. De wijziging van aanstelling die een wijziging van administratieve standplaats teweegbrengt : 1° dient te gebeuren met instemming van de ambtenaar indien de opdrachten van het directoraat-generaal niet gewijzigd worden;2° gebeurt zonder dat de instemming van de ambtenaar noodzakelijk is indien de opdrachten van het directoraat-generaal via regel- of decreetgeving gewijzigd worden. De ambtenaar wordt evenwel gereaffecteerd in een onbezette betrekking van dezelfde rang en hetzelfde niveau en van hetzelfde beroep in de administratieve standplaats die zich het dichtst bij zijn vorige betrekking bevindt.
HOOFDSTUK VIII. - Mutatie op verzoek van de ambtenaar Art. LI.TIII.CVIII.1. De mutatie is de overgang van een ambtenaar van een betrekking van een pool naar een betrekking van hetzelfde niveau en hetzelfde beroep van een andere pool van dezelfde personeelsformatie of van een verschillende personeelsformatie.
De mutatie naar een begeleidingsfunctie wordt verricht vanaf een betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep. De mutatie vanaf een begeleidingsfunctie wordt verricht naar een andere begeleidingsfunctie van dezelfde rang en hetzelfde beroep.
Art. LI.TIII.CVIII.2. De ambtenaar die voldoet aan de vereiste voorwaarden deelt jaarlijks aan de secretaris-generaal onder wie de betrekkingen ressorteren bij ter post aangetekend schrijven voor 1 november middels een formulier conform aan het model vastgesteld in bijlage IX de lijst der betrekkingen van zijn niveau en zijn beroep mee waarnaar hij overgeplaatst wenst te worden.
De mededeling geldt als kandidaatstelling voor de mutatie naar de betrekkingen waarvan de toewijzingsprocedure aanvangt in de loop van het daaropvolgende kalenderjaar.
De verzoeker voegt bij het formulier een curriculum vitae conform aan het model dat als bijlage VI is opgenomen.
Indien de ambtenaar maatschappelijke of familiale redenen inroept, wordt hij door de sociale dienst gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. De sociale dienst brengt een gemotiveerd advies uit ter attentie van de secretaris-generaal binnen de maand van het verzoek.
Bij meervoudige kandidaatstellingen voor dezelfde betrekking wordt de mutatie toegekend aan de ambtenaar met de hoogste rang die de oudste anciënniteit aantoont.
Indien maatschappelijke of familiale redenen als gegrond erkend worden, wordt van de anciënniteitsregel afgeweken.
Indien meerdere kandidaten voor dezelfde betrekking maatschappelijke of familiale redenen laten gelden, wordt de mutatie toegekend aan de ambtenaar met de hoogste rang die de oudste anciënniteit aantoont.
Het College bedoeld in artikel LI.TIX.CI.1 stelt de modaliteiten vast voor de uitvoering van de procedure voor de oproep tot de kandidaten voor de vacant verklaarde betrekkingen en licht er de Regering over in.
Art. LI.TIII.CVIII.3. Op voorstel van de secretaris-generaal onder wie de betrekking ressorteert, uitgebracht binnen de drie maanden na het verzoek, kent de Regering de mutatie toe.
De ambtenaar die een mutatie verkregen heeft, kan geen nieuw verzoek indienen voor een termijn van vier jaar.
HOOFDSTUK IX. - Permutatie Art. LI.TIII.CIX.1. De permutatie is de gelijktijdige mutatie van twee ambtenaren van hetzelfde niveau en hetzelfde beroep die hun respectievelijke aanstellingen omwisselen.
Voor de permutatie die minstens één begeleidingsfunctie inhoudt, dienen de ambtenaren van dezelfde rang en hetzelfde beroep te zijn.
In het niveau 1 is de permutatie evenwel enkel voor de ambtenaren van rang A6 en A5 mogelijk.
De permutatieen worden door de Regering toegekend.
Art. LI.TIII.CIX.2. Het verzoek om permutatie wordt door beide ambtenaren ondertekend. Elke ambtenaar richt zijn verzoek middels een formulier conform aan het model vastgesteld in bijlage X aan de secretaris-generaal onder wie hij ressorteert, bij ter post aangetekend schrijven.
De verzoekers voegen bij het formulier een curriculum vitae conform aan het model opgenomen als bijlage VI. HOOFDSTUK X. - Ambtshalve mutatie Art. LI.TIII.CX.1. In het geval van overdracht van een bevoegdheid binnen het gewest gebeurt de mutatie van de ambtenaren belast met die bevoegdheden van ambtswege op beslissing van de Regering.
Zij worden evenwel gereaffecteerd in een onbezette betrekking van dezelfde rang of hetzelfde niveau en van hetzelfde beroep in de administratieve standplaats die zich het dichtst bij hun vorige betrekking bevindt.
HOOFDSTUK XI. - Opname van een ambtenaar van een andere overheid of van een andere publiekrechtelijke rechtspersoon die van het Gewest afhangt Art. LI.TIII.CXI.1. De Regering kan in de personeelsformatie van een Ministerie of van een instelling elke ambtenaar opnemen die behoort tot de diensten van een andere Regering of tot een publiekrechtelijke rechtspersoon die onder het Waalse Gewest of een andere overheid ressorteert om een betrekking in de rangen E3 tot en met A4 te bekleden.
Bij overdracht van een bevoegdheid of een aangelegenheid naar het gewest wordt de personeelsformatie vooraf gewijzigd.
De ambtenaar dient aan alle voorwaarden te voldoen die bepaald zijn bij dit boek I om een betrekking bedoeld in het eerste lid te bekleden. Hij wordt door de Regering aangesteld op de datum van de opname, in afwijking van de bepalingen van titels II en III van dit boek.
De modaliteiten van dit boek met betrekking tot de mutatie geleden mutatis mutandis voor de opgenomen personen.
TITEL IV. - Werving en loopbaan van gehandicapte personen HOOFDSTUK I. - Verplichting om gehandicapte personen te werk te stellen Art. LI.TIV.CI.1. Elk ministerie is ertoe verplicht in de loop van een kalenderjaar een aantal gehandicapte personen vastgesteld op twee en een half percent van de bezetting van de personeelsformatie te werk te stellen.
Als anderhalve eenheid worden geteld de gehandicapte personen wier graad van zelfredzaamheid op minstens twaalf punten is vastgesteld conform aan de bepalingen van het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.
Vijf percent van de aanwervingen worden voorbehouden voor gehandicapte personen zolang het in het eerste lid vastgestelde tewerkstellingspercentage niet is bereikt.
HOOFDSTUK II. - Werving en loopbaan van de gehandicapte personen Art. LI.TIV.CII.1. Een betrekking van het quota dat voorbehouden is aan de gehandicapte personen kunnen bekleden, de kandidaten die op het tijdstip van de werving minstens aan één van de volgende voorwaarden voldoen : 1° geregistreerd zijn bij het Waalse agentschap voor de integratie van de gehandicapte personen, hierna "het agentschap" genoemd, of van de dienst van de Duitstalige gemeenschap voor de gehandicapte personen, hierna "de dienst" genoemd of van het "Brussels fonds voor de gehandicapte personen" of het "Vlaams fonds voor sociale integratie van personen met een handicap", beide hierna "het fonds" genoemd, het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot interventie van laatstgenoemden, en elke beslissing met betrekking tot de bepalingen inzake tegemoetkoming of sociale of beroepsintegratie getroffen door de federale overheid of een Gemeenschap meegedeeld hebben aan het agentschap, aan de dienst of aan het fonds;2° slachtoffer geworden zijn van een arbeidsongeval en een attest voorleggen afgeleverd door het Fonds voor arbeidsongevallen of door de medisch-sociale Rijksdienst waarmee een ongeschiktheid van minstens 30 % aangetoond wordt;3° slachtoffer geworden zijn van een beroepsziekte en een attest voorleggen afgeleverd door het Fonds voor beroepsziekten of door de medisch-sociale Rijksdienst waarmee een ongeschiktheid van minstens 30 % aangetoond wordt;4° slachtoffer geworden zijn van een ongeval van gemeen recht en een afschrift van het vonnis afgeleverd door de griffie van de rechtbank voorleggen waarmee aangetoond wordt dat de handicap of de ongeschiktheid minstens 30 % bereikt;5° slachtoffer geworden zijn van een ongeval van gemeen recht en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling waarmee aangetoond wordt dat de permanente ongeschiktheid minstens 30 % bereikt;6° in aanmerking komen voor een inkomensvervangende of integratietoelage krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de toelagen aan de gehandicapten. Art. LI.TIV.CII.2. Elk Ministerie die een gehandicapte persoon moet aanwerven, richt zich aan de afgevaardigd bestuurder van Selor.
Voor elke betrekking dient de gehandicapte persoon te voldoen aan de wervingsvoorwaarden en voor een wervingsproef te slagen die aangepast is aan de dwingende omstandigheden die met zijn handicap verbonden zijn en bestemd is om zijn geschiktheid voor het bekleden van de betrekking na te kijken.
De afgevaardigd-bestuurder van de Selor wijst de kandidaat aan die het best gerangschikt is in de wervingsproef.
Elk ministerie kan daarnaast één of meerdere kandidaten voordragen.
Art. LI.TIV.CII.3. De proef voor het verkrijgen van het managementbrevet en het directiebrevet, de proeven voor de validering van de vaardigheden, de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau en de proefvoorbereidende vormingen worden aangepast aan de dwingende omstandigheden die verbonden zijn met de handicaps.
Art. LI.TIV.CII.4. Bij wijziging van aanstelling of mutatie kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de geschiktheid van de gehandicapte persoon om de nieuwe betrekking te bekleden, na te kijken.
Art. LI.TIV.CII.5. Elke secretaris-generaal organiseert in samenwerking met het Agentschap, de Dienst of het Fonds de opvang, de vorming en de beroepsintegratie van de gehandicapte personen.
In voorkomend geval stellen het Agentschap, de Dienst of het Fonds maatregelen voor voor de aanpassing van de arbeidsplaats.
Art. LI.TIV.CII.6. Elke secretaris-generaal stelt tegen uiterlijk 30 juni in samenwerking met het Agentschap, de Dienst of het Fonds een jaarverslag vast met betrekking tot de tewerkstelling van de gehandicapte personen in Waalse overheidsdienst.
Het verslag wordt medegedeeld aan de bevoegde ministers inzake gewestelijke ambtenarenzaken en integratie van de gehandicapte personen, die er de Regering over inlichten.
Het verslag wordt ter advies voorgelegd aan de Waalse adviesraad voor gehandicapte personen opgericht bij artikel 65 van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van de gehandicapte personen.
TITEL V. - Vorming HOOFDSTUK I. - De directie vorming van het ministerie van het Waalse Gewest Art. LI.TV.CI.1. § 1. De Regering neemt de doelstellingen van de voortgezette vorming van het personeel van de ministeries en instellingen aan. § 2. Er bestaat in het ministerie van het Waalse Gewest een directie vorming en vormingsdirecteur. Hun bevoegdheden strekken zich over de ministeries en de instellingen uit via de uitoefening van volgende exclusieve opdrachten : 1° opzetten en uitvoeren van de vormingen in het stageprogramma, zorgen voor de evalutaie en de opvolging van de stagiairs van het ministerie van het Waalse Gewest en de instellingen evenals van de stagiairs van de niveaus 1 en 2+ van het Ministerie van Uitrusting en Vervoer;2° instellen en coördineren van een netwerk van correspondenten van de vorming en stageleider aangewezen in de diensten en instellingen, door de vormingsdirecteur op voorstel van de betrokken leidende ambtenaar-generaal.De stageleider waarborgt de goede integratie en de opvolging van de stagiair; 3° de specifieke vormingsacties op aanvraag van de diensten en instellingen erkennen, coördineren en organiseren in voorkomend geval;4° in het kader van de vordering van de loopbaan van de ambtenaren, de uitvoering van vormingsacties voorzien en waarborgen, de validering van de vaardigheden voorbereiden, de validering van de vaardigheden doorvoeren;5° de uitvoering van een algemeen vormingsprogramma voorzien en waarborgen, welke beantwoordt aan de vormingsbehoeften die gemeen zijn aan alle diensten en instellingen. § 3. Elk ministerie of instelling kan beschikken over een directie vorming om de opdrachten ander dan de exclusieve opdrachten bepaald bij deze titel te waarborgen. Bij gebrek aan een dergelijke directie worden die opdrachten door de directie vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest waargenomen.
Art. LI.TV.CI.2. Elke directie vorming verzorgt het administratieve beheer van de individuele dossiers van de stagiairs wier evaluatie en opvolging zij moet waarborgen.
HOOFDSTUK II. - De vormingsdirecteur Art. LI.TV.CII.1. Naast de bevoegdheden die hem uitdrukkelijk erkend zijn bij dit besluit, heeft de vormingsdirecteur als opdracht de uitvoering van de vormingsprogramma's en de begeleiding van de stagiairs. Hij wordt voor de begeleiding van de stagiairs bijgestaan door stageleiders.
HOOFDSTUK III. - Vormingen Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. LI.TV.CIII.SI.1. De diensten kunnen vormingsplannen uitwerken voor hun personeel. Die plannen worden door de secretaris-generaal goedgekeurd na advies van de directie vorming. Ze houden de doelstellingen, de programma's, de duur en de evaluatiewijze van de vormingen in.
Afdeling II. - Dienstopdracht wegens verplichte vorming Art. LI.TV.CIII.2. De ambtenaar die een vorming volgt op initiatief van zijn dienst is ertoe verplicht daaraan deel te nemen. Hij wordt beschouwd als in dienstopdracht zijnde, ongeacht of die vorming al dan niet door de directie vorming wordt georganiseerd.
Art. LI.TV.CIII.3. De vorming op initiatief van de dienst die niet georganiseerd wordt door de directie vorming wordt goedgekeurd door de secretaris-generaal op advies van de vormingsdirecteur.
Art. LI.TV.CIII.4. De dienstopdracht dekt de tijd die nodig is om de vorming te volgen, met inbegrip van de tijd die nodig is voor de weg heen en terug. De ambtenaar kan de vormingsuren die buiten zijn normale diensturen plaatsvonden, op zijn normale diensturen compenseren.
Art. LI.TV.CIII.5. Het ministerie neemt de kosten over van de inschrijving voor de vormingen die op initiatief van de dienst worden gevolgd, evenals de terugbetaling van de reiskosten, op grond van de tarieven die ingang hebben in het openbaar vervoer.
Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens loopbaanvorming Art. LI.TV.CIII.6. § 1. De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling om een vorming die door een Ministerie of een instelling georganiseerd wordt, te volgen. § 2. Onder loopbaanvorming wordt elke vorming verstaan met het oog op het voldoen aan de evaluatiecriteria, evenals de proefvoorbereidende vormingen voor het verkrijgen van het directie- en/of managementbrevet, de proefvoorbereidende vormingen voor de validering van de verworven vaardigheden en de vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau.
Afdeling IV. - Vormingsverlof Art. LI.TV.CIII.7. De ambtenaar die op eigen initiatief een vorming volgt kan vormingsverlof krijgen. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LI.TV.CIII.8. De vorming op initiatief van de ambtenaar wordt goedgekeurd door de vormingsdirecteur of diens gemachtigde.
Art. LI.TV.CIII.9. De vorming op initiatief van de mabtenaar dient verband te houden ofwel met zijn tegenwoordig beroep, ofwel met een ander beroep dat hij zou kunnen uitoefenen in een ministerie of een instelling.
Art. LI.TV.CIII.10. In de zin van deze afdeling wordt onder school- of academiejaar de periode verstaan die reikt van 1 september tot en met 31 augustus.
Behalve voor de loopbaanvormingen of de vormingen die worden gevolgd met het oog op een verandering van beroep kan het verlof worden geweigerd indien het onverenigbaar is met het belang van de dienst dat wordt aangetoond door de hiërarchische meerdere van minstens rang A4.
De vormingsdirecteur verleent of weigert het vormingsverlof en licht er de ambtenaar en diens hiërarchische meerdere over in.
De vormingen bedoeld in bijlage XI van dit boek worden door de Regering erkend.
Art. LI.TV.CIII.11. Het verlof kan niet meer dan één keer voor dezelfde vorming worden verleend.
Voor éénzelfde vorming kan het verlof niet gecumuleerd worden met de opdracht bedoeld in artikel LI.TV.CIII.2.
Art. LI.TV.CIII.12. De duur van het verlof is gelijk aan het aantal vormingsuren, na aftrek van de uren waarvan de ambtenaar is vrijgesteld.
Voor een vorming die een regelmatige aanwezigheid niet nodig maakt, is het aantal vormingsuren gelijk aan het aantal uur of lessen waaruit het studieprogramma bestaat.
Art. LI.TV.CIII.13. Behalve de tijd die vereist is om de verplichte vormingen te volgens mag het totaal van de verloven die de ambtenaar worden toegekend om vormingen op eigen initiatief te volgen en dienstvrijstellingen voor vormingen die georganiseerd worden door de directie vorming niet meer bedragen dan 120 uur per jaar voor daadwerkelijke diensten die volledige prestaties inhouden.
Voor de periodes van daadwerkelijke diensten die onvolledige prestaties inhouden worden de grenzen vastgesteld in het eerste lid verhoudingsgewijs verminderd.
Art. LI.TV.CIII.14. Tot de verhoudingsgewijze vermindering van de 120 uur per jaar geven aanleiding : 1° de stageduur;2° de periodes van niet-activiteit en disponibiliteit;3° het stageverlof of de proefperiode;4° het verlof wegens opdracht;5° het verlof voor loopbaanonderbreking;6° het verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door maatschappelijke of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheden;7° het verlof wegens kandidaatstelling voor de verkiezingen voor bepaalde wetgevende vergaderingen zoals bedoeld in boek III van deze Code. Art. LI.TV.CIII.15. In de maand waarin de vorming aanvangt of waarin de eerste taak van het afstandsonderwijs wordt opgestuurd, maakt de ambtenaar een inschrijvingsattest over aan de vormingsdirecteur.
In de maand waarin de vorming of het studieprogramma beëindigd wordt, maakt de ambtenaar een nauwgezetheidsbewijs aan de vormingsdirecteur over.
Art. LI.TV.CIII.16. § 1. Het verlof voor een vorming die tijdens het schooljaar wordt georganiseerd wordt opgenomen tussen het begin van het schooljaar en het einde van de eerste of, eventueel, de tweede examenperiode.
Het verlof voor een vorming die niet tijdens het schooljaar georganiseerd wordt, wordt opgenomen tussen de aanvang en het einde van de vorming.
Het verlof voor een vorming die geen regelmatige aanwezigheid vereist, wordt opgenomen tussen de aanvang en het einde van de opgelegde taken.
Indien die vorming gevolgd wordt door de deelname aan een examen, wordt de periode verlengd tot aan het einde van de eerste of, eventueel, de tweede examenperiode. § 2. Rekening houdend met de behoeften van de dienst en het aantal uren of lessen die de vorming inhoudt, kan de vormingsdirecteur op aanvraag van het diensthoofd eisen dat het verlof gespreid en gepland opgenomen wordt.
De spreiding mag het recht van de ambtenaar om het geheel van zijn verlof op te nemen noch diens recht om het verlof te gebruiken om zich naar de vorming te begeven, deze bij te wonen, zijn arbeidsplaats na de vorming te bereiken en aan de examens deel te nemen, aantasten.
Art. LI.TV.CIII.17. De ambtenaar geeft schriftelijk binnen een termijn van vijf dagen kennis aan de vormingsdirecteur dat hij de vorming opgeeft of dat hij definitief ophoudt de opgelegde taken op te sturen.
Bij afstandsonderwijs geeft de ambtenaar kennis aan de vormingsdirecteur van elke onderbreking van meer dan twee maanden in het opsturen van de opgelegde taken, ongeacht of de ambtenaar zijn vorming slechts één keer of meerdere keren onderbreekt.
In beide gevallen maakt de ambtenaar het nauwgezetheidsbewijs aan de vormingsdirecteur over.
De vormingsdirecteur beëindigt het verlof op de datum van de kennisgevingen bedoeld in het eerste en het tweede lid.
De opgave, het feit dat het versturen van de opgelegde taken definitief of tijdelijk onderbroken wordt, worden verantwoord op straffe van de sanctie bepaald in artikel LI.TV.CIII.18.
Art. LI.TV.CIII.18. Het recht op verlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs of uit andere informatiegegevens blijkt : 1° ofwel dat de ambtenaar van de cursussen afwezig is gebleven zonder wettige reden tijdens meer dan één vijfde van de duur ervan;2° ofwel dat de ambtenaar een onderbreking van meer dan twee maanden in het opsturen van de opgelegde taken niet medegedeeld heeft. De schorsing van het recht op verlof wordt uitgesproken door de secretaris-generaal op voorstel van de vormingsdirecteur. De schorsing strekt zich uit over het overblijvende gedeelte van het lopende jaar, evenals over de twee daaropvolgende jaren.
Art. LI.TV.CIII.19. De Minister neemt de inschrijvingskosten over voor de vormingen die in het kader van een vormingsverlof worden gevolgd.
TITEL VI. - Wervings- en loopbaanproeven HOOFDSTUK I. - Vergelijkende wervingsexamens en vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. LI.TVI.CI.1. De vergelijkende wervings- en overgangsexamens worden voor het geheel van de diensten van de Regering en de openbare instellingen die onder het Gewest ressorteren die aan het statuut van de ambtenaren van het Gewest onderworpen zijn, georganiseerd.
Art. LI.TVI.CI.2. De programma's van de vergelijkende wervings- en overgangsexamens worden opgesteld door de Regering op advies van de afgevaardigd bestuurder van de SELOR. Die programma's dienen om na te kijken of het profiel en de vorming van de kandidaten beantwoorden aan de vereisten van de toe te wijzen betrekking en het gevraagde beroep.
Art. LI.TVI.CI.3. § 1. Een Programmacommissie wordt ingesteld binnen de Diensten van de Regering. Zij heeft als taak voor de Regering de ontwerpen van de programma's voor de vergelijkende wervings- en overgangsexamens voor te bereiden voor alle ministeries en openbare instellingen die aan het statuut onderworpen zijn, er de samenhang van te waarborgen, ze te evalueren en elk verbeteringsvoorstel te formuleren. § 2. De Programmacommissie bestaat minstens uit één vertegenwoordiger van elk betrokken Ministerie of instelling, uit de directeur werving en de vormingsdirecteur, zij wordt voorgezeten door de secretaris-generaal van het ministerie van het Waalse Gewest of diens afgevaardigde.
Afdeling II. - Vergelijkende wervingsexamens Art. LI.TVI.CI.4. Voor elk beroep is er een vergelijkend wervingsexamen.
Er is één enkel programma voor vergelijkende examens voor de beroepen die gemeen zijn aan verschillende ministeries of instellingen.
Art. LI.TVI.CI.5. § 1. De vergelijkende wervingsexamens houden één of verschillende basisproeven in die per beroep bestemd zijn om de capaciteiten waarvan sprake in bijlage II, afdeling II, te evalueren. § 2. De proeven en proefgedeelten kunnen schriftelijk en/of mondeling, theoretisch en/of praktisch, geïnformatiseerd zijn en een beroep doen op het gebruik van informatica- of multimediamiddelen.
Het verbeteren ervan kan geautomatiseerd gebeuren.
Art. LI.TVI.CI.6. § 1. De Regering bepaalt in de oproep tot de kandidaten : 1° het aantal proeven en proefgedeelten, evenals hun inhoud;2° het aantal punten dat aan het geheel van het vergelijkend examen toegewezen wordt, evenals aan elke proef en elk proefgedeelte;3° in voorkomend geval, het maximumaantal kandidaten die toegelaten worden op het einde van de eerste proef, rekening houdend met de wervingsmogelijkheden tijdens de geldigheidsperiode van het vergelijkend examen.Bij gelijk puntenaantal voor de toewijzing van de laatste plaats vastgesteld door het maximumaantal worden alle kandidaten die het vereiste minimumaantal punten hebben behaald, geselecteerd; 4° het of de diploma's of studiegetuigeschriften die vereist zijn onder de titels vermeld in bijlage III, evenals de vermelding "of ander gelijkwaardig diploma of studiegetuigschrift". § 2. De kandidaten dienen minstens vijftig percent van de punten op elke proef en elk proefgedeelte te behalen en minstens zestig percent van de punten voor alle proeven. § 3. Voor de proeven en proefgedeelten waarvan de verbetering geautomatiseerd verloopt kan de jury niet zonder motivering het verkregen puntenaantal afronden. § 4. De kandidaten worden in de reserve gerangschikt op grond van het totaal aantal punten die zij op alle basisproeven verkregen hebben.
Bij gelijk puntenaantal wordt de oudste kandidaat eerste gerangschikt.
Art. LI.TVI.CI.7. § 1. Er wordt door de afgevaardigd bestuurder van de SELOR proces-verbaal opgesteld na de basisproef/-proeven; hij stelt de lijst vast van de geslaagden die de reserve uitmaken.
Indien er een bijkomende proef georganiseerd wordt, behouden de geslaagden ervan hun aanvankelijke rangschikking in de reserve. Enkel de geslaagden van de bijkomende proef kunnen toegelaten worden tot de betrekkingen die er het voorwerp van uitmaken. § 2. Voor het proces-verbaal afgesloten wordt, vergewist de afgevaardigd bestuurder van de SELOR zich ervan dat de geslaagden de vereiste diploma's of studiegetuigeschriften bezitten, alle algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden bepaald bij artikel LI.TIII.CI.1, 1°, 2°, 3° en 5° verenigen en verklaart de geslaagden die eraan voldoen, toegelaten. § 3. Na afsluiten van het proces-verbaal wordt de rangschikking van de laureaat evenwel voorlopig geschorst indien de afgevaardigd bestuurder van de SELOR vaststelt dat een bijkomend onderzoek nodig is om te oordelen of een geslaagde een gedrag heeft dat sluitend is met de vereisten van het ambt. Daarover wordt de geslaagde ingelicht.
De geslaagde die, na onderzoek, niet voldoet aan die voorwaarde wordt uit de lijst der geslaagden uitgesloten en wordt daarover ingelicht.
De geslaagde die, na onderzoek, aan die voorwaarde voldoet krijgt zijn rangschikking definitief toegewezen en wordt daarover ingelicht.
Indien ondertussen de achter hem gerangschikte geslaagde voor hetzelfde beroep aangeworven wordt neemt hij ter gelegenheid van diens aanwerving de rang op de datum van de aanwerving van die geslaagde.
Indien binnen de zes maanden die volgen op het afsluiten van het proces-verbaal niet is beslist over de betreffende voorwaarde, wordt de geslaagde geacht eraan te voldoen en wordt hij daarover ingelicht.
Art. LI.TVI.CI.8. De geslaagden voor een toe te wijzen betrekking worden tot de stage toegelaten in de orde van hun rangschikking. De betrekkingen mogen niet voorbehouden worden voor bepaalde kandidaten.
Indien geslaagden van verschillende vergelijkende wervingsexamens tegelijk voor de toe te wijzen betrekking kandidaat zijn, worden ze gerangschikt volgens de orde van de datum van de processen-verbaal ter afsluiting van de vergelijkende examens, te beginnen bij de oudste datum en, voor elk vergelijkend examen, in de orde van hun rangschikking.
Art. LI.TVI.CI.9. De geslaagden die drie voorstellen voor betrekkingen die aan hun beroep beantwoorden, met minstens één administratieve standplaats te Namen, weigeren, worden uit de wervingsreserve uitgesloten.
De geslaagden die hun voorkeur uitdrukken voor één of meerdere betrekkingen, verbinden zich ertoe de betrekking die hen wordt toegewezen, te aanvaarden. Zij die na aanvaarding weigeren in dienst te treden, worden van de lijst der geslaagden geschrapt.
De geslaagden die een voorstel van betrekking weigeren, verliezen het voordeel van hun rang in de rangschikking, behalve indien ze de aanvraag uitdrukken om opnieuw geraadpleegd te worden, binnen de dertig dagen na ontvangst van het voorstel die hem wordt voorgelegd, bij ter post aangetekend schrijven.
De geslaagden delen de Dienst affectatie van het Waalse Gewest hun adreswijziging mee. Elke kennisgeving wordt hen geldig gedaan op het laatst vermelde adres.
Art. LI.TVI.CI.10. Een wervingsreserve heeft een geldigheid van vier jaar, te rekenen van de datum van het proces-verbaal die de reserve opricht. Ze wordt automatisch verlengd tot en met de datum van het proces-verbaal van de volgende reserve die georganiseerd wordt voor hetzelfde beroep, indien ze niet is opgericht voor het verstrijken van die termijn.
Afdeling III. - Vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau Art. LI.TVI.CI.11. In het niveau 1 wordt de overgang georganiseerd voor het enkele vakberoep met voor één van de drie proeven ter verificatie van de kennis een keuze tussen sommige vakgebieden om rekening te houden met de beroepen die uitgeoefend worden in de lagere niveaus.
In de niveaus 2+ en 2 wordt de overgang georganiseerd voor een beroep indien er een gelijkaardig beroep bestaat op een lager niveau en indien er functionele behoeften bestaan.
In het niveau 3 dienen alle beroepen via overgang ingevuld te kunnen worden.
Art. LI.TVI.CI.12. Er worden tenminste om de vier jaar vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau georganiseerd voor de beroepen opgenomen in bijlage II, afdeling III, en waarvoor uitdrukkelijk erop gewezen wordt dat ze via overgang worden ingevuld.
Art. LI.TVI.CI.13. De vergelijkende overgangsexamens houden basisproeven in bestemd om overgangsreserves op te richten en waarvan de inhoud vermeld is in bijlage II, afdeling IV. Het slagen voor elke proef blijft definitief verworven.
De proeven kunnen schriftelijk en/of mondeling, theoretisch en/of praktisch zijn, en een beroep doen op het gebruik van informatica- of multimediamiddelen. Het verbeteren ervan kan automatisch gebeuren.
De proeven kunnen in proefgedeelten verdeeld worden.
Art. LI.TVI.CI.14. Als een vergelijkend examen bestaat uit een algemene proef en één of meerdere bijzondere proeven, worden de ambtenaren die voor de algemene proef geslaagd zijn op eigen verzoek vrijgesteld van die proef indien ze in het vervolg opnieuw deelnemen aan één of meerdere vergelijkende examens van hetzelfde niveau of van een lager niveau.
Art. LI.TVI.CI.15. § 1. De Regering bepaalt, in de oproep tot de kandidaten : 1° de inhoud van de proeven en proefgedeelten;2° het aantal punten dat toegewezen wordt aan het geheel van het vergelijkend examen, aan elke proef en proefgedeelte. § 2. De kandidaten dienen minstens vijftig percent van de punten bij elke proef en proefgedeelte te behalen en zestig percent voor alle proeven. § 3. Voor de proeven en proefgedeelten waarvan de verbetering geautomatiseerd gebeurt, kan de jury niet zonder motivering het verkregen puntenaantal afronden. § 4. De kandidaten worden in de reserve gerangschikt op grond van het totaalaantal punten die zij bij alle basisproeven verkregen hebben.
Bij gelijk puntenaantal gebeurt de rangschikking op grond van de dienstanciënniteit, waarbij degene met de meeste anciënniteit eerste wordt gerangschikt. Indien er nog gelijkheid bestaat, wordt de oudste kandidaat het eerst gerangschikt.
Art. LI.TVI.CI.16. Een proces-verbaal wordt opgesteld door de afgevaardigd bestuurder van de SELOR na de basisproeven; hij stelt de lijst van de geslaagden die de reserve uitmaken, vast. De geslaagdenbehouden het voordeel van hun welslagen zonder beperking in de tijd.
Art. LI.TVI.CI.17. De geslaagden voor de toe te wijzen betrekking worden bevorderd in de volgorde van hun rangschikking.
Indien geslaagden van verschillende vergelijkende wervingsexamens tegelijk voor de toe te wijzen betrekking kandidaat zijn, worden ze gerangschikt volgens de orde van de datum van de processen-verbaal ter afsluiting van de vergelijkende examens, te beginnen bij de oudste datum en, voor elk vergelijkend examen, in de orde van hun rangschikking.
Wanneer de geslaagden van verschillende vergelijkende examens naar dezelfde bevordering dingen, worden zij gerangschikt volgens de datum van de processen-verbaal van afsluiting, te beginnen met de verst afgelegen datum, en, voor elk vergelijkend examen, in de volgorde van hun rangschikking.
HOOFDSTUK II. - Directiebrevet Afdeling I. - Voorbereidende vorming voor het directiebrevet Art. LI.TVI.CII.1. De voorbereiding voor de proef vereist voor het behalen van het directiebrevet wordt de oneven jaren georganiseerd door de Directie Vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest voor het geheel van de diensten en instellingen.
In dringende gevallen kan de Minister van Ambtenarenzaken afwijken van de in het eerste lid vastgelegde periodiciteit.
Afdeling II. - Examen voor het behalen van het directiebrevet Art. LI.TVI.CII.2. Het examen voor het behalen van het directiebrevet heeft betrekking op de bekwaamheden die vereist zijn om een betrekking van directeur te bekleden.
Het programma en het reglement worden vastgelegd door de Regering.
Art. LI.TVI.CII.3. Het reglement van het examen wordt ter kennis gebracht van de kandidaten d.m.v. een dienstnota.
De kandidaten moeten ten minste vijftig procent van de punten behalen voor elk examen en elk examengedeelte en zestig procent voor het geheel van de examens.
Art. LI.TVI.CII.4. Het examen voor het behalen van het directiebrevet wordt de even jaren georganiseerd door de Directie Vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest voor het geheel van de diensten en instellingen.
Het brevet wordt uitgereikt door een jury die paritair is samengesteld uit twee hoogleraren en twee ambtenaren-generaal aangewezen door de Regering. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de ambtenaar aangewezen door de Regering.
In dringende gevallen kan de Minister van Ambtenarenzaken afwijken van de in het eerste lid vastgelegde periodiciteit.
Art. LI.TVI.CII.5. De geslaagden behouden het voordeel van hun goede uitslag zonder beperking in de tijd.
HOOFDSTUK III. - Examen voor de validatie van de verworven bekwaamheden Afdeling I. - Vorming ter voorbereiding van het examen voor de validatie van de verworven bekwaamheden Art. LI.TVI.CIII.1. De voorbereiding voor de examens voor de validatie van de verworven bekwaamheden, wat betreft de beroepsoverschrijdende bekwaamheden, wordt georganiseerd door de Directie Vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest voor het geheel van de diensten en instellingen.
De vorming ter voorbereiding van de proef voor de eerste bevordering binnen een niveau vindt de even jaren plaats; de vorming ter voorbereiding van het examen voor de tweede bevordering binnen een niveau vindt de oneven jaren plaats.
In dringende gevallen kan de Minister van Ambtenarenzaken afwijken van het tweede lid.
Afdeling II. - Organisatie van de examens voor de validatie van de verworven bekwaamheden Art. LI.TVI.CIII.2. De examens voor de validatie van de verworven bekwaamheden worden voor elk beroep georganiseerd door de Directie Vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest voor het geheel van de diensten en instellingen.
De examens voor de eerste bevorderingsgraad vinden de oneven jaren plaats; de examens voor de tweede bevorderingsgraad vinden de even jaren plaats.
In dringende gevallen kan de Minister van Ambtenarenzaken afwijken van het tweede lid.
Art. LI.TVI.CIII.3. De Regering bepaalt de bekwaamheden die vereist zijn voor de uitoefening, op elke rang, van elk beroep.
Art. LI.TVI.CIII.4. Op voorstel van de commissie voor de programma's, bepaalt de Regering het programma en het reglement van de examens.
Art. LI.TVI.CIII.5. De Secretaris-generaal of zijn gemachtigde kondigt d.m.v. een dienstnota de organisatie van elke proef af waarvoor elk personeelslid dat andere bevorderingsvoorwaarden vervult dan de goede uitslag van het examen, zich kan inschrijven.
Art. LI.TVI.CIII.6. De jury voor elk examen wordt aangewezen door de directeur van de vorming. Hij bepaalt het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van het examen en zorgt voor de toepassing daarvan; hij maakt het proces-verbaal op waarin de lijst van de geslaagden wordt vastgelegd. De directeur van de vorming deelt de uitslag mee aan de kandidaten.
Art. LI.TVI.CIII.7. De kandidaat die geslaagd is voor het validatie-examen, wordt geslaagde verklaard. Deze verklaring staat vermeld in het jaarboek bedoeld in artikel LI.TII.14.
De geslaagden behouden onbeperkt het voordeel van hun goede uitslag.
TITEL VII. - Onverenigbaarheden Art. LI.TVII.1. De ambtenaren mogen geen beroepsactiviteiten cumuleren.
Onder beroepsactiviteit verstaat men, in de zin van dit besluit, elke tewerkstelling die aanleiding geeft tot een beroepsinkomen, zoals bedoeld in artikel 20 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen.
In afwijking van het tweede lid, wordt een openbaar politiek mandaat niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
Art. LI.TVII.2. § 1. In afwijking van artikel LI.TVII.1, wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten eigen aan de functie van rechtswege uitgeoefend.
Een opdracht is eigen aan de uitoefening van de functie indien : 1° ze verbonden is, krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling, aan de functie uitgeoefend door de ambtenaar;2° de ambtenaar van ambtswege daarvoor wordt aangewezen door de hiërarchische overheid waaronder hij ressorteert. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden de door een dienstvrijstelling gedekte afwezigheidsuren beschouwd als diensturen. § 2. In afwijking van artikel LI.TVII.1, kan de cumulatie worden toegestaan door de Regering, op voorafgaande schriftelijke aanvraag van de ambtenaar en na met redenen omkleed advies van het directiecomité bedoeld in artikel LI.TIX.CII.1, onder de volgende voorwaarden : 1° de cumulatie brengt de vervulling van de opdrachten verbonden met de functie niet in gevaar;2° de cumulatie is niet tegenstrijdig met de waardigheid van die functie;3° de cumulatie brengt de onafhankelijkheid van de ambtenaar niet in gevaar en veroorzaakt geen verwarring met zijn hoedanigheid van ambtenaar. § 3. Uiterlijk binnen twee maanden vanaf de indiening van de aanvraag bij de Secretaris-generaal, brengt het directiecomité een met redenen omkleed advies uit. Na deze termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
De Regering beslist over de aanvraag van de ambtenaar binnen een termijn van zestig dagen die ingaat op de datum van de ontvangst van het met redenen omklede advies van het directiecomité. Na die termijn, wordt de Regering geacht in te stemmen met het advies van het directiecomité.
Indien het dossier de noodzakelijke informatie niet bevat, vraagt de overheid die het vaststelt, die informatie aan binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
De toestemming is herroepbaar indien niet meer wordt voldaan aan één van de in § 2 bedoelde voorwaarden.
De beslissingen tot toestemming, weigering en herroeping zijn met redenen omkleed. § 4. In geval van wijziging van zijn administratieve toestand, van de voorwaarden voor de uitoefening van de cumulatie of van de aard daarvan, moet de ambtenaar een nieuwe aanvraag indienen.
TITEL VIII. - Evaluatie Art. LI.TVIII.1. § 1. De evaluatie van de ambtenaar is bestemd om zijn bijdrage tot de goede werking van de dienst te beoordelen volgens zijn beroep en de hem toevertrouwde opdrachten.
Die wordt de ambtenaar in kennis gesteld d.m.v. een evaluatieblad dat overeenstemt met het in bijlage XII gevoegde model. § 2. De evaluatie van de ambtenaar neemt het volgende in aanmerking : alle elementen betreffende zijn werkwijze : zijn relaties met de andere ambtenaren, de andere diensten en de gebruikers, zijn punctualiteit, zijn organisatie, zijn methoden en zijn vormingsinspanningen, alsook de werkkwaliteit en -kwantiteit; 1° de bijdrage van de ambtenaar tot het bereiken van de doelstellingen van de dienst, vastgelegd volgens beheersmethoden eigen aan de betrokken ministeries of instellingen, en na bepaling van zijn functie en betrokkenheidsniveau i.v.m. het bereiken van die doelstellingen; 2° het bereiken van persoonlijke doelstellingen die vooraf zijn vastgelegd door de hiërarchische meerdere van minstens rang A4.In de buitendiensten, worden die doelstellingen vastgelegd door de hiërarchische meerdere van minstens rang A of A5.
