gepubliceerd op 13 juli 2007
Wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis
21 APRIL 2007. - Wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.De internering van personen met een geestesstoornis is een veiligheidsmaatregel die tegelijkertijd ertoe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde de zorgen worden verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn reïntegratie in de maatschappij.
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1. de minister : de minister van Justitie 2.de directeur : - de ambtenaar die belast is met het lokaal bestuur van een gevangenis of van een door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij; - de verantwoordelijke of de door de verantwoordelijke aangewezen persoon van een inrichting die georganiseerd is door een privé-instelling, een gemeenschap of een gewest, of door een lokale overheid die voldoet aan de gestelde voorwaarden inzake veiligheid en in staat is de gepaste zorgen te verstrekken; 3. de inrichting : - de psychiatrische afdeling van een gevangenis; - de door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij; - de inrichting die is georganiseerd door een privé-instelling, een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die voldoet aan de voorwaarden inzake veiligheid te bepalen door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die in staat is de gepaste zorgen te verstrekken; 4. de strafuitvoeringsrechter : de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank;5. het openbaar ministerie : het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank;6. het slachtoffer : de volgende categorieën van personen die bij de toekenning van een modaliteit van internering kunnen vragen om te worden geïnformeerd en/of te worden gehoord in de door deze wet bepaalde gevallen, volgens de door de Koning bepaalde regels : a) de natuurlijke persoon wiens burgerlijke vordering ontvankelijk en gegrond wordt verklaard;b) de persoon die minderjarig, verlengd minderjarig of onbekwaam was op het ogenblik van de feiten en voor wie de wettelijke vertegenwoordiger zich geen burgerlijke partij heeft gesteld;c) de natuurlijke persoon die zich wegens een toestand van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen;d) de natuurlijke persoon die nadat de internering werd bevolen door een onderzoeksgerecht zijn wens om als slachtoffer te worden gehoord kenbaar maakt. Ten aanzien van de in het eerste lid, 6., b), c) en d), genoemde categorieën, oordeelt de strafuitvoeringsrechter op hun verzoek, overeenkomstig de bepalingen van titel II, of ze een direct en legitiem belang hebben.
TITEL II. - Bepalingen betreffende het slachtoffer
Art. 4.§ 1. De in artikel 3, 6., b), c) en d), bedoelde personen die in de door de wet bepaalde gevallen wensen te worden geïnformeerd of gehoord bij de toekenning van een modaliteit van internering, richten een schriftelijk verzoek aan de strafuitvoeringsrechter.
De griffie zendt onverwijld een afschrift van het verzoek over aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie geeft een advies binnen zeven dagen na de ontvangst van het afschrift. § 2. De in § 1 bedoelde personen kunnen zich te allen tijde laten vertegenwoordigen of bijstaan door hun raadsman. Zij kunnen zich eveneens laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of van een door de Koning hiertoe erkende vereniging. § 3. Indien de strafuitvoeringsrechter dit nuttig acht om te kunnen oordelen over het direct en legitiem belang, kan hij de verzoeker vragen om op een zitting hieromtrent verdere informatie te verstrekken. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoek. § 4. De strafuitvoeringsrechter oordeelt over het direct en legitiem belang binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. De beslissing wordt bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de verzoeker en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie. § 5. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
TITEL III. - De gerechtelijke fase van de internering HOOFDSTUK I. - Het psychiatrisch deskundigenonderzoek
Art. 5.§ 1. Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich bevindt in een in artikel 8 bedoelde toestand, kunnen de onderzoeksrechter en de onderzoeks- of vonnisgerechten een psychiatrisch deskundigenonderzoek bevelen teneinde ten minste vast te stellen : 1. dat de persoon op het ogenblik van de feiten en op het ogenblik van het onderzoek leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast;2. dat er mogelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de feiten;3. dat het gevaar bestaat dat betrokkene ten gevolge van de geestesstoornis opnieuw misdrijven pleegt;4. dat en hoe de persoon kan worden behandeld, begeleid, verzorgd met het oog op zijn reïntegratie in de maatschappij. § 2. Het psychiatrische deskundigenonderzoek wordt uitgevoerd onder de leiding en de verantwoordelijkheid van een deskundige die voldoet aan de voorwaarden welke zijn gesteld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uit-oefening van de gezondheidszorgberoepen.
Daarenboven dient de deskundige vooraf erkend te zijn door de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid, of door zijn afgevaardigde.