Het strategisch comité bedoeld in artikel LI.TIX.CIII.1. legt de doelstellingen voor de ambtenaren van rang A4 vast. § 3. De in § 2 bedoelde doelstellingen worden vastgelegd bij een planningsonderhoud; ze zijn specifiek, meetbaar, gericht op de resultaten en opgenomen worden in een kalender.
Art. LI.TVIII.2. De methodiek van de evaluatie wordt aangenomen door de Regering, na advies van het college bedoeld in artikel LI.TIX.CI.1.
Art. LI.TVIII.3. Het individuele dossier van de ambtenaar bevat elk bewijsstuk en een individuele fiche met de feiten of omstandigheden, gunstig of ongunstig, die als evaluatie-element kunnen worden gebruikt. Die feiten of vaststellingen hebben alleen betrekking op de uitoefening van de functie en worden geviseerd door de ambtenaar, dat zijn eventuele opmerkingen opschrijft.
Elk feit of vaststelling die de ambtenaar beschouwt als een evaluatie-element, wordt op zijn verzoek opgeschreven op zijn individuele fiche door de bevoegde hiërarchische meerdere, die zijn eventuele opmerkingen vermeldt.
Art. LI.TVIII.4. Een gunstige, voorbehouden of ongunstige evaluatie wordt toegekend aan de ambtenaar.
Art. LI.TVIII.5. De evaluatie wordt toegekend na afloop van een onderhoud, om de twee jaar tussen 15 september en 15 december en twee jaar na het planningsonderhoud bedoeld in artikel LI.TVIII.1. De eerste evaluatie wordt toegekend drie jaar na de benoeming.
Art. LI.TVIII.6. § 1.Om de twee jaar worden de ambtenaren van rang A4 geëvalueerd door het strategisch comité, die van rang A5 en A6 door de hiërarchische meerdere van rang A4 en die van niveau 2+, 2, 3 en 4 door de hiërarchische meerdere van minstens rang A5 of A6.
De ambtenaar-generaal of de ambtenaar die de evaluatie uitvoert, moet een gunstige evaluatie gekregen hebben. § 2. De ambtenaar die, om welke reden dan ook, afwezig is of zijn functie niet uitoefent en die zich bevindt in een administratieve positie waarin hij zijn recht op bevordering behoudt, behoudt zijn laatste evaluatie totdat hij zijn functie herneemt.
Indien de afwezigheidsduur het verantwoordt, vindt een planningsonderhoud plaats vanaf de herneming van zijn functies.
Een jaar na de herneming van zijn functies, kan hij een nieuwe evaluatie aanvragen.
Art. LI.TVIII.7. Binnen 15 dagen na het onderhoud, stellen de in artikel LI.TVIII.6 bedoelde hiërarchische meerderen de ambtenaar in kennis van het evaluatievoorstel. Binnen 15 dagen na de kennisgeving, ondertekent de ambtenaar dit voorstel en zendt het terug, samen met zijn eventuele opmerkingen. Bij gebreke daarvan, wordt hij geacht de evaluatie te aanvaarden, die definitief wordt.
Art. LI.TVIII.8. De door de ambtenaar gemaakte opmerkingen worden onderzocht door de rechtstreekse hiërarchische meerdere bedoeld in artikel LI.TVIII.6 die het evaluatievoorstel heeft uitgebracht en de hiërarchische meerdere van deze. Ze stellen de ambtenaar in kennis van hun beslissing binnen 15 dagen vanaf de ontvangst de opmerkingen.
Art. LI.TVIII.9. De ambtenaar die het voorwerp uitmaakt van een voorbehouden of ongunstige evaluatie, kan de zaak aanhangig maken bij de beroepskamer.
De kennisgeving van de evaluatie vermeldt het bestaan en de vormen van het beroep.
Art. LI.TVIII.10. Het advies van de Kamer van Beroep wordt overgemaakt aan de Secretaris-generaal die het onderwerpt ter beslissing aan het directiecomité.
De Secretaris-generaal stelt de ambtenaar in kennis van de toegekende evaluatie.
Art. LI.TVIII.11. Wanneer de toegekende evaluatie voorbehouden of ongunstig is, vindt een tussenevaluatie plaats zes maanden na de toekenning daarvan.
Art. LI.TVIII.12. Na twee definitief toegekende opeenvolgende ongunstige evaluaties, stelt de Secretaris-generaal de ambtenaar in kennis van het voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid.
Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving, kan de ambtenaar een beroep indienen bij de Kamer van Beroep bedoeld in Titel XI van dit besluit.
De Kamer van Beroep, in plenaire vergadering, brengt een advies uit binnen de maand van zijn aanhangigmaking en deelt het mee aan de Regering.
Na kennis te hebben genomen van het advies van de Kamer van Beroep, kan de Regering beslissen de ambtenaar te ontslaan wegens beroepsonbekwaamheid.
De Secretaris-generaal geeft kennis van het ontslag wegens beroepsonbekwaamheid bij ter post aangetekende brief.
TITEL IX. - College van de leidende ambtenaren-generaal, directiecomité en strategisch comité HOOFDSTUK I. - College van de leidende ambtenaren-generaal Art. LI.TIX.CI.1. Er bestaat een college van leidende ambtenaren-generaal, hierna het "college" genoemd, samengesteld uit het geheel van de leidende ambtenaar-generaal van de ministeries en instellingen.
Art. LI.TIX.CI.2. Het college vergadert op aanvraag van de Regering, van een Minister of van een derde van de leden.
Art. LI.TIX.CI.3. Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, heeft het college als opdracht een advies te geven aan de Regering of aan één van haar leden : 1° over de vraagstukken van algemeen nut betreffende de Waalse ambtenarenzaken;2° over de voorontwerpen van decreten en ontwerpen van reglementair besluit die het college onderworpen zijn. Het kan elke suggestie of aanbeveling die het nodig acht richten aan de Regering of aan één van haar leden.
Het college kan al dan niet openbare hoorzittingen houden, wanneer het dit nodig acht voor de voortgang van zijn werkzaamheden. Het kan de ambtenaren en contractuele personeelsleden alsook elke persoon in het algemeen uitnodigen wegens hun bijzondere kennis of ervaring.
Het brengt een advies uit binnen de termijn bepaald door degene die de zaak aanhangig heeft gemaakt.
Art. LI.TIX.CI.4. Het college verkiest zijn voorzitter in zijn midden voor een hernieuwbare duur van dertig maanden.
Art. LI.TIX.CI.5. Het maakt zijn huishoudelijke reglement op, dat goedgekeurd wordt door de Regering.
HOOFDSTUK II. - Directiecomité Art. LI.TIX.CII.1. Er bestaat, binnen elk ministerie of instelling, een directiecomité dat respectievelijk bestaat uit de leidende ambtenaren van rang A1 en A2 en die van rang A2 en A3.
In de instellingen van openbaar nut met één enkele ambtenaar-generaal, is het directiecomité samengesteld uit die ambtenaar-generaal en de ambtenaren die houder zijn van een graad van rang A4.
Art. LI.TIX.CII.2. Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, neemt het directiecomité kennis van alle vraagstukken van algemeen nut betreffende de organisatie en de werking van het ministerie of de instelling.
Art. LI.TIX.CII.3. Het voorzitterschap van het directiecomité wordt waargenomen door de oudste ambtenaar-generaal met de hoogste rang.
Art. LI.TIX.CII.4. Het directiecomité maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat goedgekeurd wordt door de Regering.
Art. LI.TIX.CII.5. De personen die een zitting van het strategisch comité bijwonen, zijn tot geheimhouding gedwongen t.a.v. de documenten en beraadslagingen die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, de preventie en de repressie van misdrijven, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger en de bescherming van het privé leven. Dit geldt ook voor de feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van elke beslissing, zolang een eindbeslissing nog niet is genomen, alsook voor de feiten die, wanneer ze openbaar worden gemaakt, de concurrentiepositie van de instelling waarin de ambtenaar wordt tewerkgesteld, kunnen benadelen.
HOOFDSTUK III. - Strategisch comité Art. LI.TIX.CIII.1. Er bestaat, binnen het secretariaat-generaal en elk directoraat-generaal, een strategisch comité met de ambtenaren-generaal.
In de ministeries of instellingen met minder dan twee directoraten-generaal, is er echter geen strategisch comité. De bevoegdheden van het strategisch comité worden in dit geval uitgeoefend door het directiecomité, dat het geheel van de ambtenaren-generaal van het ministerie of de instelling dan bevat.
Art. LI.TIX.CIII.2. Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, neemt het strategisch comité kennis van alle vraagstukken van algemeen nut betreffende de werking van het secretariaat-generaal of van het directoraat-generaal.
Art. LI.TIX.CIII.3. Het voorzitterschap van het strategisch comité wordt waargenomen door de oudste ambtenaar-generaal met de hoogste rang.
Art. LI.TIX.CIII.4. De personen die een zitting van het strategisch comité bijwonen, zijn tot geheimhouding gedwongen t.a.v. de stukken en beraadslagingen binnen de in artikel LI.TIX.CII.5. vastgelegde grenzen.
TITEL X. - Tuchtregeling Art. LI.TX.1. De personeelsleden die hun plichten verzuimen zijn strafbaar met volgende straffen : 1° terechtwijzing;2° berisping;3° inhouding van wedde;4° strafmutatie;5° terugzetting in graad;6° ontslag van ambtswege;7° afzetting. Art. LI.TX.2. De inhouding van wedde wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden. Zij heeft betrekking op de helft van het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. LI.TX.3. De terugzetting in graad bestaat in de benoeming tot een graad die met een voldoende aantal rangen lager is zodat de weddeschaal van de ambtenaar daadwerkelijk lager is dan degene die hem zou toekomen.
Art. LI.TX.4. De ambtenaar onderworpen aan een strafprocedure kan in elk stadium van de procedure worden bijgestaan door een persoon van zijn keuze.
Art. LI.TX.5. De ambtenaar heeft recht op raadpleging van zijn dossier en op een gratis afschrift daarvan.
Art. LI.TX.6. § 1. Elke minister kan een tuchtvordering opleggen t.a.v. een personeelslid wegens feiten die hij bepaalt. In dit geval kan de Secretaris-generaal een hiërarchische meerdere opdracht geven een tuchtstrafvoorstel te doen. § 2. Op dezelfde wijze kunnen de Secretaris-generaal, voor het geheel van het ministerie, en de directeur-generaal, voor zijn diensten, een hiërarchische meerdere opdracht geven een tuchtvordering in te stellen wegens feiten die hij bepaalt en hem een tuchtstrafvoorstel te doen. § 3. De tuchtvordering heeft alleen betrekking op feiten die vastgesteld zijn of die ter kennis van de overheid zijn gebracht binnen zes maanden voor de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
Bij strafrechtelijke vordering en indien het Openbaar Ministerie de definitieve gerechtelijke beslissing heeft meegedeeld aan de bevoegde overheid om de tuchtstraf op te leggen, moet die tuchtvordering ingesteld of voortgezet worden binnen zes maanden na de mededelingsdatum.
Art. LI.TX.7. Elke hiërarchische meerdere kan een tuchtvordering instellen en een voorlopig voorstel formuleren tot terechtwijzing, berisping, inhouding van wedde, strafmutatie, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting. Daarbij voegt hij het verslag van het verhoor van de aan de tuchtregeling onderworpen ambtenaar, dat behoorlijk ondertekend wordt door deze, door de ambtenaar die de straf voorstelt en door degene die secretaris was tijdens het verhoor.
De secretaris is houder van een graad ten minste gelijk aan die van de ambtenaar onderworpen aan de procedure.
Het voorlopige voostel wordt doorgezonden aan de voorzitter van het directiecomité via de hiërarchische weg.
De ambtenaar dat een verhoor bijwoont is tot geheimhouding gedwongen.
Art. LI.TX.8. § 1. Elke definitief voorstel tot terechtwijzing of berisping wordt opgemaakt door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar of door de ambtenaar-generaal die het voorlopige voorstel heeft uitgebracht. § 2. Elke definitief voorstel tot inhouding van wedde, strafmutatie, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting wordt opgemaakt door het directiecomité.
Art. LI.TX.9. De auteur van een definitief voorstel tot terechtwijzing of berisping stelt de ambtenaar in kennis daarvan. De Secretaris-generaal stelt de ambtenaar in kennis van elk definitief voorstel tot inhouding van wedde, strafmutatie, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting. De kennisgeving vermeldt de voorziene beroepen en de termijn waarin ze moeten worden ingediend.
Art. LI.TX.10. De terechtwijzing en de berisping worden opgelegd door de directeur-generaal. De inhouding van wedde, de strafmutatie, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting worden opgelegd door de Regering.
Art. LI.TX.11. Degene die een tuchtvordering heeft behandeld of die een tuchtstrafvoorstel heeft geformuleerd, mag niet deelnemen aan de straf.
Art. LI.TX.12. De opgelegde straf mag niet zwaarder zijn dan degene die definitief voorgesteld wordt en er wordt alleen rekening gehouden met de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de tuchtprocedure.
Art. LI.TX.13. De tuchtstraf wordt door de overheid opgelegd binnen twee maanden vanaf het verstrijken van de termijn voor het beroep bij de Kamer van Beroep of vanaf de kennisgeving van het advies van de Kamer van Beroep of van het proces-verbaal van afstand van verschijning.
Art. LI.TX.14. § 1 Indien geen straf is opgelegd binnen de in artikel LI.TX.13 bedoelde termijn, wordt de overheid geacht afstand daarvan te hebben gedaan. § 2. De straf wordt onverwijld ter kennis gebracht van de ambtenaar bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. De kennisgeving vermeld de voorziene beroepen en de termijn waarbinnen ze moeten worden ingediend.
Indien de Kamer van Beroep een advies heeft uitgebracht, wordt de straf ook ter kennis daarvan gebracht.
Art. LI.TX.15. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Art. LI.TX.16. Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
Art. LI.TX.17. De doorhaling van de tuchtstraffen wordt van ambtswege uitgevoerd na een termijn die ingaat op de datum waarop de straf is opgelegd en gelijk aan : 1° drie maanden voor de terechtwijzing;2° zes maanden voor de berisping;3° negen maanden voor de inhouding van wedde, de strafmutatie en de terugzetting in graad. De doorhaling heeft als enig gevolg elke vermelding van of verwijzing naar de tuchtstraf uit het dossier te nemen.
Art. LI.TX.18. De strafvordering schorst de tuchtvordering en de tuchtuitspraak.
Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de administratieve overheid over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken.
Art. LI.TX.19. De ambtenaar die belast is met het opmaken van een tuchtstrafvoorstel of met het opleggen van een tuchtstraf en het directiecomité worden aangeraden door een rechtskundig ambtenaar die daartoe uitdrukkelijk is aangewezen door de Secretaris-generaal en die voltijds of deeltijds gespecialiseerd is in deze bijstandsfunctie.
De rechtskundige ambtenaar woont de verhoren bij, zorgt voor het goede verloop van de procedure en mag geen advies uitbrengen over de inhoud.
Hij viseert alle documenten van de procedure.
De instellingen die het aanvragen, kunnen in aanmerking komen voor de bijstand van de rechtskundige ambtenaar bedoeld in het eerste lid.
TITEL XI. - Kamer van Beroep HOOFDSTUK I. - Bevoegdheid en samenstelling van de Kamer van Beroep Art. LI.TXI.CI.1. Voor het geheel van de diensten van de Regering en de instellingen, bestaat een Kamer van Beroep die bevoegd is 1° om een met redenen omkleed advies te geven over : a) elk definitief voorstel tot tuchtstraf;b) elke beslissing tot schorsing in het belang van de dienst, al dan niet vergezeld van een inhouding van wedde;c) elk voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid;d) elk voorstel tot ontslag van een stagiair;2° een beslissing te treffen over elk beroep betreffende elke evaluatie toegewezen aan een ambtenaar en elke beslissing inzake verlof, disponibiliteit of afwezigheden. Art. LI.TXI.CI.2. § 1. De Kamer van Beroep bestaat uit : 1° één voorzitter en drie ondervoorzitters;2° achttien vaste en achttien plaatsvervangende assessoren, personeelsleden of gemachtigden van de Ministeries en instellingen van openbaar nut; Ze wordt bijgestaan door vier vaste en vier plaatsvervangende griffiers. § 2. De voorzitter en de ondervoorzitter worden aangewezen door de Regering onder de vaste of eremagistraten.
De negen vaste en plaatsvervangende assessoren worden aangewezen door de Regering, waaronder ten minste drie vaste en drie plaatsvervangende assessoren afkomstig van een instelling van openbaar nut.
Negen vaste en plaatsvervangende assessoren worden aangewezen door de representatieve vakbondsorganisaties, in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. De door de vakbondsorganisaties aangewezen assessoren moeten erkend worden door de Regering. De weigering van de erkenning is onderworpen aan het Sectorcomité nr.
XVI. De vaste en plaatsvervangende griffiers worden aangewezen door de Regering onder de personeelsleden van niveau 1 van de diensten en instellingen.
Art. LI.TXI.CI.3. In elke zaak wordt een ambtenaar aangewezen door de Secretaris-generaal om het beslissingsvoorstel of de betwiste beslissing te verdedigen.
Die ambtenaar mag de beraadslaging niet bijwonen. Het advies vermeldt de naleving van dit verbod.
De Kamer wordt bijgestaan door een beëdigd vertaler Duits wanneer de ambtenaar behoort tot het Duitse taalstelsel.
Art. LI.TXI.CI.4. De Kamer van Beroep maakt haar huishoudelijk reglement op, dat goedgekeurd wordt door de Regering.
Het huishoudelijk reglement voorziet in de werkmethodiek, het aantal afdelingen dat minstens gelijk aan drie moet zijn.
Het huishoudelijk reglement bepaalt, naast het geval bedoeld in artikel LI.TVIII.12, derde lid, de andere gevallen waarin de Kamer beraadslaagt in plenaire vergadering, alsook de wijze waarop de Kamerleden aangesteld worden bij de afdelingen en de zaken verdeeld onder de afdelingen.
Art. LI.TXI.CI.5. De verzoeker heeft het recht, om gegronde redenen, de wraking van elke assessor te vragen. Elke magistraat die het voorzitterschap van de Kamer of van een afdeling waarneemt, wraakt de assessor van wie de onpartijdigheid kan worden betwijfeld.
Art. LI.TXI.CI.6. Bij beraadslaging in plenaire vergadering, beraadslaagt de Kamer van Beroep alleen op geldige wijze voor zover minstens dertien leden aanwezig zijn, namelijk de voorzitter of een ondervoorzitter, zes assessoren aangewezen door de Regering, onder wie twee vertegenwoordigers van de instellingen van openbaar nut en zes assessoren aangewezen door de vakbondsorganisaties en erkend door de Regering.
Behoudens de gevallen van beraadslaging in plenaire vergadering, beraadslaagt de Kamer in afdelingen van zeven leden, namelijk de voorzitter of een ondervoorzitter, drie assessoren aangewezen door de Regering, onder wie een vertegenwoordiger van de instellingen van openbaar nut en drie assessoren aangewezen door de vakbondsorganisaties en erkend door de Regering.
HOOFDSTUK II. - Procedure van beroep voor de Kamer van Beroep Art. LI.TXI.CII.1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de beroepen tegen de beslissingsvoorstellen en de beslissingen bedoeld in artikel LI.TXI.CI.1.
Art. LI.TXI.CII.2. De ambtenaar beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisgeving van het/de betwiste beslissingsvoorstel of beslissing om de raad van beroep aanhangig te maken.
Bij gebrek aan beroep binnen die termijn, is het beslissingsvoorstel of de beslissing definitief.
De beroepen tegen een beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en een eventuele inhouding van wedde en de beroepen tegen een beslissing inzake verlof, disponibiliteit en afwezigheid hebben geen schorsende kracht.
Art. LI.TXI.CII.3. Binnen vijftien dagen vanaf de indiening van een beroep, vraagt de voorzitter van de Kamer van Beroep de auteur van het beslissingsvoorstel of van de beslissing het volledige dossier van de zaak binnen zeven dagen over te maken aan de Kamer van Beroep.
Art. LI.TXI.CII.4. Geen beroep mag het voorwerp zijn van de beraadslagingen van de Kamer van Beroep indien de in artikel LI.TXI.CII.7 bedoelde onderzoeken niet volledig afgesloten worden, indien de verzoeker zijn verweermiddelen niet kon doen gelden.
Art. LI.TXI.CII.5. § 1. De ambtenaar wordt bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs opgeroepen ten minste vijftien dagen vóór zijn verschijning voor de raad van beroep.
De oproeping moet vermelden : 1° de feiten die het beslissingsvoorstel of de beslissing rechtvaardigen.2° de samenstelling van een volledig administratief dossier betreffende het beslissingsvoorstel of de beslissing;3° de plaats, de dag en het uur van de verschijning;4° het recht van de ambtenaar zich te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, die echter geen Kamerlid mag zijn, onder welke hoedanigheid dan ook;5° de plaats waar er kennis genomen kan worden van het dossier en de dagen en uren van deze kennisneming;6° het recht het verhoor van getuigen te vragen. § 2. Vanaf de ontvangst van de oproeping tot verschijning tot aan de dag vóór de verschijning kan de ambtenaar kennis nemen van het dossier en, indien hij het wenst, de verweermiddelen schriftelijk aan de Kamer van Beroep betekenen.
Art. LI.TXI.CII.6. § 1. Behalve bij overmacht of akkoord van de Kamer van Beroep, verschijnt de ambtenaar persoonlijk en mag geen afstand daarvan doen. § 2. De ambtenaar die niet verschijnt, ofschoon behoorlijk opgeroepen, wordt geacht afstand te doen van het ingediende beroep, behalve bij overmacht of akkoord van de Kamer van Beroep. § 3. De ambtenaar die niet persoonlijk kon verschijnen wegens overmacht of akkoord van de Kamer van Beroep, wordt onmiddellijk opnieuw opgeroepen.
Art. LI.TXI.CII.7. § 1. De Kamer van Beroep kan beslissen getuigen te verhoren, van ambtswege of op aanvraag van de ambtenaar.
Het verhoor van de getuigen vindt plaats in aanwezigheid van de ambtenaar.
Het als getuige opgeroepen ambtenaar die mag zich niet verzetten tegen zijn verhoor. § 2. De raad van beroep kan aanvullende onderzoeken aanbevelen en daartoe twee assessoren afvaardigen die de beraadslagingen bijgewoond hebben. Behalve in gevallen waarin geen assessor aangewezen is door de vakorganisaties, worden deze assessoren gekozen, de ene uit de door de overheid, de andere uit de door de vakorganisaties aangewezen assessoren.
Art. LI.TXI.CII.8. § 1. Het proces-verbaal van het verhoor wordt opgemaakt en overgemaakt binnen vijftien dagen vanaf de verschijning aan de ambtenaar bij een ter post aangetekende brief tegen ontvangbewijs met verzoek het te ondertekenen. Deze verstuurt het opnieuw bij aangetekend schrijven met zijn eventuele opmerkingen binnen vijftien dagen na de ontvangst. Bij gebreke daarvan, wordt hij geacht de inhoud van het proces-verbaal te aanvaarden. § 2. Indien de ambtenaar geen gevolg aan de uitnodiging tot verschijnen gegeven heeft, ofschoon behoorlijk opgeroepen, wordt een proces-verbaal van het gebrek aan verschijning opgemaakt. § 3. Het proces-verbaal van de verschijning of van het gebrek daaraan vermeldt de uitvoering van alle vereiste procedurehandelingen.
Art. LI.TXI.CII.9. § 1. De Kamer van Beroep brengt haar advies uit binnen zes maanden vanaf haar aanhangigmaking.
Bij beroep tegen het voorstel tot ontslag van een stagiair bedoeld in artikel LI.TIII.CII.8 wordt het advies echter gegeven binnen de maand.
Bij beroep tegen een beslissing inzake evaluatie, verloven, afwezigheden of disponibiliteit wordt van de beslissing van de kamer van beroep aan de beroepsindiener kennis gegeven binnen de maand. § 2. Met uitzondering van een beroep tegen een voorstel tot ontslag van een stagiair bedoeld in artikel LI.TIII.CII.8 en van een beroep tegen een beslissing inzake verlof, kan de Voorzitter, d.m.v. een met redenen omklede beslissing, de termijn voor het uitbrengen van een advies verlengen voor een periode van drie maanden.
Bij gebrek aan advies of beslissing binnen de voorgeschreven termijn, wordt de Kamer van Beroep geacht een gunstig advies of een gunstige beslissing te hebben uitgebracht aan de verzoeker.
Het advies wordt gelijktijdig ter kennis gebracht van de verzoeker en van de overheid bevoegd om de beslissing te nemen. Het dossier van de zaak wordt gevoegd bij de kennisgeving van het advies van die overheid.
Bij gebrek aan beslissing van de bevoegde overheid binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het advies van de Kamer van Beroep, wordt de bevoegde overheid geacht afstand te doen van de maatregel.
TITEL XII. - Schorsing in het belang van de dienst Art. LI.TXII.1. Wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar uit zijn functies geschorst worden.
Art. LI.TXII.2. Wanneer de ambtenaar het voorwerp uitmaakt van straf- of tuchtvervolgingen wegens grove tekortkoming met ontdekking op heterdaad of bewijsaanwijzingen, kan de schorsing in het belang van de dienst vergezeld zijn met een inhouding van wedde.
De inhouding van wedde mag niet hoger zijn dan het gedeelte van de bezoldiging in gelden bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. LI.TXII.3. De ambtenaar heeft het recht verhoord te worden door de Secretaris-generaal of zijn gemachtigde over de hem verweten feiten, vóór de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst.
De ambtenaar mag het dossier dat opgemaakt werd met het oog op het instellen van een vordering tot schorsing in het belang van de dienst.
Art. LI.TXII.4. De ambtenaar mag worden bijgestaan door een persoon naar eigen keuze op elk stadium van de procedure tot schorsing in het belang van de dienst.
Art. LI.TXII.5. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt beslist door de Regering voor een maximum termijn van zes maanden. In geval van strafvervolgingen, kan de Regering die termijn verlengen voor opeenvolgende periodes van hoogstens zes maanden, tot de mededeling van een definitieve gerechtelijke beslissing.
De ambtenaar kan een beroep indienen bij de Kamer van Beroep overeenkomstig artikel LI.TXI.CI.1.
De Regering neemt een nieuwe beslissing binnen twee maanden na de kennisgeving van een advies van de Kamer van Beroep dat gunstig is voor de verzoeker. Bij gebreke daarvan worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van de wedde opgeheven. Geen beroep staat open bij de Kamer van Beroep tegen die nieuwe beslissing, tenzij die nieuwe beslissing strenger is dan de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het advies. § 2. Indien geen tuchtstraf wordt opgelegd binnen zes maanden vanaf de mededeling van de definitieve gerechtelijke beslissing, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van de wedde opgeheven.
Art. LI.TXII.6. De beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en de eventuele inhouding van de wedde worden betekend, binnen vijftien dagen na de beslissing, aan de ambtenaar bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. De kennisgeving vermeldt de voorziene beroepen en de termijnen waarbinnen ze moeten worden ingediend.
Art. LI.TXII.7. Behoudens ontslag van ambtswege of afzetting, wordt de wedde ingehouden tijdens de schorsing in het belang van de dienst terugbetaald aan de ambtenaar zodra de schorsing eindigt.
TITEL XIII. - Administratieve standen en anciënniteiten HOOFDSTUK I. - Administratieve standen Art. LI.TXIII.CI.1. Ten alle tijden bevindt de ambtenaar zich in een van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° disponibiliteit. Art. LI.TXIII.CI.2. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem, hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid, in een andere administratieve stand plaatst.
Art. LI.TXIII.CI.3. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich in een administratieve toestand bevindt op grond waarvan hij recht heeft op zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
De dienstonderbreking wordt enkel aan de ambtenaar toegerekend indien zij te wijten is aan de niet gerechtvaardigde initiatief of aan de schuld van de ambtenaar. In deze gevallen wordt de dienstonderbreking geacht vrijwillig te zijn.
Art. LI.TXIII.CI.4. De maximale gemiddelde duur van de werktijd is gelijk aan achtendertig uur per week voor voltijdse prestaties.
Art. LI.TXIII.CI.5. Behoudens andersluidende bepaling, heeft de ambtenaar in de stand van dienstactiviteit : 1° recht op de wedde;2° recht op bevordering tot een hogere wedde;3° en kan zijn aanspraak op bevordering doen gelden. Art. LI.TXIII.CI.6. Behoudens andersluidende bepaling, heeft de ambtenaar in de stand van non-activiteit : 1° geen recht op de wedde;2° geen recht op bevordering tot een hogere wedde;3° en kan zijn aanspraak op bevordering niet doen gelden. Art. LI.TXIII.CI.7. De ambtenaar kan niet in non-activiteit worden gesteld of gehouden indien hij voldoet aan de vereiste voorwaarden om in ruste te worden gesteld.
Art. LI.TXIII.CI.8. De ambtenaar die zonder toelating afwezig is of dat zonder geldige reden de duur van zijn verlof overschrijdt, is van ambtswege in de stand van non-activiteit.
Art. LI.TXIII.CI.9. Onder de in de artikelen LIII.CX.1 tot 15 van dit Wetboek gestelde voorwaarden kan de ambtenaar in disponibiliteit worden gesteld : 1° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;2° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;3° wegens persoonlijke aangelegenheid. Art. LI.TXIII.CI.10. De ambtenaar kan niet in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
Art. LI.TXIII.CI.11. § 1. Een wachtgeld tot een in boek III van dit Wetboek vastgelegd bedrag wordt verleend aan ambtenaren die in disponibiliteit worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid.
Het wachtgeld en de vergoedingen, die eventueel worden toegekend aan ambtenaren in disponibiliteit, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van ambtenaren in actieve dienst. § 2. De ambtenaren, die in disponibiliteit worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid, behouden hun aanspraken op bevordering alsook hun dienst- en pecuniaire anciënniteit. § 3. Er wordt geen wachtgeld toegekend aan de ambtenaar die in disponibiliteit wordt gesteld wegens persoonlijke aangelegenheid.
Hij kan geen ziekten of gebrekkigheden doen gelden die hij tijdens zijn periode van disponibiliteit heeft opgelopen.
Hij kan geen aanspraken doen gelden op bevordering, mutatie of bevordering tot een hogere wedde.
HOOFDSTUK II. - Administratieve anciënniteiten Art. LI.TXIII.CII.1. Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de anciënniteit wordt, onder de ambtenaren wier anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald : 1° de ambtenaren met de grootste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;3° bij gelijke dienstanciënniteit, het oudste personeelsleden. Art. LI.TXIII.CII.2. § 1. In aanmerking komen voor het berekenen van de niveau-anciënniteit, de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau, in de volgende instellingen : 1° elke instelling van internationaal recht waarvan de federale Staat, een gewest of een gemeenschap lid is;2° elke instelling van de federale Staat die ressorteert onder de wetgevende, uitvoerende of gerechtelijke macht, al dan niet opgericht als aparte rechtspersoon;3° elke instelling van een gewest of een gemeenschap die ressorteert onder de decretale of uitvoerende macht, al dan niet opgericht als aparte rechtspersoon;4° elke instelling van internationaal recht waarvan lid is : a) een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, een Staat van de Europese economische ruimte of Zwitserland;b) een bestanddeel, gelijksoortig aan een gewest of een gemeenschap, van een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, een Staat van de Europese economische ruimte of Zwitserland;5° elke instelling, gelijksoortig aan de in 2° en 3° bedoelde instellingen, van een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, van een Staat van de Europese economische ruimte of van Zwitserland. § 2. In aanmerking komen voor het berekenen van de graadanciënniteit, de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een rang minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsrang, in de instellingen bedoeld in § 1. § 3. In aanmerking komen voor het berekenen van de dienstanciënniteit, de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair of contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in de instellingen bedoeld in § 1.
Art. LI.TXIII.CII.3. Eveneens in aanmerking komen voor het berekenen van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit, ten belope van maximum zes jaar, de diensten die de ambtenaar als statutair of contractueel heeft verricht in de privé sector of als zelfstandige wanneer een werkervaring met dergelijke diensten vereist werd bij de aanwerving.
Art. LI.TXIII.CII.4. Voor het berekenen van de graad- en niveau-anciënniteit komen rechtstreeks in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Voor de graad- of niveau-anciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden of in de niveaus die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop hij voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulke graden.
Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen rechtstreeks in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Art. LI.TXIII.CII.5. § 1. De in aanmerking komende diensten die betrekking hebben op hele maanden, worden rechtstreeks meegerekend voor het bepalen van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit. § 2. De in aanmerking komende diensten die betrekking hebben op maandgedeelten, worden opgeteld aan het einde van het jaar.
De maandgedeelten die het totaal bereiken van periodes van dertig dagen worden meegerekend voor het bepalen van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit ten belope van één maand per periode van dertig dagen.
De in aanmerking komende diensten, bedoeld in het eerste lid, hebben pas uitwerking op 1 januari van het volgende jaar.
De maandgedeelten die aan het einde van het jaar lager zijn dan dertig dagen worden overgebracht naar het volgende jaar waar, aan het einde van het boekjaar, de in het eerste en tweede lid bedoelde bepalingen opnieuw van toepassing daarop zijn.
Art. LI.TXIII.CII.6. De duur van de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit mag nooit langer zijn dan de reële duur van de periodes waarop de werkelijke diensten betrekking hebben.
Art. LI.TXIII.CII.7. De diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit, worden vastgelegd door de Secretaris-generaal op aanvraag van de ambtenaar die zijn aanvraag moet indienen uiterlijk binnen drie maanden vanaf zijn benoeming in vast verband. De ambtenaar voegt alle nuttige bewijsstukken bij zijn aanvraag. Genoemde diensten komen in aanmerking op de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag.
Art. LI.TXIII.CII.8. De ambtenaar gemuteerd overeenkomstig dit besluit behoudt de rang-, niveau- en dienstanciënniteit verworven in de diensten waarin hij was tewerkgesteld voor zijn mutatie.
TITEL XIV. - Verlies van de hoedanigheid van personeelslid en ambtsneerlegging Art. LI.TXIV.1. Niemand kan de hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd voor de pensionering, behalve in de gevallen voorzien bij de pensioenwetgeving en bij dit besluit.
Art. LI.TXIV.2. Verliest van ambtswege en zonder opzeggingstermijn de hoedanigheid van personeelslid : 1° de ambtenaar wiens benoeming onregelmatig is, op voorwaarde dat, behoudens arglist of bedrog, die onregelmatigheid vastgesteld is door de overheid die hem benoemd heeft binnen de termijn vereist om een beroep tot vernietiging in te dienen voor de Raad van State of, indien zo'n beroep ingediend is, tijdens de procedure;2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde, dat zijn burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, dat niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens medische ongeschiktheid behoorlijk is vastgesteld;3° de ambtenaar die, zonder geldige reden, zijn post verlaat en afwezig blijft tijdens meer dan tien dagen;4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de ambtsneerlegging als gevolg heeft;5° de ambtenaar die ontheven is wegens tuchtredenen of dat ontslagen is. Art. LI.TXIV.3. Tot ambtsneerlegging geven ook aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag.In dit geval mag de ambtenaar die zijn dienst verlaten uiterlijk acht dagen na kennisgeving van zijn vrijwillige ontslag aan de Secretaris-generaal; 2° de pensionering;3° het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid. TITEL XV. - Geldelijk statuut HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsbepalingen Art. LI.TXV.CI.1. De bezoldiging van de ambtenaren die van het Gewest bestaat uit : 1° de wedde;2° de haardtoelage of standplaatstoelage. Art. LI.TXV.CI.2. De wedden van de ambtenaren van het Gewest worden in schalen vastgesteld.
Een weddeschaal bestaat uit : 1° een minimumwedde;2° tussenwedden die met weddetrappen van geldelijke anciënniteit overeenkomen en voortvloeien uit jaarlijkse, tweejaarlijkse en zesjaarlijkse tussentijdse verhogingen;3° een maximumwedde. Elke weddeschaal bestaat uit een aantal in munteenheden uitgedrukte wedden die overeenstemmen met hun niet-geïndexeerd jaarbedrag tegen 100 %.
Art. LI.TXV.CI.3. De geldelijke anciënniteit is samengesteld uit het geheel van de voor de vaststelling van de wedde in aanmerking komende diensten.
HOOFDSTUK II. - Wedden Afdeling I. - Vaststelling van de weddeschalen Art. LI.TXV.CII.1. De weddeschalen zijn degene opgenomen in bijlage XIII. Voor sommige beroepen vermeld in bijlage II, wordt voorzien in bijzondere schalen.
Art. LI.TXV.CII.2. Een weddeschaal wordt toegekend aan de houder van een graad overeenkomstig volgende lijst : 1° Weddeschaal A1 voor de graad van secretaris-generaal;2° Weddeschaal A2 voor de graad van directeur-generaal, van administrateur-generaal;3° Weddeschaal A bis voor de graad van adjunct-administrateur-generaal en van adjunct-directeur-generaal;4° Weddeschaal A3 voor de graad van inspecteur-generaal, van wetenschappelijk inspecteur-generaal;5° Weddeschaal A4S voor de graad van wetenschappelijk directeur, van directeur volgens de specificaties opgenomen in bijlage II;6° Weddeschaal A4 voor de graad van directeur, van adviseur;7° Weddeschaal A5S voor de graad van wetenschappelijk attaché, van eerste attaché volgens de specificaties opgenomen in bijlage II;8° Weddeschaal A5 voor de graad van eerste attaché;9° Weddeschaal A6S voor de graad van attaché volgens de specificaties opgenomen in bijlage II;10° Weddeschaal A6 voor de graad van attaché;11° Weddeschaal B1 voor de graad van eerste gegradueerde;12° Weddeschaal B2 voor de graad van eerstaanwezend gegradueerde;13° Weddeschaal B3 voor de graad van gegradueerde;14° Weddeschaal C1 voor de graad van eerste assistent;15° Weddeschaal C2 voor de graad van eerstaanwezend assistent;16° Weddeschaal C3 voor de graad van assistent;17° Weddeschaal D1 voor de graad van eerste adjunct;18° Weddeschaal D2 voor de graad van eerstaanwezend adjunct;19° Weddeschaal D3 voor de graad van adjunct;20° Weddeschaal E1 voor de graad van eerste operator;21° Weddeschaal E2 voor de graad van eerstaanwezend operator;22° Weddeschaal E3 voor de graad van operator. De ambtenaar die aan wie een weddeschaal A6S of A5S, die erom verzoekt een ander beroep uit te oefenen dan hetgeen waarvoor weddeschalen A6 of A5 voorzien zijn, verliest het voordeel van de weddeschalen A6S of A5S zodra hij dat ander beroep uitoefent. Dit lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die erom verzoekt het beroep van preventie-adviseur van eerste niveau uit te oefenen.
Art. LI.TXV.CII.3. De wedde van elke ambtenaar wordt vastgelegd in de schaal van zijn graad.
Art. LI.TXV.CII.4. Bij iedere wijziging in het geldelijk statuut van een graad, wordt elke aan die graad verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuw geldelijk statuut altijd had bestaan.
Indien de aldus vastgestelde nieuwe wedde in dezelfde graad lager is dan de wedde die de ambtenaar geniet bij de inwerkingtreding van een nieuwe geldelijke loopbaan, blijft hij de oude geldelijke loopbaan genieten totdat hij een ten minste gelijke wedde verkrijgt in de nieuwe geldelijke loopbaan.
Art. LI.TXV.CII.5. In de weddeschaal verbonden aan de graad waartoe hij is bevorderd, heeft ambtenaar nooit een lagere wedde dan hij in zijn vorige graad zou hebben genoten.