Binnen vierentwintig maanden te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel bepaalt de Koning de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van de erkenning. Hij bepaalt de rechten en de plichten van de erkende deskundigen. Hij bepaalt de sancties die kunnen worden opgelegd bij het niet-naleven van de erkenningsvoorwaarden. § 3. De deskundige maakt van zijn bevindingen een omstandig verslag op, overeenkomstig het door de Koning vastgestelde model. § 4. De bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, met uitzondering van artikel 6, zijn van toepassing op het psychiatrisch deskundigenonderzoek
Art. 6.§ 1. Wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat een persoon die overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis is opgesloten, zich bevindt in een in artikel 8 bedoelde toestand, kunnen de onderzoeksrechter en de onderzoeks- of vonnisgerechten bevelen dat hij wordt onderworpen aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek met opneming ter observatie.
In dat geval wijzen ze de psychiatrische afdeling van de gevangenis aan, waarnaar de verdachte ter observatie moet worden overgebracht. § 2. Tijdens de inobservatiestelling, die vier maanden niet te boven mag gaan, blijft de verdachte in hechtenis op grond van de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. § 3. Na afloop van de observatieperiode, namelijk hetzij na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn, hetzij wanneer de periode ten einde loopt krachtens een beslissing van de overheid die de opneming ter observatie heeft bevolen, wordt de verdachte opnieuw geplaatst in een gevangenis en blijft hij in hechtenis op grond van het bevel tot aanhouding, tenzij de internering met onmiddellijke opsluiting wordt bevolen overeenkomstig artikel 9.
De inobservatiestelling wordt beëindigd in geval van opheffing van het bevel tot aanhouding.
Art. 7.De persoon die aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen kan aan de gerechtelijke deskundigen schriftelijk alle voor het deskundigenonderzoek dienstige inlichtingen van de arts van zijn keuze overzenden. Deze arts wordt op de hoogte gebracht van de doelstellingen van het psychiatrisch deskundigenonderzoek.
De gerechtelijke deskundigen spreken zich over deze inlichtingen uit alvorens hun conclusies te formuleren en voegen deze inlichtingen toe aan hun verslag. HOOFDSTUK II. - Rechterlijke beslissingen tot internering
Art. 8.§ 1. De onderzoeksgerechten, tenzij het gaat om misdaden of wanbedrijven die worden beschouwd als politieke misdrijven of als drukpersmisdrijven, en de vonnisgerechten kunnen de internering bevelen van een persoon : - die een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd waarop een gevangenisstraf is gesteld en - die op het ogenblik van de beoordeling aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast en - ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen. § 2. De rechter beslist na uitvoering van het in artikel 5 bedoelde psychiatrisch deskundigenonderzoek.
Art. 9.Wanneer de onderzoeks- of vonnisgerechten de beklaagde of de beschuldigde interneren, kunnen zij, op vordering van de procureur des Konings, zijn onmiddellijke opsluiting bevelen, indien te vrezen is dat de beklaagde of de beschuldigde zich aan de uitvoering van de veiligheidsmaatregel zou trachten te onttrekken of indien te vrezen is dat de beklaagde of de beschuldigde een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van derden zou vormen. Die beslissing moet nader aangeven welke omstandigheden van de zaak die vrees wettigen.
Over deze genomen beslissing moet een afzonderlijk debat worden gehouden, onmiddellijk na de uitspraak van de internering. De beklaagde of de beschuldigde en zijn raadsman worden gehoord als ze aanwezig zijn. Tegen deze beslissingen kan geen verzet of hoger beroep worden ingesteld.
Art. 10.Indien de beklaagde of de beschuldigde op het ogenblik dat de internering bevolen wordt, aangehouden is in een gevangenis of ingeval de rechter de internering met onmiddellijke opsluiting van een verdachte of beschuldigde beveelt, vindt de internering voorlopig plaats in de door het onderzoeks- of vonnisgerecht aangeduide psychiatrische afdeling van een gevangenis.
Art. 11.§ 1. Wanneer de vordering of het verzoek tot internering bij de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling aanhangig is gemaakt, laat zij ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn wordt teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden in kennis per faxpost of bij een ter post aangetekende brief dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt en dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen. § 2. Binnen de in § 1 bepaalde termijn kunnen de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61quinquies van het Wetboek van strafvordering verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. In dat geval wordt de regeling van de rechtspleging geschorst. Als het verzoek definitief is behandeld, wordt de zaak opnieuw vastgesteld voor de raadkamer overeenkomstig de in § 1 bepaalde vormen en termijnen. § 3. De raadkamer doet uitspraak op verslag van de onderzoeksrechter na de procureur des Konings, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde gehoord te hebben.
De partijen kunnen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een raadsman. De raadkamer kan evenwel de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
De beschikking wordt betekend aan de desbetreffende partij op vordering van de procureur des Konings en brengt dagvaarding mee om te verschijnen op de vastgestelde datum. Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de beschikking als op tegenspraak gewezen.
Wanneer de raadkamer de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak.
Art. 12.§ 1. De bij verstek berechte partijen of hun raadsman kunnen op de bij de artikelen 187, 188 en 208 van het Wetboek van strafvordering bepaalde wijze verzet doen tegen de beslissingen van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling. § 2. De procureur des Konings en de partijen of hun raadsman kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling beroep instellen tegen de beslissingen van de raadkamer.