Afdeling II. - In aanmerking komende diensten Art. LI.TXV.CII.6. § 1. In aanmerking komen voor het berekenen van de niveau-anciënniteit, de werkelijke diensten die ambtenaar als statutair of contractueel in de volgende instellingen heeft verricht : 1° elke instelling van internationaal recht waarvan de federale Staat, een gewest of een gemeenschap lid is;2° elke instelling van de federale Staat die ressorteert onder de wetgevende, uitvoerende of gerechtelijke macht, al dan niet opgericht als aparte rechtspersoon;3° elke instelling van een gewest of een gemeenschap die ressorteert onder de decretale of uitvoerende macht, al dan niet opgericht als aparte rechtspersoon;4° elke instelling die ressorteert onder een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, alsook elke instelling die ressorteert onder een inrichting ondergeschikt aan een provincie of een gemeente;5° elke andere instelling van Belgisch recht die inspeelt op gemeenschappelijke behoeften, van algemeen of plaatselijk belang, en in het bestuur waarvan het overwicht van de openbare overheid wordt vastgesteld;6° elke instelling van internationaal recht waarvan lid is : a) een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, een Staat van de Europese economische ruimte of Zwitserland;b) een bestanddeel, gelijksoortig aan een Belgisch gewest of gemeenschap, van een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, een Staat van de Europese economische ruimte of Zwitserland;5° elke instelling, gelijksoortig aan de in 2° en 5° bedoelde instellingen, van een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, van een Staat van de Europese economische ruimte of van Zwitserland. § 2. Eveneens in aanmerking komen voor het berekenen van de geldelijke anciënniteit, voor een maximum duur van zes jaar, de diensten verricht als werkloze tewerkgesteld in de openbare sector in België of in een Staatslid van de Europese Unie, ander dan België, een Staat van de Europese economische ruimte of Zwitserland; § 3. Eveneens in aanmerking komen voor het berekenen van de geldelijke anciënniteit, voor een maximumduur van zes jaar, de diensten verricht in de privé sector of als zelfstandige. Deze maatregel mag niet gecumuleerd worden met die bedoeld in §§ 1 en 2 van dit artikel.
Art. LI.TXV.CII.7. Eveneens in aanmerking komen, de diensten die ambtenaar heeft verricht in een ambt bedoeld in artikel LI.TXV.CII.6, maar met onvolledige prestaties, ten bedrage van de evenredige duur van een voltijds ambt dat deze diensten opleveren wanneer ze verricht worden.
Art. LI.TXV.CII.8. § 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bedragen worden rechtstreeks meegerekend in de geldelijke anciënniteit. § 2. De in aanmerking komende diensten, die maandgedeelten bedragen, worden aan het einde van het jaar opgeteld. De maandgedeelten met perioden van dertig dagen worden in de geldelijke anciënniteit meegerekend als één maand per periode van dertig dagen.
De in het eerste lid bedoelde diensten hebben in de geldelijke anciënniteit slechts uitwerking met ingang van 1 januari van het volgende jaar. Die diensten hebben echter uitwerking vanaf de datum van de werving als ambtenaar of stagiair of van de eerste dag van de maand na de werving in die hoedanigheid wanneer de wervingsdatum niet overeenstemt met de eerste dag van de maand.
De maandgedeelten, die aan het einde van het jaar minder dan dertig dagen bedragen, worden naar het volgende jaar overgebracht waar ze aan het einde van het boekjaar opnieuw worden onderworpen aan de in het eerste en het tweede lid bedoelde bepalingen.
Art. LI.TXV.CII.9. De duur van de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit mag nooit langer zijn dan de reële duur van de periodes waarop de werkelijke diensten betrekking hebben.
De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten.
De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in 10den gebeurde en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het verkregen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt rekening gehouden op de in artikel LI.TXV.CII.8, § 2, bedoelde wijze.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat de ambtenaar een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Art. LI.TXV.CII.10. Voor elke periode waarin de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten die hij in een andere graad mocht hebben verricht niet medegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad die met deze laatste verband houdt.
Art. LI.TXV.CII.11. De in artikel LI.TXV.CII.6 bedoelde diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, worden vastgelegd door de Secretaris-generaal op aanvraag van de ambtenaar. De ambtenaar voegt alle nuttige bewijsstukken bij zijn aanvraag. Genoemde diensten komen in aanmerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag.
Afdeling III. - Berekening en uitbetaling van de wedde Art. LI.TXV.CII.12. § 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de wedde.
De wedde van de maand waarin de ambtenaar in ruste wordt gesteld of overlijdt, wordt in zijn geheel uitbetaald. § 2. De uurwedde is gelijk aan 1/(52 * h)e van de wedde, breuk waarin "h" staat voor, in de werkregeling waaraan de ambtenaar is onderworpen, de wekelijkse werkduur voor voltijdse prestaties.
Art. LI.TXV.CII.13. De maandelijkse wedde wordt uitbetaald na de verstreken termijn, uiterlijk op de laatste werkdag van elke maand.
Art. LI.TXV.CII.14. § 1. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
Als het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
Als het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen. § 2. Wanneer de maand uit twee perioden bestaat die verschillen naar gelang van het bedrag of de begrotingsaanwijzing der wedde : 1° wordt het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten bepaald naar § 1;2° wordt het totaal aantal voor de maand verschuldigde dertigsten bepaald naar § 1;dit aantal is altijd gelijk aan dertig zo de maand volledig te betalen is; 3° is het aantal voor de tweede periode verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen het totaal voor de maand verschuldigde dertigsten en het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten. Art. LI.TXV.CII.15. De maand- en uurwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de regels voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990.
Afdeling IV. - Wedde in geval van verlof wegens verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen en in geval van afwezigheid wegens een persoonlijke aangelegenheid Art. LI.TXV.CII.16. Bij verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheden en in afwijking van artikel LI.TXV.CII.14, wordt de verschuldigde wedde berekend door de maandwedde te vermenigvuldigen met de breuk die de verhouding van de prestaties voorstelt.
Art. LI.TXV.CII.17. De stand van non-activiteit schorst de toekenning van de zesjaarlijkse tussentijdse verhogingen bedoeld in artikel LI.TXV.CI.2.
HOOFDSTUK III. - Gewaarborgde bezoldiging Art. LI.TXV.CIII.1. De ambtenaar heeft recht op een gewaarborgde bezoldiging.
Art. LI.TXV.CIII.2. De gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, is nooit lager, voor volledige prestaties, dan 13.234,20 EUR. Art. LI.TXV.CIII.3. Het verschil tussen de in artikel LI.TXV.CIII.2 bedoelde jaarlijkse bezoldiging en de bezoldiging die de ambtenaar normaal zou genieten, wordt hem toegekend in de vorm van een weddesupplement dat deel uitmaakt van zijn wedde.
Art. LI.TXV.CIII.4. Alle andere vergoedingen en toelagen dan de haard- of standplaatstoelage worden niet meegerekend voor de vaststelling van de bezoldiging.
Art. LI.TXV.CIII.5. Indien de ambtenaar onvolledige prestaties verricht, wordt de wedde vastgesteld overeenkomstig artikel LI.TXV.CIII.3 hem enkel toegekend naar rata van die prestaties.
Art. LI.TXV.CIII.6. De regeling van koppeling van de wedden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen is van toepassing op de jaarlijkse bezoldiging bedoeld in de artikelen LI.TXV.CII.15 en LI.TXV.CIII.2.
HOOFDSTUK IV. - Toekenning van de haard- of standplaatstoelage Art. LI.TXV.CIV.1. § 1. Er wordt een haardtoelage toegekend : 1. aan de gehuwde personeelsleden die niet van tafel en bed gescheiden zijn, tenzij hun echtgeno(o)t(e) er reeds één geniet;2. aan de ambtenaren die als echtgenoten samenwonen, tenzij het andere lid van het gezin er reeds één geniet;3. aan de andere ambtenaren van beiderlei kunne die één of meer kinderen fiscaal ten laste hebben voor wie een kinderbijslag wordt toegekend, behalve als zij samenwonen met een ambtenaar die er reeds één geniet. § 2. Als beide echtgenoten of samenwoners onderworpen zijn aan dit statuut, wordt de haardtoelage verleend aan degene die de laagste wedde heeft.
De laagste wedde wordt bepaald na vergelijking tussen de niet-geïndexeerde jaarlijkse bruto wedden, met inachtneming van de geldelijke anciënniteiten en op grond van volledige dienstverstrekkingen.
Wanneer één van de echtgenoten of beiden de gewaarborgde bezoldiging genieten zonder de eventueel toe te kennen haardtoelage, wordt de haardtoelage verleend aan degene die de hoogste wedde heeft indien hij/zij er recht op heeft overeenkomstig de bepalingen van artikel LI.TXV.CIV.2 van dit besluit.
Bij gelijke jaarlijkse bedragen kunnen de echtgenoten of samenwoners in onderlinge overeenstemming bepalen wie van beiden de haardtoelage zal genieten.
De haardtoelage wordt uitbetaald op vertoon van een verklaring op erewoord die de ambtenaar overeenkomstig het in bijlage XIX bij dit besluit gevoegde formulier moet opmaken en in drie exemplaren overmaken aan de dienst van het personeelsbeheer.
De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens toepasselijk op samenwonende ambtenaren die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 3° van dit besluit. § 3. De ambtenaren die geen haardtoelage genieten, krijgen een standplaatstoelage. § 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaren genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage.
Art. LI.TXV.CIV.2. Het jaarlijkse bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1. wedden boven 16.099,83 EUR : a) haardtoelage : 719,89 EUR;b) standplaatstoelage : 359,95 EUR; 2. wedden hoger dan 16.099,83 EUR maar niet hoger dan 18.329,27 EUR : a) haardtoelage : 359,95 EUR;b) standplaatstoelage : 179,98 EUR. De bezoldiging van een ambtenaar wiens wedde hoger is dan 16.099,83 EUR, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou verkrijgen als zijn wedde gelijk was aan dat bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde hoger is dan 18.329,27 EUR, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou verkrijgen als zijn wedde gelijk was aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
Onder bezoldiging moet worden verstaan de wedde verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of standplaatstoelage, na aftrek van de gestorte bedragen voor het overlevingspensioen.
Art. LI.TXV.CIV.3. De mobiliteitsregeling die voor de wedden geldt, is ook van toepassing op de haardtoelage, de standplaatstoelage en de basiswedden vastgesteld voor de toekenning ervan.
Ze zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 op 1 januari 1990.
Art. LI.TXV.CIV.4. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt toegekend aan de personeelsleden met onvolledige dienstverstrekkingen, naar rata van die verstrekkingen.
Zij wordt niet toegekend voor bijkomende functies.
Art. LI.TXV.CIV.5. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt gelijktijdig uitbetaald met de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft. Zij wordt uitbetaald in dezelfde mate en volgens dezelfde regeling als de wedde die voor een onvolledige maand verschuldigd is.
Wanneer het recht op de haard- of standplaatstoelage, zoals bepaald in artikel LI.TXV.CIV.1, om de een of andere reden gewijzigd wordt in de loop van een maand, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast.
HOOFDSTUK V. - Vakantiegeld Art. LI.TXV.CV.1. De ambtenaren komen elk jaar in aanmerking voor een vakantiegeld.
Art. LI.TXV.CV.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder : 1° "volledige prestaties" : de prestaties waarvan de werktijdregeling overeenstemt met een normale voltijdse betrekking;2° "referentiejaar" : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie wordt toegekend;3° "jaarsalaris" : de salaris, de wedde, de vergoeding of de toelage die de wedde of salaris vervangt, met inbegrip van de eventuele haard- of standplaatstoelage. Voor de ambtenaar die het voordeel geniet van de gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig hoofdstuk V van deze titel, geldt de gewaarborgde bezoldiging als jaarsalaris.
Art. LI.TXV.CV.3. Voor volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht, is het vakantiegeld gelijk aan 92 % van een twaalfde van het(de) jaarsalaris(sen), verbonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die het(de) salaris(sen) verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt(bepalen).
Art. LI.TXV.CV.4. § 1. In afwijking van artikel LI.TXV.CV.3, in 2003, bestaat het vakantiegeld uit een forfaitair en een veranderlijk gedeelte, vastgesteld als volgt : a) het forfaitaire gedeelte : het bedrag van het forfaitaire gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar, en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het betrokken jaar. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen; b) het veranderlijke gedeelte : het veranderlijke gedeelte bedraagt 1,1 percent van het(de) jaarsalaris(sen), verbonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die het(de) salaris(sen) verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt(bepalen).Als de ambtenaar in genoemde maand geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand verschuldigd zou zijn geweest. § 2. In afwijking van artikel LI.TXV.CV.3, wordt het bedrag van het vakantiegeld van de ambtenaren van niveau 2+ en 2 berekend volgens de volgende percentages : 1° in 2004, 71 %;2° in 2005, 81 %. § 3. In afwijking van artikel LI.TXV.CV.3, wordt het bedrag van het vakantiegeld van de ambtenaren van niveau 1 berekend volgens de volgende percentages : 1° in 2004, 55 %;2° in 2005, 61 %;3° in 2006, 68 %. Art. LI.TXV.CV.5. § 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking gedurende welke de ambtenaar tijdens het referentiejaar : 1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft geschorst wegens verplichtingen ingevolge de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of ingevolge de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens ouderschapsverlof;4° afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;5° vrijgesteld werd van het werk overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector. § 2. Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat de ambtenaar : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op een van de onderstaande data : a) de datum waarop de ambtenaar de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Dat bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art. LI.TXV.CV.6. In afwijking van artikel LI.TXV.CV.5, worden de periodes gedurende welke de ambtenaar vrijstelling van dienst voor het vervullen van een in artikel LIII.CXI.1 van dit Wetboek bedoelde opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld, uitgezonderd de opdrachten uitgeoefend in het kader van boek II. Art. LI.TXV.CV.7. § 1. Onverminderd artikel LI.TXV.CV.5, § 1, 2° en 3°, en § 2, als de ambtenaar niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt : a) één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;b) één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan. § 2. De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Art. LI.TXV.CV.8. Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren op basis van de uurdeler(s) die krachtens de bezoldigingsregeling van toepassing is(zijn). In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel LI.TXV.CV.5, § 1, 2° en § 2.
Art. LI.TXV.CV.9. Twee of meer vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt als de vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van een of meer ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Art. LI.TXV.CV.10. Voor de toepassing van het voorgaande artikel is de ambtenaar dat vakantiegelden cumuleert, verplicht het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan hij afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Art. LI.TXV.CV.11. Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel LI.TXV.CV.5, § 2, wordt verminderd met de bedragen die de ambtenaar eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere prestaties die tijdens het referentiejaar werden verricht.
Art. LI.TXV.CV.12. § 1. Het vakantiegeld wordt uitbetaald in de loop van de maand mei, overeenkomstig de artikelen LI.TXV.CV.2 en 3. § 2. In afwijking van de bepaling van § 1, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van de pensionering van de ambtenaar of op de datum van het overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbende.
Voor de toepassing van het vorige lid, bij de berekening van het vakantiegeld wordt rekening gehouden met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat de ambtenaar op die datum geniet.
Als de ambtenaar op die datum geen verminderd salaris geniet, dan wordt het percentage berekend op het(de) salaris(sen) dat(die) hem verschuldigd zou(den) zijn geweest.
HOOFDSTUK VI. - Eindejaarstoelage Art. LI.TXV.CVI.1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarstoelage.
Art. LI.TXV.CVI.2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "bezoldiging", iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, rekening gehouden met de vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° "beloning", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° "brutobeloning", de beloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° "volledige prestaties" : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.5° "referentieperiode" : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. Art. LI.TXV.CVI.3. § 1. De belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag van de eindejaarstoelage indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 2. Wanneer de betrokkene niet het volledig voordeel van de in § 1 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 3. Wanneer de belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de referentieperiode met ouderschapsverlof was, niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1960, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen, worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten.
Art. LI.TXV.CVI.4. § 1. Wanneer de ambtenaren twee of meer ambten in de openbare sector cumuleren die volledige of onvolledige prestaties behelzen, mag het bedrag van de eindejaarstoelagen dat hun in hoofde daarvan wordt toegekend niet hoger liggen dan het bedrag dat overeenstemt met de hoogste toelage die verkregen wordt wanneer de toelagen van alle ambten berekend worden op basis van volledige prestaties. § 2. Wanneer het in §1 bedoelde bedrag wordt overschreden, wordt het gedeelte dat een teveel aanwijst afgetrokken van de eindejaarstoelage(n) die, berekend op basis van volledige prestaties, de minst hoge is (zijn), te beginnen met de laagste. § 3. De ambtenaar dat eindejaarstoelagen cumuleert is gehouden, aan de personeelsdiensten waarvan het afhangt, een verklaring op erewoord over te leggen met de vermelding van de ambten die het cumuleert.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Art. LI.TXV.CVI.5. § 1. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair en een veranderlijk gedeelte. § 2. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt berekend als volgt : 1° het forfaitaire gedeelte : het bedrag van het forfaitaire gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar, en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het betrokken jaar. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen; 2° het veranderlijke gedeelte : het veranderlijke gedeelte bedraagt 2,5 % van de jaarlijkse bruto beloning die als basis werd gebruikt voor de berekening van de beloning die aan de gerechtigde moet worden uitbetaald voor de maand oktober van het betrokken jaar. § 3. Indien de belanghebbende zijn beloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het betrokken jaar, is de jaarlijkse bruto beloning die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het veranderlijke gedeelte van de toelage, degene die als basis zou gebruikt zijn om zijn beloning voor die maand te berekenen, indien die verschuldigd zou zijn geweest.
Art. LI.TXV.CVI.6. Wat betreft de ambtenaar die in aanmerking komt voor de gewaarborgde bezoldiging, is het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het veranderlijke gedeelte van de eindejaarstoelage, dat van de gewaarborgde bezoldiging.
Art. LI.TXV.CVI.7. De eindejaarstoelage is onderworpen aan de voorziene inhoudingen, overeenkomstig de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, gezondheidszorgsector.
Art. LI.TXV.CVI.8. De eindejaarstoelage wordt in één keer vereffend en uitbetaald tussen 1 en 15 december van het betrokken jaar.
Art. LI.TXV.CVI.9. De vereffening en de uitbetaling van de eindejaarstoelage zijn ten laste van de dienst die de plicht heeft of zou hebben gehad de bezoldiging aan de gerechtigde uit te betalen, hetzij voor de laatste maand van de referentieperiode, hetzij voor het eerste deel van die maand indien die verschillende delen bevat waarvoor een onderscheid wordt gemaakt in de budgettaire aanrekening van de bezoldiging.
Art. LI.TXV.CVI.10. De gevallen waarvoor interpretatiemoeilijkheden rijzen i.v.m. de artikelen LI.TXV.CVI.3, § 2 en LI.TXV.CVI.4 en 5, worden geregeld door de Minister van Ambtenarenzaken, op de voordracht van de bevoegde Minister.
HOOFDSTUK VII. - Toelage wegens uitoefening van hogere functies Art. LI.TXV.CVI.11. § 1. Een toelage wordt toegekend aan de ambtenaar die hogere functies uitoefent.
Art. LI.TXV.CVI.12. Het voordeel van de toelage wordt alleen toegekend voor de kalendermaanden waarin de uitoefening van de functies ononderbroken en volledig is.
Het voordeel van de toelage blijft echter zonder onderbreking toegekend aan de ambtenaar die die toelage heeft verloren wegens de benoeming van een titularis in het betrokken ambt, en dat opnieuw aangewezen wordt voor de uitoefening van hogere functies in hetzelfde ambt, wegens de afwezigheid van genoemde titularis vanaf de uitwerkingsdatum van de benoeming.
Art. LI.TXV.CVI.13. De toelage wegens hogere functie is gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging waarvoor de ambtenaar in aanmerking zou komen in de graad van de betrekking van de desbetreffende functie, en de bezoldiging die hij geniet.
De in aanmerking te nemen bezoldiging stemt overeen met de bezoldiging omschreven in LI.TXV.CI.1. De berekening en de uitbetaling zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen LI.TXV.CI.1 en LI.TXV.CII.12 tot 15.
HOOFDSTUK VIII. - Vertrektoelage Art. LI.TXV.CVI.14. Behoudens grove fout, wordt een vertrektoelage toegekend aan de ambtenaar die ontslagen is wegens beroepsongeschiktheid.
Die toelage is gelijk aan : 1° de laatste jaarlijkse activiteitswedde indien de ambtenaar minstens twintig jaar dienstanciënniteit heeft;2° twee derden van de laatste jaarlijkse activiteitswedde indien de ambtenaar minstens tien jaar en minder dan twintig jaar dienstanciënniteit heeft;3° de helft van de laatste jaarlijkse activiteitswedde indien de ambtenaar minder dan tien jaar dienstanciënniteit heeft. TITEL XVI. - Andere voorschriften toepasselijk op stagiairs Art. LI.TXVI.1. De stagiair komt van ambtswege in aanmerking voor een dienstvrijstelling om de vormingen te vormen die deel uitmaken van zijn stageprogramma.
Art. LI.TXVI.2. De volgende bepalingen van Boek I zijn toepasselijk op stagiairs : 1° van titel I, Rechten en verplichtingen van personeelsleden;2° van titel V, hoofdstuk III, afdeling III, dienstvrijstelling wegens beroepsvorming;3° van titel VII, Onverenigbaarheden;4° van titel IX, hoofdstuk II, Directiecomité en hoofdstuk III, Strategisch comité;5° van titel X, Tuchtregeling;6° van titel XI, Kamer van Beroep;7° van titel XII, Schorsing in het belang van de dienst; 8° van de artikelen LI.TXIII.CI.1 tot 5, 1° en 2° van titel XIII, hoofdstuk I, Administratieve standen; 9° van titel XIV, Verlies van de hoedanigheid van personeelslid en ambtsneerlegging;10° van titel XV, Geldelijk statuut. TITEL XVII. - Wetenschappelijk personeel HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. LI.TXVII.CI.1. De vorige titels zijn toepasselijk op het wetenschappelijk personeel op voorwaarde dat de in deze titel bedoelde aanpassingen aangebracht worden.
Art. LI.TXVII.CI.2. Wetenschappelijk personeel mag slechts in dienst genomen worden door de diensten of instellingen bedoeld in bijlage XIV waarvoor de personeelsformatie uitdrukkelijk voorziet in het aantal in te vullen betrekkingen inzake wetenschappelijk personeel.
Onder wetenschappelijk personeel wordt verstaan de ambtenaren die houder zijn van één van de volgende graden : wetenschappelijk attaché, wetenschappelijk directeur en wetenschappelijk inspecteur-generaal, alsook de personen in dienst genomen op grond van een arbeidscontract overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 betreffende de voorwaarden van indienstneming en de administratieve en geldelijke toestand van de contractuele personeelsleden voor zover ze tewerkgesteld zijn in één van de diensten of instellingen bedoeld in bijlage XIV bij dit besluit.
De betrekkingen van de graden vermeld in het tweede lid zijn uitsluitend voorbehouden aan de ambtenaren van wie de activiteiten binnen de diensten of instellingen bedoeld in bijlage XIV voornamelijk betrekking hebben op wetenschappelijk onderzoek of op directieactiviteiten i.v.m. wetenschappelijke onderzoeken erkend door de Regering op gemotiveerd voorstel van de jury bedoeld in de artikelen LI.TXVII.BI.3 en 4.
Art. LI.TXVII.CI.3. Voor ieder van de diensten bedoeld in bijlage XIV wordt een wetenschappelijke jury ingesteld die bestaat uit : 1° twee ambtenaren met de hoogste graad onder wier gezag de dienst of de instelling of hun gemachtigden staan;2° drie docenten bevoegd voor de materies die de dienst of de instelling behandelt en afkomstig van Waalse en Franstalige inrichtingen van het universitair onderwijs. De drie docenten bedoeld in het eerste lid, 2°, worden door de Waalse Regering voor een verlengbare periode van drie jaar aangewezen. Ze komen in aanmerking voor de rondreis- en verblijfsvergoedingen die aan de ambtenaren van het Gewest toegekend worden. Ze ontvangen 75 EUR presentiegeld per halve dag zitting.
De jury wordt voorgezeten door de ambtenaar met de hoogste graad. De beslissingen worden er bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De jury oefent de bevoegdheden uit die krachtens Boek I, titel III, hoofdstuk II, aan de vormingsdirecteur toegewezen worden.
Art. LI.TXVII.CI.4. In afwijking van artikel BI.TXVII.CI.3. wordt de jury voor het "Institut scientifique de service public" (Openbaar wetenschappelijk instituut) samengesteld als volgt : 1° de ambtenaren-generaal met de hoogste graad onder wier gezag het "Institut scientifique de service public" staat;2° de vijf vertegenwoordigers van de wetenschappelijke kringen bevoegd inzake de activiteiten van het "Institut scientifique de service public" die zitting hebben in de technische en wetenschappelijke commissie van het "Institut scientifique de service public" overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 10 december 1998 houdende oprichting van een technische en wetenschappelijke commissie bij het "Institut scientifique de service public". De personen bedoeld in punt 2° van dit artikel ontvangen 75 EUR presentiegeld per halve dag zitting.
De jury wordt voorgezeten door de ambtenaar met de hoogste graad. De beslissingen worden er bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
HOOFDSTUK II. - Statutair wetenschappelijk personeel Art. LI.TXVII.CII.1. De graden van de leden van het statutair wetenschappelijk personeel vallen onder niveau 1 en zijn verdeeld als volgt onder de rangen die vastliggen in artikel BI.TII.3 : 1° in rang A4, de graad van wetenschappelijk directeur; 2° in rang A6, de graad van wetenschappelijk attaché.
Art. LI.TXVII.CII.2. Alleen de betrekkingen van wetenschappelijk attaché kunnen bij aanwerving toegewezen worden.
Art. LI.TXVII.CII.3. Om tot wetenschappelijk attaché benoemd te worden, dienen de volgende voorwaarden te worden vervuld : 1° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden die vastliggen in artikel BI.TIII.CI.1, 1° tot 8°; 2° vier jaar stage lopen, in afwijking van artikel BI.TIII.CII, eerste lid, en het voorwerp zijn van een gunstige en gemotiveerde jaarlijkse stageevaluatie door de jury bedoeld in artikel BI.TXVII.CI.3; 3° het bewijs leveren van voldoende wetenschappelijke activiteiten en publicaties erkend door de jury. De tewerkstellingsvoorwaarden bedoeld in artikel BI.TIII.CI.1, 6°, worden door de jury bepaald.
Art. LI.TXVII.CII.4. De artikelen BI.TIII.CII, 1 tot 9, betreffende de stage zijn toepasselijk op het wetenschappelijk personeel.
Art. LI.TXVII.CII.5. De bepalingen betreffende de bevordering door overgang naar het hogere niveau zijn niet toepasselijk op het wetenschappelijk personeel.
Art. LI.TXVII.CII.6. Een wetenschappelijk attaché kan bij bevordering door verhoging in graad bevorderd worden tot de graad van wetenschappelijk directeur als hij de volgende voorwaarden vervult : 1° acht jaar niveauanciënniteit hebben;2° het bewijs van een positieve evaluatie leveren;3° niet het voorwerp zijn van een niet geschrapte en definitieve disciplinaire maatregel;4° houder zijn van het directiebrevet.Deze voorwaarde wordt echter niet vereist zolang de eerste brevetten niet overeenkomstig dit besluit afgegeven worden; 5° het bewijs leveren van wetenschappelijke activiteiten waarvan de waarde door de jury erkend is en die gelijk gesteld kunnen worden met een doctoraat. Art. LI.TXVII.CII.7. De wetenschappelijk attaché die aan de opgelegde voorwaarden voldoet deelt jaarlijks de lijst van de betrekkingen van wetenschappelijk directeur mee waartoe hij bevorderd wenst te worden, overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel BI.TIII.CV.8.
De mededeling geldt als akte van kandidatuurstelling voor de bevordering tot de betrekkingen waarvan de toewijzingsprocedure in de loop van het volgende jaar kan starten.
De Secretaris-generaal doet een oproep tot de kandidaten voor de vacant verklaarde betrekkingen.
Art. LI.TXVII.CII.8. De kandidaten voor een betrekking van wetenschappelijk directeur bij bevordering door verhoging in graad of door mutatie worden voorgedragen door het directiecomité dat ze bovendien in voorkeursvolgorde in een eenmalige rangschikking indeelt.
Het directiecomité deelt zijn voorstel mee na advies van de betrokken wetenschappelijke jury('s).
Art. LI.TXVII.CII.9. De artikelen BI.TIII.CVIII,1, 2 en 3 zijn toepasselijk op de mutatie van de wetenschappelijk attaché. De Secretaris-generaal beslist evenwel na advies van de betrokken wetenschappelijke jury's.
Art. LI.TXVII.CII.10. De artikelen BI.TIII.CVIX.1 en 2 zijn toepasselijk op de permutatie van de wetenschappelijke attachés. De Secretaris-generaal beslist evenwel na advies van de wetenschappelijke jury's.
Art. LI.TXVII.CII.11. De artikelen BI.TVI.CI.11 tot 17 betreffende de vergelijkende overgangsexamens en de artikelen BI.TVI.CIII, 1 tot 7, betreffende de proeven voor de validatie van de verworven bevoegdheden zijn niet toepasselijk op het wetenschappelijk personeel.
Art. LI.TXVII.CII.12. Titel XVI betreffende de andere bepalingen die toepasselijk zijn op de stagiairs is toepasselijk op het wetenschappelijk personeel, met uitzondering van artikel BI.TIII.CII, 1, eerste en tweede lid.
TITEL XVIII. - Diverse, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen Art. LI.TXVIII.CI.1. Voor de toepassing van dit besluit op de instellingen die onder de toepassing vallen van het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren dienen de woorden uit onderstaande linkerkolom vervangen te worden door de woorden uit de rechterkolom, behoudens andersluidende bepaling : 1° Gewest instelling 2° ministerie(s) instelling(en) 3° secretaris-generaal ambtenaar-generaal van rang A2 bevoegd voor personeelsaangelegenheden. Voor de instellingen van categorie B in de zin van de wet van 16 maart 1954 en voor de daarmee gelijkgestelde instellingen wordt in de bepalingen die hen geen reglementaire bevoegdheid toewijzen onder "regering" en "minister" verstaan het bij het decreet aangewezen orgaan of, bij gebreke daarvan, het orgaan waaraan het decreet houdende oprichting van de instelling het beheer of de administratie ervan toegewezen heeft.
Art. LI.TXVIII.CI.2. De termijnen bepaald bij dit besluit zijn volle dagen. De dag van de akte, waarop de termijn begint te lopen, wordt niet meegerekend. De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Als die dag evenwel een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag naar de eerstkomende werkdag verschoven.
Elke kennisgeving wordt bij ter post aangetekend schrijven verricht.
HOOFDSTUK II. - Opheffingsmaatregelen Art. LI.TXVIII.CII.1. Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 18 maart 1940 betreffende de afdanking wegens beroepsonbekwaamheid ten aanzien van het Rijkspersoneel;2° de artikelen 1 tot 3 van het ministerieel besluit van 31 juli 1991 houdende vaststelling van het programma van de vergelijkende wervingsexamens, de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau en de examens voor verhoging in graad;3° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 1 december 1994, 18 januari 1996, 29 april 1999, 8 juni 12000 en 19 juli 2001;4° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijke statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 1 december 1994, 18 juli 2000, 13 september 2001 en 4 oktober 2001;5° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende bepalingen tot uitvoering van het statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 22 januari 1998 en 29 april 1999;6° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot vastlegging van het statuut van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 januari 1998 en bij de besluiten van de Waalse Regering van 11 juni 1998 en 13 september 2001;7° het besluit van de Waalse Regering van 1 december 1994 tot vastlegging van het statuut van de ambtenaren van het "Institut scientifique de service public", gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 13 september 2001;8° het besluit van de Waalse Regering van 26 oktober 1995 tot instelling van de commissie van beroep inzake stage van de diensten van de Regering;9° het besluit van de Waalse Regering van 21 december 1995 betreffende de vergelijkende examens georganiseerd voor de werving van de ambtenaren van het Gewest en hun overgang naar een hoger niveau, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 1997;10° het besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998 tot instelling van een beroepscommissie inzake stage voor sommige instellingen van openbaar nut;11° het besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998 tot instelling van een beroepscommissie inzake stage voor het "Institut scientifique de service public";12° het besluit van de Waalse Regering van 14 januari 1999 betreffende de indienstneming van gehandicapte personen in de diensten van de Waalse Regering en in sommige instellingen van openbaar nut;13° het besluit van de Waalse Regering van 14 januari 1999 betreffende de hogere functies;14° het besluit van de Waalse Regering van 28 januari 1999 tot toekenning van een haar- of residentietoelage aan de ambtenaren van de Waalse Regering en de ambtenaren van sommige instellingen die onder het Waalse Gewest ressorteren;15° het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Gewest ressorteren. HOOFDSTUK III. - Overgangsmaatregelen Afdeling I. - Bevorderingsprocedures Art. LI.TXVIII.CIII.1. De houders van een graad van operateur met acht jaar geldelijke anciënniteit in niveau 4 worden ambtshalve tot de graad van eerstaanwezend operateur benoemd.
Art. LI.TXVIII.CIII.2. De voorwaarde bedoeld in artikel BI.TIII.CV.7, 4°, moet niet vervuld worden zolang het eerste directiebrevet bedoeld in artikel BI.TVI.CII, 1, niet afgegeven wordt.
Art. LI.TXVIII.CIII.3. § 1. De bevorderingsprocedures betreffende de vóór de inwerkingtreding van dit besluit vacant verklaarde betrekkingen en die lopen bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen die op hen toepasselijk waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Voor de eerste toekenning van de bevorderingen onder deze Code gelden de volgende bepalingen : 1° De secretarissen-generaal leggen na onderling overleg de gemeenschappelijke procedures voor de oproep tot de kandidaten voor de begeleidingsfuncties vast en geven de Regering kennis daarvan binnen tien dagen na de inwerkingtreding van deze Code;2° Binnen tien dagen na de inwerkingtreding van deze Code betekent de secretaris-generaal : 1) aan elke ambtenaar een voorstel waarin zijn beroep en zijn pool op grond van de uitgeoefende functie worden vastgelegd;2) hun aanstelling volgens de vigerende personeelsformatie aan de ambtenaren die een ambt van directeur bekleden;3) aan de Regering een besluitontwerp waarin het geheel van de per pool en per rang ingedeelde voorstellen opgenomen is, alsook de aanstelling van de ambtenaren die een ambt van directeur bekleden. De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen tien volle dagen na de kennisgeving een gemotiveerd bezwaar indienen bij de Minister van Ambtenarenzaken.
Binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van de Code bepaalt de Regering het beroep, de pool en de aanstelling van elke ambtenaar die een ambt van directeur vervult. 3° In afwijking van artikel BI.TIII.CV, 2, eerste lid, worden alle begeleidingsfuncties binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van de Code en na goedkeuring van de personeelsformatie zoals bepaald bij dit boek vacant verklaard door de Regering. 4° In afwijking van artikel BI.TIII.CV, 12, § 1, bezorgt de ambtenaar die de opgelegde voorwaarden vervult de Secretaris-generaal waaronder de betrekkingen ressorteren ten vroegste binnen 30 dagen en uiterlijk binnen 60 dagen na de inwerkingtreding van de Code bij aangetekend schrijven de lijst van de begeleidingsbetrekkingen waartoe hij bevorderd wenst te worden. Daartoe gebruikt hij een formulier dat overeenstemt met het model opgenomen in bijlage VII. 5° In afwijking van artikel BI.TIX.CII, 1, en naar gelang van de aanwijzing van de mandatarissen, wordt het directiecomité samengesteld als volgt : - voor de ministeries : uit de ambtenaren van de rangen A1 en A2 die op de datum van inwerkingtreding van de Code benoemd of aangewezen zijn om hogere functies uit te oefenen of ad interim aangewezen zijn; - voor de instellingen van openbaar nut met ambtenaren van rang A3 : uit de ambtenaren van de rangen A2 en A3 die op de datum van inwerkingtreding van de Code benoemd of aangewezen zijn om hogere functies uit te oefenen of ad interim aangewezen zijn; - voor de overige instellingen van openbaar nut : uit de ambtenaren van de rangen A2 en A4 die op de datum van inwerkingtreding van de Code benoemd of aangewezen zijn om hogere functies uit te oefenen of ad interim aangewezen zijn. 6° In afwijking van artikel BI.TIII.CV, 13, § 2, eerste lid, doet het directiecomité, samengesteld overeenkomstig 8° en uitgebreid tot de ambtenaar van rang A3 onder wie de in te vullen betrekking ressorteert, een tijdelijk voorstel tot indeling van de kandidaten voor een mutatie binnen dezelfde personeelsformatie. Bij gebrek aan kandidaten voor de mutatie doet hij een tijdelijk voorstel tot indeling van de kandidaten voor een bevordering door verhoging in graad. Bij gebrek aan een kandidaat voor een bevordering door verhoging in graad doet hij een tijdelijk voorstel tot indeling van de kandidaten voor een mutatie vanaf een andere personeelsformatie. Het tijdelijk voorstel tot indeling is met redenen omkleed. Het wordt binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van de Code bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de kandidaten betekend.
In afwijking van artikel BI.TIII.CV, 13. § 2, tweede lid, kan elke kandidaat binnen vijftien dagen na de betekening zijn opmerkingen of een klacht richten aan de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist binnen 15 dagen over de klacht na de reclamant te hebben gehoord als hij erom verzocht heeft. De reclamant mag zich laten vergezellen van de persoon die hijzelf kiest.
Het directiecomité bezorgt de Regering het voorstel tot indeling binnen 120 dagen na de inwerkingtreding van de Code.
Art. LI.TXVIII.CIII.4. De procedures betreffende de overgang tot het hogere niveau in de betrekkingen die vacant verklaard worden vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die lopen bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen die op hen toepasselijk waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. LI.TXVIII.CIII.5. De procedures betreffende de mutatie, de mutatie en de permutatie in de betrekkingen die vacant verklaard worden vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die lopen bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen die op hen toepasselijk waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Afdeling II. - Wervings- en loopbaanproeven Art. LI.TXVIII.CIII.6. § 1. Met ingang van de datum van het proces-verbaal van de eerste wervingsreserve, samengesteld volgens de modaliteiten van dit besluit, zijn de bruikbare wervingsreserves voor elk van de vijf niveaus de reserves georganiseerd op verzoek van het Waalse Gewest en van de instellingen van openbaar nut die onder deze Code vallen, met inbegrip van de vergelijkende examens waarvoor de oproep tot de kandidaten is bekendgemaakt en die niet afgesloten zijn.
De geldigheidsduur van elke voornoemde reserve die in 2004 verstrijkt wordt met één jaar verlengd. § 2. De wervingsprocedures waarvoor de vacantverklaringen plaatsvonden vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van het besluit van 17 november 1994 en van de afwijkingsbepalingen genomen op grond van artikel 8, § 2, van dit besluit.
Art. LI.TXVIII.CIII.7. De overgeplaatste of geïntegreerde personen behouden het voordeel van de goede afloop van een vergelijkend overgangsexamen georganiseerd door de SELOR op verzoek van hun ministerie of instelling van herkomst.
Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit : 1° behouden de geslaagden van de vergelijkende examens waarvan het proces-verbaal afgesloten is, het voordeel van goede afloop;2° worden de geslaagden van de algemene proef voor de overgang naar niveau 2 vrijgesteld van de algemene proef waarin dit besluit voorziet;3° worden de houders van het brevet dat de goede afloop van een proef inzake de algemenen vorming voor de overgang naar niveau 1 bevestigt, met inbegrip van degenen die dat brevet later zullen verkrijgen na een proef waarvoor de oproep tot de kandidaten bekend is gemaakt en niet afgesloten is, vrijgesteld van de algemene proef waarin dit besluit voorziet voor de overgang naar niveau 1;4° wat betreft de drie proeven voor de controle van de kennis voorzien voor de overgang naar niveau 1 : a) de brevetten verkregen voor materies die door het Vast wervingssecretariaat vastgelegd werden, blijven geldig;b) de ambtenaar die drie van die brevetten bezit, mag zich inschrijven voor de eindproef voorzien voor de overgang naar niveau 1;c) de ambtenaar die twee van die brevetten bezit, moet slagen in een proef inzake kenniscontrole vooraleer hij zich mag inschrijven voor de eindproef voor de overgang naar niveau 1;d) de ambtenaar die één van die brevetten bezit, moet slagen in twee proeven inzake kenniscontrole vooraleer hij zich mag inschrijven voor de eindproef voor de overgang naar niveau 1;e) de ambtenaar die het brevet "bestuursrecht" bezit, moet de proef "bestuursrecht" niet afleggen en de ambtenaar die het brevet "overheidsopdrachten" bezit, moet de proef "overheidsopdrachten en openbare financiën" niet afleggen;f) onverminderd het vorige lid, moet de ambtenaar die één of twee proeven inzake kenniscontrole moet afleggen, verplicht de proef "bestuursrecht" en/of de proef "overheidsopdrachten en openbare financiën" kiezen.Als hij reeds houder is van de twee overeenstemmende brevetten, zal hij een proef kiezen uit de vijf groepen materies voorzien voor de overgang naar niveau 1.
Art. LI.TXVIII.CIII.8. De hogere functies toegekend vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden ambtshalve verlengd en verstrijken uiterlijk twaalf maanden na bedoeld inwerkingtreding.
Art. LI.TXVIII.CIII.9. Behoudens het geval van terugzetting in graad wordt de directeur benoemd op grond van de bepalingen voorafgaande aan dit besluit geacht worden definitief houder te zijn van het directiebrevet.
De ambtenaren die laureaat zijn van een examen voor de bevordering tot de graad van directeur georganiseerd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest en de ambtenaren die houder zijn van een graad van rang 11 of een graad van rang 12 en die minstens negen jaar anciënniteit in het niveau 1 hebben op datum van inwerkingtreding van dit besluit worden geacht definitief houder te zijn van het directie brevet voor de uitoefening van een directiefunctie.
Art. LI.TXVIII.CIII.10. De ambtenaren die een voorbereidende opleiding hebben gevolgd voor de bevordering in de rangen A5, B2, C2, D1, D2 en E1, overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest worden geacht definitief laureaat te zijn van de proef voor de validatie van de bevoegdheden bedoeld in dit besluit voor de betrokken rangen.
De ambtenaren die laureaat zijn van een examen voor weddeschaalbevordering in rang 26 voor de graadbevordering in de graad van eerstaanwezend gegradueerde worden geacht definitief laureaat te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden.
De ambtenaren die laureaat zijn van de bevorderingsexamens in de graden van de voormalige rangen 24, 23, 22 en van het examen voor weddeschaalbevordering in rang 20 voor de graadbevordering in de graad van eerste assistent worden geacht definitief laureaat te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden.
De ambtenaren aangeworven in een graad van de voormalige rangen 24, 23 of 22 voor de graadbevordering in de graad van eerste assistent worden geacht definitief laureaat te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden.
Art. LI.TXVIII.CIII.11. De eerstaanwezend gegradueerde die laureaat is van het bevorderingsexamen tot de graad van eerste gegradueerde wordt geacht definitief laureaat te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden verworven voor de bevordering tot de graad van eerste gegradueerde.
Art. LI.TXVIII.CIII.12. De eerstaanwezend assistent die laureaat is van het bevorderingsexamen tot de graad van eerste assistent wordt geacht definitief laureaat te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden verworven voor de bevordering tot de graad van eerste assistent.
Art. LI.TXVIII.CIII.13. De overgangsmaatregelen bedoeld in de artikelen BI.TXVIII.CIII.9 tot 12 zijn van toepassing op de ambtenaren in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Afdeling III. - Onverenigbaarheden Art. LI.TXVIII.CIII.14. De ambtenaren die zich in de toestand bevinden waarvan sprake in artikel BI.TVII.1 moeten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig artikel BI.TVII.2, § 2 en § 3 een aanvraag om machtiging tot cumulatie indienen, behalve die aan wie overeenkomstig artikel BI.TVII.2 een ambtshalve afwijking verleend wordt.
In afwijking van vorig lid hebben de cumulatiemachtigingen die toegekend zijn voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een geldigheidsduur van drie jaar te rekenen van hun datum van toekenning.
De overheden die daartoe aangewezen worden, spreken zich uit over de aanvraag binnen de termijn bepaald bij hetzelfde artikel BI.TVII.2, § 2.
Als de machtiging geweigerd wordt, maakt de ambtenaar een einde aan de cumulatie van de activiteiten binnen de termijn opgelegd door die overheden en hoe dan ook binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de weigering.
Als de machtiging geweigerd wordt, wordt de cumulatie in het onderwijs uitgeoefend tot aan het einde van het lopende school- of academisch jaar.
De niet-inachtneming van de bepalingen van dit artikel zijn strafbaar met tuchtstraffen.
Art. LI.TXVIII.CIII.15. De eerste evaluatie van de ambtenaar met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit is die welke hem is toegekend op grond van de vorige bepalingen.
Als die evaluatie betwist wordt, wordt de laatste onbetwiste evaluatie gelijkgesteld met de evaluatie bedoeld in het eerste lid.
Afdeling IV. - Tuchtregeling Art. LI.TXVIII.CIII.16. De lopende disciplinaire procedures worden voortgezet op basis van de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De beroepsorganen samengesteld vóór de inwerkingtreding van dit besluit gaan door met het onderzoek van de beroepen in de procedures bedoeld in het eerste lid.
Afdeling V. - Administratieve toestanden en anciënniteiten Art. LI.TXVIII.CIII.17. De ambtenaar behoudt zijn rang-, niveau- en dienstanciënniteit die had vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. LI.TXVIII.CIII.18. De ambtenaar die verzoekt om een herberekening van zijn anciënniteiten overeenkomstig de artikelen BI.TXIII.CII.7 en BI.TXV.CII.11 beschikt over een termijn van zes maanden met ingang van de inwerkingtreding van deze Code om zijn aanvraag in te dienen. De nieuwe anciënniteiten hebben gevolg vanaf de eerste dag van de negende maand die volgt op de inwerkingtreding van deze Code.
Afdeling VI. - Wetenschappelijk statuut Art. LI.TXVIII.CIII.19. De ambtenaar die vast benoemd wordt in de wetenschappelijke loopbaan wordt als wetenschappelijk statutair beschouwd.
De ambtenaar die op grond van een contract in dienst genomen wordt na te zijn geslaagd voor een vergelijkend examen van wetenschappelijk attaché georganiseerd door de Selor wordt als wetenschappelijk statutair beschouwd.
Deze bepaling is niet van toepassing op de ambtenaar of de stagiair die onder het federale wetenschappelijk statuut valt.
Afdeling VII. - Geldelijk statuut Art. LI.TXVIII.CIII.20. De ambtenaar benoemd bij omzetting behoudt hoe dan ook de bezoldiging die hij op de datum van de graadomzetting had of gehad zou hebben in zijn vorige weddeschaal.
De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de weddeschaal A2S hebben, behouden dat voordeel.
De ambtenaar die houder is van een vroegere graad in de vlakke loopbaan behoudt hoe dan ook de bezoldiging die hij op de datum van de graadomzetting had of gehad zou hebben in elk van de graden waaruit die loopbaan bestaat.
Afdeling VIII. - Directiecomités en strategische comités Art. LI.TXVIII.CIII.21. De directiecomités van de ministeries en de instellingen zoals samengesteld in artikel LI.TXVIII.CIII.3 § 2, 5°, oefenen de bevoegdheden uit van de directiecomités en de strategische comités bedoeld in dit besluit totdat ze samengesteld zijn overeenkomstig de artikelen BI.TII.4, BI.TIX.CI.1, BI.TIX.CII.1 en BI.TIX.CIII.1.
Tot op het ogenblik waarop zij samengesteld zijn overeenkomstig de artikelen LI.TII.4 en LI.TIX.CIII.1 bestaan de strategische comités uit de ambtenaren van rang A1 en A3 voor een secretariaat-generaal en rang A2 en A3 voor een directoraat-generaal die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit benoemd of aangewezen zijn om hogere functies uit te oefenen of ad interim aangesteld zijn.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Art. LI.TXVIII.CIV.1. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van bekendmaking in het Belgisch staatsblad, met uitzondering van/ a) de bepalingen betreffende de vlakke loopbaan bedoeld in de artikelen BI.TIII.CV.6, tweede lid, en BI.TXVIII.CIII.1, die van kracht worden op 1 oktober 2003; b) de herwaardering van de weddeschalen van de rangen B3 en B2 die uitwerking heeft op 1 oktober 2003;c) de verhoging met één percent van de weddeschalen van de niveaus 2+ en 1 die uitwerking heeft op 1 december 2003; d) de bepalingen van artikel LI.TXV.CV.4, § 1, die uitwerking hebben op 1 mei 2003.
Art. LI.TXVIII.CIV.2. Artikel 3 van het decreet van 6 december 2001 tot opheffing van sommige bepalingen inzake ambtenarenzaken treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. LI.TXVIII.CIV.3. De minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
BOEK II - MANDAATREGELING BETREFFENDE DE AMBTENAREN-GENERAAL HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en toepassingsveld Art. LII.CI.1. In de zin van dit boek wordt verstaan onder : 1° mandaat : de uitoefening van een betrekking van de rangen A1, A2 of A3 in het kader van een tijdelijke statutaire relatie;2° mandataris : persoon aangewezen door de bevoegde overheid om een mandaat van de rangen A1, A2 of A3 uit te oefenen;3° ambtenaar-generaal :mandataris van de rangen A1, A2 of A3;4° instelling : instelling van openbaar nut bedoeld in het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren;5° beheersorgaan : de raad van bestuur van de instelling of, bij gebreke daarvan, elk ander orgaan, ongeacht de benaming ervan, dat beschikt over de nodige bevoegdheden om de opdrachten of het doel van de instelling uit te voeren;6° Gewest : het Waalse Gewest. Art. LII.CI.2. De betrekkingen van de rangen A1, A2 of A3 van de ministeries en de instellingen worden bij mandaat toegekend overeenkomstig de bepalingen van dit boek.
De bepalingen van deze code zijn toepasselijk op de houders van een mandaat, onverminderd de bepalingen van dit boek.
HOOFDSTUK II. - Toegangsvoorwaarden en managementbrevet Afdeling I. - Toegangsvoorwaarden Art. LII.CII.1. De kandidaat voor een functie van ambtenaar-generaal van rang A1 of A2 hetzij heeft gedurende vijf jaar een bij dit besluit bepaald mandaat uitgeoefend waarvoor hij een gunstige evaluatie heeft gekregen, hetzij is houder van een diploma dat toegang verleent tot niveau 1 of laureaat van een vergelijkend examen voor bevordering tot niveau 1 en kan het bewijs leveren van minstens acht jaar anciënniteit in niveau 1. De kandidaat heeft gedurende minstens vier jaar een functie uitgeoefend die gelijkwaardig is die van een graad van minimum rang 4, zoals bedoeld in Boek I. De anciënniteit is verworden binnen de openbare sector of als lid van een wetgevende vergadering of als attaché bij een parlementaire groep van een Franstalige partij bij een wetgevende vergadering.
Art. LII.CII.2. De kandidaat voor een functie van ambtenaar-generaal van rang A3 hetzij heeft gedurende vijf jaar een bij dit besluit bepaald mandaat uitgeoefend waarvoor hij een gunstige evaluatie heeft gekregen, hetzij is houder van een diploma dat toegang verleent tot niveau 1 of laureaat van een vergelijkend examen voor bevordering tot niveau 1 en kan het bewijs leveren van minstens acht jaar anciënniteit in niveau 1 binnen de openbare sector of als lid van een wetgevende vergadering of als attaché bij een parlementaire groep van een Franstalige partij bij een wetgevende vergadering of heeft minstens acht jaar beheerservaring opgedaan in de privé-sector.
Art. LII.CII.3. De kandidaten voor een mandaat die het bewijs leveren van een ervaring in de openbare sector mogen niet het voorwerp zijn van een definitieve en niet geradieerde tuchtstraf.
Ze moeten het bewijs leveren van een positieve evaluatie.
Om voor een mandaat aangewezen te kunnen worden dienen de volgende voorwaarden vervuld te worden : 1° een gedrag hebben dat voldoet aan de vereisten van de betrekking en nooit het voorwerp zijn geweest van een strafrechterlijke veroordeling die onverenigbaar is met de uitoefening van een mandaat;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;4° het bewijs leveren van het medisch attest vereist om de functie uit te oefenen;5° houder zijn van het managementsbrevet;6° niet in aanmerking komen voor een politiek verlof van meer dan vier dagen per maand;7° overeenkomstig de regelgeving betreffende het politieke verlof, zich ertoe verbinden geen dienstvrijstellingen of facultatieve politieke verloven aan te vragen die na cumulatie met het politieke verlof van ambtswege, met als gevolg een overschrijding van het totaal van vier werkdagen afwezigheid per maand. Afdeling II. - Managementsbrevet Art. LII.CII.4. Het managementsbrevet wordt afgegeven in het kader van een opleidingsprogramma van universitair niveau. Inhoud van het programma, toegangsvereisten en slagingsvereisten worden door de Regering vastgesteld na advies van de bij het eerste boek bedoelde Programmacommissie.
HOOFDSTUK III. - Selectie en aanwijzing Afdeling I. - Vacantverklaringen en opdrachtbrieven Art. LII.CIII.1. § 1. Elke bij mandaat in te vullen betrekking wordt door de Regering vacant verklaard. Het mandaat van de mandataris wiens evaluatie aan het eind van zijn mandaat "gunstig" is, kan evenwel door de Regering hernieuwd worden zonder dat tot de vacantverklaring overgegaan wordt, mits instemming van de mandataris. § 2. Voor elke in te vullen betrekking stelt de Regering een opdrachtbrief op, op de gezamenlijke voordracht van de functioneel bevoegde minister(s) en, in voorkomend geval, van het betrokken beheersorgaan en na advies van de Minister van Ambtenarenzaken en van de Minister van Begroting.
Voor elke bij mandaat in te vullen betrekking binnen een instelling onderworpen aan een beheersovereenkomst, valt/past de opdrachtbrief onder/in het kader van de lopende overeenkomst. § 3. De opdrachtbrief bevat de volgende gegevens : 1° de functieomschrijving en het bevoegdheidsprofiel van de van de in te vullen functie.Voor de betrekkingen van rang A3 vermeldt de functieomschrijving in voorkomend geval : a) het of de vereiste diploma('s); b) binnen de anciënniteit bedoeld in artikel BII.BII.2., het te presteren aantal jaren in het kader van een wetenschappelijk statuut voor de wetenschappelijke inspecteurs-generaal; c) de te halen politieke doelstellingen voor de verschillende opdachten, meer bepaald op basis van de Gewestelijke beleidsverklaring;d) de toegekende begrotingsmiddelen en menselijke hulpbronnen;e) de overdrachten van bevoegdheden. § 4. De Regering doet de oproep tot de kandidaten. De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee Franstalige dagbladen.
Hij bevat hoe dan ook een synthese van de opdrachtbrief betreffende elke betrekking en vermeldt de dienst waar een volledige versie beschikbaar is.
De termijn voor de indiening van de kandidaturen bedraagt minstens dertig dagen, te rekenen van de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .
De kandidaturen worden bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs gericht aan de voorzitter van de selectiecommissie.
Ze gaan vergezeld van : 1° in voorkomend geval, een voor eensluidend verklaarde afschrift van het of de vereiste diploma('s);2° een curriculum vitae bevattende een lijst van de titels en bekwaamheden, vergezeld van de attesten betreffende de anciënniteit of de aangehaalde ervaring;3° een motivatiebrief voor elke betrekking waarnaar gesolliciteerd wordt, met de omschrijving van de wijze waarop de kandidaat het mandaat overweegt uit te oefenen;4° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag;5° de gegevens over de dienstplichtsituatie;6° de rechtvaardigingen betreffende het managementsbrevet. Afdeling II. - Selectie en aanwijzing Art. LII.CIII.2. De kandidaten worden geselecteerd via Selor - selectiebureau van de Federale overheid.
Art. LII.CIII.3. § 1. Er worden selectiecommissies opgericht. Ze bestaan uit zeven leden die door de Regering aangewezen worden.
Zegeven een gemotiveerd advies over de graad van gelijkwaardigheid van de bevoegdheden, van relationele geschiktheid en van management van elke kandidaat t.o.v. de elementen uit de functieomschrijving en het bevoegdhedenprofiel. § 2. Elke selectiecommissie bestaat uit : 1° de afgevaardigde bestuurder van Selor - Selectie- en wervingsbureau van de Federale administratie of de afgevaardigde ervan, die het voorzitterschap van de commissie waarneemt;2° twee universiteitsprofessors; 3°vier ambtenaren die houder zijn van een graad gelijkwaardig aan de graad van minimum rang A2 en aangewezen volgens onderstaande modaliteiten : a) voor de mandaten die in rang A1 vacant verklaard worden : vier ambtenaren die niet onder het Gewest ressorteren;b) voor de mandaten die binnen een ministerie in rang A2 vacant verklaard worden : drie ambtenaren die niet onder het Gewest ressorteren en de mandataris van rang A1 van het ministerie;c) voor de mandaten die binnen in rang A2 een instelling vacant verklaard worden : vier ambtenaren die niet onder het Gewest ressorteren;d) voor de mandaten die binnen een directoraat-generaal van een ministerie in rang A3 vacant verklaard worden : twee ambtenaren die niet onder het Gewest ressorteren en de mandataris van rang A1 van het ministerie, alsook de mandataris van rang A2 die de rechtstreekse hiërarchische meerdere van de mandataris zal zijn;e) voor de mandaten die binnen een secretariaat-generaal van een ministerie vacant in rang A3 verklaard worden : twee ambtenaren die niet onder het Gewest ressorteren en twee mandatarissen van rang A1 van de ministeries;f) voor de mandaten die binnen een instelling in rang A3 vacant verklaard worden : drie ambtenaren die niet onder het Gewest ressorteren, alsook de mandataris van rang A2 die de rechtstreekse hiërarchische meerdere van de mandataris zal zijn. § 3. Met uitzondering van de leden van rechtswege, wijst de Regering de leden van de commissie aan voor een hernieuwbare periode van vier jaar.
Als een lid de hoedanigheid verliest waarin hij binnen de commissie is aangewezen, voorziet de Regering zo spoedig mogelijk in zijn vervanging. § 4. De hoedanigheid van lid van een selectiecommissie is onverenigbaar met die lid van een regering, van een parlementaire vergadering, van een orgaan bedoeld in Boek III, HHXV, afdeling III, of van parlementair attaché.
Een lid dat zich in een toestand bevindt die zijn onpartijdigheid in het gedrang brengt of dat zelf kandidaat is voor een mandaat, mag niet zitting hebben in een selectiecommissie. § 5. De binnen de commissie aangewezen leden die niet onder het Gewest en Selor ressorteren, ontvangen 75 euro presentiegeld per halve dag.
Die bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld., gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Ze worden gekoppeld aan de spilindex 138.01 van 1 januari 1990. § 6. Elke selectiecommissie wordt bijgestaan door een secretariaat dat onder het gezag van de voorzitter staat en samengesteld is uit ambtenaren van de Regeringsdiensten die niet gesolliciteerd hebben voor één van de in te vullen mandaten.
Het secretariaat bestaat hoe dan ook uit een personeelslid van niveau 1, dat de functie van commissiesecretaris vervult, en uit een personeelslid van niveau 1 of 2+. § 7. Het huishoudelijk reglement van de commissies wordt door de Regering goedgekeurd.
Art. LII.CIII.4. § 1. Elk mandaat wordt toegekend op grond van een selectie die uit de volgende fasen bestaat : 1° na onderzoek van de dossiers door SELOR gaat de ad hoc commissie na of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in de artikelen BII.CII.1, 2 en 3 en nader bepaald in de vacantverklaring, en of de gegevens bedoeld in artikel BII.CIII.1, § 4, in de kandidaturen opgenomen zijn. De gelijkstellingen en de anciënniteitsjaren bedoeld in de artikelen BII.CII.1 en 2 worden door de commissie beoordeeld. De kandidaten die voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden mogen niet aan de andere fasen deelnemen. 2° De bekwaamheden van alle kandidaten die de ad hoc commissie toelaatbaar verklaart tot een betrekking van dezelfde rang, worden beoordeeld door deskundigen die de Regering aanwijst uit een lijst voorgedragen door Selor.De Regering keurt de door Selor voorgestelde methodologie voor de evaluatie van de bekwaamheden goed. Het evaluatiesrapport betreffende de bekwaamheden van elke kandidaat wordt aan de voorzitter van de ad hoc commissie overgemaakt. 3° De ad hoc commissie onderwerpt elk kandidaat aan een mondelinge proef om zijn bevoegdheden inzake management en zijn motivatie te beoordelen, meer bepaald t.o.v. van de opdrachtbrief. 4° na de mondelinge proef en op grond van het rapport van de evaluatie van de bekwaamheden geeft de ad hoc commissie een gemotiveerd tijdelijk advies over elke kandidaat en schrijft elke kandidaat in in groep A of B al naar gelang hij al dan niet geschikt is om de functie te vervullen.Binnen groep A worden de kandidaten gerangschikt. Als geoordeeld wordt dat ze gelijkwaardig zijn, worden ze ex [fs]quo gerangschikt. § 2. Na vaststelling van de in § 1, 1°, bedoelde toelaatbaarheid van elke kandidaat, neemt de ad hoc commissie een gemotiveerd besluit, waarvan ze elke kandidaat bij aangetekend schrijven kennis geeft.
Binnen vijftien dagen na de kennisgeving kan elke kandidaat een geschreven en gemotiveerde klacht bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van de ad hoc commissie richten en verzoeken om gehoord te worden.
Na onderzoek van de klachten spreekt de ad hoc commissie zich definitief uit over de toelaatbaarheid van de kandidaat en geeft ze hem kennis van haar besluit. § 3. Elke kandidaat wordt bij aangetekend schrijven in kennis gesteld van het gemotiveerde tijdelijk advies, de tijdelijke inschrijving en de tijdelijke indeling bedoeld in § 1, 4°.
Binnen tien dagen na de kennisgeving kan elke kandidaat een geschreven en gemotiveerde klacht bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van de ad hoc commissie richten en verzoeken om gehoord te worden.
Na onderzoek van de klachten en na verhoor van de kandidaten die daarom verzocht hebben, stelt de ad hoc commissie de definitieve gemotiveerde adviezen op, alsook een definitief voorstel van inschrijving en indeling en deelt ze mee aan de Regering en, in voorkomend geval, aan het beheersorgaan. § 4. De mandatarissen worden bij besluit van de Regering onder de kandidaten van groep A aangewezen op de voordracht van de Minister van ambtenarenzaken en van de functioneel bevoegde Minister(s).
Wat betreft de gezamenlijke betrekkingen van de rangen A1 en A2 bedoeld in artikel BII.CI.2, ziet de Regering erop toe dat minimum 60 % van de aangewezen kandidaten het bewijs leveren van de anciënniteit vereist binnen de diensten van de Waalse Regering of de instellingen die er onder ressorteren.
Wat betreft de gezamenlijke betrekkingen van de rang A3 bedoeld in artikel BII.CI.2, ziet de Regering erop toe dat minimum 60 % van de aangewezen kandidaten het bewijs leveren van de anciënniteit vereist binnen de diensten van de Waalse Regering of de instellingen die er onder ressorteren, en dat de andere aangewezen kandidaten het bewijs leveren van de anciënniteit vereist binnen de andere openbare diensten of voor een maximum van 20 % van de gezamenlijke privé-sector.
Art. LII.CIII.5. § 1. Binnen drie maanden na de toekenning van het mandaat legt de mandataris een ontwerp van operationeel plan ter goedkeuring voor aan de Regering, met de omschrijving van de volgende elementen : 1° de uitvoering, binnen 27 maanden, van de concrete prestaties voortvloeiend uit de strategische en operationele doelstellingen die voldoen aan de opdrachtbrief bedoeld in artikel BII.CIII.1, § 3, rekening houdende met de toegekende begrotingsmiddelen en de menselijke hulpbronnen; 2° de verdeling van de begrotingsmiddelen en de menselijke hulpbronnen die nodig zijn voor de uitvoering van de prestaties bedoeld in 1. § 2. Alvorens aan de goedkeuring van de Regering te worden onderworpen, wordt het plan besproken door de mandataris en de functioneel bevoegde minister(s), eventueel na advies van het beheersorgaan. § 3. Als de Regering en de mandataris het oneens zijn over de inhoud van het ontwerp van operationeel plan, wordt onmiddellijk een einde gemaakt aan het mandaat, eventueel na advies van het beheersorgaan.
Art. LII.CIII.6. Als de in artikel BII.CIII.1, § 3, 2°, 3° en 4° bedoelde gegevens van de opdrachtbrief gewijzigd worden, wordt het operationeel plan herzien overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel BII.CIII.5.
Als de evaluatie van de mandataris verricht wordt overeenkomstig artikel BII.CVI.5 kan het operationeel plan op verzoek van de Regering herzien overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel BII.CIII.5.
De mandataris kan verzoeken om de herziening van het operationeel plan als de toegekende begrotingsmiddelen en de menselijke hulpbronnen of andere belangrijke elementen van de opdrachtbrief gewijzigd worden.
Het plan wordt herzien overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel BII.CIII.5.
HOOFDSTUK IV. - Duur van het mandaat Art. LII.CIV.1. § 1. De mandaten worden toegekend voor een termijn van vijf jaar. § 2. Voor de ambtenaren van rang A1 of A2 begint het mandaat te lopen uiterlijk zes maanden na de installatie van de eerste Regering verkozen door de Waalse Gewestraad afkomstig van de laatste gewestelijke verkiezingen.
Voor de ambtenaren van rang A3 begint het mandaat te lopen uiterlijk twaalf maanden na de installatie van de eerste Regering verkozen door de Waalse Gewestraad afkomstig van de laatste gewestelijke verkiezingen. § 3. De Regering kan de termijnen bedoeld in § 2 verlengen met periodes van hoogstens drie maanden. In dat geval wordt de in § 1 bedoelde duur van het mandaat naar evenredigheid ingekort. § 4. Het mandaat eindigt van rechtswege aan het einde van de termijn bedoeld in § 1. De mandataris blijft zijn functies evenwel uitoefenen tot de aanwijzing van zijn opvolger.
Art. LII.CIV.2. § 1. Het mandaat eindigt vroegtijdig in de volgende gevallen : 1° vrijwillig ontslag;2° verlies van de hoedanigheid van ambtenaar in de gevallen bepaald bij artikel 23 van het ARPG;3° een andere definitieve tuchtstraf dan de terechtwijzing, de blaam, het ontslag van ambtswege of de afzetting, 4° de ongunstige evaluatie in de loop van het mandaat;5° de opruststelling;6° het voordeel van een politiek verlof van ambtswege van meer dan vier dagen per maand;7° het voordeel van dienstvrijstellingen of van facultatieve politieke verloven die samen met het politiek verlof van ambtswege een totaal van vier volle dagen afwezigheid per maand overschrijden, overeenkomstig de regelgeving inzake het politieke verlof; 8° de toepassing van artikel BII.CIII.5, § 3.
De Regering kan bovendien een einde maken aan het mandaat wegens ziekte van een gecumuleerde duur van meer dan zes maanden tijdens het lopende mandaat.
Elk ontslagaanbod vereist een vooropzeg van drie maanden, behalve een kortere duur die de partijen in samenspraak vastleggen. § 2. Als het mandaat vroegtijdig eindigt en als op de datum van aanwijzing van de nieuwe mandataris twee jaar overblijven om het lopende mandaat te beëindigen, voorziet de Regering onmiddellijk in de vervanging van de mandataris.
Als het einde van het mandaat voorzien kan worden om één van de redenen bedoeld in § 1, eerste lid, en als op de datum van aanwijzing van de nieuwe mandataris twee jaar overblijven om het lopende mandaat te beëindigen, kan de Regering de vacantverklaring met hoogstens één jaar vervroegen om de mandataris meteen na zijn vertrek te vervangen.
De mandataris wordt vervangen hetzij via de aanwijzing van een andere kandidaat ingedeeld in categorie A bij de vorige oproep tot de kandidaten voor de mandaat, op voorwaarde dat de toelaatbaarheidsvoorwaarden opnieuw worden geverifieerd, hetzij d.m.v. een nieuwe oproep tot de kandidaten.
De mandataris die de houder van het mandaat moet vervangen, beëindigt dat mandaat. Hij moet het lopende operationeel plan in acht nemen. Hij kan evenwel om zijn herziening verzoeken in de gevallen en volgens de procedure bedoeld in artikel BII.CIII.6. § 3. De Regering kan, op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en van de functioneel bevoegde Minister(s), een mandataris of een ambtenaar aanwijzen om de hogere functies gedurende een verlengbare periode van maximum twaalf maanden uit te oefenen in de volgende gevallen : 1° voorzienbare afwezigheid van de mandataris gedurende meer dan twee maanden;2° afwezigheid van de mandataris in de gevallen bedoeld in § 2 en in afwachting van de aanwijzing van de nieuwe mandataris. Elke ambtenaar aangewezen om de hogere functies uit te oefenen moet voldoen aan de voorwaarden bepaald bij de artikelen BII.CII.1, 2 en 3 van dit besluit. Als geen enkele ambtenaar het geheel van die voorwaarden vervult, kan er afgeweken worden van de voorwaarde bepaald bij artikel BII.CII.3, 5°.
HOOFDSTUK V. - Administratieve en geldelijk toestand Afdeling I. - Uitoefening van het mandaat Art. LII.CV.1. Het mandaat is tijdelijk. Het geeft geenszins recht op een vaste benoeming in de functie die hij toekent.
De mandataris wordt tijdelijk aangewezen bij besluit van de Regering.
Hij oefent zijn mandaat voltijds uit.
Art. LII.CV.2. Tijdens zijn mandaat kan de mandataris niet in aanmerking komen voor : 1° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van het ouderschapsverlof, van de loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en van het verlof voor bijstands- of de zorgverlening aan een lid van het gezin of van de familie tot de tweede graad dat een ernstige ziekte heeft;2° een verlof om een functie uit te oefenen binnen een orgaan bedoeld in Boek III, afdeling III;3° de toelating om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of om sociale en familiale redenen;4° een verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep;5° een ander verlof voor opdracht dan hetgeen hem toegekend wordt om een mandaat uit te oefenen in de zin van dit besluit;6° een vervroegde halftijdse uittreding;7° een stageverlof;8° de vierdagenweek op vrijwillige basis;9° een verlof om ter beschikking te worden gesteld van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;10° voor disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden. Art. LII.CV.3. De ambtenaar die op de datum van zijn aanwijzing voor een mandaat vast benoemd wordt binnen de diensten van de Regering of van een instelling wordt ambtshalve voor de duur van het mandaat met verlof gesteld wegens opdracht van openbaar nut in zijn oorspronkelijke betrekking.
Zijn betrekking wordt zes maanden na zijn aanwijzing vacant verklaard, behalve andersluidend besluit van de Regering.
Afdeling II. - Bezoldiging Art. LII.CV.4. Elke mandataris heeft de weddeschaal die overeenstemt met de graad van de functie die hij uitoefent, verhoogd met een bedrag van 8 507,09 euro voor de mandaten van de rangen A1 en A2 en met een bedrag van 6 465,39 euro voor de mandaten van rang A3. Die bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990.
Die bedragen worden verbonden aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990.
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie Art. LII.CVI.5. De Regering evalueert de mandatarissen aan de helft van het mandaat, tussen de 27e en de 30e maand, en aan het einde van mandaat, tussen de 55e en de 58e maand.
De Regering evalueert de personen bedoeld in artikel BII.CIV.2, § 2, derde lid, in de loop van dezelfde periodes als die bedoeld in het eerste lid.
De evaluatie slaat op het niveau van de verwezenlijking van de doelstellingen en op de concrete prestaties die het resultaat zijn van de strategische en operationele doelstellingen die aan de opdrachtbrief en het operationeel plan voldoen.
Als bijzondere redenen inherent aan het gedrag van een mandataris het rechtvaardigen, kan de Regering beslissen dat een punctuele en bijkomende evaluatie uitgevoerd moet worden voor bedoelde mandataris.
In dat geval verwittigt de Minister van Ambtenarenzaken de voorzitter van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel BII.CVI.6.
Art. LII.CVI.6. § 1. Er worden evaluatiecommissies opgericht die samengesteld zijn uit zeven leden aangewezen door de regering voor een verlengbare periode van vier jaar.
De samenstelling van de evaluatiecommissie is dezelfde voor de mandatarissen van rang A3 binnen éénzelfde secretariaat-generaal of éénzelfde directoraat-generaal of éénzelfde instelling. § 2. Elke evaluatiecommissie bestaat uit : 1° drie universiteitsprofessors, van wie één de commissie voorzit;2° vier ambtenaren die houder zijn van een graad gelijkwaardig aan de graad van minimum rang A2 en die aangewezen worden als volgt : a) voor de evaluatie van de ambtenaren-generaal die een mandaat van rang A1 uitoefenen, de mandataris van rang A1 van het ministerie waaronder de geëvalueerde mandataris niet ressorteert en drie ambtenaren die niet tot het Gewest behoren;b) voor de evaluatie van al de ambtenaren-generaal die binnen een ministerie een mandaat van rang A2 uitoefenen : de mandataris van rang A1 van het ministerie waaronder de geëvalueerde mandataris niet ressorteert, alsook een mandataris van rang A2 van een ander ministerie en twee ambtenaren die niet tot het Gewest behoren;c) voor de evaluatie van de ambtenaren-generaal die binnen een instelling een mandaat van rang A2 uitoefenen : een mandataris van rang A2 van een andere instelling en drie ambtenaren die niet tot het Gewest behoren;d) voor de evaluatie van al de ambtenaren-generaal die een mandaat van rang A3 uitoefenen binnen een directoraat-generaal van een ministerie : de mandataris van rang A1 van het ministerie waaronder de geëvalueerde mandataris niet ressorteert, alsook een mandataris van rang A2 zonder hiërarchische band met de geëvalueerde mandataris en twee ambtenaren die niet tot het Gewest behoren;e) voor de evaluatie van al de ambtenaren-generaal die een mandaat van rang A3 uitoefenen binnen een secretariaat-generaal van een ministerie : de mandataris van rang A1 van het ministerie waaronder de geëvalueerde mandataris niet ressorteert, alsook een mandataris van rang A2 van een ministerie en twee ambtenaren die niet tot het Gewest behoren;f) voor de evaluatie van al de ambtenaren-generaal die een mandaat van rang A3 uitoefenen binnen een instelling : een mandataris van rang A2 zonder hiërarchische band met de geëvalueerde mandataris en drie ambtenaren die niet tot het Gewest behoren. Als een lid de hoedanigheid verliest waarin hij binnen een evaluatiecommissie is aangewezen, voorziet de Regering onmiddellijk in zijn vervanging.
De ambtenaar van een ministerie of een instelling die houder is van een graad van minstens rang A2 mag weigeren om in een commissie zitting te hebben. De Regering wijst een andere ambtenaar van een ministerie of instelling aan die houder is van een graad van minstens rang A2. Bij gebrek aan een kandidaat kan de Regering een bijkomende ambtenaar aanwijzen die niet tot het Gewest behoort. § 3. De kandidatuur van een mandataris die zitting heeft gehad in een evaluatiecommissie is onontvankelijk bij de eerstkomende oproep tot kandidaten voor het mandaat waarop de evaluatie slaat. § 4. Artikel BII.CIII.3, §§ 3 tot 7, is mutatis mutandis toepasselijk op de evaluatiecommissies.
Art. LII.CVI.7. De evaluatieprocedure start op de eerste dag van de 27e maand en van de 55e maand van de oorspronkelijke duur van het mandaat of, in geval van bijzonder omstandigheid bedoeld in artikel BII.CVI.5, vierde lid, op de dag van het verzoek gericht aan de voorzitter van de evaluatiecommissie.
Van bij het begin van de procedure vraagt de voorzitter dat hem binnen de maand een gemotiveerd rapport wordt toegestuurd door : 1° de mandataris;2° de rechtstreekse hiërarchische meerdere;3° het beheersorgaan;4° de functionele minister(s) onder wie de geëvalueerde mandataris ressorteert. De evaluatiecommissie hoort binnen de maand die volgt op de termijn waarin gemotiveerde adviezen uitgebracht moeten worden, elke nuttig geachte persoon, mits motivatie. De commissie betekent haar evaluatievoorstel binnen vijftien dagen na haar advies aan de leden van de Regering en, bij aangetekend schrijven, aan de mandataris.
Als geen gunstige evaluatie wordt voorgesteld, moet de mandataris gehoord worden. In dat geval kan hij zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art. LII.CVI.8. § 1. Er wordt een commissie van beroep van de mandatarissen ingesteld die bevoegd is inzake evaluatie.
Binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van het evaluatievoorstel kan de mandataris een beroep instellen tegen de commissie van beroep voor mandatarissen en verzoeken om gehoord te worden. De commissie spreekt zich uit binnen de maand. Bij gebreke daarvan wordt het evaluatievoorstel definitief. De commissie van beroep betekent haar beslissing aan de leden van de Regering en bij ter post aangetekend schrijven aan de mandataris. § 2. De commissie van beroep voor mandatarissen bedoeld in § 1 bestaat uit drie gewone leden en drie plaatsvervangende leden gespecialiseerd in het beheer van menselijke hulpbronnen en behoren niet tot het Gewestelijk openbaar ambt. Minstens één lid is universiteitsprofessor, die het voorzitterschap van de commissie waarneemt.
De Regering wijst de leden van de commissie van beroep aan voor een verlengbare periode van vier jaar.
Een lid dat zich in een toestand bevindt die zijn onpartijdigheid in het gedrang brengt, mag niet zitting hebben in een commissie van beroep.
De binnen de commissie aangewezen leden ontvangen 75 euro presentiegeld per zitting. Die bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de regels bepaald bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Ze worden gekoppeld aan de spilindex 138.01 van 1 januari 1990.
De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat dat onder het gezag van de voorzitter staat. Het wordt waargenomen door een griffier en een plaatsvervangende griffier. Beiden zijn ambtenaren van niveau 1 binnen de diensten van de Regering en hebben niet gesolliciteerd voor één van de in te vullen mandaten.
Het huishoudelijk reglement van de commissie van beroep wordt door de Regering goedgekeurd.
Art. LII.CVI.9. De evaluatie is het voorwerp van één van de volgende meldingen : 1° "gunstig" : als de strategische en operationele doelstellingen van het operationele plan op kwantitatief en kwalitatief vlak gehaald worden;a) helemaal en binnen de voorgeschreven termijnen;b) of, hetzij gedeeltelijk, hetzij buitentijds, voor zover de mandataris bewijst dat het om onvoorzienbare redenen of buiten zijn wil gebeurd is;2° "gereserveerd" : als de strategische en operationele doelstellingen van het operationele plan slechts gedeeltelijk gehaald worden op kwantitatief en kwalitatief vlak;3° "ongunstig" : als de strategische en operationele doelstellingen van het operationele plan slechts globaal niet gehaald worden op kwantitatief en kwalitatief vlak zodat de tenuitvoerlegging van het plan in het gedrang komt. Art. LII.CVI.10. De mandataris aan wie een "gunstige" evaluatie toegekend wordt in de loop van zijn mandaat, blijft zijn mandaat uitoefenen.
Als in de loop van het mandaat een "gereserveerde" evaluatie toegekend wordt, kan de Regering het operationele plan aanpassen en de mandataris gelasten met name opleidingen inzake beheer te volgen.
In geval van "ongunstige" evaluatie in de loop van het mandaat, wordt er een vervroegd einde aan gemaakt.
Art. LII.CVI.11. Elke mandataris van wie het mandaat niet hernieuwd wordt en die het bewijs levert van een gunstige evaluatie, komt in aanmerking voor een betaald verlof van drie weken. De bezoldiging is die welke tijdens de uitoefening van het mandaat verkregen werd.