Het beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijnen die bepaald worden bij de artikelen 203, 203bis, en 204 van het Wetboek van strafvordering. Behalve in het geval dat bedoeld wordt in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering en in artikel 1 van de wet van 25 juli 1893 betreffende de aantekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen, wordt het beroep ingesteld door middel van een verklaring ter griffie van de correctionele rechtbank.
Art. 13.§ 1. Indien uit de debatten voor het hof van assisen blijkt dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast of indien de beschuldigde of zijn raadsman daarom verzoekt, worden aan de jury de volgende bijkomende vragen gesteld : « Staat het vast dat de beschuldigde een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd? », « Staat het vast dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast? », § 2. Ingeval op die vragen bevestigend wordt geantwoord, doen het hof en de jury uitspraak over de internering overeenkomstig artikel 8 van deze wet en artikel 364 van het Wetboek van strafvordering.
In het arrest van het hof van assisen worden de redenen voor de internering van de beschuldigde vermeld.
Wanneer het een politieke misdaad, een politiek wanbedrijf of een persdelict betreft, kan de internering slechts met eenparigheid van stemmen van het hof en van de gezworenen worden gelast. HOOFDSTUK III Kosten, teruggave en bijkomende veiligheidsmaatregelen
Art. 14.Ingeval de internering wordt bevolen, wordt de beklaagde of de beschuldigde veroordeeld in de kosten en, in voorkomend geval, tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.
Art. 15.§ 1. Eenieder die geïnterneerd is wegens in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 380ter, 381, 383 tot 387 van het Strafwetboek bedoelde feiten die zijn gepleegd op een minderjarige of met zijn deelneming, kan voor een termijn van één tot twintig jaar het voorwerp uitmaken van een veiligheidsmaatregel waarbij hem door het onderzoeks- of vonnisgerecht het recht wordt ontzegd om : 1° in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt;2° deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen is gericht;3° een activiteit toegewezen te krijgen die de betrokkene als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging, in een vertrouwens- of gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst. § 2. De duur van de overeenkomstig § 1 uitgesproken ontzetting gaat in op de dag waarop de geïnterneerde definitief in vrijheid is gesteld of, bij een invrijheidstelling op proef, op de dag waarop zij is toegekend, voor zover zij niet is herroepen.
Bovendien heeft de ontzetting gevolgen vanaf de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen gerechtelijke beslissing die de ontzetting uitspreekt, onherroepelijk wordt. § 3. Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest dat overeenkomstig § 1 een ontzetting uitspreekt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot duizend euro of met een van die straffen alleen. HOOFDSTUK IV. - De burgerlijke rechtsvordering van de slachtoffers
Art. 16.De onderzoeks- of vonnisgerechten doen op grond van deze wet of van artikel 71 van het Strafwetboek uitspraak over de strafvordering; tegelijkertijd doen zij uitspraak over de bij hen op regelmatige wijze ingestelde burgerlijke rechtsvordering, alsook over de kosten.
TITEL IV Tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tot internering HOOFDSTUK I. - Bepaling van de uitvoeringsmodaliteiten van de internering en van de bijhorende voorwaarden Afdeling I. - De plaatsing en overplaatsing
Art. 17.De plaatsing is de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank tot aanwijzing van de inrichting waar de internering ten uitvoer zal worden gelegd.
De overplaatsing is de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank of, in dringende gevallen, van de strafuitvoeringsrechter tot aanwijzing van de inrichting waarnaar de geïnterneerde dient te worden overgebracht.
De inrichting wordt gekozen hetzij uit de door de federale overheid georganiseerde inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij, hetzij uit inrichtingen die zijn georganiseerd door privé-instellingen, de gemeenschappen of de gewesten, of door de lokale overheden die voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake veiligheid en in staat zijn de gepaste zorgen te verstrekken. Afdeling II. - De uitgaansvergunning en het verlof
Onderafdeling I. - Definities
Art. 18.§ 1. De uitgaansvergunning laat de geïnterneerde toe de inrichting te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn dan zestien uren. § 2. De uitgaansvergunningen kunnen aan de geïnterneerde worden toegekend om : 1. sociale, morele, juridische, familiale, therapeutische, opleidings- of professionele belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de inrichting vereisen;2. een medisch onderzoek of een medische behandeling buiten de inrichting te ondergaan;3. zijn sociale reïntegratie voor te bereiden.Deze uitgaansvergunningen kunnen met een bepaalde periodiciteit worden toegekend.