Art. LII.CVI.12. De mandataris van wie de laatste evaluatie aan het einde van het mandaat "gereserveerd" is, ziet in afwijking van de artikelen LII.CII.1 tot en met 3 zijn mandaat weer vacant verklaard en mag zich voor de volgende termijn niet kandidaat stellen voor hetzelfde mandaat, noch voor een mandaat van een hogere rang.
Als een ambtenaar niet opnieuw aangewezen wordt voor een mandaat, bepaalt de Regering wie binnen haar diensten of de instellingen wie de werkgever wordt van de ambtenaar wiens laatste evaluatie aan het einde van zijn mandaat de melding "gereserveerd" draagt. Bij verandering van werkgever motiveert ze haar besluit. De aanstelling van de ambtenaar wordt overeenkomstig BIII.CXI.10. bepaald.
De ambtenaar van rang A4 wordt met een opdracht belast door de directieraad bedoeld in artikel BI.CIX.CII.1. en wordt geëvalueerd na zes maanden, overeenkomstig Boek I, HVIII. De ambtenaar van rang A5 of A6 wordt door de directieraad aangesteld op een betrekking van zijn graad en geëvalueerd na zes maanden overeenkomstig boek I, TVIII..
Art. LII.CVI.13. De mandataris die het voorwerp is van een ongunstige evaluatie, mag niet solliciteren voor een mandaat over de volgende termijn.
De Regering bepaalt wie binnen haar diensten of de instellingen de werkgever wordt van de ambtenaar wiens laatste evaluatie aan het einde van zijn mandaat de melding "ongunstig" draagt. Bij verandering van werkgever motiveert ze haar besluit. De aanstelling van de ambtenaar wordt overeenkomstig BIII.CXI.10. bepaald.
De ambtenaar van rang A4 wordt met een opdracht belast door de directieraad bedoeld in artikel BI.CIX.CII.1 en wordt geëvalueerd na zes maanden overeenkomstig boek I, TVIII. De ambtenaar van rang A5 of A6 wordt door de directieraad aangesteld op een betrekking van zijn graad en wordt geëvalueerd na zes maanden overeenkomstig boek I, TVIII. HOOFDSTUK VII. - Disciplinaire procedure Art. LII.CVII.1. § 1. De disciplinaire actie ten aanzien van een ambtenaar-generaal van rang A1 wordt ingesteld door de Minister die voor ambtenarenzaken bevoegd is.
In alle fasen van de procedure mag de mandataris zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze.
Na betrokkene te hebben gehoord stelt de Minister een straf voor. Hij betekent zijn voorstel bij ter post aangetekend schrijven aan de mandataris en informeert de leden van de Regering. § 2. De disciplinaire actie ten aanzien van een ambtenaar-generaal van rang A2 of A3 van de een dienst van de Regering of een instelling wordt al naar gelang het geval ingesteld door de hiërarchische meerdere of door de Minister van ambtenarenzaken en de functioneel bevoegde minister bij gebrek aan een hiërarchische meerdere.
In alle fasen van de procedure mag de mandataris zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze.
Na betrokkene te hebben gehoord, stelt de hiërarchische meerdere of de functioneel bevoegde minister na advies van het beheersorgaan een straf voor.
De hiërarchische meerdere of de Minister van Ambtenarenzaken betekent zijn voorstel bij ter post aangetekend schrijven aan de mandataris en informeert de leden van de Regering.
Art. LII.CVII.2. § 1. De mandataris kan het strafvoorstel binnen vijftien dagen na de betekening bij ter post aangetekend schrijven aanhangig maken bij de kamer van beroep voor mandatarissen inzake disciplinaire aangelegenheden. Bij gebreke daarvan wordt het strafvoorstel definitief. § 2. De kamer van beroep bestaat uit de leden van de commissie van beroep inzake evaluatie bedoeld in artikel BII.CVI.8 en een magistraat, voorzitter van de kamer van beroep bedoeld in het eerste hoofdstuk van Titel XI van Boek I van deze Code, die er het voorzitterschap van waarneemt. § 3. Na de ambtenaar te hebben gehoord of opgeroepen, spreekt ze zich uit over de definitieve straf binnen de maand van de aanhangigmaking en deelt ze die mee aan de leden van de Regering en, bij ter post aangetekend schrijven, aan de mandataris.
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen Art. LII.CVIII.1. Als ze hun mandaat niet uitoefenen, worden de ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit benoemd zijn tot een graad van de rangen A1, A2 of A3 door de Regering belast met een opdracht i.v.m. hun graad, ervaring en kwalificaties.
Bij de eerste toekenning van de mandaten vallen ze onder bepalingen waarin artikel BII.CVI.11 van dit besluit voorziet.
Ze staan onder het gezag van de Regering of van een Minister die ze aanwijst.
De ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit benoemd is tot een graad van de rangen A1, A2 of A3, wordt gehandhaafd tot een persoon aangewezen wordt voor de uitoefening van een mandaat in de betrekking die hij bekleedt.
In afwachting van de eerste toekenning van de mandaten kan de Regering op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en de bevoegde vakminister(s) een ambtenaar aanwijzen om de hogere functies uit te oefenen voor een maximumperiode van twaalf maanden, één keer verlengbaar.
Voor de eerste toekenning van de mandaten, wordt de mandataris bedoeld in artikel BII.CIII.3 § 2 als hij niet aangewezen is, vervangen door een ambtenaar die niet tot het Gewest behoort en die houder is van een graad gelijkwaardig aan een graad van minimum rang A2.
Art. LII.CVIII.2. De graden van adjunct-bestuurder-generaal en adjunct-directeur-generaal worden geacht functies van rang A3 uit te oefenen.
Art. LII.CVIII.3. § 1. De volgende personen worden op de datum van inwerkingtreding van dit besluit geacht definitief houder te zijn van het managementsbrevet en te vodoen aan de diplomavereisten : 1° de ambtenaren benoemd in de rangen A1, A2 en A3 binnen de diensten van de Regering en de instellingen;2° de ambtenaren die de Regering in de rangen A2 en A3 benoemt voor een mandaat binnen een instelling;3° de personen die de Regering in de rangen A2 en A3 aanwijst voor een mandaat binnen een instelling. § 2. Voor de eerste toekenning van de mandaten : 1° wordt het managementbrevet niet vereist en worden de aangewezen kandidaten geacht definitief houder te zijn van het managementbrevet, in afwijking van artikel BII.CII.3, derde lid, 5°; 2° bedraagt de evaluatie van de bekwaamheden bedoeld in artikel BIIHIII.4, § 1,2°, evenwel ook voor alle kandidaten voor een mandaat en met uitzondering van de ambtenaren bedoeld in § 1, een evaluatie van de vereiste bekwaamheden inzake management en kennis van de gewestelijke instelling. De methodologie voor de evaluatie wordt voorgesteld door DELOR en goedgekeurd door de Regering. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2, wordt de mandataris die aan het einde van het mandaat het voorwerp is van een ongunstige evaluatie zoals bedoeld in artikel BII.CVI.13 geacht niet meer houder te zijn van het managementsbrevet.
Art. LII.CVIII.4. Voor de eerste toekenning van de mandaten : 1° worden alle betrekkingen van de ragen A1, A2 en A3 door de Regering vacant verklaard na opstelling van de opdrachtbrieven.De Regering betekent de opdrachtbrieven bedoeld in artikel BII.CIII.1, § 3, aan alle personen bedoeld in artikel BII.CIII.3, § 1; 2° wordt elke persoon bedoeld in artikel BII.CIII.3, § 1, geacht kandidaat te zijn voor de toekenning van een mandaat in een graad van zijn rang en mag hij binnen de maand van de kennisgeving van de opdrachtbrief kennis geven van zijn voorkeuren door een ontwerp van beheer uit te werken of van zijn besluit om geen kandidaat te zijn. In het laatste geval bekleedt bedoelde persoon de betrekking van de personeelsformatie die ze bekleedde niet meer zodra een andere persoon wordt aangewezen om een mandaat in die betrekking uit te oefenen; 3° kan de Regering alvorens een oproep op de kandidaten te doen een persoon bedoeld in artikel BII.CVIII.3 § 1, als mandataris aanwijzen voor een mandaat in eengraad van zijn rang; 4° mag elke persoon bedoeld in artikel BII.CVIII.3 § 1, zich kandidaat stelen bij elke oproep tot de kandidaten door de Regering met het oog op de invulling van een betrekking onder mandaat, onverminderd 2° en 3°.
Art. LII.CVIII.5. In afwijking van artikel BII.CIV,1, en voor de eerste toekenning van de mandaten A1 en A2 : 1° stemt de datum van de installatie van de eerste Regering die verkozen wordt door het Parlement afkomstig van de laatste verkiezingen overeen met de datum van inwerkingtreding van dit besluit;2° de mandaten in de rangen A1 en A2 verstrijken op 31 maart 2007. In afwijking van artikel BII.CIV,1, en voor de tweede toekenning van de mandaten beginnen de mandaten A1 en A2 te lopen op 1 april 2007 en verstrijken ze op 31 december 2009.
Art. LII.CVIII.6. In afwijking van artikel BII.CVI,5, en voor de eerste toekenning van de mandaten, worden de mandatarissen in de rangen A1 en A2 door de Regering geëvalueerd tussen 1 november 2006 en 31 januari 2007.
In afwijking van artikel BII.CVI,5, en voor de tweede toekenning van de mandaten, worden de mandatarissen in de rangen A1 en A2 door de Regering aan het einde van het mandaat geëvalueerd tussen 1 augustus 2009 en 31 oktober 2009.
Art. LII.CVIII.7. Dit boek treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt wordt.
BOEK III. - VERLOVEN EN ANDERE AFWEZIGHEDEN VAN DE AMBTENAREN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. LIII.CI.1. § 1. Dit boek is van toepassing op de ambtenaren van het Gewest. § 2. Dit boek is eveneens van toepassing op de stagiairs, met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot : 1° het verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen in een andere overheidsbetrekking of in het gesubsidieerd onderwijs;2° het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte;3° de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;4° de disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden;5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden; 6° het verlof voor loopbaanonderbreking, behalve het ouderschapsverlof bedoeld in hoofdstuk VII en het verlof zoals bedoeld in artikel L.III.CXIII.3 voor zorgverlening aan personen die aan een ernstige ziekten lijden; 7° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;8° de vrijwillige vierdagenweek;9° de halftijdse vervroegde uittreding;10° het verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen. § 3. Dit boek is eveneens van toepassing op de contractuele personeelsleden, met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot : 1° het verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen in een andere overheidsbetrekking of in het gesubsidieerd onderwijs;2° het verlof om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming, als vrijwillige dienstnemer bij dit korps of als cursusdeelnemer die er geen deel van uitmaakt;3° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps; 4° het moederschapsverlof, met uitzondering van de artikelen LIII.CIV.6 tot en met 9; 5° het vervangend vaderschapsverlof;6° de verloven om dwingende redenen van familiaal belang;7° het ziekteverlof, met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot de dienstvrijstelling wegens preventief geneeskundig onderzoek;8° de disponibiliteit;9° het verlof wegens opdracht, behalve in het kader van opdrachten die als nationaal deskundige worden uitgeoefend krachtens de beslissing van 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, evenals de opdrachten uitgeoefend in het kader van het Europese programma "Institution Building" ingesteld bij Verordening nr.622/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de bijstand aan de kandidaat-lid-Staten; 10° de verloven wegens verminderde prestaties verantwoord door maatschappelijke of familiale redenen;11° de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden;12° de halftijdse vervroegde uittreding;13° verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen. In afwijking van het eerste lid, 1°, kan het verlof wegens stage toegekend worden aan een contractueel personeelslid dat in dienst is genomen om bijkomende opdrachten te vervullen. § 4. De arbeidsprestaties van het contractuele personeelslid worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. De periodes waarin het arbeidscontract geschorst is en waarvoor de werknemer recht heeft op zijn bezoldiging, worden eveneens gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit, evenals de volgende periodes waarvoor hij geen recht heeft op zijn bezoldiging : 1° de periodes van schorsing wegens ziekte of gebrekkigheid, evenals wegens arbeidsongeval of -ziekte;2° de verlof- of arbeidsonderbrekingsperiodes bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot en met 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971; 3° de verlofdagen toegekend overeenkomstig artikel LIII.CIII.4; 4° de periodes van afwezigheid wegens deelname aan een georganiseerde werkonderbreking;5° de periodes van schorsing toegekend voor het uitoefenen van een ambt in een ministerieel kabinet;6° de periodes van schorsing wegens loopbaanonderbreking; 7° de periodes van schorsing wegens politiek verlof bedoeld in artikel LIII.CXV.8; 8° de periodes van schorsing indien het contractuele personeelslid voor de vrijwillige vierdagenweek gekozen heeft;9° de periodes van schorsing wegens verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van bepaalde vergaderingen;10° de periodes van schorsing wegens verlof voor terbeschikkingstelling van de Koning of van een Prins of Prinses van België. Art. LIII.CI.2. Voor de toepassing van dit besluit dienen onder werkdagen te worden verstaan, de dagen waarop de ambtenaar ertoe verplicht is krachtens een hem opgelegde arbeidsregeling te werken.
Daarnaast zijn de verloven bedoeld in dit besluit bezoldigd behalve andersluidende bepalingen.
Art. LIII.CI.3. De ambtenaar mag niet van zijn dienst afwezig blijven indien hij vooraf geen verlof of dienstvrijstelling gekregen heeft.
Onder dienstvrijstelling dient de toelating te worden verstaan die de ambtenaar gegeven wordt om tijdens de diensturen voor een bepaalde duur afwezig te blijven met behoud van al zijn rechten.
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen Art. LIII.CII.1. § 1. De ambtenaar heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur als volgt is vastgesteld naar de leeftijd : 1° minder dan vijfenveertig jaar : zevenentwintig verlofdagen;2° van vijfenveertig tot en met negenenveertig jaar : achtentwintig verlofdagen;3° van vijftig tot vijfenvijftig jaar : negentwintig verlofdagen;4° van vijfenvijftig tot en met negenenvijftig jaar : dertig verlofdagen. § 2. De ambtenaar krijgt een bijkomend vakantieverlof waarvan de duur als volgt is vastgesteld naar de leeftijd : 1° op zestigjarige leeftijd : één werkdag;2° op éénenzestigjarige leeftijd : twee werkdagen;3° op tweeënzestigjarige leeftijd : drie werkdagen;4° op drieënzestigjarige leeftijd : vier werkdagen;5° op vierenzestigjarige leeftijd : vijf werkdagen. Art. LIII.CII.2. Het jaarlijks vakantieverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het wordt naar keuze door de ambtenaar opgenomen volgens de behoeften van de dienst.
Bij gespreide opname van het verlof, dient er een doorlopende verlofperiode van minstens één week opgenomen te worden.
De helft van de dagen jaarlijks vakantieverlof kan tot en met 31 december van het daaropvolgende jaar opgenomen worden. Indien vereist door de behoeften van de dienst, kan de Secretaris-generaal toelaten dat een hoger aantal dagen jaarlijks vakantieverlof overgedragen wordt, zonder evenwel het jaarlijks aantal verlofdagen dat de ambtenaar krijgt, te overschrijden.
Art. LIII.CII.3. § 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt evenwel in evenredige mate verminderd wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen : 1° de verloven bedoeld in de artikelen LIII.CIII.2 en LIII.CXV.10; 2° de halftijdse vervroegde uittreding;3° de vrijwillige vierdagenweek; 4° het verlof voor opdracht bedoeld in de artikelen LIII.CXVI.1 en volgende; 5° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;6° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;7° de verloven voor verminderde prestaties, met uitzondering van de verloven voor verminderde prestaties wegens ziekte. Indien het aldus berekende aantal verlofdagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijke hogere eenheid.
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het vrouwelijk personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. § 2. Indien de ambtenaar door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft opgenomen vóór hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet opgenomen verlofdagen Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, eventueel aangevuld met de haard- en standplaatstoelage en de toelage voor hogere functies. § 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst. § 4. Paragraaf 1, tweede lid, geldt niet voor het bijkomend vakantieverlof bedoeld in artikel LIII.CII.1, § 2.
Art. LIII.CII.4. Het jaarlijks vakantieverlof van het contractuele personeelslid wordt in evenredige mate verminderd zodra de periode van schorsing van het arbeidscontract wegens ziekte of ongeval niet meer door de werkgever is bezoldigd.
Art. LIII.CII.5. § 1. De ambtenaar is met verlof op de feestdagen die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, evenals op 27 september, 2 november, 15 november en 26 december. § 2. De ambtenaar die krachtens de hem geldende arbeidsregeling of wegens de dienstbehoeften verplicht is om op één van de dagen vermeld in § 1 te werken, krijgt een recuperatieverlof die onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof opgenomen kan worden. § 3. Wanneer één van de verlofdagen bedoeld in § 1 samenvalt met een dag waarop de ambtenaar niet werkt krachtens de hem geldende arbeidsregeling, krijgt hij een compensatieverlofdag die onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof opgenomen kan worden. § 4. Wanneer een verlofdag bedoeld in § 1 samenvalt met een zaterdag of een zondag, krijgt de ambtenaar een compensatieverlofdag die onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof opgenomen kan worden.
De ambtenaar die op die datum verplicht is te werken, krijgt een recuperatieverlof die onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof opgenomen kan worden. § 5. De verloven bedoeld in de §§ 1 tot en met 4 worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Indien de ambtenaar evenwel met verlof is op één van de dagen bedoeld in § 1 wegens een andere reden of indien hij in niet-activiteit of in disponibiliteit is, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de hem geldende regelgeving.
HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverloven en uitzonderlijke verloven Afdeling I. - Omstandigheidsverloven Art. LIII.CIII.1. Voor de toepassing van dit artikel wordt de persoon van het één of andere geslacht die met de ambtenaar samenleeft met de echtgenoot/-genote gelijkgesteld.
Er worden omstandigheidsverloven toegekend binnen de hierna volgende perken : 1° het huwelijk van de ambtenaar : vier werkdagen;2° het huwelijk van een kind van de ambtenaar : twee werkdagen;3° het huwelijk : a) van een kind van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar;b) van een broer of een zuster;c) van een schoonbroer of een schoonzuster;d) van de vader of van de moeder;e) van de schoonvader of de schoonmoeder;f) van de echtgenoot van de moeder of van de vrouw van de vader;g) van een kleinzoon of een kleindochter;h) van een grootvader of een grootmoeder van de ambtenaar : één werkdag;4° het overlijden : a) van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar;b) van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar;c) van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de persoon van het één of ander geslacht die met de ambtenaar samenleeft : vier werkdagen;5° het overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar verder dan de eerste graad, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen;6° het overlijden van de schoonbroer of de schoonzuster van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen;7° het overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar, in de tweede of derde graad, niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag;8° het overlijden van de schoonbroer of de schoonzuster van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag;9° de verandering van standplaats opgelegd in het belang van de dienst, wanneer de verplaatsing een bijdrage van het Gewest in de verhuiskosten meebrengt : twee werkdagen;10° de plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een erkende eredienst van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote : één werkdag;11° de deelname van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote aan het feest van de vrijzinnige jeugd : één werkdag;12° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster van de ambtenaar : één werkdag;13° de deelname aan een assisenjury, de oproeping als getuige voor een rechtbank of de door een rechtbank bevolen persoonlijke verschijning : de nodige duur;14° de uitoefening van het ambt van voorzitter, bijzitter of secretaris of getuige van een stem-, tel- of hoofdbureau : de nodige tijd met een maximum van vijf werkdagen. Als de uitoefening van de ambten bedoeld in het tweede lid samenvalt met één of meerdere dagen waarop de ambtenaar niet tot werken verplicht is, krijgt hij een dienstvrijstelling voor de dag of de dagen die volgen op het einde van de uitoefening van de ambten.
De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling II. - Uitzonderlijke verloven Art. LIII.CIII.2. De ambtenaar krijgt verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen in een andere overheidsbetrekking of in het gesubsidieerd onderwijs.
Dat verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duurtijd van de stage of de proefperiode.
Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstanciënniteit.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie bekleedt in de rang A5, B1 of C1 indien dat tegen het belang van de dienst indruist.
Het verlof dat de bepaalde grenzen overschrijdt wordt van rechtswege in disponibiliteit om persoonlijke redenen omgezet.
Art. LIII.CIII.3. De ambtenaar krijgt verlof : 1° om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming, als vrijwillige dienstnemer bij dit korps of als cursusdeelnemer die er geen deel van uitmaakt;2° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming of bij een brandweerkorps als vrijwillige dienstnemer bij dit korps. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie bekleedt in de rang B1 of C1 indien dat tegen het belang van de dienst indruist.
Art. LIII.CIII.4. § 1. De ambtenaar krijgt uitzonderlijk verlof wegens overmacht : 1° in geval van ziekte, ongeval of ziekenhuisopname van één van de volgende personen onder hetzelfde dak wonend als hijzelf : de echtgenoot/-genote, de persoon van het één of andere geslacht met wie hij samenleeft, het kind, een bloed- of aanverwant van de persoon met wie hij samenwoont, een bloedverwant, een aanverwant, een met het oog op diens adoptie of de uitoefening van de offcieuze voogdij opgevangen persoon;2° in geval van ziekte, ongeval of ziekenhuisopname van één van de volgende personen niet onder hetzelfde dak wonend als hijzelf : een bloed- of aanverwant in de eerste graad.De noodzakelijke aanwezigheid van de ambtenaar dient aan de hand van een medisch attest te worden aangetoond; 3° bij ernstige materiële schade aan zijn goeden, zoals de schade veroorzaakt aan de woning door brand of een natuurramp;4° bij andere gebeurtenissen die na onderlinge overeenstemming tussen de ambtenaar en de hiërarchische meerdere van minstens rang A4 bepaald worden en als dwingende redenen beschouwd dienen te worden. § 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 mag de tien werkdagen per jaar niet overschrijden, waarvan de eerste vier bezoldigd zijn. Voor het overige worden de verloven gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Afdeling III. - Verloven met een filantropisch doel Art. LIII.CIII.5. De ambtenaar krijgt verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bij te staan bij reizen en vakantieverbllijven die in België of in het buitenland worden georganiseerd door een vereniging, een openbare of privé-instelling waarvan de opdracht erin bestaat zich over gehandicapten en zieken te ontfermen en die daartoe overheidssubsidies krijgt.
De verlofaanvraag dient te worden gestaafd door een attest waarmee de vereniging of instelling verzekert dat de reis of het vakantieverblijf onder zijn verantwoordelijkheid staat.
De duur van die verloven mag de vijf werkdagen per jaar niet overschrijden; zij worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren-generaal van rang A1, A2, of A3 of aan de ambtenaar van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie bekleedt in de rang A5, B1 of C1 indien dat tegen het belang van de dienst indruist.
Art. LIII.CIII.6. De ambtenaar krijgt ten hoogste vier werkdagen verlof voor het afstaan van beenmerg. Dat verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt; het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CIII.7. De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de ziekenhuisopname en van de eventueel vereiste herstelperiode alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CIII.8. § 1. De ambtenaar krijgt verlof voor bloed-, bloedplaatjes- of bloedplasmadonatie.
Het verlof heeft een duur van één dag voor de bloeddonatie en een halve dag voor bloedplaatjes- of bloedplasmadonatie. § 2. Voor de bloeddonatie wordt het verlof voor de dag van de donatie zelf toegekend.
Voor bloedplaatjes- of bloedplasmadonatie wordt de dienstvrijstelling op de dag zelf van de donatie bij aanvang of op het einde van de dag toegekend.
Het verlof wordt evenwel voor de dag volgend op de dag van de bloed- of de bloedplaatjesdonatie toegekend indien de twee volgende voorwaarden worden nageleefd : 1° de donatie vindt na de normale diensturen plaats;2° de dag daarop is voor de ambtenaar een werkdag. Afdeling IV. - Borstvoedingspauzes Art. LIII.CIII.9. De ambtenaar die vier uur of meer per werkdag presteert heeft het recht op een dienstvrijstelling om buiten de werkplek haar kind of kinderen met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte.
Die periode kan worden verlengd met maximum twee maanden indien verantwoord door medische omstandigheden.
Art. LIII.CIII.10. De borstvoedingspauze mag maximum een half uur duren. Indien de ambtenaar voltijds werkt, heeft zij recht op twee pauzes die zij dezelfde dag moet nemen.
Die twee pauzes kunnen samen genomen worden in één pauze van één uur.
Het tijdstip van de pauze dient overeengekomen te worden tussen de ambtenaar en haar onmiddellijke hiërarchische meerdere.
Art. LIII. CIII.11. De ambtenaar licht de overheid waaronder zij valt twee maanden op voorhand in vóór zij van haar recht gebruik maakt. De overheid kan die termijn inkorten.
De ambtenaar dient het bewijs te leveren dat ze borstvoeding geeft, door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen of een medisch getuigschrift voor te leggen. Dat bewijs dient maandelijks te worden geleverd.
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming Art. LIII.CIV. 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CIV.2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken of zeventien weken bij meervoudige zwangerschap bestrijken.
Art. LIII.CIV.3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten is aan de zwangerschap gedurende de zes weken die vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.
Dit artikel geldt eveneens indien de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten is aan de zwangerschap gedurende de acht weken vallen die bij meervoudige geboorte vóór de zevende dag vallen welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.
Art. LIII.CIV.4. Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel LIII.CIV.2 is de bezoldiging verschuldigd.
Art. LIII.CIV.5. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het bevallingsverlof overeenkomstig artikel 39 van de wet van 16 maart 1971 na de achtste week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij is blijven werken vanaf de zevende week vóór de werkelijke bevallingsdatum of vanaf de negende week indien er een meervoudige geboorte wordt verwacht. Bij vroegtijdige geboorte wordt die periode teruggebracht tot het aantal dagen waarin zij gewerkt heeft tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnatale verlof overgedragen kunnen worden, zijn : 1° het jaarlijks vakantieverlof; 2° de dagen bedoeld in artikel LIII.CII.5; 3° de verloven bedoeld in de artikelen LIII.CIII.1 tot en met 4; 4° het verlof om dwingende reden van familiaal belang; 5° de afwezigheden wegens ziekte, de afwezigheden wegens ziekte bedoeld in artikel LIII.CIV.3 uitgezonderd.
Art. LIII.CIV.6. Tijdens de zwangerschaps- of borstvoedingsperiode mag de ambtenaar geen bijkomend werk verrichten. Als bijkomend werk dient voor de toepassing van dit artikel te worden beschouwd, elk werk dat meer dan achtendertig uur per week bedraagt.
Art. LIII.CIV.7. De ambtenaar die zich in dienstactiviteit bevindt krijgt op eigen aanvraag het verlof dat zij nodig heeft om zich naar de prenatale geneeskundige onderzoeken te begeven en zich eraan te onderwerpen indien die niet na de diensturen plaats kunnen vinden. De aanvraag van de ambtenaar dient te worden gestaafd aan de hand van elk nuttig stuk.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CIV.8. De ambtenaar die overeenkomstig artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector van arbeid vrijgesteld is, is in verlof voor de nodige duur. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CIV.9. De artikelen LIII.CIV.1 tot en met 3 gelden bij miskraam.
HOOFDSTUK V. - Vaderschapsverlof Art. LIII.CV.1. § 1. Indien de moeder van het kind in het ziekenhuis opgenomen wordt of overlijdt, krijgt de vader van het kind op eigen aanvraag een vervangend vaderschapsverlof om het kind op te vangen. § 2. Wordt de moeder van het kind in het ziekenhuis opgenomen, kan de ambtenaar die de vader van het kind is een vervangend vaderschapsverlof krijgen tegen volgende voorwaarden : 1° het pasgeboren kind moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het vervangend vaderschapsverlof kan niet vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind aanvangen en eindigt op het tijdstip waarop het verblijf van de moeder in het ziekenhuis eindigt en uiterlijk op het einde van het deel van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
De ambtenaar die de vader van het kind is en die in aanmerking wenst te komen voor het vervangend vaderschapsverlof licht er de overheid waaronder hij valt over in. In zijn schriftelijke mededeling vermeldt hij de datum waarop het verlof aanvangt en de vermoedelijke duur ervan. De verlofaanvraag wordt gestaafd door een attest waarmee de duur van het verblijf van de moeder in het ziekenhuis langer dan zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling, en de datum waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verlaten heeft, aangetoond worden. § 3. Bij overlijden van de moeder is de duur van het vervangend vaderschapsverlof gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder niet opgebruikt had.
De ambtenaar die de vader van het kind is en die in aanmerking wenst te komen voor het vervangend vaderschapsverlof licht er de overheid waaronder hij valt schriftelijk over in binnen de vijftien dagen na het overlijden van de moeder.
In zijn schriftelijke mededeling worden de datum van aanvang van het vervangend vaderschapsverlof en de vermoedelijke duur ervan vermeld.
Zo spoedig mogelijk wordt een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder voorgelegd. § 4. Het vervangend vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 5. Indien het pasgeboren kind evenwel minstens acht weken vanaf zijn geboorte in de ziekenhuisinstelling dient te verblijven, kan de vrouwelijke ambtenaar de verlenging van het postnatale verlof waarop zij krachtens artikel LIII.CIV.5 recht heeft, uiststellen totdat het pasgeboren kind uit het ziekenhuis ontslagen wordt. Daartoe maakt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij valt : 1° op het tijdstip van de werkhervatting een attest van de ziekenhuisinstelling over waarbij bevestigd wordt dat het pasgeboren kind sinds minstens acht weken in het ziekenhuis verblijft;2° op het ogenblik waarop zij de verlenging van het postnatale verlof aanvraagt, een attest van de ziekenhuisinstelling waarmee de datum bevestigd wordt waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis ontslagen wordt. De vrouwelijke ambtenaar behoudt haar recht om de verlenging van het postnatale verlof uit te stellen indien het kind in het jaar van zijn geboorte overlijdt.
Art. LIII.CV.2. § 1. Onverminderd artikel LIII.CV.1 krijgt de ambtenaar op eigen aanvraag een vaderschapsverlof met een duur van vijftien werkdagen bij bevalling van de echtgenote of van de persoon waarmee hij op het tijdstip van de gebeurtenis samenwoont. Dat verlof dient binnen de maand van de geboorte te worden opgenomen of, in voorkomend geval, bij het verstrijken van het vervangend vaderschapsverlof.
Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De ambtenaar krijgt op eigen verzoek een vaderschapsverlof met een duur van vijftien werkdagen om een kind op te vangen in het kader van adoptie. Dat verlof dient opgenomen te worden binnen de dertig dagen volgend op de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het verblijft als deel uitmakend van het gezin.
HOOFDSTUK VI. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie Art. LIII.CVI.1. De ambtenaar krijgt verlof voor de opvang van een kind van minder dan drie jaar in zijn gezin met het oog op adoptie.
De opvang wordt bewezen door een inschrijving in de bevolkingsregisters.
Het verlof bedraagt maximum zes weken voor een kind van minder drie jaar dat wordt opgevangen en maximum vier weken in de andere gevallen.
Voor de toepassing van dit artikel worden de situatie voortvloeiend uit een gerechtelijke beslissing tot plaatsing van een minderjarige in een opvanggezin en de officieuze voogdij met adoptie gelijkgesteld.
De maximumduur van het verlof voor de opvang wordt verdubbeld indien het kind gehandicapt is en de voorwaarden vervult om in aanmerking te komen voor de kinderbijslag overeenkomstig artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Art. LIII.CVI.2. Het verlof voor de opvang wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Dat verlof mag niet gecumuleerd worden met het verlof bepaald bij artikel LIII.CV.2, § 2.
HOOFDSTUK VII. - Ouderschapsverlof Art. LIII.CVII.1. § 1. De ambtenaar in dienstactiviteit krijgt bij de geboorte of de adoptie van een kind een ouderschapsverlof met een maximumduur van drie maanden in het kader van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen of met een duur van zes maanden in het kader van de halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 102 van voormelde herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Indien het verlof opgenomen wordt ter gelegenheid van de geboorte van een kind, dient dat te gebeuren vóór het kind de leeftijd van vier jaar heeft bereikt.
Indien het verlof opgenomen wordt ter gelegenheid van de adoptie van een kind, dient dat te gebeuren vóór het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt en in een periode van vier jaar die ingaat te rekenen van de inschrijving van het kind als gezinslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn woonplaats heeft.
Indien het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct in de zin van de regelgeving betreffende de gezinsbijslag, wordt het bij deze paragraaf bedoelde ouderschapsverlof toegekend totdat het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. § 2. Het bij dit artikel bedoelde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van dit artikel is het ouderschapsverlof voor het overige onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk XIII van Boek III. HOOFDSTUK VIII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang Art. LIII.CVIII.1. De ambtenaar heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal vijftien werkdagen per jaar; het verlof wordt opgenomen per dag of per halve dag.
Bovenop het verlof bepaald in het eerste lid heeft de ambtenaar recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal dertig werkdagen per jaar wegens : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad of van een bloed- of aanverwant van het één of andere geslacht met wie de ambtenaar samenwoont en die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt. Art. LIII.CVIII.2. Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. LIII.CVIII.3. De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd overeenkomstig artikel LIII.CII.3, § 1.
Art. LIII.CVIII.4. Voor het geheel van de loopbaan van de ambtenaar mogen die verloven de vijfhonderdveertig dagen niet overschrijden.
HOOFDSTUK IX. - Verlof wegens ziekte Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. LIII.CIX.1. Voor de gehele duur van zijn loopbaan kan de ambtenaar, die wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum éénentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is, wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 96 gebracht.
Het verlof wegens ziekte wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. LIII.CIX.2. § 1. De éénentwintig en tweeëndertig dagen bedoeld in artikel LIII.CIX.1 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer de ambtenaar in de loop van die periode : 1° een of meer verloven heeft gekregen die in artikel LIII.CII.3, § 1, 1° tot en met 5° opgesomd zijn; 2° afwezig is geweest wegens ziekte, het verlof bedoeld in artikel LIII.CIX.6 uitgezonderd; 3° op non-activiteit is geplaatst met toepassing van artikel LI.TXIII.CI.8 van deze Code. § 2. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid. § 3. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
Art. LIII.CIX.3. § 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de regelingen van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan de regelingen voor deeltijds werk, zoals bedoeld in hoofdstuk XIV. De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop hij krachtens artikel LIII.CIX.1 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel aantal is wordt de dagbreuk verwaarloosd.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art. LIII.CIX.4. Het verlof wegens ziekte schort het verlof om dwingende redenen van familiaal belang op.
Art. LIII.CIX.5. Voor de toepassing van artikel LIII.CIX.1 worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, psycho-medisch sociaal centrum, dienst voor beroepskeuze of medisch pedagogisch instituut.
Art. LIII.CIX.6. § 1. Onder voorbehoud van artikel LIII.CIX.8 en in afwijking van artikel LIII.CIX.1, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan : 1° naar aanleiding van een ziekte veroorzaakt door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte;2° indien de ambtenaar van zijn arbeidsplaats is verwijderd ten gevolge van een uitvoerbare beslissing van de arbeidsgeneesheer die vaststelt dat de ambtenaar ongeschikt is om een plaats bedoeld in artikel 146ter, § 1, van de Codex over het Welzijn op het Werk te bekleden en hem geen enkel vervangend werk toegewezen kan worden. Daarnaast worden de dagen verlof die worden toegekend ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in overweging genomen om het aantal verlofdagen te berekenen die de ambtenaar nog kan krijgen krachtens artikel LIII.CIX. 1. § 2. De ambtenaar die bedreigd is door een beroepsziekte of door een ernstige, besmettelijke ziekte en die volgens de door de Regering vastgestelde modaliteiten ertoe gebracht wordt tijdelijk zijn ambt neer te leggen, wordt van ambtswege voor de noodzakelijke duur in verlof gesteld. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CIX.7. De verlofdagen wegens ziekte die worden toegekend naar aanleiding van een ongeval dat door de fout van een derde veroorzaakt wordt en dat ander is dan een ongeval bedoeld in artikel LIII.CI.6 worden niet in overweging genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog kan krijgen krachtens artikel LII.CIX.1, tegen het percentage van de aansprakelijkheid die de derde aangerekend wordt en die als grond dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van het Gewest of de instelling.
Art. LIII.CIX.8. Voor de toepassing van artikel 23, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit tot vaststelling van de algemene principes mag de ambtenaar niet definitief ongeschikt wegens ziekte worden verklaard voor hij de som van alle verloven heeft opgebruikt waarop artikel LIII.CI.1 hem recht geeft.
Het eerste lid geldt niet voor de ambtenaar die, na een opdracht te hebben vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands overheidsbestuur of een internationale instelling, daarvoor in ruste is gesteld wegens invaliditeit en een pensioen geniet.
Art. LIII.CIX.9. De wegens ziekte afwezige ambtenaar is onderworpen aan de medische controle van de door de Regering aangewezen dienst.
Afdeling II. - Verminderde prestaties wegens ziekte Art. LIII.CIX.10. Als verlof worden beschouwd de afwezigheden van de ambtenaar indien hij verminderde prestaties verricht overeenkomstig artikelen LIII.CIX.11 tot en met 14. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. De uurregeling wordt door de werknemer gekozen in overeenstemming met de behandelend geneesheer.
Art. LII.CIX.11. De wegens ziekte afwezige ambtenaar kan de dienst bedoeld in artikel LIII.CIX.9 erom verzoeken onderzocht te worden om zijn ambt opnieuw op te nemen tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties op grond van een door zijn geneesheer verstrekt attest.
Art. LIII.CIX.12. De dienst bedoeld in artikel LIII.CIX.9 kan op eigen initiatief de wegens ziekte afwezige ambtenaar onderzoeken om zijn geschiktheid tot de wederopname van zijn ambt tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties te controleren.
Art. LIII.CIX.13. § 1. In de veronderstellingen vastgesteld in de artikelen LIII.CIX.11 en 12 spreekt de geneesheer die door de dienst bedoeld in artikel LIII.CIX.9 aangewezen wordt om de ambtenaar te onderzoeken, zich over diens lichamelijke geschiktheid uit om zijn ambt opnieuw op te nemen tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties. § 2. De ambtenaar kan tegen de beslissing bepaald in § 1 een beroep indienen, op de door de Regering bepaalde wijze.
Art. LIII.CIX.14. De ambtenaar kan zijn ambt opnieuw opnemen tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties voor een periode van maximaal dertig kalenderdagen. Verlengingen kunnen evenwel worden toegekend voor een periode van maximaal dertig kalenderdagen indien de door de Regering aangewezen dienst naar aanleiding van een nieuw onderzoek oordeelt dat dat wegens de gezondheidstoestand van de ambtenaar verantwoord is. Bij elk onderzoek beslist de door de Regering aangewezen dienst over welke arbeidsregeling het best geschikt is.
Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens preventief geneeskundig onderzoek Art. LIII.CIX.15. De ambtenaar in dienstactiviteit krijgt op eigen aanvraag een dienstvrijstelling om een onderzoek te ondergaan voor het opsporen van kanker, glaucoom, diabetes, aids en hart- en vaataandoeningen.
De vrijstelling wordt voor de duur van het onderzoek toegekend, met inbegrip van de tijd die nodig is om de heen- en terugweg naar en van het onderzoek af te leggen, met een maximum van een halve dag per onderzoek en per kalenderjaar.
De ambtenaar houdt elke nuttig bewijs dat het onderzoek daadwerkelijk plaatsgevonden heeft, bij.
HOOFDSTUK X. - Disponibiliteit Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. LIII.CX.1. Het wachtgeld bedoeld in artikel LI.TXIII.CI.11 van deze Code wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde, in voorkomend geval herzien bij toepassing van artikel LIII.CX.10.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.
Art. LIII.CX.2. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar is ertoe verplicht een adres binnen het Rijk, waar de hem betreffende beslissingen hem kunnen betekend worden, aan de administratie bekend te maken.
Art. LIII.CX.3. De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Art. LIII.CX.4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar blijft ter beschikking van de Regering en kan, wanneer hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk.
Hij is ertoe verplicht, binnen de door de Regering gestelde termijn, het ambt te bekleden dat hem wordt aangewezen.
Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar gereaffecteerd.
Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats.
Indien hij zonder geldige reden weigert dat ambt te bekleden wordt hij, na een afwezigheid van tien dagen, geacht ontslag te nemen.
Art. LIII.CX.5. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar die in zijn betrekking niet is vervangen, bekleedt die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat.
Afdeling II. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst Art. LIII.CX.6. Aan de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet een voorstel voorafgaan, gedaan door de secretaris-generaal. Van dat voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaar die daartegen kan opkomen bij de bevoegde raadkamer.
Art. LIII.CX.7. De ambtenaar die in disponibiliteit is gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst geniet een wachtgeld dat gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde.
Art. LIII.CX.8. De duur van de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst met uitkering van wachtgeld mag in één of meerdere malen de duur van de voor de berekening van het pensioen van de betreffende ambtenaar toelaatbare diensten niet overschrijden.
De militaire diensten noch de diensten als gewetensbezwaarde die de ambtenaar heeft volbracht vóór de indiensttreding in de Rijksbesturen, noch de tijd die de ambtenaar in disponibiliteit heeft doorgebracht worden in overweging genomen.
De militaire diensten of de diensten als gewetensbezwaarde volbracht voor de indiensttreding komen evenwel niet in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten worden slechts aangerekend voor hun enkele duur.
Afdeling III. - Disponibiliteit wegens ziekte Art. LIII.CX.9. § 1. Onverminderd artikel LIII.CIX.6 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel LIII.CIX.1, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte. Hij behoudt zijn aanspraken op bevordering, evenals zijn administratieve en geldelijke anciënniteit. § 2. Artikel LIII.CIX.9 geldt voor de wegens ziekte in disponibiliteit gestelde ambtenaar.
Art. LIII.CX.10. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale-zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij gekregen zou hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. Art. LIII.CX.11. De wegens ziekte in disponibiliteit gestelde ambtenaar die een wachtgeld geniet, wordt jaarlijks voor de controledienst opgeroepen in de loop van de maand die overeenstemt met de maand waarin hij in disponibiliteit is gesteld.
Indien de ambtenaar zonder wettige reden niet voor de controledienst verschijnt op het in eerste lid vastgestelde tijdstip, wordt de betaling van zijn wachtgeld opgeschort vanaf dat tijdstip tot aan diens verschijning.
Art. LIII.CX.12. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door de medische controledienst als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.
Art. LIII.CX.13. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan de deeltijdse arbeidsregelingen bedoeld in hoofdstuk XIV. Voor de toepassing van artikel LIII.CIX.10, is de laatste activiteitswedde deze, welke vóór de verminderde prestaties verschuldigd was.
Afdeling IV. - Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden Art. LIII.CX.14. De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden wordt toegekend voor een periode van maximum zes maanden.
Die periode kan verlengd worden met periodes van maximum zes maanden zonder een ononderbroken duur van vierentwintig maanden te mogen overschrijden.
Elke verlenging wordt ondergeschikt gemaakt aan een aanvraag die de ambtenaar minstens één maand vóór verstrijken van de lopende disponibiliteitsperiode moet indienen.
Elke ambtenaar wiens afwezigheid de periode overschrijdt waarvoor de disponibiliteit toegekend is, wordt geacht ontslag te nemen.
De ambtenaar die in disponibiliteit is gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden krijgt geen enkel wachtgeld.
Hij wordt in niet-actieve dienst geplaatst. Hij behoudt zijn rechten op bevordering noch het voordeel van zijn administratieve en geldelijke anciënniteit.
Art. LIII.CX.15. De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden kan geweigerd worden aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie van rang B1 en C1 bekleedt indien het belang van de dienst dat vereist.
HOOFDSTUK XI. - Verlof wegens opdracht Art. LIII.CXI.1. § 1. De Regering kan met instemming van de ambtenaar laatstgenoemde belasten met de uitoefening van een opdracht. § 2. Een ambtenaar kan, eveneens met instemming van de Regering, de uitoefening van een opdracht aanvaarden : 1° bij een ministerie, bij een openbare instelling, bij een publiekrechtelijke rechtspersoon die van het Waalse Gewest afhangt of onder diens toezicht staat;2° bij een ministerie, bij een openbare instelling of bij een publiekrechtelijke rechtspersoon die van de federale overheid afhangt of onder diens toezicht staat, van een ander Gewest, een Gemeenschap, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° bij een buitenlandse Regering, bij een buitenlands overheidsbestuur, bij een Europese instelling of bij een internationale instelling. § 3. De ambtenaar die aangewezen wordt om een mandaat uit te oefenen bij een Belgische overheidsdienst wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art. LIII.CXI.2. Indien de opdracht waarmede de ambtenaar belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt hij de vrijstellingen van dienst die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.
Die vrijstellingen worden door de Regering toegekend voor een duur van ten hoogste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes waarvan er geen de duur van twee jaar mag overschrijden.
Art. LIII.CXI.3. Het verlof wegens opdracht is onbezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het wordt evenwel wel bezoldigd indien de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beslissing van 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, van de beslissing van de Raad van 22 december 2000 in het kader van een uitwisselinsgregeling tussen ambtenaren van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en ambtenaren van nationale besturen of internationale organisaties in het kader van het Europese programma "Institution Building" ingesteld bij Verordening nr. 622/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de bijstand aan de kandidaat-lid-Staten.
Art. LIII.CXI.4. § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de in artikel LIII.CXI.1 bedoelde opdrachten. § 2. In afwijking van § 1 verliest elke opdracht bij een buitenlandse Regering, bij een Europese instelling of bij een internationale instelling van rechtswege zijn karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar een voldoende dienstanciënniteit heeft bereikt om aanspraak te kunnen maken op een onmiddellijk of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse Regering of de Europese dan wel internationale instelling waarvoor hij zijn opdracht heeft vervuld.
Art. LIII.CXI.5. De ambtenaar belast met de uitvoering van een opdracht dat als van algemeen belang wordt erkend krijgt de weddeverhogingen en de bevorderingen waarop hij aanspraak kan maken op het ogenblik waarop hij ze zou verkrijgen of verkregen zou hebben indien hij daadwerkelijk in dienst gebleven was.
Art. LIII.CXI.6. § 1. De ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht kan in aanmerking komen voor een vergoeding tegen de voorwaarden en bedragen die door de Regering worden bepaald.
Het bedrag van die vergoeding mag niet hoger liggen dan de wedde die de ambtenaar zou hebben genoten was hij in dienst gebleven.
De vergoeding wordt bepaald rekening houdend enerzijds, met de bezoldiging aan de ambtenaar toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en, anderzijds met de kosten voor levensonderhoud in het land waar de ambtenaar zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt alsmede met de ten gevolge van zijn verwijdering uit de woonplaats verhoogde gezinslasten. § 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die krachtens andere wets- of regelgevende bepalingen, ofwel wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de wedde die hij gekregen zou hebben was hij in dienst gebleven.
Art. LIII.CXI.7. De Regering kan de betrekking waarvan de met een opdracht belaste ambtenaar titularis was, vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1 beantwoordt.
Art. LIII.CXI.8. Middels een vooropzeg van minstens drie en maximum zes maanden kunnen de Regering en de ambtenaar te allen tijde de opdracht in de loop ervan beëindigen.
Art. LIII.CXI.9. De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt of onderbroken wordt op beslissing van de Regering, op beslissing van de instelling waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd of op eigen beslissing stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij dat zonder geldige reden weigert of verwaarloost te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art. LIII.CXI.10. Zodra zijn opdracht ophoudt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit.
Indien de ambtenaar vervangen is, wordt hij door de Regering gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij gereaffecteerd in een onbeklede betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats.
HOOFDSTUK XII. - Terbeschikkingstelling Art. LIII.CXII.1. § 1. De Regering kan een ambtenaar tijdelijk ter beschikking stellen van één van zijn ministers, van een andere dienst of van een andere cel.
Mits naleving van artikel 51 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten en in afwijkingen het eerste lid kan een ambtenaar ter beschikking worden gesteld van de Inspectie van Financiën.
Mits naleving van de artikelen 11 en 12 van het besluit van 16 januari 1991 van de Waalse Gewestexecutieve tot oprichting van een sociale dienst van de Diensten van de Waalse Regering en in afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar ter beschikking worden gesteld van de vzw "Service social des Services du Gouvernement wallon (Sociale dienst van de Diensten van de Waalse Regering)". § 2. De bezoldiging van de ter beschikking gestelde ambtenaar blijt ten laste van de begroting van diens oorspronkelijke dienst. Onder bezoldiging worden verstaan, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haard- of de standplaatstoelage, de eindejaarstoelage en de gezinsbijslagen.
Elke andere toelage of vergoeding wordt overgenomen door de dienst waarvan de ambtenaar ter beschikking wordt gesteld. § 3. De ter beschikking gestelde ambtenaar behoudt de betrekking die hij in zijn oorspronkelijke dienst bekleedde, evenals zijn administratieve standplaats. Daar kan hij zijn aanspraak op bevordering en mutatie doen gelden.
HOOFDSTUK XIII. - Verlof voor loopbaanonderbreking Art. LIII.CXIII.1. § 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan volledig of ten belope van de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Dit geldt ook voor de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking. De periodes van volledige loopbaanonderbreking en de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
Voor de berekening van de periodes van tweeënzeventig maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken en om een gezins- of familielid dat ernstig ziek is bij te staan of te verzorgen, noch met de periodes van loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof.
In geval van deeltijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties ofwel elke dag verricht ofwel volgens een andere verdeling over de week. § 2. De ambtenaar die zijn loopbaan wenst te onderbreken bij toepassing van § 1, deelt aan de overheid waaronder hij ressorteert de datum mee waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan.
Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden voor aanvang van de onderbreking behalve indien de overheid op verzoek van de aanvrager een kortere termijn aanvaardt. § 3. De loopbaanonderbreking op grond van dit artikel kan de ambtenaren van niveau 1 of elke andere ambtenaar die kaderfuncties van rang B1 of C1 uitoefent, worden geweigerd indien vereist door het belang van de dienst.
Art. LIII.CXIII.2. In afwijking van artikel LIII.CXIII. kan de ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, verlof krijgen om zijn loopbaan te onderbreken ten belope van de helft van de duur van de prestaties die hem normaal tot en met de oppensioenstelling opgelegd worden voor zover hij zich er volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld door de Regering ertoe verbindt zijn loopbaan tot aan zijn oppensioenstelling gedeeltelijk te onderbreken.
De loopbaanonderbreking op grond van dit artikel kan de ambtenaren van niveau 1 of elke andere ambtenaar die kaderfuncties van rang B1 of C1 uitoefent, worden geweigerd indien vereist door het belang van de dienst.
Art. LIII.CXIII.3. § 1. In afwijking van artikel LIII.CXIII.1 kan de ambtenaar zijn loopbaan voor een duur van één maand, eventueel verlengbaar met één maand onderbreken, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
De ambtenaar die om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het aanvraagformulier waarvan model en inhoud bepaald worden door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat de ambtenaar zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd. § 2. In afwijking van artikel LIII.CXIII.1 kan de ambtenaar zijn loopbaan onderbreken krachtens de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen voor de bijstand aan of de verzorging van een gezins- of familielid tot in de tweede graad dat aan een ernstige ziekte lijdt, per al dan niet opeenvolgende periodes van minstens één maand en maximum drie maanden.
De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal twaalf maanden per patiënt tijdens de loopbaan niet overschrijden. De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal vierentwintig maanden per patiënt tijdens de loopbaan niet overschrijden.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als gezinslid beschouwd, elke persoon die met ambtenaar samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten.
Onder ernstige ziekte dienen elke ziekte of medische interventie te worden verstaan die als dusdanig wordt beschouwd door de behandelende geneesheer en waarvoor laatstgenoemde van mening is dat elke vorm van maatschappelijke, gezins- of mentale bijstand voor het herstel noodzakelijk is.
De ambtenaar die zijn loopbaan wil onderbreken voor de bijstand aan of de verzorging van een gezins- of familielid dat aan een ernstige ziekte lijdt, licht er de overheid waaronder hij valt over in, voegt bij die mededeling een attest van de behandelend geneesheer van dat gezins- of familielid dat ernstig ziek is en aan de hand waarvan vastgesteld wordt dat de ambtenaar zich bereid heeft verklaard de ernstig zieke persoon bij te staan of te verzorgen.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op de week waarin voornoemde mededeling is geschied.
Art. LIII.CXIII.4. Indien de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit.
Het eerste lid geldt niet voor de ambtenaren die afzien van de uitkeringen omdat de uitkeringen overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen. Het geldt evenmin voor de ambtenaren die het recht op uitkeringen verloren hebben omdat zij de termijn van 12 maanden zelfstandige activiteit overschreden hebben.
Art. LIII.CXIII.5. Het verlof voor loopbaanonderbreking is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige evenwel gelijkgesteld met dienstactiviteit. De ambtenaar kan zijn aanspraak op bevordering laten gelden.
Art. LIII.CXIII.6. Tijdens een periode van deeltijdse loopbaanonderbreking kan de ambtenaar geen verlof krijgen om dwingende redenen van familiaal belang en deze mag geen verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
Art. LIII.CXIII.7. Op eigen aanvraag en per aangetekende brief kan de ambtenaar zijn ambt opnieuw opnemen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is behoudens een opzegperiode van twee maanden, tenzij de overheid waarvan hij afhangt een kortere periode aanvaardt.
Art. LIII.CXIII.8. De Regering beslist of de ambtenaar die een verlof wegens loopbaanonderbreking geniet, al dan niet vervangen wordt. In het geval van een loopbaanonderbreking als bedoeld in artikel LIII.CXIII.2 is de vervanging van de ambtenaar verplicht.
HOOFDSTUK XIV. - Deeltijdse arbeidsregelingen Afdeling I. - Verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen Art. LIII.CXIV.1. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt de persoon van het één of andere geslacht met wie de ambtenaar als een koppel samenleeft met de echtgenoot/-genote gelijkgesteld.
De Regering laat de ambtenaar toe om op eigen aanvraag zijn ambt met verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen uit te oefenen.
De aanvraag van de ambtenaar dient gemotiveerd te zijn en gestaafd te worden met elk nuttig bewijs.
Op die aanvraag kan pas worden ingegaan indien daarmee een toestand hersteld kan worden voortvloeiende uit moeilijkheden waarmee te kampen hebben ofwel : 1° de ambtenaar zelf;2° diens echtgenoot-genote;3° diens kinderen of die van zijn echtgenote/haar echtgenoot;4° het kind dat door de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote geadopteerd is;5° het kind van wie de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote de pleegvoogd is;6° de bloed- en aanverwanten, ongeacht in welke graad, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar of te zijnen laste zijnd;7° de bloedverwanten in opgaande lijn in de eerste graad van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, evenals de broers en zusters van de ambtenaar;8° het kind dat in een gezin opgevangen wordt met het oog op diens adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij;9° het kind voor wie de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote als voogd is aangesteld;10° het kind op wie het toezicht aan de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, aangesteld als toeziend voogd, is toevertrouwd;11° de onbekwaamverklaarde op wie het toezicht aan de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, aangesteld als voogd, is toevertrouwd. § 2. De Regering beoordeelt de door de ambtenaar ingeroepen redenen.
De Regering geeft kennis van zijn beslissing aan de ambtenaar binnen de maand van ontvangst van het verzoek en van de verantwoordingen ervan.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst. § 3. De ambtenaar die de toelating bedoeld in § 1 krijgt is ertoe verplicht ofwel de helft ofwel zes tiende, ofwel twee derde, ofwel zeven tiende, ofwel drie vierde, ofwel vier vijfde, ofwel negen tiende van de duur van de prestaties die hem normaal opgelegd zijn, te volbrengen. Die prestaties worden ofwel dagelijks ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht. § 4. Tijdens zijn verlof mag de ambtenaar geen enkele winstgevende bezigheid uitoefenen.
De toelating om verminderde prestaties te verrichten wordt toegekend voor een periode van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden.
Verlengingen van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden kunnen evenwel toegekend worden indien er redenen van dezelfde orde blijven bestaan.
Elke verlenging wordt ondergeschikt gemaakt aan een aanvraag van de ambtenaar die ingediend moet worden vóór verstrijken van het lopend verlof.
Voor het geheel van diens loopbaan mag de totale duur van de verlofperiodes wegens verminderde prestaties die aan de ambtenaar worden toegekend, de vijf jaar niet overschrijden.
Als verlof worden beschouwd de periodes van afwezigheid verantwoord door de vermindering van de prestaties overeenkomstig deze afdeling.
Het verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. LIII.CXIV.2. Het verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen wordt geschorst zodra één van de volgende verloven aan de ambtenaar wordt toegekend : 1° verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen bedoeld in artikel LIII.CIII.2; 2° verlof om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming of om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming, bedoeld in artikel LIII.CIII.3; 3° bevallingsverlof bedoeld in artikel LIII.CIV.1; 4° vervangend vaderschapsverlof bedoeld in artikel LIII.CV.1; 5° vaderschapsverlof bedoeld in artikel LIII.CV.2; 6° opvangverlof bedoeld in artikel LIII.CVI.1; 7° ouderschapsverlof bedoeld in artikel LIII.CVII.1; 8° verlof om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in LIII.CVIII.1; 9° verlof wegens opdracht bedoeld bij de artikelen LIII.CXI.1 tot en met 10; 10° verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen bedoeld in artikel LIII.CXV.10; 11° verlof voor de uitoefening van een ambt in een instelling bedoeld in de artikelen LIII.CXV.12 tot en met 17; 12° verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen, bedoeld in de artikelen LIII.CXV.18 tot en met 23; 13° verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of Prinses van België, bedoeld in de artikelen LIII.CXV.24 tot en met 26; 14° verlof zoals bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;15° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden. Mits een vooropzeg van één maand kan de ambtenaar verzoeken dat zijn lopend verlof vóór verstrijken ervan beëindigd wordt.
Art. LIII.CXIV.3. § 1. Onverminderd de mogelijkheid om zich op de artikelen LIII.CXIV. 1 en 2 te beroepen kunnen de ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die de volle leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, hun ambt uitoefenen volgens de regeling voor verminderde prestaties om sociale en familiale redenen tegen de voorwaarden vastgesteld bij dit artikel.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van rang A1, A2 of A3 of aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang A5, B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst. § 2. De ambtenaren bedoeld in § 1 zijn ertoe verplicht ofwel de helft ofwel zes tiende, ofwel twee derde, ofwel zeven tiende, ofwel drie vierde, ofwel vier vijfde, ofwel negen tiende van de duur van de prestaties die hem normaal opgelegd zijn, te volbrengen. Die prestaties worden ofwel dagelijks ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht.
De verlofperiodes wegens verminderde prestaties gaan ten vroegste in één maand na de datum van de aanvraag van de ambtenaar, behalve indien de Regering beslist om het verlof in een korter bestek toe te kennen.
Op initiatief van de ambtenaar en mits een vooropzeg van één maand kan een lopend verlof vóór verstrijken ervan worden opgezegd behalve indien de overheid op verzoek van de ambtenaar aan kortere opzegtermijn aanvaardt. § 3. De ambtenaren bedoeld in § 1 kunnen hun ambt met verminderde prestaties uitoefenen voor een periode van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden.
Verlengingen van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden kunnen evenwel toegekend worden indien er redenen van dezelfde orde blijven bestaan.
Elke verlenging wordt ondergeschikt gemaakt aan een aanvraag van de ambtenaar die ingediend moet worden vóór verstrijken van het lopend verlof. § 4. Artikel LIII.CXIV.1, § 1, tweede lid, en § 4, vijfde, zesde en zevende lid en artikel LIII.CXIV.2 gelden voor de ambtenaren bedoeld in § 1.
Afdeling II. - Afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden Art. LIII.CXIV.4. § 1. De ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar bereikt, kan zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden uitoefenen.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van rang A1, A2 of A3 of aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang A5, B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst. § 2. De ambtenaar is ertoe verplicht ofwel de helft ofwel zes tiende, ofwel twee derde, ofwel zeven tiende, ofwel drie vierde, ofwel vier vijfde, ofwel negen tiende van de duur van de prestaties die hem normaal opgelegd zijn, te volbrengen. § 3. Die prestaties worden ofwel dagelijks ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht. § 4. De bevordering beëindigt de uitoefening van het ambt met verminderde prestaties niet.
Art. LIII.CIXV.5. Artikel LIII.CXIV.1, § 4, tweede tot en met vierde lid, geldt voor de toekenning van de toelating bedoeld in artikel LIII.CXIV.4.
Art. LIII.CIXV.6. Op eigen initiatief en mits een vooropzeg van één maand neemt de ambtenaar zijn ambt opnieuw voltijds op vóór verstrijken van de periode waarvoor hij verzocht heeft zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen.
Art. LIII.CIXV.7. Het verlof wordt geschorst in de gevallen en onder de voorwaarden bedoeld in artikel artikel LIII.CIXV.2.
Art. LIII.CIXV.8. Het verlof wordt niet bezoldigd en voor het overige wordt het gelijkgesteld met dienstactiviteit.
De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is wegens de verminderde prestaties.
Die wedde wordt met één vijfde van de wedde vermeerderd die verschuldigd zou zijn geweest voor de prestaties die niet geleverd zijn.
Afdeling III. - Vrijwillige vierdagenweek Art. LIII.CXIV.9. De ambtenaar kan kiezen voor een ononderbroken periode van minstens één jaar met de arbeidsregeling van de vierdagenweek waarin hij over vier werkdagen per week vier vijfde van de prestaties die hem normaal zijn opgelegd, levert.
Art. LIII.CXIV.10. De vierdagenweekregeling kan evenwel : 1° aan de ambtenaren van rang A1, A2 of A3 of aan de ambtenaar van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst;2° niet geweigerd worden aan het contractuele personeelslid dat in dienst is genomen in het kader van een vervangingssovereenkomst of in het kader van meerdere opeenvolgende vervangingsovereenkomsten in hetzelfde ministerie of dezelfde openbare instelling;3° niet toegekend worden aan het contractuele personeelslid dat in dienst is genomen om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen. Art. LIII.CXIV.14. De vierdagenweekregeling vangt altijd aan de eerste dag van een maand en wordt altijd op het einde van een maand beëindigd.
Art. LIII.CXIV.15. De ambtenaar die wenst te kiezen voor de vierdagenweekregeling dient een aanvraag in bij de secretaris-generaal.
De aanvraag wordt minstens twee maanden vóór aanvang van de periode ingediend waarin de ambtenaar zijn prestaties in het kader van de vierdagenweekregeling wenst te leveren. In de aanvraag wordt op straffe van nietigheid de voorgestelde arbeidstijdsindeling vermeld.
Bij ontstentenis van kennisgeving van een weigering bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst binnen de vijftien dagen van de ontvangst van de aanvraag wordt die laatste als ingewilligd beschouwd.
Art. LIII.CXIV.16. § 1. De secretaris-generaal spreekt zich uit over de verenigbaarheid van de in de aanvraag voorgestelde arbeidstijdsindeling met de vereisten voor de goede werking van de dienst, rekening houdend met de aanvragen om deeltijds werk ingediend door de andere personeelsleden van de dienst. § 2. De secretaris-generaal geeft binnen de vijftien dagen van de ontvangst van het verzoek bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis van de weigering van de voorgestelde arbeidstijdsindeling, evenals van de indelingen die door het bestuur aanvaard kunnen worden, gerangschikt in dalende orde van voorkeur.
Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de termijn vastgesteld in het eerste lid wordt de door de ambtenaar voorgestelde arbeidstijdsindeling als aanvaard beschouwd. § 3. De ambtenaar beschikt over vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving bedoeld in § 2 om het bestuur mede te delen ofwel dat hij kiest voor één van de door het bestuur voorgestelde arbeidstijdsindeling ofwel dat hij van zijn aanvraag afziet.
Bij gebreke van kennisgeving binnen de termijn vastgesteld in het eerste lid wordt de ambtenaar geacht te hebben gekozen voor de arbeidstijdsindeling die de voorkeur van het bestuur wegdraagt. § 4. De secretaris-generaal kan te allen tijde de ambtenaar die gekozen heeft voor de vierdagenweekregeling om zijn arbeidstijdsindeling te wijzigen, waarbij het hem kennis geeft van de indelingen die door het bestuur aanvaard kunnen worden, gerangschikt in dalende orde van voorkeur.
Onverminderd §§ 1 tot en met 3 kan de arbeidstijdsindeling van de ambtenaar enkel met diens instemming worden gewijzigd.
Art. LIII.CXIV.18. In de vierdagenweekregeling mag de ambtenaar geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen gedurende de periode waarin hij geen prestaties dient te leveren.
Onder beroepsactivietit wordt verstaan, elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is als bedoeld in artikel 23 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De uitoefening van een politiek verlof bedoeld in hoofdstuk XV, afdeling één, van Boek III wordt niet als beroepsactiviteit beschouwd.
Art. LIII.CXIV.19. § 1. In de vierdagenweekregeling kan de ambtenaar niet de toelating krijgen om verminderde prestaties te verrichten om ongeacht welke reden, behalve om gezondheidsredenen. Hij kan zich ook niet beroepen op een regeling van halftijdse loopbaanonderbreking. § 2. De vierdagenweekregeling wordt geschorst wanneer de ambtenaar in aanmerking komt voor één van de volgende verloven : 1° bevallingsverlof;2° ouderschapsverlof;3° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;4° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, gewest- en gemeenschapsraden of provincieraden;5° verlof voor de opvang met het oog op adoptie;6° verlof wegens loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken. Die schorsing is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de vooropzeg bedoeld in artikel LIII.CXIV.17.
De ambtenaar die afwezig is wegens een verlof bedoeld in het eerste lid is tijdens dat verlof niet langer onderworpen aan de bepalingen van de vierdagenweekregeling maar aan de bepalingen waaronder het verlof dat hij geniet, valt. In dat geval wordt het weddecomplement vermenigvuldigd met een breukgetal waarvan de teller het aantal tijdens die periode gepresteerde dagen vertegenwoordigd, en de noemer het aantal dagen die gepresteerd zouden zijn indien het verlof niet was toegekend.
Afdeling IV. - Vervroegde halftijdse uittreding Art. LIII.CXIV.21. De ambtenaren hebben het recht om halftijds te werken tijdens een ononderbroken periode van maximum vijf jaar vóór de datum waarop ze al dan niet vroegtijdig in ruste worden gesteld.
De toekenning van dat recht wordt ondergeschikt gemaakt aan de indiening door de ambtenaar van een aanvraag waarin hij de datum vaststelt waarop hij in ruste gesteld wenst te worden.
Na indiening van die aanvraag kan hij niet meer de op de datum van oppensioenstelling terugkomen, behalve indien die datum om ongeacht welke reden vooruitgeschoven wordt.
Art. LIII.CXIV.22. De ambtenaar is ertoe verplicht in de loop van één maand de helft van de prestaties samenhangend met een voltijdse arbeids te verrichten.
De halftijdse arbeid wordt na onderlinge overeenstemming tussen de ambtenaar die voor de halftijdse vervroegde uittreding kiest en de hiërarchische meerdere van minstens rang A2 ofwel dagelijks, ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht. De arbeidsindeling gebeurt over volle of halve dagen.
Tijdens zijn verlof mag de ambtenaar geen enkele winstgevende arbeid verrichten.
Art. LIII.CXIV. 25. De halftijdse vervroegde uittreding kan worden geweigerd aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst.
Als de hiërarchische meerdere bedoeld in artikel LIII.CXIV.22, tweede lid, oordeelt dat de de ambtenaar wegens zijn specifieke kennis, bekwaam- of vaardigheden of wegens het belang van de hem opgelegde opdracht volgens de voltijdse arbeidsregeling moet blijven werken, kan hij de opening van het recht op de vervroegde uittreding uitstellen tot een latere datum dan die, welke de ambtenaar gekozen heeft, zonder dat de periode die tussen de door laatstgenoemde gekozen datum en de datum die de hiërarchische meerdere beter past, meer mag bedragen dan zes maanden.
Art. LIII.CXIV.26. De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op vervroegde uittreding dient zijn verzoek via de hiërarchische weg in.
De aanvraag wordt minstens drie maanden vóór de aanvang van de verlofperiode wegens halftijdse vervroegde uittreding ingediend.
De verlofperiode wegens halftijdse vervroegde uittreding vangt aan de eerste dag van een maand.
De ambtenaar krijgt een bericht van ontvangst van zijn aanvraag.
De hiërarchische meerdere bedoeld in artikel LIII.CXIV.22, tweede lid, beschikt, om artikel LIII.CXIV.25, tweede lid in te roepen, over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de dag volgend op de indiening van het verzoek.
Art. LIII.CXIV.27. De ambtenaar die afwezig is wegens halftijdse vervroegde uittreding blijft in dienstactiviteit. Hij kan zijn aanpraak op bevordering evenwel niet laten gelden.
De ambtenaar kan ook geen verlof wegens dwingende redenen van familiaal belang krijgen noch de toelating krijgen om verminderde prestaties te verrichten om ongeacht welke redenen behalve om gezondheidsredenen, noch een halftijdse loopbaanonderbreking krijgen.
HOOFDSTUK XV. - Burgerschapsverloven Afdeling I. - Politiek verlof Art. LIII.CXV.1. De ambtenaar heeft in de gevallen en volgens de hierna vastgestelde modaliteiten recht op een politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt.
Art. LIII.CXV.2. Onder politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt dient te worden verstaan : 1. ofwel een vrijstelling van dienst die geen weerslag heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de ambtenaar;2. ofwel een facultatief politiek verlof dat op aanvraag van de ambtenaar wordt toegekend;3. ofwel een politiek verlof van ambtswege waaraan de ambtenaar zich niet kan onttrekken. Art. LIII.CXV.3. Op de aanvraag van de ambtenaren wordt binnen de hierna bepaalde perken vrijstelling van dienst toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid wanneer de ambtenaar noch burgemeester noch schepen is : twee dagen per maand;2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn ander dan voorzitter : twee dagen per maand;3° lid van de Duitstalige Gemeenschapsraad ander dan voorzitter : twee dagen per maand;4° provincieraadslid wanneer de ambtenaar geen lid is van de bestendige deputatie van de provincieraad : twee dagen per maand;5° lid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie ander dan voorzitter : een halve dag per maand. De vrijstelling van dienst wordt naar keuze van de ambtenaar opgenomen. Ze kan niet naar een andere maand worden overgedragen behalve indien ze wordt toegekend voor de uitoefening van een mandaat van provincieraadslid.
Art. LIII.CXV.4. Op de aanvraag van de ambtenaren wordt binnen de hierna bepaalde perken vrijstelling van dienst toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid, behalve indien de ambtenaar noch burgemeester noch schepen is van een gemeente met : a) tot 80.000 inwoners : twee dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners : vier dagen per maand; 2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, wanneer de ambtenaar noch voorzitter noch lid van een vast bureau is, van een gemeente met : a) tot 80.000 inwoners : twee dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners : vier dagen per maand; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met : a) tot 30.000 inwoners : vier dagen per week; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 4° burgemeester van een gemeente met : a) tot 30.000 inwoners : één vierde van een voltijdse ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 5° lid van een vast bureau van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met : a) tot 10.000 inwoners : twee dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : drie dagen per maand; c) meer dan 20.000 inwoners : vijf dagen per maand; 6° provincieraadslid indien de ambtenaar geen lid is van de bestendige deputatie van de provincieraad : vier dagen per maand;7° lid van de Duitstalige Gemeenschapsraad ander dan voorzitter : twee dagen per maand. Art. LIII.CXV.5. De ambtenaren worden met politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente met : a) tot 20.000 inwoners : drie dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) meer dan 50.000 inwoners : voltijds; 2° schepen van een gemeente met : a) tot 20.000 inwoners : twee dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : vier dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) meer dan 80.000 inwoners : voltijds; 3° voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met : a) tot 20.000 inwoners : twee dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : vier dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) meer dan 80.000 inwoners : voltijds; 4° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds;5° voorzitter van de Duitstalige Gemeenschapsraad : voltijds;6° voorzitter van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie : voltijds;7° lid van één van de wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van een Gemeenschapsraad ander dan de Duitstalige Gemeenschapsraad : voltijds;8° minister of federaal of Gemeenschaps- of Geweststaatssecretaris of lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen : voltijds;9° lid van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds;10° lid van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging volgend op de verkiezing of de aanwijzing voor bedoeld politiek mandaat.
Art. LIII.CXV.6. De ambtenaren die over politieke verloven van ambtswege in het kader van dit besluit beschikken stellen aan het begin van de maand de kalender van hun dagen van politieke verloven waarvan sprake vast.
Wat betreft de dienstvrijstellingen en de facultatieve politieke verloven, zij kunnen worden opgenomen na er het diensthoofd over te hebben ingelicht, met een minimum van één uur, zonder dat het totaal ervan het maandtotaal van de toegelaten dienstvrijstellingen en facultatieve politieke verloven mag overschrijden.
De ambtenaren die geen voltijds ambt uitoefenen, worden evenwel ook in voltijds politiek verlof van ambtswege gesteld voor de uitoefening van een politiek mandaat als bedoeld in artikel LIII.CXV.5 voor zover een politiek verlof van ambtswege van minstens de helft van een voltijds ambt daarmee overeenstemt.
Art. LIII.CXV.7. Voor de toepassing van de artikelen LIII.CXV.4 en LIII.CXV.5 wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de nieuwe gemeentewet.
Art. LIII.CXV.8. De periodes gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd. Zij worden voor het overige gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Voor de contractuele personeelsleden wordt de uitvoering van de overeenkomst geschorst tijdens de periodes gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege. Zij worden evenwel in aanmerking genomen als toelaatbare diensten met het oog op weddeverhoging.
Art. LIII.CXV.9. § 1. Het politiek verlof verstrijkt uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op de maand van het einde van het mandaat.
Op dat ogenblik treedt de ambtenaar opnieuw in zijn statutaire of contractuele rechten. Indien de ambtenaar vervangen is, wordt hij door de Regering gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij gereaffecteerd in een onbeklede betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats. § 2. Na hun wederopname mogen de ambtenaren hun wedde niet cumuleren met voordelevn verbonden aan de uitoefening van een politiek mandaat als bedoeld in de artikelen LIII.CXV.3 tot en met 5 en die een heraanpassingsvergoeding vervangen. § 3. De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar met verlof titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Afdeling II. - Verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van bepaalde vergaderingen Art. LIII.CXV.10. De ambtenaar krijgt verlof om zich kandidaat te kunnen stellen voor verkiezingen van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de Gewest- en Gemeenschapsraden, van provincie- en gemeenteraden.
Art. LIII.CXV.11. Het verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene als kandidaat deelneemt.
Dat verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Behalve voor de stagiairs wordt het verlof dat de vastgestelde perken overschrijdt, van rechtswege omgezet in disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden.
Afdeling III. - Verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet of een secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een algemene beleidscel van de leden van de federale Regering Art. LIII.CXV.12. De ambtenaar krijgt verlof om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een lid van de Waalse Regering. Het verlof wordt door de dienst van oorsprong bezoldigd. Behalve indien de Regering een andersluidende beslissing treft, wordt de totale begrotingslast van de in verlof zijnde ambtenaar niet terugbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. LIII.CXV.13. De ambtenaar kan verlof krijgen op voorwaarde dat de overheid waar hij werkzaam is, zich ertoe verbindt de totale begrotingslast terug te betalen om een ambt uit te oefenen : 1° in het kabinet van een president of lid van een Regering van een ander Gewest of een andere Gemeenschap, van het Verenigd College van de Gmeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;2° in het kabinet van een federaal minister of staatssecretaris;3° in de algemene beleidscoördinatiecel of in een algemene beleidscel van een lid van de federale Regering. Het verlof wordt bezoldigd. De dienst van oorsprong eist bij de instelling waar de ambtenaar met verlof is, de terugbetaling van de totale begrotingslast op.
In de totale begrotingslast zijn inbegrepen, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haard- en standplaatstoelage, de eindejaarstoelage evenals elke andere toelage of vergoeding die door de dienst van oorsprong wordt uitbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. LIII.CXV.14. Op het einde van zijn aanstelling en behalve indien hij in een ander kabinet of secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een andere algemene beleidscel van een lid van de federale Regering gedetacheerd wordt, krijgt de ambtenaar een dag verlof per maand activiteit in het kabinet, met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Art. LIII.CXV.15. De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Art. LIII.CXV.16. De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij dat zonder geldige reden weigert of verwaarloost te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art. LIII.CXV.17. Zodra zijn opdracht ophoudt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit. Indien hij is vervangen, wordt de ambtenaar door de Regering gereaffecteerd.Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van dezelfde rang of hetzelfde niveau en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats.
Afdeling IV. - Verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen of bij de voorzitter van één van die groepen Art. LIII.CXV.18. In de zin van deze afdeling dient onder politieke groep te worden verstaan elke overeenkomstig het reglement van een federale, communautaire of gewestelijke wetgevende vergadering erkende politieke groep.
Art. LIII.CXV.19. Op verzoek van de voorzitter van een politieke groep en met instemming van betrokkene krijgt de ambtenaar verlof voor een periode van maximum twee jaar om op regelmatig en ononderbroken wijze prestaties te verrichten voor die groep of diens voorzitter.
Dat verlof is hernieuwbaar per periodes van twee jaar of meer.
Het wordt bezoldigd. De dienst van oorsprong eist bij de instelling waar de ambtenaar met verlof is, de terugbetaling van de totale begrotingslast op.
In de totale begrotingslast zijn inbegrepen, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haard- en standplaatstoelage, de eindejaarstoelage evenals elke andere toelage of vergoeding die door de dienst van oorsprong wordt uitbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. LIII.CXV.20. Het besluit tot toekenning van dat verlof vermeldt de naam, de voornamen, de graad van de ambtenaar, de duur van het verlof en de politieke groep of de voorzitter ervan tot wiens beschikking hij gesteld wordt.
Art. LIII.CXV.21. De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Art. LIII.CXV.22. De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij dat zonder geldige reden weigert of verwaarloost te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art. LIII.CXV.23. Zodra zijn opdracht ophoudt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit. Indien hij is vervangen, wordt de ambtenaar door de Regering gereaffecteerd.Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van dezelfde rang of hetzelfde niveau en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats.
Afdeling V. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of een Prinses van België Art. LIII.CXV.24. De ambtenaar wordt op Zijn verzoek ter beschikking gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België door de Minister van Ambtenarenzaken.
Art. LIII.CXV.25. Voor de duur van de terbeschikkingstelling krijgt de ambtenaar verlof. Dat verlof wordt bezoldigd. Behalve indien de Regering een andersluidende beslissing treft, wordt de totale begrotingslast van de in verlof zijnde ambtenaar niet terugbetaald.
Het verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. LIII.CXV.26. De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens vijf jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
De ambtenaar die niet definitief is vervangen, neemt op het einde van diens terbeschikkingstelling de betrekking die hij bekleedde weer op.
Indien de ambtenaar vervangen is, wordt hij door de Regering gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar opnieuw aangewezen. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats.