Art. 19.§ 1. Het verlof laat de geïnterneerde toe de inrichting gedurende een periode van minimum één dag en maximum zeven dagen per maand te verlaten. § 2. Het verlof heeft tot doel : 1. de familiale, affectieve en sociale contacten van de geïnterneerde in stand te houden en te bevorderen;2. de sociale reïntegratie van de geïnterneerde voor te bereiden door hem geleidelijk naar de maatschappij te laten terugkeren. Onderafdeling II. - Voorwaarden
Art. 20.De uitgaansvergunning en het verlof kunnen worden toegekend aan de geïnterneerde die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. er bestaan in hoofde van de geïnterneerde geen tegenaanwijzingen waaraan niet tegemoet kan worden gekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden.Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op : - de onvoldoende verbetering van de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde lijdt; - het gevaar dat de geïnterneerde zich aan de uitvoering van de internering zou onttrekken; - het risico dat hij tijdens deze modaliteiten ernstige strafbare feiten zou plegen; - het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen. 2. de geïnterneerde stemt in met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning of het verlof kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 48 en 49. Afdeling III. - De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de
invrijheidstelling op proef Onderafdeling I. - Definities
Art. 21.§ 1. De beperkte detentie is een modaliteit van uitvoering van een beslissing tot internering die de geïnterneerde toelaat op regelmatige wijze de inrichting te verlaten voor een duur van maximum twaalf uren per dag. § 2. De beperkte detentie kan aan de geïnterneerde worden toegekend om therapeutische, professionele, opleidings- of familiale belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de inrichting vereisen.
Art. 22.Het elektronisch toezicht is een modaliteit van uitvoering van een beslissing tot internering waardoor de geïnterneerde de hem opgelegde veiligheidsmaatregel buiten de inrichting ondergaat volgens een bepaald uitvoeringsplan, waarvan de naleving onder meer door elektronische middelen wordt gecontroleerd.
Art. 23.De invrijheidstelling op proef is een modaliteit van uitvoering van de internering waardoor de geïnterneerde de hem opgelegde veiligheidsmaatregel ondergaat mits hij de voorwaarden naleeft die hem gedurende een welbepaalde termijn worden opgelegd.
Onderafdeling II. - Voorwaarden
Art. 24.De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen worden toegekend aan de geïnterneerde die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. er bestaan in hoofde van de geïnterneerde geen tegenaanwijzingen waaraan niet tegemoet kan worden gekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden.Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op : - de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de geïnterneerde; - de onvoldoende verbetering van de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde lijdt; - het risico dat hij van ernstige strafbare feiten zou plegen; - het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen - de houding van de geïnterneerde ten aanzien van de slachtoffers van de als misdaad of wanbedrijf omschreven feiten die tot zijn internering hebben geleid; - indien de betrokkene geïnterneerd is voor de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de weigering of ongeschiktheid van de geïnterneerde om aan een voor hem noodzakelijk geachte begeleiding of behandeling te volgen. 2. de geïnterneerde stemt in met de voorwaarden die aan de beperkte detentie, het elektronisch toezicht of de invrijheidstelling op proef kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 48, 49 en 50.
Art. 25.De invrijheidstelling op proef kan slechts worden toegekend aan de geïnterneerde die reeds één van de in de artikelen 18, 19, 21 of 22 bedoelde modaliteiten heeft genoten. HOOFDSTUK II. - Eerste zitting Afdeling I. - De beslissing tot plaatsing
Art. 26.§ 1. Het openbaar ministerie bij het gerecht dat de internering bevolen heeft, maakt binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde gegane vonnis of arrest tot internering de zaak aanhangig bij de strafuitvoeringsrechtbank met het oog op het laten aanwijzen van de inrichting waar de internering ten uitvoer dient te worden gelegd. § 2. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden nadat het vonnis of arrest tot internering in kracht van gewijsde is gegaan. § 3. De geïnterneerde, zijn raadsman en de directeur, indien de geïnterneerde gedetineerd is, worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 4. Het dossier, dat door het openbaar ministerie wordt samengesteld en ten minste bestaat uit het vonnis of arrest tot internering, de uiteenzetting van de feiten, een uittreksel uit het strafregister en de verslagen van het deskundigenonderzoek, wordt gedurende ten minste vier dagen voor de rechtsdag ter inzage gehouden van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de geïnterneerde gedetineerd is, op de griffie van die gevangenis.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Art. 27.De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman, het openbaar ministerie, en, indien de geïnterneerde gedetineerd is, de directeur.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 28.De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 29.De strafuitvoeringsrechtbank kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
Art. 30.§ 1. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt in welke inrichting de internering ten uitvoer dient te worden gelegd.
Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur. Afdeling II. - De beslissing tot toekenning van beperkte detentie of
elektronisch toezicht
Art. 31.Indien de strafuitvoeringsrechtbank op de in artikel 26, § 2, bepaalde zitting van oordeel is dat de geïnterneerde die beantwoordt aan de in artikel 24 bedoelde voorwaarden mits het opleggen van voorwaarden onder beperkte detentie of elektronisch toezicht kan worden geplaatst, stelt zij de behandeling van de zaak uit tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
Het eerste lid is niet van toepassing op de personen die geïnterneerd zijn wegens het plegen van een van de feiten die bedoeld worden in de artikelen 137, ingeval dit de dood heeft veroorzaakt, 376, eerste lid, 417ter, derde lid, 2°, en 428, § 5, van het Strafwetboek.
Art. 32.De strafuitvoeringsrechtbank kan met het oog op het toekennen van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht respectievelijk de Dienst Justitiehuizen van de federale overheidsdienst Justitie of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en van deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.
Art. 33.Het slachtoffer wordt bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
Art. 34.Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de geïnterneerde gedetineerd is, op de griffie van die gevangenis.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Art. 35.De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman en het openbaar ministerie, en, indien de geïnterneerde gedetineerd is, de directeur.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 36.De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 37.§ 1. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. § 2. In geval van toekenning van de beperkte detentie bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank in welke inrichting de internering ten uitvoer dient te worden gelegd. § 3. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht zijn de artikelen 48, 49, 50, 53 en 56 van toepassing. HOOFDSTUK III. - Verder beheer van de internering Afdeling I. - Algemene procedure inzake de overplaatsing, de in
artikel 18, § 2, 3°, bedoelde uitgaansvergunning het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef Onderafdeling I. - De toekenningsprocedure
Art. 38.§ 1. De overplaatsing, de in artikel 18, § 2, 3°, bedoelde uitgaansvergunning het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef worden toegekend door de strafuitvoeringsrechtbank, op advies van de directeur. § 2. Op zijn vroegst tien maanden en uiterlijk twaalf maanden na de eerste beslissing tot plaatsing, brengt de directeur een advies uit over de eventuele noodzaak om de geïnterneerde over te plaatsen of over diens eventuele wens om te worden overgeplaatst, en over de wenselijkheid van de bij de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 bepaalde modaliteiten. De artikelen 39 en 40 zijn van toepassing.
Art. 39.§ 1. Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen en hoort hij de geïnterneerde.
Dit dossier omvat : - in voorkomend geval, een afschrift van de opsluitingsfiche; - een afschrift van de vonnissen en arresten; - de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd; - een uittreksel uit het strafregister; - een medisch-psychiatrisch verslag; - een psychosociaal verslag; - indien de betrokkene geïnterneerd is voor de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, het met redenen omkleed advies dat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen omvat en dat opgesteld is door een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten; - in voorkomend geval, de memorie van de geïnterneerde of van zijn raadsman.
Indien de geïnterneerde verblijft in een inrichting die georganiseerd is door een privé-instelling, een gemeenschap of een gewest, of door een lokale overheid die voldoet aan de gestelde voorwaarden inzake veiligheid en die in staat is de gepaste zorgen te verstrekken, worden het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten en het uittreksel uit het strafregister door het openbaar ministerie aan het dossier toegevoegd. § 2. Het advies van de directeur omvat een met redenen omkleed voorstel tot toekenning of afwijzing van de overplaatsing en de in de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 bepaalde modaliteiten en, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de geïnterneerde. § 3. Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de strafuitvoerings-rechtbank en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en aan de geïnterneerde. § 4. Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de bij artikel 38, § 2, bepaalde termijn, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op schriftelijk verzoek van de raadsman van de geïnterneerde, de minister of de rechtspersoon op straffe van een dwangsom veroordelen tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bepaalde termijn en om aan de geïnterneerde en diens raadsman een afschrift van dit advies ter kennis te brengen.
De voorzitter doet uitspraak na de raadsman van de geïnterneerde en de minister of zijn gemachtigde te hebben gehoord, op advies van het openbaar ministerie, binnen vijf dagen na de ontvangst van het verzoek.
Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.
Art. 40.Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de geïnterneerde en de directeur.
Art. 41.De strafuitvoeringsrechtbank kan de Dienst Justitiehuizen van de federale overheidsdienst Justitie of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en van deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.
Art. 42.§ 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 40 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting. § 2. De geïnterneerde en zijn raadsman, de directeur en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie of het secretariaat van de inrichting.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de geïnterneerde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
Art. 43.De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 44.De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 45.De strafuitvoeringsrechtbank kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
Onderafdeling II. - De beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank
Art. 46.De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen over de overplaatsing en over de toekenning van de bij artikel 18, § 2, 3°, bepaalde uitgaansvergunning het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef.
Art. 47.Indien de strafuitvoeringsrechtbank een beslissing tot overplaatsing neemt, bepaalt zij naar welke inrichting de geïnterneerde dient te worden overgebracht. Deze inrichting wordt gekozen hetzij uit de door de federale overheid georganiseerde inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij, hetzij uit inrichtingen die zijn georganiseerd door privé-instellingen, de gemeenschappen of de gewesten, of door de lokale overheden die voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake veiligheid en in staat zijn de gepaste zorgen te verstrekken.
Art. 48.Het vonnis tot toekenning van de bij artikel 18, § 2, 3°, bepaalde uitgaansvergunning, het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht of de invrijheidstelling op proef bepaalt dat de geïnterneerde onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden : 1° geen strafbare feiten plegen;2° behalve voor de uitgaansvergunning en de beperkte detentie, een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast;3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de justitieassistent die met de begeleiding is belast.
Art. 49.In geval van toekenning van de in artikel 48 vermelde modaliteiten kan de strafuitvoeringsrechtbank de geïnterneerde onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die tegemoetkomen aan de in de artikelen 20 of 24 bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.
Art. 50.In geval van toekenning van een beperkte detentie, elektronisch toezicht of invrijheidstelling op proef kan de strafuitvoeringsrechtbank, indien de geïnterneerde de veiligheidsmaatregel van internering ondergaat voor een van de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de voorwaarde opleggen van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank het bij artikel 39, § 1, tweede lid, bepaalde advies van de dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten niet volgt, neemt zij een bijzonder met redenen omklede beslissing.
Art. 51.In geval van toekenning van de bedoelde uitgaansvergunning in artikel 18, § 2, 3°, bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de duur ervan en, in voorkomend geval, de periodiciteit ervan.
Art. 52.In geval van toekenning van het verlof bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde per maand kan genieten tijdens de bij artikel 55, tweede lid, bepaalde termijn.
Art. 53.§ 1. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de termijn waarvoor deze modaliteit wordt toegekend. Deze termijn mag maximum zes maanden bedragen en kan eenmaal worden verlengd voor een duur van maximum zes maanden. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt de krachtlijnen van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht.
De justitieassistent of, in voorkomend geval, het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, is belast met de concrete invulling van de toegekende modaliteit overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels. § 3. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde per maand kan genieten tijdens de beperkte detentie of het elektronisch toezicht. § 4. Vijftien dagen voor het einde van de in § 1 bepaalde termijn beslist de strafuitvoeringsrechtbank over de verlenging van de toegekende modaliteit, of over de omzetting van de maatregel van beperkte detentie tot in maatregel van elektronisch toezicht.
De geïnterneerde en zijn raadsman, de directeur, indien de geïnterneerde in beperkte detentie is, en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
Het dossier wordt gedurende ten minste twee dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de geïnterneerde in beperkte detentie is, op de griffie of het secretariaat van de inrichting waar hij verblijft.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
De strafuitvoeringsrechter kan, op advies van de psychiater van de inrichting, aan de geïnterneerde de toegang tot zijn dossier ontzeggen wanneer deze toegang een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen. § 5. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman, de directeur, indien de geïnterneerde in beperkte detentie is, en het openbaar ministerie.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren. § 6. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Artikel 56 is van toepassing. § 7. Bij het verstrijken van de overeenkomstig in §§ 1 en 4 bepaalde termijn kent de strafuitvoeringsrechtbank aan de geïnterneerde de invrijheidstelling op proef toe.
De §§ 4, tweede tot vijfde lid, en 5 zijn van toepassing.
De artikelen 54 en 56 zijn van toepassing.
Art. 54.In geval van invrijheidstelling op proef bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden waaraan de geïnterneerde gedurende een verlengbare termijn van twee jaar wordt onderworpen.
Art. 55.Behalve in het geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank in haar vonnis eveneens, indien zij de invrijheidstelling op proef niet toekent, de datum waarop de directeur overeenkomstig artikel 38 een nieuw advies moet uitbrengen.
Deze termijn bedraagt minimum zes maanden en mag niet langer zijn dan een jaar te rekenen van het vonnis.
Art. 56.§ 1. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en, indien de geïnterneerde in een inrichting verblijft, van de directeur.
Het slachtoffer wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de toekenning of de afwijzing van de uitgaansmodaliteiten en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd. § 2. Het vonnis tot toekenning van een of meer in de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 bedoelde modaliteiten wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties : - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de geïnterneerde zich zal vestigen; - aan de nationale gegevensbank die bedoeld wordt in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de geïnterneerde zijn verblijfplaats heeft; - aan het Nationaal Centrum voor Elektronisch toezicht, ingeval het een beslissing tot toekenning van een elektronisch toezicht betreft.
Onderafdeling III. - De aanvang van de uitvoering van de in hoofdstuk I vermelde modaliteiten
Art. 57.§ 1. Het vonnis tot toekenning van een in hoofdstuk I van deze titel bedoelde modaliteit wordt uitvoerbaar op de dag waarop het in kracht van gewijsde is gegaan.