HOOFDSTUK XVI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen Art. LIII.CXVI.1. Opgeheven worden : 1° het besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 mei 1968, het koninklijk besluit van 7 maart 1977, het koninklijk besluit van 24 november 1978, het koninklijk besluit van 22 januari 1979, het koninklijk besluit van 27 juli 1981, het koninklijk besluit van 31 december 1984, het koninklijk besluit van 18 februari 1985, het koninklijk besluit van 26 augustus 1987, het koninklijk besluit van 1 oktober 1987, het koninklijk besluit van 2 oktober 1989, het koninklijk besluit van 27 maart 1990, het koninklijk besluit van 19 juli 1990, het koninklijk besluit van 25 oktober 1990, het koninklijk besluit van 18 september 1991, het koninklijk besluit van 10 oktober 1991, het koninklijk besluit van 6 november 1991, het koninklijk besluit van 14 februari 1992, het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994, het besluit van de Waalse Regering van 17 oktober 1996 en het besluit van de Waalse Regering van 19 juni 1997;2° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de disponibiliteitsstand van sommige Rijksambtenaren gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 december 1971, het koninklijk besluit van 2 april 1979 en het koninklijk besluit van 19 september 1991;3° het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de disponibiliteit van de Rijksambtenaren gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, het koninklijk besluit van 16 november 1991, het koninklijk besluit van 18 november 1982, het koninklijk besluit van 1 oktober 1987 en het koninklijk besluit van 2 oktober 1989;4° het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 december 1971, het koninklijk besluit van 2 april 1979 en het koninklijk besluit van 19 september 1991;5° het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juli 1981, het koninklijk besluit van 16 november 1981 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990;6° het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning gestelde personeelsleden van de rijksdiensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 november 1985;7° het ministerieel besluit van 7 september 1983 waarbij de besturen en diensten van het Ministerie van het Waalse Gewest een dag verlof op datum van 27 september wordt toegestaan ter gelegenheid van het feest van de Franse Gemeenschap;8° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 december 1992 waarbij de personeelsleden van de diensten van de Waalse Gewestexecutieve verloven worden toegekend voor het afstaan van beendermerg evenals om gehandicapten en zieken bij reizen en vakantieverblijven in België en in het buitenland te begeleiden en bij te staan;9° het besluit van de Waalse Regering van 17 oktober 1996 betreffende de loopbaanonderbreking;10° het besluit van de Waalse Regering van 19 juni 1997 betreffende de halftijdse vervroegde uittreding;11° het besluit van de Waalse Regering van 9 juli 1998 tot toekenning van een verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen;12° het besluit van de Waalse Regering van 26 april 2001 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren. Art. LIII.CXVI.2. De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit verminderde prestaties verrichten om sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheden blijven onder de bepalingen vallen die voor hen golden tot verstrijken van de periode van de lopende afwezigheid.
Art. LIII.CXVI.3. Voor de ambtenaren die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit hun loopbaan volledig onderbroken hebben, worden de afwezigheidsperiodes op de tweeënzeventig maanden bedoeld in artikel LIII.CXIII.1 aangerekend.
Art. LIII.CXVI.4. Dit boek treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, artikel LIII.CII.2, derde lid, uitgezonderd, dat in werking treedt op 1 januari 2004.
De artikelen van de afdelingen III en IV van hoofdstuk XIV van dit boek houden op uitwerking te hebben op 1 januari 2004.
Art. LIII.CXVI.5. De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
BOEK IV. - TOEKENNING VAN VERGOEDINGEN EN TOELAGEN AAN HET PERSONEEL VAN HET GEWEST TITEL I. - Algemene regeling van de vergoedingen en toelagen Art. LIV.TI.1. Dit boek is van toepassing op de volgende begunstigden : 1° de personeelsleden van de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren;2° de contractuele personeelsleden van de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren;3° de algemeen ambtenaren van de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren. Art. LIV.TI.2. Er kan een vergoeding toegekend worden aan elke begunstigde bedoeld in artikel BIV.TI.1 die zakelijke lasten moet dragen die niet beschouwd kunnen worden als normaal en inherent aan de functie.
Art. LIV.TI.3. Als de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich opnieuw kan voordoen, kan het bedrag van de vergoeding op forfaitaire basis vastgelegd worden.
Art. LIV.TI.4. De onderbreking van de uitoefening van de functie waarvoor een forfaitaire vergoeding toegekend wordt, houdt voor de begunstigde in dat de betaling van de vergoeding opgeschort wordt doordat de lasten niet meer gedragen worden.
Art. LIV.TI.5. De verstrekking van diensten die niet als normaal beschouwd kunnen worden, kan aanleiding geven tot de toekenning van een vergoeding.
Art. LIV.TI.6. Behoudens bijzondere bepalingen in geval van onderbreking van de uitoefening van de functie, is de toelage slechts verschuldigd als de onderbreking niet langer duurt dan veertig dagen en als ze de begunstigde het genot van zijn wedde niet ontneemt.
Art. LIV.TI.7. De personeelsleden die deel uitmaken van jury's, comités, raden of commissies die zitting hebben binnen administraties van het Waalse Gewest, komen niet aanmerking voor een specifieke toelage.
De besluiten van de Waalse Regering of de ministeriële besluiten tot toekenning van toelagen voorzien in uitzonderingen op de regel geformuleerd in het eerste lid als bedoelde deelname geregeld tijdrovende lasten inhoudt, met als gevolg rechtstreekse bijkomende dienstverstrekkingen buiten de normale werkingssfeer van de begunstigde.
Art. LIV.TI.8. Onverminderd de regels betreffende de administratieve en budgettaire controle worden de vergoedingen en toelagen vastgelegd bij besluit van de Waalse Regering als ze gemeenschappelijk zijn aan de ministeries en instellingen. Ze worden vastgelegd bij een besluit van de minister van Ambtenarenzaken als ze eigen zijn aan één van de ministeries. Ze worden bij besluit van de functionele minister vastgelegd als ze eigen zijn aan een instelling.
Art. LIV.TI.9. Bij de betaling van de verschuldigde vergoedings- en toelagebedragen wordt geen rekening gehouden met fracties van een cent.
Art. LIV.TI.10. Behoudens andersluidende bepaling worden de in dit boek vermelde bedragen gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Ze worden aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 gekoppeld.
Art. LIV.TI.11. Voor de toepassing van dit boek op de instellingen van openbaar nut wordt verstaan onder : 1° Minister van Ambtenarenzaken : a) de Minister die functioneel bevoegd is voor de instellingen van openbaar nut die niet over een beheersorgaan beschikken;b) het beheersorgaan voor de instellingen van openbaar nut die erover beschikken;2° Secretaris-generaal, de ambtenaar-generaal van rang A2 bevoegd voor personeelsaangelegenheden. Art. LIV.TI.12. Het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries wordt opgeheven.
Art. LIV.TI.13. Deze titel treedt in werking op de eerste dag van de maand na die in de loop waarvan hij in het Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Art. LIV.TI.14. De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze titel.
TITEL II. - Vergoedingen voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten op de weg naar het werk HOOFDSTUK I. - Reiskosten Afdeling I. - Recht op een tegemoetkoming Art. LIV.TII.CI.1. De reiskosten i.v.m. verplaatsingen uitgevoerd voor de behoeften van de dienst geven recht op een tegemoetkoming in de vorm en onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk vastliggen.
Art. LIV.TII.CI.2. Elke verplaatsing behoeft de voorafgaande toestemming van het diensthoofd.
De toestemming kan algemeen zijn, meer bepaald in de gevallen waarin de betrokkenen zich regelmatig moeten verplaatsen.
De Secretaris-generaal weigert de terugbetaling van reiskosten voor niet gerechtvaardigde verplaatsingen; hij vermindert ze als ze overdreven zijn of voorkomen hadden kunnen worden.
Art. LIV.TII.CI.3. Elke verplaatsing voor de behoeften van de dienst wordt uitgevoerd met het meest geschikte vervoermiddel naar gelang van de vervoerprijs en van de verplaatsingsduur. Van dat principe mag slechts afgeweken worden als het belang van de dienst het vereist.
Art. LIV.TII.CI.3. In het belang van de dienst kunnen sommige begunstigden in de zin van artikel BIV.TI.1 de toelating krijgen om een eigen vervoermiddel te gebruiken onder de voorwaarden vermeld in afdeling IV van dit hoofdstuk.
Afdeling II. - Gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen Art. LIV.TII.CI.4. Ongeacht het gebruikte vervoermiddel worden de reële uitgaven terugbetaald op basis van de officiële tarieven of, al naar gelang het geval, op grond van een oprecht verklaarde aangifte getekend door de Secretaris-generaal.
Hetzelfde geldt in uitzonderlijke gevallen waarin belanghebbende geen gebruik heeft kunnen maken van gemeenschappelijke vervoermiddelen en een beroep heeft moeten doen op elk ander middel waarvan het gebruik gerechtvaardigd wordt door de aard en de hoogdringendheid van de opdracht.
Art. LIV.TII.CI.5. § 1. De begunstigden die zich vaak met het gemeenschappelijk vervoer moeten verplaatsen krijgen een algemeen abonnement als ze hun activiteit doorgaans op het gezamenlijke grondgebied van het Waalse Gewest uitoefenen, en een beperkt abonnement als ze hun functies daadwerkelijk op een gedeelte van het grondgebied van het Gewest uitoefenen. § 2. De begunstigden die geen abonnement hebben, krijgen van hun administratie de vereiste vervoerbewijzen voor hun verplaatsingen met de trein.
Art. LIV.TII.CI.6. Het toegelaten vertrekstation bevindt zich hetzij in de effectieve woonplaats van de belanghebbende, hetzij in zijn administratieve standplaats.
Art. LIV.TII.CI.7. Als de gemeenschappelijke vervoermiddelen over verschillende klassen beschikken, wordt gehandeld als volgt : 1° 1e klasse : de begunstigden die houder zijn van een graad van de niveaus 1 en 2+ of van een graad van de rangen C1, C2, D1 en E1;2° 2e klasse : alle andere begunstigden. De Minister die voor Ambtenarenzaken bevoegd is, bepaalt de gelijkstelling voor personen die niet tot de administratie behoren, en voor de afgevaardigden van de vakorganisaties.
Personen met hogere functies dan die van hun graad reizen in de klasse voorzien voor de graad waarvan ze de functies uitoefenen.
Art. LIV.TII.CI.8. Als een persoon zich vaak binnen zijn administratieve standplaats moet verplaatsen, kan hij de terugbetaling van de kosten voor gemeenschappelijk vervoer verkrijgen voor dienstverplaatsingen.
Er wordt geen rekening gehouden met de kosten voor verplaatsingen tussen de woonplaats van de belanghebbende en een station van het gemeenschappelijk vervoernet.
Afdeling III. - Gebruik van de vervoermiddelen van de administratie Art. LIV.TII.CI.9. Verplaatsingen met een voertuig worden niet vergoed; alle kosten i.v.m. het gebruik en het onderhoud van de voertuigen worden door de werkgever gedragen.
Art. LIV.TII.CI.10. Voor elk motorvoertuig van het Gewest wordt een reiswijzer bijgehouden waarvan het model door de Minister van Ambtenarenzaken bepaald wordt.
Afdeling IV. - Gebruik van een eigen voertuig Art. LIV.TII.CI.11. De toelatingen om voor de behoeften van de dienst gebruik te maken van een eigen motorvoertuig zijn het voorwerp van een besluit dat door de Minister van Ambtenarenzaken genomen wordt na gunstig advies van de Inspecteur van Financiën. De toelatingen zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar; ze zijn onderworpen aan het bijhouden van een reiswijzer zoals die bedoeld in artikel Art.
LIV.TII.CI.10. De personeelsleden en de ambtenaren-generaal die houder zijn van een graad in de rangen A3, A2 en A1 hoeven die wijzer evenwel niet bij te houden.
Het ministerieel besluit bepaalt het maximumaantal kilometers dat jaarlijks per persoon toegelaten wordt en, eventueel, de plaats bedoeld in artikel Art. LIV.TII.C1.14, tweede lid.
Het maximumaantal kilometers kan evenwel per secretariaat-generaal en per directoraat-generaal bepaald worden.
Art. LIV.TII.CI.12. De personen die voor hun dienstverplaatsingen gebruik maken van hun eigen motorvoertuig, hebben recht op een vergoeding van 0,20 EURO per kilometer om alle desbetreffende kosten te dekken.
De kilometervergoeding dekt alle kosten, behalve de parkeerkosten i.v.m. dienstverplaatsingen en de allriskverzekeringskosten ter dekking van de risico's voor de personeelsleden die gebruik maken van hun eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst.
Art. LIV.TII.CI.13. De ministeries en de instellingen sluiten een allriskverzekering ter dekking van de risico's voor de personeelsleden die gebruik maken van hun eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst.
Art. LIV.TII.CI.14. De kilometervergoedingen worden op basis van de meest geschikte reële kilometerafstand berekend naar gelang van de vervoerprijs en van de verplaatsingsduur.
Voor personen die niet woonachtig zijn in hun administratieve standplaats en van wie de gebruikelijke woonplaats het vertrek- of aankomstpunt is, mag de vergoeding niet hoger zijn dan die waarop ze recht zouden hebben als het vertrek- of aankomstpunt hun administratieve standplaats zou zijn; in alle gevallen waarin de effectieve woonplaats van de belanghebbende gelegen is buiten de geografische sector waar hij zijn administratieve activiteit uitoefent, zal de toelating om gebruik te maken van een eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst binnen de geografische sector een plaats bepalen die als vertrekpunt zal dienen voor de trajecten afgelegd voor de behoeften van de dienst.
Art. LIV.TII.CI.15. De vergoedingen bedoeld in de artikelen BIV.TII.CI.12. en 14 worden betaald op vertoon van een aangifte van schuldvordering op erewoord overeenkomstig bijlage XV bij deze Code, gestaafd door een uitvoerige lijst van het aantal kilometers afgelegd voor de dienst.
De parkeerkosten i.v.m. de dienstverplaatsingen worden betaald op basis van de kwijtingen afgegeven hetzij bij de betaling van de kilometervergoedingen waarop ze betrekking hebben voor de begunstigden die de toelating hebben om gebruik te maken van hun eigen motorvoertuig zoals bedoeld in artikel BIV.TII.CI.11., hetzij op grond van een maandelijkse aangifte van schuldvordering voor de begunstigden die gebruik maken van een vervoermiddel van de administratie.
Art. LIV.TII.CI.16. De bepalingen van de artikelen BIV.TII.CI.11, 12 en 13 zijn niet van toepassing op : 1° de personen die niet tot de administratie behoren en die deel uitmaken van een kamer van beroep, een commissie of een jury als ze zich begeven naar de zetel van de kamer van beroep, de commissie of de jury waarvan ze deel uitmaken; 2° de begunstigden die niet beschikken over een vervoermiddel van de administratie of over een toelating om gebruik te maken van hun eigen motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel BIV.TII.CI.11, en die gebruik maken van hun eigen voertuig voor occasionele dienstverplaatsingen; 3° de begunstigden die door het Gewest georganiseerde opleidingen volgen. In die gevallen genieten de belanghebbenden een vergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag dat het Gewest uitgegeven zou hebben voor het gebruik van gemeenschappelijk vervoer zoals bepaald bij de artikelen BIV.TII.CI.4 à 8. De vergoeding is voor rekening van het ministerie of de instelling van openbaar nut waar de ambtenaar tewerkgesteld is of waarvoor de kamer van beroep, de commissie of de jury zitting moet hebben.
Afdeling V. - Gebruik van de fiets voor dienstopdrachten Art. LIV.TII.CI.17. De begunstigden die zich voor dienstbehoeften verplaatsen, kunnen via hun diensthoofd bij de Secretaris-generaal of diens afgevaardigde een toelating aanvragen om gebruik te maken van hun fiets. Daartoe gebruiken ze het formulier waarvan het model in bijlage XVI bij deze Code opgenomen is.
Een rolstoel of een ander licht vervoermiddel zonder motor staat gelijk met een fiets.
Ze krijgen dan een vergoeding van 0,15 EUR per afgelegde kilometer, waarbij het aantal kilometers per traject naar de bovenste eenheid afgerond wordt.
De vergoeding wordt toegekend op basis van een uitvoerige beschrijving van het traject door de begunstigde. Het traject moet niet het kortste maar wel het meest geschikte voor wielrijders zijn, waarbij een bijzondere aandacht aan de veiligheid geschonken wordt.
Art. LIV.TII.CI.18. De begunstigden maken overeenkomstig het model in bijlage XVII bij deze Code een maandelijkse staat op waarin ze voor de afgelopen maand nauwkeurig de dagen vermelden waarop ze zich met de fiets verplaatst hebben, alsook het totaalaantal afgelegde kilometers en de vergoeding waar ze recht op hebben.
Na onderzoek door de personeelsdienst wordt de dienst 'betalingen' belast met de betaling van de vergoeding, die hoe dan ook maandelijks betaald moet worden.
Art. LIV.TII.CI.19. De fietsvergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit mag niet gecumuleerd worden met andere soortgelijke vergoedingen die aan de begunstigden toegekend zouden worden.
HOOFDSTUK II. - Verblijfkosten Art. LIV.TII.CII.1. De begunstigden die zich voor de uitoefening van hun functies moeten verplaatsen, hebben recht op de terugbetaling van hun verblijfkosten. Er wordt hen derhalve een dagelijkse forfaitaire vergoeding toegekend.
Art. LIV.TII.CII.2. Verplaatsingen van een onderbroken duur van meer dan drie uren die het dertiende en veertiende uur van de dag volledig omvatten, geven recht op een vergoeding van 8,11 EURO. Art. LIV.TII.CII.3. Als een gemeenschappelijk vervoermiddel gebruikt wordt, wordt de verplaatsingsduur berekend vanaf het vertrek van het voertuig op de heenreis tot het reële aankomstuur bij de terugkomst.
Art. LIV.TII.CII.4. De vergoeding bedoeld in artikel BIV.TII.CII.2. wordt niet toegekend voor verplaatsingen binnen zowel de administratieve als de effectieve standplaats van de begunstigden.
De vergoeding wordt niet toegekend als de overeenkomstig artikel BIV.TII.CI.14. berekende verplaatsing plaatsvindt binnen een straal van minder dan 25 kilometer.
Art. LIV.TII.CII.5. Verplaatsingen uitgevoerd door begunstigden die afgevaardigd worden om deel te nemen aan werkzaamheden van internationale conferenties binnen het Koninkrijk, geven aanleiding tot de terugbetaling van de effectieve uitgave van de belanghebbenden, mits overlegging van bewijsstukken (memorie met verantwoording).
Art. LIV.TII.CII.6. Dit hoofdstuk is van toepassing op de begunstigden die zich in die hoedanigheid verplaatsen om als getuige te worden gehoord bij het gerecht.
De begunstigden hebben in geen geval recht op de reisvergoeding waarin het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken voorziet.
Art. LIV.TII.CII.7. De Secretaris-generaal mag de verblijfsvergoeding weigeren als de begunstigden misbruik maken van de rechten die hen krachtens dit hoofdstuk toegekend worden.
HOOFDSTUK III. - Reiskosten op de weg naar het werk Afdeling I. - Recht op de tegemoetkoming Art. LIV.TII.CIII.1. Er wordt een tegemoetkoming verleend in de door de begunstigden gedragen kosten als ze gebruik maken van een openbaar gemeenschappelijk vervoermiddel voor hun dagelijkse verplaatsingen van hun gebruikelijke woonplaats naar het werk en terug.
Afdeling II. - Gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer op de weg naar het werk Art. LIV.TII.CIII.2. Voor het vervoer georganiseerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen bedraagt de tegemoetkoming in de prijs van de met een sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaart 88 % van de prijs van een treinkaart tweede klasse, overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot uitvoering van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de NMS ten gevolge van de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.
Art. LIV.TII.CIII.3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgelegd op 88 % van die prijs.
Art. LIV.TII.CIII.4. Als de begunstigde verschillende gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen gebruikt om zich van zijn gebruikelijke woonplaats naar de plaats van zijn werk te begeven waarbij één enkel vervoerbewijs voor de totale afstand afgeleverd wordt, bedraagt de tegemoetkoming 88 % van het gecombineerde bedrag.
Art. LIV.TII.CIII.5. De tegemoetkoming in de door de begunstigden gedragen vervoerskosten wordt uitbetaald bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het vervoerbewijs afgeleverd door de maatschappijen die het gemeenschappelijk openbaar vervoer organiseren, tegen afgifte van dat bewijs.
Art. LIV.TII.CIII.6. De Minister van Ambtenarenzaken kan met de verscheidene federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer evenwel overeenkomsten sluiten zodat de personeelsleden van die diensten bij de aankoop of de verlenging van een abonnement nog slechts het eigen deel in de prijs aan het loket van de betrokken maatschappij moeten betalen, waarbij de overheid haar tegemoetkoming in de prijs rechtstreeks aan dezelfde maatschappij overmaakt volgens de overeengekomen modaliteiten.
Afdeling III. - Gebruik van persoonlijke vervoermiddelen in bijzondere omstandigheden op de weg naar het werk Art. LIV.TII.CIII.7. Voor zover er door de overheid geen specifiek aangepast vervoersaanbod wordt georganiseerd, kan aan de begunstigden die helemaal geen gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen toegestaan worden dat ze hun eigen wagen zouden mogen gebruiken over een vooraf bepaalde afstand, op voorwaarde dat ze zich in één van de volgende situaties bevinden : 1° een lichamelijke verhindering laat tijdelijk of permanent niet toe het openbaar vervoer te gebruiken;2° het onregelmatige uurrooster of prestaties in continudienst of per beurt sluiten het gebruik van het openbaar vervoer uit over een afstand van minstens drie kilometer;3° het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer is niet mogelijk wegens oproeping van de begunstigde voor onverwacht en dringend werk buiten zijn normale uurrooster;4° het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vereist een wacht- en reistijd gelijk aan minstens 50 % van de voltijdse arbeidsduur. Art. LIV.TII.CIII.8. De noodzaak tot het gebruik van een eigen voertuig, zoals omschreven in artikel BIV.TII.CIII.7, wordt bewezen : 1° wat 1° betreft, aan de hand van een medisch attest dat in geval van twijfel ter controle aan de administratieve gezondheidsdienst wordt voorgelegd;in bepaalde gevallen wordt aanvaard dat het voertuig door een derde bestuurd wordt; 2° wat 2° betreft, aan de hand van attesten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer die de bedoelde streken bedienen, waarin uitdrukkelijk verklaard wordt dat er geen openbaar vervoer aangeboden wordt, zeker niet op de nodige tijdstippen;3° wat 3° betreft, aan de hand van een attest van de oproepende overheid, waarin uitdrukkelijk vermeld wordt dat elk uitstel of tijdverlies ernstige nadelige gevolgen zou teweegbrengen;4° wat 4° betreft, aan de hand van een vergelijking gemaakt op basis van de uurregelingen van de maatschappijen van gemeenschappelijk openbaar vervoer en met redenen omkleed door de begunstigde. Art. LIV.TII.CIII.9. De tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van de tegemoetkoming in de prijs van een treinkaart tweede klasse die één maand geldig is over de aangenomen afstand.
Als de verplaatsing niet dagelijks gedaan wordt, wordt het bedrag van de tegemoetkoming vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk staat met het aantal dagen waarop gewerkt en gereisd wordt en de noemer met het totaalaantal werkdagen in de loop van die maand.
De tegemoetkoming mag nooit gecumuleerd worden met een gelijkaardige tegemoetkoming in woonwerkverkeer, behalve als de houder van een abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer opgeroepen wordt voor onvoorzien en hoogdringend werk buiten zijn normaal uurrooster.
Art. LIV.TII.CIII.10. De betaling wordt verricht op basis van een maandelijks ingediende kostenstaat, na het verstrijken van de kalendermaand waarin het woonwerkverkeer heeft plaatsgevonden.
Als verschillende begunstigden, van wie minstens één voldoet aan een voorwaarde bedoeld in artikel BIV.TII.CIII.7, samen reizen in een persoonlijk voertuig, wordt de tegemoetkoming aan de eigenaar verleend.
Afdeling IV. - Gebruik van de fiets op de weg naar het werk Art. LIV.TII.CIII.11. De begunstigden die hun fiets gebruiken voor verplaatsingen van hun woonplaats naar het werk en omgekeerd hebben recht op een vergoeding van 0,15 EUR per afgelegde kilometer als ze minstens één kilometer afleggen, waarbij het aantal kilometers per traject naar de bovenste eenheid afgerond wordt. Een rolstoel of een ander niet gemotoriseerd licht vervoermiddel wordt gelijksgesteld met een fiets.
Het gebruik van de fiets mag voorafgaan aan of volgen op het bijkomende gebruik van gemeenschappelijk openbaar vervoer. De vergoeding mag echter nooit gecumuleerd worden met een tegemoetkoming in de openbaar vervoerskosten over hetzelfde traject en in de loop van dezelfde periode.
Art. LIV.TII.CIII.12. De belanghebbende begunstigden vragen de fietsvergoeding bij de Secretaris-generaal of diens afgevaardigde aan via hun diensthoofd, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage XVIII bij deze Code. Ze vermelden eveneens de uitvoerige berekening van het aantal kilometers afgelegd per traject, heen en terug.
Het gevolgde traject moet niet het kortste zijn maar wel het meest geschikte voor de fietsers, waarbij de veiligheid een bijzondere aandacht krijgt.
Art. LIV.TII.CIII.13. De bepalingen van de artikelen BIV.TII.CI.18 en 19 zijn toepasselijk op deze afdeling op voorwaarde dat een andere maandelijkse staat dan die vereist voor het gebruik van de fiets voor dienstopdrachten opgemaakt wordt overeenkomstig het model opgenomen in bijlage XVIII bij deze Code.
Art. LIV.TII.CIII.14. Elke verklaring afgelegd bij een aanvraag tot verkrijging of behoud van een vergoeding of toelage die geheel of gedeeltelijk gedragen wordt door het Gewest, de Staat, een andere publiekrechtelijke rechtspersoon, de Europese Gemeenschap of een andere internationale organisatie of die geheel of gedeeltelijk met staatsgelden betaald wordt, moet oprecht en volledig zijn.
Elke persoon die weet of had moeten weten dat hij geen recht meer heeft of had op een vergoeding of een toelage bedoeld in het eerste lid moet daarvan aangifte doen.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Art. LIV.TII.CIV.1. Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries;2° het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;3° het koninklijk besluit van 18 november 1991 tot regeling van de bijdrage van de Staat en van sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerskosten van de personeelsleden. Art. LIV.TII.CIV.2. De Minister van Ambtenarenzaken regelt de gevallen waarvoor een gepaste oplossing vereist wordt.
Art. LIV.TII.CIV.3. Deze titel treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin hij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van hoofdstuk III, dat in werking treedt op 1 januari 2003.
Art. LIV.TII.CIV.4. De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze titel.
TITEL III. - Functies waaraan het voordeel van kosteloze huisvesting gebonden is HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. LIV.TIII.CI.1. Deze titel is toepasselijk op de personeelsleden en het contractuele personeel van de diensten van de Waalse Regering en op de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren.
Art. LIV.TIII.CI.2. § 1. Kosteloze huisvesting bestaat erin een woning gratis ter beschikking te stellen van een personeelslid of een contractueel personeelslid of, bij gebreke daarvan, hem een daarmee gelijkgestelde vergoeding te storten. § 2. Het voordeel van kosteloze huisvesting wordt toegekend aan de personeelsleden en aan de leden van het contractuele personeel die bewakingstaken vervullen in de zin van artikel 2, 3°, van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken, binnen de perken van het aantal betrekkingen voorzien voor elke categorie binnen het huishoudelijk reglement van elk directoraat-generaal.
Art. LIV.TIII.CI.3. De gemiddelde wedde van een personeelslid of van een lid van het contractuele personeel is gelijk aan het rekenkundige gemiddelde van de minimum- en maximumwedden van zijn weddeschaal.
HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen Art. LIV.TIII.CII.1. De personeelsleden en de leden van het contractuele personeel die in aanmerking komen voor kosteloze huisvesting dragen zelf de huurkosten; als de administratie die personeelsleden evenwel van verwarming en verlichting voorziet, wordt maandelijks 2,5 % van het brutobedrag van hun gemiddelde wedde afgehouden. § 2. De terbeschikkingstelling van een kosteloze woning staat gelijk met een voordeel in natura waarvan het bedrag bepaald wordt door de Minister van Financiën en dat hoogstens 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde van de begunstigde bedraagt.
Art. LIV.TIII.CII.2. § 1. De personeelsleden en de leden van het contractuele personeel bedoeld in artikel BIV.TIII.CII.2. § 2 die niet effectief in aanmerking komen voor huisvesting, krijgen bij het opnemen van hun functie een toelage in de plaats. § 2. De toelage wordt door de bevoegde minister toegekend. § 3. Ze wordt vastgelegd op 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde van de begunstigde. § 4. Ze wordt maandelijks na het verstrijken van de maand betaald. Als ze niet verschuldigd is voor de volle maand, wordt ze gestort naar evenredigheid met de bewakingstaken die daadwerkelijk vervuld werden in de loop van de maand.
Art. LIV.TIII.CII.3. De personen bedoeld in artikel BIV.TIII.CII.2, § 2, hebben recht op het voordeel van kosteloze huisvesting vanaf de datum waarop ze hun functies opnemen.
Ze verliezen het voordeel van kosteloze huisvesting gedurende de periodes boven 40 dagen in de loop waarvan ze op de dienst afwezig zijn om elke andere reden dan : 1° jaarlijks vakantieverlof en feestdagen, omstandigheidsverlof, uitzonderlijk verlof, verlof voor filantropische doeleinden, verlof voor prenatale medische onderzoeken, verlof om dwingende redenen van familiaal belang, zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, vaderschapsverlof, verlof voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;2° verlof wegens arbeidsongeval, ziekte, met inbegrip van de disponibiliteitsperiodes;3° verlof voor verminderde prestaties, toegestaan na een afwezigheid wegens ziekte;4° verlof voor verminderde prestaties, toegestaan om sociale of gezinsredenen;5° verlof voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;6° verlof voor halftijdse loopbaanonderbreking;7° verlof voor het afstaan van beenmerg, organen of weefsels, alsook voor het begeleiden en bijstaan van minder-validen en zieken tijdens georganiseerde vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland;8° verlof voor halftijdse vervroegde uittreding;9° vierdagenweek op vrijwillige basis. De personeelsleden verwijderd van de dienst om de redenen vermeld onder de punten 3, 4, 6 en 9 hierboven zijn gehouden de speciale bewakingstaken waar te nemen die bepaald worden bij het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.
Art. LIV.TIII.CII.4. § 1. Bij tijdelijk verlies van het voordeel van de kosteloze huisvesting kan de ambtenaar het woongenot behouden. § 2. Bij definitief verlies van het voordeel van de kosteloze huisvesting behouden de ambtenaar of de met hem samenwonenden bij diens overlijden het woongenot tot het verstrijken van de termijn vermeld in de opzegbrief. De opzegduur mag niet korter zijn dan drie maanden, te rekenen van de 1ste dag van de maand na de kennisgeving.
Art. LIV.TIII.CII.5. Vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verlies van het voordeel van de kosteloze huisvesting, is de bewoner van de woning een huur verschuldigd waarvan het bedrag vastgelegd wordt op 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde van de ambtenaar waaraan de woning was toegekend.
Art. LIV.TIII.CII.6. De personeelsleden die bij gelegenheid de in artikel BIV.TIII.CII.2., § 2, van dit besluit bedoelde personeelsleden vervangen, ongeacht of ze al dan niet voor kosteloze huisvesting in aanmerking komen, ontvangen per gepresteerde vervangingsdag de uurvergoeding bepaald bij art. 13, § 1, 1°, a en b, van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.
De modaliteiten van artikel 14 van hetzelfde besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 zijn toepasselijk.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen Art. LIV.TIII.CIII.1. De betrokken personeelsleden kunnen niet langer in aanmerking komen voor de bepalingen van : 1° het koninklijk besluit van 30 november 1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;2° het koninklijk besluit van 20 juni 1952 tot bepaling van de functies van het Ministerie van Landbouw waaraan het voordeel van de kosteloze huisvesting gebonden is;3° het koninklijk besluit van 5 oktober 1977 tot bepaling binnen het Bestuur der Waterwegen, Dienst Stuwdammen, van de functies waaraan het voordeel van de kosteloze huisvesting gebonden is. Art. LIV.TIII.CIII.2. Opgeheven worden : 1° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 16 januari 1991 houdende bepaling, wat de Dienst Productie en Grootvervoer van water van het Ministerie van het Waalse Gewest betreft, van de functies waarvan de titularissen een kosteloze huisvesting genieten;2° de beslissing van de Waalse Regering van 11 maart 1993 tot toekenning van een toelage voor woningverlies aan de personeelsleden van niveau 1 van de buitendiensten van de Afdeling Industriële Verontreinigingen;3° het besluit van de Waalse Regering van 19 november 1998 tot vaststelling, voor de ambtenaren van de buitendiensten van het Directoraat-generaal Waterwegen van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer, van de ambten waaraan kosteloze huisvesting gebonden is;4° het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 tot bepaling, voor de ambtenaren van de Afdeling Elektriciteit, Elektromechanica, Informatica en Telecommunicatie van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer, de functies waaraan kosteloze huisvesting gebonden is. Art. LIV.TIII.CIII.3. Deze titel treedt in werking op de eerste dag van de maand na die in de loop waarvan hij in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt, met uitzondering van de artikelen BIV.TIII.CIII.1. en 2, die in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de ministeriële besluiten bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.
Art. LIV.TIII.CIII.4. De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze titel.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
BIJLAGEN Bijlage I - Handvest van goed administratief gedrag In de uitoefening van hun dagelijks werk houden de personeelsleden rekening met de hiernavermelde deontologische principes : 1° de personeelsleden dienen het gewestelijk belang en dan ook het openbaar belang en werken met inachtneming van de vereisten inzake trouw;2° de personeelsleden bijdragen tot de kwaliteit van het Gewestelijk bestuur door een fatsoenlijke, beleefde en hulpzame houding aan te nemen en door zich duidelijk uit te drukken;3° de personeelsleden nemen een coherente houding aan, vrij van tegenstrijdigheden en houden rekening met relevante factoren in de verwerking van gegevens;4° de personeelsleden zich onthouden van elke willekeurige houding of actie en van elke voorkeursbehandeling;5° de personeelsleden verwerken de inlichtingsaanvragen en de gegevens binnen een termijn aangepast op de aard en moeilijkheidsgraad daarvan. Ze verwerken de brieven gestuurd aan de administratie of bewijzen ten minste ontvangst daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst daarvan met vermelding van de namen en contactgegevens van de dossierbeheerder en van de dienstverantwoordelijke. In voorkomend geval brengen ze de gebruiker op de hoogte van de afhandeling van de post bij de bevoegde dienst, of van de naam en het administratief adres van de bevoegde diensten indien ze de aanvraag niet zelf kunnen verwerken.
Hetzelfde geldt voor emails; 6° de personeelsleden formuleren beslissingen of beslissingsvoorstellen op grond van duidelijke, nauwkeurige en geïndividualiseerde motieven, zodat de gebruikers de redenen van die beslissingen kennen en de juistheid en wettelijkheid daarvan vaststellen;7° de personeelsleden vermelden duidelijk de mogelijke beroepen waarvan de beslissingen voorzien zijn.Ze vermelden de namen en diensten van de personeelsleden of ambtenaren bij wie het beroep ad hoc kan worden ingediend eveneens de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de ombudsman van het Waalse Gewest. 8° de personeelsleden identificeren zich zoals hun dienst bij de telefoonverbindingen.Ze antwoorden snel en in voorkomend geval oriënteren de gebruiker naar de bevoegde dienst; 9° de personeelsleden vermijden het opleggen aan gebruikers van nutteloze administratieve verplichtingen in verhouding tot de noodzakelijkheden verbonden met de verwerking van het dossier.De toepassing van dit principe houdt rekening met het aansprakelijkheidsniveau van de ambtenaar; 10° de personeelsleden nemen praktische bepalingen opdat de persoonsgegevens die ze moeten verwerken, concreet beschermd worden, met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; Bij niet-naleving van bovenvermelde principes, kan een klacht worden ingediend bij de ombudsman van het Waalse Gewest overeenkomstig het decreet van de Waalse Gewestraad van 22 december 1994 tot instelling van een ombudsman van het Waalse Gewest.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage n° II Lijst van beroepen, basisproeven voor de vergelijkende aanwervingsexamens, lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau, basisproeven voor de vergelijkende overgangsexamens Afdeling I. - Lijst van beroepen De volgende beroepen kunnen bestaan binnen de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling II. - Basisproeven voor vergelijkende examens Het doel van het(de) basisproef(s) is de volgende bekwaamheden te schatten voor de beroepen : a) van niveau 1 : 1° bewijs leveren van algemene kennis;de vragenlijst zal betrekking hebben op alle gebieden (sociaal, economisch, cultureel, politiek, technisch, wetenschappelijk, en zal zodanig ontworpen zijn dat alle kandidaten dezelfde kansen hebben te slagen, ongeacht hun vorming. 2° schriftelijke communicatie : de kandidaten zullen een onderwerp kiezen onder drie thema's : technisch, administratief, maatschappelijk, om op die manier rekening te houden met de verschillende beroepscategorieën en om inzicht te krijgen in hun bekwaamheid om een tekst te begrijpen en om zich schriftelijk uit te drukken;3° openheid van geest;4° verbanden kunnen leggen tussen zijn vak en andere vakken : gebiedsoverschrijdende aanpak, afstand, globaliteit;5° vlotte integratie en teamwerk;6° rekening houden met het algemeen belang (inzonderheid veiligheidsregels) en burgergerichtheid;7° aanpasbaarheid aan de omstandigheden;8° werkorganisatie en -planning;9° snelle reactiecapaciteit en gepaste beslissingsname;10° verdediging van het standpunt van de administratie in soms moeilijke milieus en omstandigheden;11° voorrang van het menselijk aspect bij de toepassing van reglementen;12° zijn zekerheden in twijfel trekken en zich kunnen aanpassen : ontwikkeling in zijn beroep, functies, werkmilieu;13° een computer leren bedienen;14° plichtsbesef;15° verantwoordelijkheidszin;16° zorgen voor alle aspecten van human resources management binnen de team waarvoor hij verantwoordelijk is;17° planning van de behoeften en optimaal beheer van de noodzakelijke middelen;18° onderhandeling;19° zijn verantwoordelijkheden op zich nemen.b) van niveau 2 + : 1° algemene cultuur;de vragenlijst zal betrekking hebben op alle gebieden (sociaal, economisch, cultureel, politiek, technisch, wetenschappelijk, ) en zal zodanig ontworpen zijn dat alle kandidaten dezelfde kansen hebben te slagen, ongeacht hun vorming. 2° schriftelijke communicatie;de kandidaten zullen een onderwerp kiezen onder drie thema's : technisch, administratief, maatschappelijk, om op die manier rekening te houden met de verschillende beroepscategorieën en om inzicht te krijgen in hun bekwaamheid om een tekst te begrijpen en om zich schriftelijk uit te drukken; 3° vlotte integratie en teamwerk;4° rekening houden met het algemeen belang (inzonderheid veiligheidsregels) en burgergerichtheid;5° aanpasbaarheid aan de omstandigheden;6° werkorganisatie en -planning;7° snelle reactiecapaciteit en gepaste beslissingsname;8° verdediging van het standpunt van de administratie in soms moeilijke milieus en omstandigheden;9° voorrang van het menselijk aspect bij de toepassing van reglementen;10° een computer leren bedienen;11° plichtsbesef.c) van niveau 2 : 1° algemene cultuur;de vragenlijst zal betrekking hebben op alle gebieden (sociaal, economisch, cultureel, politiek, technisch, wetenschappelijk, ) en zal zodanig ontworpen zijn dat alle kandidaten dezelfde kansen hebben te slagen, ongeacht hun vorming. 2° schriftelijke communicatie;de kandidaten zullen een onderwerp kiezen onder drie thema's : technisch, administratief, maatschappelijk, om op die manier rekening te houden met de verschillende beroepscategorieën en om inzicht te krijgen in hun bekwaamheid om een tekst te begrijpen en om zich schriftelijk uit te drukken; 3° vlotte integratie en teamwerk;4° rekening houden met het algemeen belang (inzonderheid veiligheidsregels) en burgergerichtheid;5° aanpasbaarheid aan de omstandigheden;6° werkorganisatie en -planning;7° een computer leren bedienen;8° plichtsbesef;9° snelle reactiecapaciteit en gepaste beslissingsname;10° verdediging van het standpunt van de administratie in soms moeilijke milieus en omstandigheden;11° voorrang van het menselijk aspect bij de toepassing van reglementen.d) van niveau 3 : 1° vlotte integratie en teamwerk;2° rekening houden met het algemeen belang (inzonderheid veiligheidsregels) en burgergerichtheid;3° aanpasbaarheid aan de omstandigheden;4° werkplanning;5° kunnen lezen, schrijven, mondeling communiceren en rekenen (de vier bewerkingen);6° plichtsbesef;7° een computer leren bedienen;8° vlotte integratie en teamwerk;9° een werkteam organiseren en leiden voor een bepaalde taak; 10°implementatie van de kennis en know-how betreffende het beroep (deze verificatie wordt verplicht uitgevoerd in het kader van een werkelijke taak en is in geen geval een theoretische controle.) e) van niveau 4 : 1° vlotte integratie in een werkteam;2° rekening houden met het algemeen belang (inzonderheid veiligheidsregels);3° kunnen lezen en de instructies begrijpen;4° een kort bericht kunnen schrijven en rekenen (de vier berekeningen);5° plichtsbesef;6° mondeling kunnen communiceren, vertellen; 7° implementatie van de kennis en know-how betreffende het beroep (deze verificatie wordt verplicht uitgevoerd in het kader van een werkelijke taak en is in geen geval een theoretische controle.).