In afwijking van het eerste lid wordt het vonnis tot toekenning van het elektronisch toezicht of de invrijheidstelling op proef uitvoerbaar binnen vier werkdagen nadat het in kracht van gewijsde is gegaan teneinde de justitieassistent toe te laten contact op te nemen met de geïnterneerde om hem alle nuttige informatie voor een goed verloop van de modaliteit te bezorgen. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank kan evenwel een latere datum bepalen waarop het vonnis uitvoerbaar wordt.
Onderafdeling IV. - De wijziging van de beslissing
Art. 58.§ 1. Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van een in hoofdstuk I vermelde modaliteit door de strafuitvoeringsrechtbank is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de modaliteit die werd toegekend. § 2. De geïnterneerde en zijn raadsman worden bij gerechtsbrief opgeroepen om binnen zeven dagen na de vaststelling van de onverenigbaarheid te verschijnen voor de strafuitvoeringsrechtbank. De oproeping bij gerechtsbrief schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing tot toekenning van de desbetreffende modaliteit.
De directeur en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste twee dagen vóór de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de geïnterneerde in een inrichting verblijft, op de griffie of het secretariaat van de inrichting.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de geïnterneerde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen. § 4. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Artikel 56 is van toepassing. Afdeling II. - Bijzondere procedure inzake de overplaatsing en de
uitgaansvergunning Onderafdeling I. - De beslissing tot overplaatsing
Art. 59.§ 1. De overplaatsing wordt in dringende gevallen toegekend door de strafuitvoeringsrechter, op verzoek van de geïnterneerde of zijn raadsman of van de directeur van de inrichting waar de geïnterneerde is geplaatst. § 2. Het verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of op de griffie of het secretariaat van de inrichting.
In voorkomend geval zendt de griffie of het secretariaat van de inrichting het verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
Het openbaar ministerie stelt onverwijld een met redenen omkleed advies op en zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechter. § 3. Binnen zeven dagen na de ontvangst van het verzoek op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank neemt de strafuitvoeringsrechter een voorlopige beslissing.
Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur. § 4. De strafuitvoeringsrechtbank neemt, overeenkomstig de artikelen 26, 27, 28, 29 en 30, een definitieve beslissing aangaande het verzoek tot overbrenging op de eerstvolgende nuttige zitting.
Art. 60.In dringende gevallen en om redenen van veiligheid kan de minister de voorlopige overplaatsing van een geïnterneerde naar een federale inrichting bevelen.
Deze beslissing wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de strafuitvoeringsrechtbank, die op de eerstvolgende nuttige zitting een definitieve beslissing neemt overeenkomstig de artikelen 26, 27, 28, 29 en 30.
Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning van de uitgaansvergunning bedoeld in artikel 18, § 2, 1° en 2°
Art. 61.§ 1. De in artikel 18, § 2, 1° en 2°, bedoelde uitgaansvergunning, wordt toegekend door de strafuitvoeringsrechter, op verzoek van de geïnterneerde of zijn raadsman en na een met redenen omkleed advies van de directeur.
Het advies van de directeur bevat, in voorkomend geval, een voorstel van bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen. § 2. Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank.
Het openbaar ministerie stelt onverwijld een met redenen omkleed advies op en zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank. § 3. Binnen zeven dagen na de ontvangst van het dossier op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank neemt de strafuitvoeringsrechter een beslissing.
Art. 62.Het vonnis tot toekenning van de uitgaansvergunning bepaalt de duur ervan en bepaalt dat de geïnterneerde onderworpen is aan de algemene voorwaarde dat hij geen strafbare feiten mag plegen.
De strafuitvoeringsrechter kan de geïnterneerde aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden onderwerpen teneinde tegemoet te komen aan de in artikel 20 vastgestelde tegenaanwijzingen.
Art. 63.Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur. Afdeling III. - Opvolging en controle van de in de artikelen 18, § 2,
3°, 19, 21, 22 en 23 bedoelde modaliteiten
Art. 64.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 19 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is het openbaar ministerie belast met de controle op de geïnterneerde tijdens het verloop van de in de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 bedoelde modaliteiten. § 2. Indien een invrijheidstelling op proef of een elektronisch toezicht wordt toegekend, brengt de justitieassistent, of in voorkomend geval het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, binnen een maand na de toekenning van de modaliteit verslag uit over het verloop van de modaliteit aan de strafuitvoeringsrechtbank, en verder telkens hij het nuttig acht of de strafuitvoeringsrechtbank hem erom verzoekt, en ten minste om de zes maanden. De justitieassistent, of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nuttig acht.
De mededelingen tussen de strafuitvoeringsrechtbank en de justitieassistenten en, in voorkomend geval, het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, gebeuren in de vorm van verslagen, die in afschrift aan het openbaar ministerie worden overgezonden. § 3. De directeur brengt over het verloop van de met een bepaalde periodiciteit toegekende uitgaansvergunning, het verlof of de beperkte detentie verslag uit aan de strafuitvoeringsrechtbank wanneer hij het nuttig acht of indien de strafuitvoeringsrechtbank hem erom verzoekt.