Afdeling III. - Lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau Onder de in de eerste afdeling bedoelde beroepen, worden vergelijkende examens voor overgang georganiseerd Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling IV. - Basisproeven voor vergelijkende examens voor overgang De basisproeven bevatten : a) voor niveau 1 : 1.een eerste proef, algemeen genoemd, die de basisproeven voorzien voor aanwerving op niveau 1 zal overnemen (waaronder noodzakelijkerwijs de controle van de algemene cultuur en de schriftelijke communicatie); 2. de gegadigden van de eerste proef moeten daarna drie kennisproeven afleggen (met een moeilijkheidsgraad die overeenstemt met het studieniveau vereist voor aanwerving in rang A6) betreffende aangelegenheden die betrekking hebben op de opdrachten van het Waalse Gewest : 2.1. twee verplichte proeven, namelijk : 2.1.1. administratief recht (statuut van de ambtenaren van het Gewest, toezicht, geschillen voor de Raad van State) 2.1.2. overheidsopdrachten en -financiën (overheidsopdrachten, overheidsfinanciën en begrotingsrecht) 2.2. een proef te kiezen onder de volgende vijf groepen aangelegenheden : 2.2.1. ruimtebeheer (ruimtelijke ordening, water en bossen, natuurlijke hulpbronnen, landbouw, vervoer, patrimonium, opgravingen) 2.2.2. Hinderbeheer (milieupolitie, verontreinigingspreventie, ongezonde instellingen, afvalbeheer, waterverontreiniging, luchtverontreiniging wegens geluid) 2.2.3. economische ontwikkeling (steun aan ondernemingen en intercommunales voor economische ontwikkeling, Europese fondsen, uitvoer, steun aan het onderzoek, rationeel energiegebruik) 2.2.4. sociale actie (sociale aangelegenheden, gezondheid, werkgelegenheid, tewerkstelling en beroepsopleiding) 2.2.5. infrastructuren (wegen, autowegen, stuwdammen, waterwegen, gesubsidieerde werken, sportinfrastructuren, telecommunicatienetwerken, onderzoeken en kwaliteit) 3. de gegadigden van de drie kennisproeven moeten daarna een proef afleggen, eindproef genoemd, die bestaat in de oplossing van een werkelijke praktische situatie beleefd door een persoon die een betrekking van rang A6 zou bekleden waarin kan worden voorzien door overgang.De persoon moet in staat zijn een werkelijk praktisch geval te analyseren, een oplossing uit te werken, die schriftelijk samen te vatten en mondeling uiteen te zetten. b) voor niveau 2+ : 1.een eerste proef, algemene proef genoemd, die de basisproeven voorzien voor aanwerving op niveau 2+ zal overnemen, (waaronder noodzakelijkerwijs de controle van de algemene kennis en de schriftelijke communicatie); 2. de gegadigde van de eerste proef moeten daarna een kennisproef afleggen (met een moeilijkheidsgraad die overeenstemt met het studie niveau vereist voor aanwerving op rang B3 betreffende : 2.1 algemene aangelegenheden in verband met de opdrachten van het Waalse Gewest voor de oriëntatie administratie, namelijk : 2.1.1. administratief recht (statuut van de ambtenaren van het Gewest, toezicht, geschillen voor de Raad van State, hoofdzakelijke gewestelijke regelgeving) 2.1.2. overheidsopdrachten en -financiën (overheidsopdrachten, overheidsfinanciën en begrotingsrecht) 2.2. aangelegenheden opgenomen in de studiecyclus die leidt tot het behalen van het diploma vereist bij de aanwerving voor alle andere oriënteringen. 3. de gegadigden van de kennisproef moeten daarna een proef afleggen, eindproef genoemd, die bestaat in de oplossing van een werkelijke praktische situatie beleefd door een persoon die een betrekking van rang B3 zou bekleden in de oriëntatie van het vergelijkend examen en waarin kan worden voorzien door overgang.De persoon moet in staat zijn een werkelijk praktisch geval te analyseren, een oplossing uit te werken, die schriftelijk samen te vatten en mondeling uiteen te zetten. c) voor niveau 2 : 1° een eerste proef, algemene proef genoemd, die de basisproeven voorzien voor aanwerving op niveau 2 zal overnemen (waaronder noodzakelijkerwijs de controle van de algemene kennis en van de schriftelijke communicatie) en de bijkomende proef voorzien bij de aanwerving voor het "veldprofiel";2. de gegadigden van de kennisproef moeten daarna een proef afleggen, eindproef genoemd, die bestaat in de oplossing van een werkelijke praktische situatie beleefd door een persoon die een betrekking van rang C3 zou bekleden in de oriëntatie van het vergelijkend examen en waarin kan worden voorzien door overgang.De persoon moet in staat zijn een werkelijk praktisch geval te analyseren, een oplossing uit te werken, die schriftelijk samen te vatten en mondeling uiteen te zetten. d) voor niveau 3 : Voor elk beroep, de basisproeven voorzien voor de aanwerving. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage III Niveaus waartoe diploma's en studiegetuigschriften toegang geven HOOFDSTUK I De diploma's en getuigschriften die in aanmerking worden genomen voor de toegang tot de administraties volgens de niveaus, zijn de volgende : NIVEAU 1. 1° Diploma's uitgereikt door Belgische universiteiten, met inbegrip van de bij die universiteiten geannexeerde scholen, of door instellingen die daarmee gelijkgesteld worden bij de wet of het decreet indien de studies over minstens vier jaar liepen, zelfs als een deel van die studies niet plaatsvond in een van voornoemde instellingen, of een examencommissie ingesteld door de Staat of één van de Gemeenschappen, van : a) licentiaat;b) dokter;c) apotheker;d) geaggregeerde;e) burgerlijk ingenieur;f) landbouwkundig ingenieur;g) ingenieur in de scheikunde en de landbouwindustrieën;h) handelsingenieur;i) burgerlijk ingenieur-architect;j) ingenieur in de biologie;k) arts;l) tandarts;m) dierenarts.2° Diploma's uitgereikt door een instelling van het hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen of door een examencommissie ingesteld dor de Staat of één van de Gemeenschappen, van : a) licentiaat in de handelswetenschappen;b) geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor de handelswetenschappen;c) licentiaat in de bestuurswetenschappen;d) licentiaat vertaler;e) licentiaat tolk;g) licentiaat in de zeevaartkunde;h) industrieel ingenieur;i) architect;j) licentiaat in de toegepaste communicatie.3° Diploma's uitgereikt door een instelling van het hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap of door een examencommissie ingesteld door deze Gemeenschap, van : a) binnenhuisarchitect;b) licentiaat in het onderzoek en de ontwikkeling;d) leraar muziek, beeldende kunsten, toneel of audiovisuele kunsten.4° Getuigschrift uitgereikt aan degene die met vrucht de studies aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School hebben voleindigd en die de titel mogen voeren van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie, krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming der titels van hoger onderwijs. NIVEAU 1 (OVERGANGSMAATREGELEN) 1° Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België in Antwerpen of diploma van licentiaat uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden in Antwerpen, indien de studies over minstens vier jaren liepen.2° Diploma's uitgereikt door instellingen van het hoger technisch onderwijs van de derde graad of door instellingen van het technisch onderwijs - gerangschikt als hogere A 5-handelsinstituten - of door een examencommissie ingesteld door de Staat, van : a) licentiaat in de handelswetenschappen;b) handelsingenieur;c) geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor de handelswetenschappen;d) licentiaat vertaler;e) licentiaat tolk.3° Getuigschrift van kandidaat-gerechtsdeurwaarder, uitgereikt voor de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1992 door Ministerie van Justitie, vergezeld van de officiële goedkeuring van de proeftijd bedoeld in het Gerechtelijk Wetboek.4° Diploma of studiegetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : a) de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'Enseignement supérieur - Lucien Cooremans" te Brussel;b) het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen" te Elsene;c) het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen" te Antwerpen. NIVEAU 2+ 1° Getuigschrift, diploma of brevet van zeevaartonderwijs van de hogere cyclus;2° Diploma van landmeter-schatter van onroerende goederen;3° Diploma van landmeter van mijnen;4° Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of één van de Gemeenschappen of door een examencommissie ingesteld door de Staat of één van de Gemeenschappen.5° Diploma of kandidatuurgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van minstens twee studiejaar, hetzij door de Belgische universiteiten, met inbegrip van de bij die universiteiten geannexeerde scholen, de door de wet daarmee gelijkgestelde instellingen of de instellingen van het hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of één van de Gemeenschappen, hetzij door een examencommissie ingesteld door de Staat of één van de Gemeenschappen.6° Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische cursussen van de tweede graad.7° Diploma van een afdeling gerangschikt in het hoger economisch of sociaal onderwijs van het korte type en voor sociale promotie of van het hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3de, 2de of 1ste graad uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of één van de Gemeenschappen.8° Getuigschrift uitgereikt aan degenen die met vrucht de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School hebben voleindigd. NIVEAU 2+ (OVERGANGSMAATREGELEN) 1° Diploma uitgereikt na een cyclus van minstens twee studiejaren door de Koloniale Hogeschool van België in Antwerpen of kandidatuurdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden in Antwerpen.2° Kandidatuurdiploma uitgereikt na een cyclus van minstens twee studiejaren door een school van het hoger technisch onderwijs van de derde graad of door instellingen van het technisch onderwijs, gerangschikt als hoger handelsinstituut van categorie A5.3° Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.4° Diploma van technisch ingenieur uitgereikt door een hogere technische school van de tweede graad.5° Diploma van : a) geaggregeerde van het lager secundair onderwijs;b) lagereschool-onderwijzer;c) lagereschool-onderwijzeres;d) bewaarschoolonderwijzeres.6° Diploma van gegradueerde in de landbouwkundige wetenschappen uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen der diploma's van landbouwkundig ingenieur, van scheikundig landbouwingenieur, van ingenieur voor waters en bossen, van koloniaal landbouwkundig ingenieur, van tuinbouwkundig ingenieur, van boerderijbouwkundig ingenieur, van ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.7° Diploma uitgereikt door een instelling van het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.8° Diploma gerangschikt in één van volgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een instelling van het hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of een examencommissie van de Staat.9° Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een instelling van het technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die, bij de toelating, het volgende vereist : a) hetzij een diploma van voleindigde hogere secundaire studies;b) hetzij het slagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen;c) hetzij een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2. NIVEAU 2. 1° Getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of het bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs, gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van één van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs.2° diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.3° Brevet : a) van verpleeg- of ziekenhuisassistent(e), b) van verpleger of verpleegster;c) uitgereikt hetzij door een door de Staat in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;4° Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift uitgereikt na het volgen, met vrucht, van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen;5° Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus;6° Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een instelling voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden. NIVEAU 2 (OVERGANGSMAATREGELEN) 1° Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden vóór 8 juni 1964.2° Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs afgeleverd diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.3° Erkend diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).4° Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.5° Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school, uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een instelling van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.6° Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroegere categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 - uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een instelling van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat van het secundair onderwijs.7° Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de instellingen voor kunstonderwijs met dat van de hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de instellingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.8° Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het hoger kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.9° Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere secundaire cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een instelling voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.10° Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.11° Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het slagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen. NIVEAU 3. - NIVEAU 4.
Geen diploma of studiegetuigschrift vereist.
HOOFDSTUK II § 1. De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en getuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften worden eveneens in aanmerking genomen. § 2. In afwijking van § 1, worden de voorschriften van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel voor de erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de administraties van de Staat.
In het raam van een bepaald vergelijkend wervingsexamen is de afgevaardigde Bestuurder van de SELOR belast de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de titels bedoeld in artikel 3, punten a en b van voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van voornoemde richtlijn van 18 juni 1992.
Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigde Bestuurder van de SELOR die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de in artikel 8, § 2, van voornoemde richtlijn voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de in artikel 4 ervan bedoelde compensatiebepalingen of degene bedoeld in artikel 12, § 2, van voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de in de artikelen 4, 5 en 7 ervan bedoelde compensatiebepalingen. § 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege van toepassing, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigde Bestuurder van de SELOR zijn toegekend.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage IV Verslag model voor de evaluatie van de stagiair I. IDENTIFICATIE Naam : Voornaam : Geboortedatum : Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Indiensttreding : als contractueel -als stagiair Diploma bij de aanwerving : Ander(e) diploma('s) : II. BESCHRIJVING VAN DE ACTIVITEITEN 1. Taken toegekend aan de stagiair 2.Aan de stagiair toegewezen doelstellingen (inzake integratie, kennis, handigheid en opdoen van ervaring bij de uitvoering). 3. Inwerkingstelling van middelen om deze doelstellingen te bereiken : Opleiding in de dienst, ter plaatse : Uitvoeringen : Vormingen- van het programma - andere Interne en externe contacten, bezoeken : 4.Staat van de verrichtingen tijdens de periode (samenvatting van de voornaamste verrichtingen) : 5. Vergelijking tussen de opgelegde doelstellingen en de behaalde resultaten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Kolom A : Moeilijkheidsniveau ten opzichte van de normale eisen verbonden aan de betrekking en rekening houdend met het feit dat het om een stagiair gaat : 1.Zeer moeilijk - 2. Moeilijk - 3. Normaal - 4. Gemakkelijk.
Kolom B : Uitvoeringsniveau. 1. Volledig uitgevoerd - 2.Gedeeltelijk uitgevoerd - 3. Niet uitgevoerd. 6. Ontleding van het niveau van de resultaten : (Afgezien van externe oorzaken, aan de betrokkene tonen welke oorzaken hem toe te wijten zijn;het hoge of matige niveau van een verrichting kan het gevolg zijn van verschillende oorzaken : buitengewone stijging van de hoeveelheid werk of onverwachte vermindering ervan; gebrek aan wilskracht om te slagen of werklust; gebrek aan bekwaamheid van de betrokkene of gebrek aan middelen; arbeidsregeling, bijkomende wettelijke uitgeoefende activiteit, enz.). 7. Bijzondere punten : Heeft de betrokkene te kampen gehad met bijzondere of onvoorziene toestanden tijdens de afgelopen periode ? 8.Aard van de activiteiten en activiteitsvelden : waar de betrokkene in geslaagd is / waarin de grenzen van de betrokkene naar voren komen : 9. Beoordeling (P = positief, V = voorbehouden, N = negatief) A.Beoordeling van de prestaties : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld B. Beoordeling van de bevoegdheden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Algemene beoordeling (schrappen wat niet past). : - de stagiair voldoet aan de proeftijd. - de stagiair voldoet niet aan de proeftijd.
Opmerkingen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage V Formulier voor kandidaatstelling voor de betrekkingen van directeur I. IDENTITEIT Naam : Voornaam : Geboortedatum : II. HUIDIGE BETREKKING Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Begeleidingsbetrekking : JA - NEE III. GESOLLICITEERDE BETREKKING(EN) VAN DIRECTEUR Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : HANDTEKENING Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage VI. - Model van curriculum vitae (1) I. IDENTITEIT Naam : Voornaam : Geboortedatum : II. HUIDIGE BETREKKING Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Begeleidingsbetrekking : JA - NEE III. WERKERVARING (2) Periode : Ministerie/Instelling/Vennootschap : Graad/Functie : Beschrijving van de activiteit : IV. OPLEIDING(EN) (3) Diploma bij de aanwerving : Jaar : Instelling : Ander(e) diploma('s) Jaar : Vestiging : V. AANVULLENDE OPLEIDING(EN) (4) HANDTEKENING Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL (1) Op vrij papier te reproduceren model.(2) De vorige werkervaring vermelden onder deze rubriek.(3) Het/de behaalde diploma('s) vermelden onder deze rubriek.(4) Facultatieve rubriek. Bijlage VII. - Formulier voor kandidaatstelling voor bevordering door verhoging in graad I. IDENTITEIT Naam : Voornaam : Geboortedatum : Andere diploma('s) II. HUIDIGE BETREKKING Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Begeleidingsbetrekking : JA - NEE III. GESOLLICITEERDE BETREKKING(EN) De kandidaat die solliciteert naar verschillende betrekkingen moet verplicht zijn voorrangsorde vermelden tegenover de betrekkingen vermeld in de bijstaande lijst, d.m.v. Arabische cijfers (1, 2, 3,) in de daartoe bestemde kolom. De kandidaat die solliciteert naar één enkele betrekking moet het cijfer 1 vermelden tegenover die betrekking.
HANDTEKENING (1) Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage VIII. - Formulier voor kandidaatstelling voor toegang door overgang naar het hogere niveau I. IDENTITEIT Naam : Voornaam : Geboortedatum : Diploma bij de aanwerving : Ander(e) diploma('s) II. HUIDIGE BETREKKING Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Begeleidingsbetrekking : JA - NEE III. GESOLLICITEERDE BETREKKING(EN) De kandidaat die solliciteert naar verschillende betrekkingen moet verplicht zijn voorrangsorde vermelden tegenover de betrekkingen vermeld in de bijstaande lijst, d.m.v. Arabische cijfers (1, 2, 3,) in de daartoe bestemde kolom. De kandidaat die solliciteert naar één enkele betrekking moet het cijfer 1 vermelden tegenover die betrekking.
HANDTEKENING (1) Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage IX. - Formulier voor kandidaatstelling voor mutatie I. IDENTITEIT Naam : Voornaam : Geboortedatum : Diploma bij de aanwerving : Ander(e) diploma('s) II. HUIDIGE BETREKKING Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Begeleidingsbetrekking : JA - NEE III. GESOLLICITEERDE BETREKKING(EN) De kandidaat die solliciteert naar verschillende betrekkingen moet verplicht zijn voorrangsorde vermelden tegenover de betrekkingen vermeld in de bijstaande lijst, d.m.v. Arabische cijfers (1, 2, 3,) in de daartoe bestemde kolom. De kandidaat die solliciteert naar één enkele betrekking moet het cijfer 1 vermelden tegenover die betrekking.
HANDTEKENING Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL IV. BEROEP OP SOCIALE OF GEZINSREDENEN Ik beroep mij op sociale of gezinsredenen : JA / NEE (1) (2) HANDTEKENING (3) Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage X. - Formulier voor kandidaatstelling voor permutatie I. IDENTITEIT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld II. HUIDIGE BETREKKING Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XI. - Lijst van erkende opleidingen 1° de afstandsonderwijscursussen van de afstandsonderwijsdienst van het ministerie van de Franse Gemeenschap;2° de door een gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende cursussen van het onderwijs voor sociale promotie;3° de cursussen van het niet-universitair hoger onderwijs van het lange of korte type met een volledig leerplan, georganiseerd 's avonds of tijdens het weekeinde, in instellingen van het hoger onderwijs overeenkomstig artikel 5bis van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;4° de cursussen van het universitair onderwijs van de eerste en tweede cyclussen, georganiseerd 's avonds of tijdens het weekeinde in de universiteiten en de daarmee gelijkgestelde instellingen met het oog op het behalen van een titel bedoeld in de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs;5° de cursussen van elke aanvullende studiecyclus georganiseerd door de universiteiten en de daarmee gelijkgestelde instellingen;6° de cursussen georganiseerd door "Institut de Formation permanente pour les Classes moyennes et les petites et moyennes Entreprises" (Instituut voor Permanente Vorming van de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen);7° de cursussen georganiseerd door de "Forem (Waalse dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling)" in zijn eigen centrum en voor de arbeiders. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XII. - Evaluatieverslag I. IDENTITEIT EN BESCHRIJVING VAN DE BETREKKING Naam : Voornaam : Geboortedatum : Diploma bij de aanwerving : Ander(e) diploma('s) Ministerie/Instelling : Pool : Afdeling : Directie : Administratieve verblijfplaats : Beroep : Niveau : Rang : Graad : Begeleidingsbetrekking : JA - NEE II. BESCHRIJVING VAN DE AAN HET PERSONEELSID OPGEDRAGEN TAKEN Op de datum van het planningsgesprek : Op de datum van het evaluatiegesprek : III. PLANNINGSGESPREK 1. Datum van het planningsgesprek : 2.Elementen bedoeld in artikel BI.DVIII.1, §2, 1° (alle elementen betreffende de werkwijze, inzonderheid zijn relaties met de andere personeelsleden, de andere diensten en de gebruikers, de punctualiteit, de organisatie, de vormingsmethoden en -inspanningen, de kwaliteit en kwantiteit van het werk).
Beschrijving : - Sociabiliteit, integratie, beschikbaarheid, creativiteit en initiatiefname in de relaties met de andere personeelsleden, de andere diensten en de gebruikers : - Punctualiteit : - Organisatie en methode(n) : - Vormingsinspanningen : - Werkkwaliteit en -kwantiteit : Specifieke doelstellingen opgedragen aan de ambtenaar : 3. Elementen bedoeld in artikel BI.DVIII.1, § 2, 2° (bijdragen van de ambtenaar tot het bijdragen van de doelstellingen van de dienst, vastgelegd volgend beheersmethoden eigen aan de ministeries of aan de betrokken instellingen en na bepaling van zijn rol en betrokkenheidsniveau i.v.t. het bereiken van die doelstellingen). - Dienstdoelstellingen (de toekomstgerichte richtsnoeren van de directie alsook elk ander managementgereedschap bijvoegen) : - Identificatie van de rol van de ambtenaar in het kader van de dienstdoelstellingen : - per prioritaire doelstelling(en) : - per prioritair(e) initiatief(ven) : - betrokkenheidsniveau verwacht van de ambtenaar : 4. Elementen bedoeld in artikel BI.DVIII.1, § 2, 3° (bereiken van de individuele doelstellingen, vooraf vastgesteld door de hiërarchische meerdere).
Betrokken gebieden. - opdoen van kennis : - opdoen van know-how : - opdoen van ervaring : - uitoefening van de dagelijkse en gewoonlijke taken : Nagestreven doelstellingen (andere dan die bedoeld in punten 2 en 3) : Middelen om die te bereiken : IV. EVALUATIEGESPREK 1. Datum van het evaluatiegesprek : 2.Elementen bedoeld in artikel BI.DVIII.1, § 2, 1° (alle elementen betreffende de werkwijze, inzonderheid zijn relaties met de andere personeelsleden, de andere diensten en de gebruikers, de punctualiteit, de organisatie, de vormingsmethoden en -inspanningen, de kwaliteit en kwantiteit van het werk).
Vergelijking met de toestand op de datum van het planningsgesprek : - sociabiliteit, integratie, beschikbaarheid, creativiteit en initiatiefname in de relaties met de andere personeelsleden, de andere diensten en de gebruikers : - punctualiteit : - organisatie en methode : - Vormingsinspanningen : - Werkkwaliteit en -kwantiteit : Bereikte doelstellingen : 3. Elementen bedoeld in artikel BI.DVIII.1, § 2, 2° (bijdragen van de ambtenaar tot het bijdragen van de doelstellingen van de dienst, vastgelegd volgend beheersmethoden eigen aan de ministeries of aan de betrokken instellingen en na bepaling van zijn rol en betrokkenheidsniveau i.v.t. het bereiken van die doelstellingen). - Bereikbaarheidsgraad voor de dienstdoelstellingen - Bijdrage van de ambtenaar in het kader van de dienstdoelstellingen : - per prioritaire doelstelling(en) : - per prioritair(e) initiatief(ven) : - betrokkenheidsniveau verwacht van de ambtenaar : 4. Elementen bedoeld in artikel BI.DVIII.1, § 2, 3° (bereiken van de individuele doelstellingen, vooraf vastgesteld door de hiërarchische meerdere).
Betrokken gebieden. - opdoen van kennis : - opdoen van know-how : - opdoen van ervaring : - uitoefening van de dagelijkse en gewoonlijke taken : Bereikte doelstellingen : 5. Analyse van het resultatenniveau : - aan betrokkene toe te schrijven oorzaken : - vreemde oorzaken : - buitengewone vergroting/vermindering van het werk : - bijzondere omstandigheden die de betrokkene heeft ontmoet : - gebied(en) waarin betrokkene is geslagen : - gebied(en) waarin betrokkene blijkt beperkt te zijn : V.EVALUATIEVOORSTEL Voorgestelde evaluatie : Gunstig - Terughoudend - Ongunstig Datum - Ondertekening Identiteit van de beoordeler (naam, rang, graad) : . . . . .
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld VI. EVALUATIE Evaluatie : Gunstig - Terughoudend - Ongunstig (het resultaat van het onderzoek van de in bijlage II gevoegde waarnemingen en opmerkingen) Identiteit van de beoordeler (naam, rang, graad) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XIII. - Weddeschalen op jaarlijkse basis op 100 % aan het indexcijfer 138.01 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XIV. - Lijst van de diensten en instellingen die ertoe gemachtigd zijn om wetenschappelijke personeelsleden tewerk te stellen 1° het "Centre scientifique de Gembloux" (Wetenschappelijk Centrum van Gembloux) van het Ministerie van het Waalse Gewest";2° de Directie Wegenstructuren van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;3° de Directie Waterbouwkundig Onderzoek van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;4° de Directie Metalenstructuren van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;5° de Directie Betonstructuren van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;6° het "Institut scientifique de service public" (Openbaar Wetenschappelijk Instituut);7° het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" (Waals Instituut voor Evaluatie, Toekomstwetenschap en Statistiek). Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XV. - Aangifte van schuldvordering wegens reis- en verblijfkosten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ik verklaar op erewoord dat deze aangifte oprecht en volledig is, Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) PW : Persoonlijke Wagen / WD : Wagen Derden (carpooling) / AW : Administratiewagen Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XVI. - Aanvraag om gebruik van een fiets om dienstredenen met toekenning van een fietstoelage Ondergetekende (naam, voornaam, graad) : . . . . . bij (ministerie, instelling van openbaar nut, met vermelding van het adres van de administratieve verblijfplaats) : . . . . . vraagt om ertoe gemachtigd te zijn zijn/haar fiets te gebruiken voor dienstreizen. (datum en handtekening van de aanvrager) (datum en handtekening van het diensthoofd) - Aan de Secretaris-generaal over te maken.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XVII. - Aanvraag om betaling van de fietstoelage voor dienstreizen Ondergetekende (naam, voornaam, graad) : . . . . . bij (ministerie, instelling van openbaar nut, met vermelding van het adres van de administratieve verblijfplaats) : . . . . . die om.............................. (datum) erom werd gemachtigd zijn/haar fiets te gebruiken voor dienstreizen, verklaart hierbij op erewoord dat hij/zij de hiernavermelde opdrachten heeft uitgevoerd op volgende dagen : maand-jaar :.................................................................
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waar en oprecht verklaard voor het bedrag van...................................... EUR (Datum en handtekening van de aanvrager ). (Datum en handtekening van het diensthoofd) Aan de Secretaris-generaal over te maken.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XVIII. - Aanvraag om betaling van de fietstoelage voor gebruik op de weg van en naar het werk Ondergetekende (naam, voornaam, graad) :........................................... bij (ministerie, instelling van openbaar nut, met vermelding van het adres van de administratieve verblijfplaats) :..................................
Hij/zij acht in aanmerking te komen voor een fietstoelage voor gebruik op de weg van en naar het werk. maand-jaar :.................................................................
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waar en oprecht verklaard voor het bedrag van.................................... EUR (Datum en handtekening van de aanvrager). (Datum en handtekening van het diensthoofd) Aan de Secretaris-generaal over te maken Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XIX. - Haardtoelage - Aanwijzing van de begunstigde Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Verklaart op erewoord : 19 - dat de echtgenoten of samenwonenden, indien ze een gelijke wedde genieten, in onderlinge overeenstemming hebben beslist dat het in rubriek 1 bedoelde personeelslid de begunstigde zal zijn van de haardtoelage; 20 - dat voornoemde informatie waar en oprecht is; 21 - dat hij/zij onmiddellijk elke wijziging aan de rubrieken 12, 13, 15, 18 en 19 alsook elke verandering van de burgerlijke stand zal meedelen d.m.v. een nieuwe aangifte opgemaakt volgens hetzelfde model.
Opgemaakt te......................................., op.................................
Handtekening van de ambtenaar die de aanvraag indient, Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XIX (vervolg). - Haardtoelage - Aanwijzing van de begunstigde Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Verklaar op erewoord tot de volgende categorie te behoren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) Schrappen wat niet past. 11 - ten minste één kind fiscaal ten laste hebben dat in aanmerking komt voor kinderbijslag; 12 - dat voornoemde informatie waar en oprecht is; 13 - dat hij/zij onmiddellijk elke wijziging aan de rubrieken 10 en 11 alsook elke verandering van de burgerlijke stand zal meedelen d.m.v. een nieuwe aangifte opgemaakt volgens hetzelfde model.
Opgemaakt te..........................................., op........................................
Handtekening van de ambtenaar die de aanvraag indient, Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL
Bijlage XIX (vervolg). - Inhoudstafel Waalse Ambtenarencode. Voorwoord : Handvest van goed bestuurlijk gedrag BOEK I. - STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN HET GEWEST TITEL I. - De hoedanigheid van ambtenaar, rechten en plichten TITEL II. - Algemene bepalingen TITEL III. - Werving en loopbaan HOOFDSTUK I. - Werving HOOFDSTUK II. - Stage HOOFDSTUK III. - Medische geschiktheid Afdeling I. - Lichamelijke geschiktheid Afdeling II. - Onderzoek voor de indienstneming HOOFDSTUK IV. - Mandaten HOOFDSTUK V. - Loopbaan Afdeling I. - Algemene bepalingen Afdeling II. - Bevordering door verhoging in graad in de graad van directeur Afdeling III. - Bevordering door verhoging in graad tot de graden van eerste attaché, eerste gegradueerde, eerstaanwezend gegradueerde, eerste assistent, eerstaanwezend assistent, eerste adjunct, eerstaanwezend adjunct en eerste operator Afdeling IV. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau HOOFDSTUK VI. - Hogere functies HOOFDSTUK VII. - Wijziging van aanstelling HOOFDSTUK VIII. - Mutatie op verzoek van de ambtenaar HOOFDSTUK IX. - Permutatie HOOFDSTUK X. - Ambtshalve mutatie HOOFDSTUK XI. - Opname van een ambtenaar van een andere overheid of van een andere publiekrechtelijke rechtspersoon die van het Gewest afhangt TITEL IV. - Werving en loopbaan van gehandicapte personen HOOFDSTUK I. - Verplichting om gehandicapte personen te werk te stellen HOOFDSTUK II. - Werving en loopbaan van de gehandicapte personen TITEL V. - Vorming HOOFDSTUK I. - De directie vorming van het ministerie van het Waalse Gewest HOOFDSTUK II. - De vormingsdirecteur HOOFDSTUK III. - Vormingen Afdeling I. - Algemene bepalingen Afdeling II. - Dienstopdracht wegens verplichte vorming Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens loopbaanvorming Afdeling IV. - Vormingsverlof TITEL VI. - Wervings- en loopbaanproeven HOOFDSTUK I. - Vergelijkende wervingsexamens en vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau Afdeling I. - Algemene bepalingen Afdeling II. - Vergelijkende wervingsexamens Afdeling III. - Vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau HOOFDSTUK II. - Directiebrevet Afdeling I. - Voorbereidende vorming voor het directiebrevet Afdeling II. - Examen voor het behalen van het directiebrevet HOOFDSTUK III. - Examen voor de validatie van de verworven bekwaamheden Afdeling I. - Vorming ter voorbereiding van het examen voor de validatie van de verworven bekwaamheden Afdeling II. - Organisatie van de examens voor de validatie van de verworven bekwaamheden TITEL VII. - Onverenigbaarheden TITEL VIII. - Evaluatie TITEL IX. - College van de leidende ambtenaren-generaal, directiecomité en strategisch comité HOOFDSTUK I. - College van de leidende ambtenaren-generaal HOOFDSTUK II. - Directiecomité HOOFDSTUK III. - Strategisch comité TITEL X. - Tuchtregeling TITEL XI. - Kamer van Beroep HOOFDSTUK I. - Bevoegdheid en samenstelling van de Kamer van Beroep HOOFDSTUK II. - Procedure van beroep voor de Kamer van Beroep TITEL XII. - Schorsing in het belang van de dienst TITEL XIII. - Administratieve standen en anciënniteiten HOOFDSTUK I. - Administratieve standen HOOFDSTUK II. - Administratieve anciënniteiten TITEL XIV. - Verlies van de hoedanigheid van personeelslid en ambtsneerlegging TITEL XV. - Geldelijk statuut HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsbepalingen HOOFDSTUK II. - Wedden Afdeling I. - Vaststelling van de weddeschalen Afdeling II. - In aanmerking komende diensten Afdeling III. - Berekening en uitbetaling van de wedde Afdeling IV. - Wedde in geval van verlof wegens verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen en in geval van afwezigheid wegens een persoonlijke aangelegenheid HOOFDSTUK III. - Gewaarborgde bezoldiging HOOFDSTUK IV. - Toekenning van de haard- of standplaatstoelage HOOFDSTUK V. - Vakantiegeld HOOFDSTUK VI. - Eindejaarstoelage HOOFDSTUK VII. - Toelage wegens uitoefening van hogere functies HOOFDSTUK VIII. - Vertrektoelage TITEL XVI. - Andere voorschriften toepasselijk op stagiairs TITEL XVII. - Wetenschappelijk personeel HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II. - Statutair wetenschappelijk personeel TITEL XVIII. - Diverse, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK II. - Opheffingsmaatregelen HOOFDSTUK III. - Overgangsmaatregelen Afdeling I. - Bevorderingsprocedures Afdeling II. - Wervings- en loopbaanproeven Afdeling III. - Onverenigbaarheden Afdeling IV. - Tuchtregeling Afdeling V. - Administratieve toestanden en anciënniteiten Afdeling VI. - Wetenschappelijk statuut Afdeling VII. - Geldelijk statuut Afdeling VIII. - Directiecomités en strategische comités HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen BOEK II. - MANDAATREGELING BETREFFENDE DE AMBTENAREN-GENERAAL HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en toepassingsveld HOOFDSTUK II. - Toegangsvoorwaarden en managementbrevet Afdeling I. - Toegangsvoorwaarden Afdeling II. - Managementsbrevet HOOFDSTUK III. - Selectie en aanwijzing Afdeling I. - Vacantverklaringen en opdrachtbrieven Afdeling II. - Selectie en aanwijzing HOOFDSTUK IV. - Duur van het mandaat HOOFDSTUK V. - Administratieve en geldelijk toestand Afdeling I. - Uitoefening van het mandaat Afdeling II. - Bezoldiging HOOFDSTUK VI. - Evaluatie HOOFDSTUK VII. - Disciplinaire procedure HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen BOEK III. - VERLOVEN EN ANDERE AFWEZIGHEDEN VAN DE AMBTENAREN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverloven en uitzonderlijke verloven Afdeling I. - Omstandigheidsverloven Afdeling II. - Uitzonderlijke verloven Afdeling III. - Verloven met een filantropisch doel Afdeling IV. - Borstvoedingspauzes HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming HOOFDSTUK V. - Vaderschapsverlof HOOFDSTUK VI. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie HOOFDSTUK VII. - Ouderschapsverlof HOOFDSTUK VIII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang HOOFDSTUK IX. - Verlof wegens ziekte Afdeling I. - Algemene bepalingen Afdeling II. - Verminderde prestaties wegens ziekte Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens preventief geneeskundig onderzoek HOOFDSTUK X. - Disponibiliteit Afdeling I. - Algemene bepalingen Afdeling II. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst Afdeling III. - Disponibiliteit wegens ziekte Afdeling IV. - Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden HOOFDSTUK XI. - Verlof wegens opdracht HOOFDSTUK XII. - Terbeschikkingstelling HOOFDSTUK XIII. - Verlof voor loopbaanonderbreking HOOFDSTUK XIV. - Deeltijdse arbeidsregelingen Afdeling I. - Verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen Afdeling II. - Afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden Afdeling III. - Vrijwillige vierdagenweek Afdeling IV. - Vervroegde halftijdse uittreding HOOFDSTUK XV. - Burgerschapsverloven Afdeling I. - Politiek verlof Afdeling II. - Verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van bepaalde vergaderingen Afdeling III. - Verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet of een secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een algemene beleidscel van de leden van de federale Regering Afdeling IV. - Verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen of bij de voorzitter van één van die groepen Afdeling V. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of een Prinses van België HOOFDSTUK XVI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen BOEK IV. - TOEKENNING VAN VERGOEDINGEN EN TOELAGEN AAN HET PERSONEEL VAN HET GEWEST TITEL I. - Algemene regeling van de vergoedingen en toelagen TITEL II. - Vergoedingen voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten op de weg naar het werk HOOFDSTUK I. - Reiskosten Afdeling I. - Recht op een tegemoetkoming Afdeling II. - Gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen Afdeling III. - Gebruik van de vervoermiddelen van de administratie Afdeling IV. - Gebruik van een eigen voertuig Afdeling V. - Gebruik van de fiets voor dienstopdrachten HOOFDSTUK II. - Verblijfkosten HOOFDSTUK III. - Reiskosten op de weg naar het werk Afdeling I. - Recht op de tegemoetkoming Afdeling II. - Gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer op de weg naar het werk Afdeling III. - Gebruik van persoonlijke vervoermiddelen in bijzondere omstandigheden op de weg naar het werk Afdeling IV. - Gebruik van de fiets op de weg naar het werk HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen TITEL III. - Functies waaraan het voordeel van kosteloze huisvesting gebonden is HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen BIJLAGEN Bijlage I. - Handvest van goed administratief gedrag Bijlage II. - Lijst van beroepen, basisproeven voor de vergelijkende aanwervingsexamens, lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau, basisproeven voor de vergelijkende overgangsexamens Afdeling I. - Lijst van beroepen Afdeling II. - Basisproeven voor vergelijkende examens Afdeling III. - Lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau Bijlage III. - Niveaus waartoe diploma's en studiegetuigschriften toegang geven HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II Bijlage IV. - Verslag model voor de evaluatie van de stagiair Bijlage V. - Formulier voor kandidaatstelling voor de betrekkingen van directeur Bijlage VI. Model van curriculum vitae Bijlage VII. - Formulier voor kandidaatstelling voor bevordering door verhoging in graad Bijlage VIII. - Formulier voor kandidaatstelling voor toegang door overgang naar het hogere niveau Bijlage IX. - Formulier voor kandidaatstelling voor mutatie Bijlage X. - Formulier voor kandidaatstelling voor permutatie Bijlage XI. - Lijst van erkende opleidingen Bijlage XII. - Evaluatieverslag Bijlage XIII. - Weddeschalen op jaarlijkse basis op 100 % aan het indexcijfer 138.01 Bijlage XIV. - Lijst van de diensten en instellingen die ertoe gemachtigd zijn om wetenschappelijke personeelsleden tewerk te stellen Bijlage XV. - Aangifte van schuldvordering wegens reis- en verblijfkosten Bijlage XVI. - Aanvraag om gebruik van een fiets om dienstredenen met toekenning van een fietstoelage Bijlage XVII. - Aanvraag om betaling van de fietstoelage voor dienstreizen Bijlage XVIII. - Aanvraag om betaling van de fietstoelage voor gebruik op de weg van en naar het werk Bijlage XIX. - Haardtoelage. - Aanwijzing van de begunstigde Bijlage XIX (vervolg) - Haardtoelage. - Aanwijzing van de begunstigde