De directeur stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nuttig acht.
De mededelingen tussen de strafuitvoeringsrechtbank en de directeur gebeuren in de vorm van verslagen, die in afschrift aan het openbaar ministerie worden gezonden. § 4. De strafuitvoeringsrechtbank kan aan de Dienst Justitiehuizen de opdracht geven het verloop van het verlof te evalueren.
Deze evaluatie wordt in de vorm van een verslag gericht aan de strafuitvoeringsrechtbank, dat in kopie aan het openbaar ministerie en aan de directeur wordt gezonden. § 5. Indien aan de toekenning van een modaliteit de voorwaarde wordt gekoppeld om een behandeling te volgen, brengt de persoon of dienst die de opdracht aanneemt aan de strafuitvoeringsrechtbank alsook aan de justitieassistent, binnen een maand na de toekenning van de modaliteit en telkens als die persoon of dienst het nuttig acht, op verzoek van de strafuitvoeringsrechtbank en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de opvolging van de behandeling.
Het in het eerste lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde consultaties, zijn ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan gerezen zijn en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
Art. 65.§ 1. De geïnterneerde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur kunnen de strafuitvoeringsrechtbank verzoeken een of meer opgelegde voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen aan de omstandigheden, zonder dat evenwel de opgelegde voorwaarden kunnen worden verscherpt of bijkomende voorwaarden kunnen worden opgelegd.
Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de geïnterneerde in een inrichting verblijft, op de griffie of het secretariaat van die inrichting.
De griffie of het secretariaat van de inrichting zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zendt onverwijld een afschrift van het schriftelijk verzoek over aan de andere partijen.
Indien het voorwaarden betreft die zijn opgelegd in het belang van het slachtoffer, wordt eveneens onverwijld een afschrift van het verzoek overgezonden aan het slachtoffer. § 2. Indien zij opmerkingen hebben, delen de geïnterneerde en zijn raadsman, het openbaar ministerie, de directeur en, in voorkomend geval, het slachtoffer deze schriftelijk mee binnen zeven dagen na de ontvangst van het afschrift aan de strafuitvoeringsrechtbank. § 3. Indien de strafuitvoeringsrechtbank het nuttig acht om te kunnen oordelen over de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing, overeenkomstig § 1, van de opgelegde voorwaarden, kan ze op een zitting hieromtrent verdere informatie inwinnen. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het in § 1 bedoelde schriftelijke verzoek. De geïnterneerde en zijn raadsman evenals het openbaar ministerie worden gehoord.
Indien het voorwaarden betreft die in zijn belang zijn opgelegd, kan het slachtoffer worden gehoord. Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren. § 4. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het schriftelijk verzoek of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechtbank. Het vonnis over de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing, overeenkomstig § 1, van de opgelegde voorwaarden, wordt bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de geïnterneerde en zijn raadsman en aan het slachtoffer, indien het voorwaarden betreft die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
De wijzigingen worden eveneens meegedeeld aan de autoriteiten en instanties die overeenkomstig artikel 56, § 2, op de hoogte moeten worden gebracht. Afdeling IV. - De herroeping, de schorsing en de herziening van de in
de artikelen 17, 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 bedoelde modaliteiten Onderafdeling I. - De herroeping
Art. 66.Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping van de toegekende modaliteit, de zaak bij de strafuitvoeringsrechtbank aanhangig maken in de volgende gevallen : 1° wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de geïnterneerde tijdens het verloop van de hem toegekende modaliteit een misdaad of een wanbedrijf heeft gepleegd;2° wanneer de geïnterneerde een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden;3° wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd;4° wanneer de geïnterneerde geen gevolg geeft aan oproepingen van de strafuitvoeringsrechtbank, van het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, van de justitieassistent;5° wanneer de geïnterneerde zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast;6° wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de geestestoestand van de geïnterneerde in die mate achteruitgegaan is dat de toegekende modaliteit niet langer aangewezen is.
Art. 67.In geval van herroeping van de invrijheidstelling op proef of van het elektronisch toezicht wordt de geïnterneerde onmiddellijk in een inrichting geplaatst die wordt aangewezen door de strafuitvoeringsrechtbank.
In geval van herroeping van een andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet.
Onderafdeling II. - De schorsing
Art. 68.§ 1. In de in artikel 66 bedoelde gevallen kan het openbaar ministerie, met het oog op het schorsen van de toegekende modaliteit, de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechtbank. § 2. In geval van schorsing van de invrijheidstelling op proef of van het elektronisch toezicht wordt de geïnterneerde onmiddellijk in een inrichting geplaatst die wordt aangewezen door de strafuitvoeringsrechtbank.
In geval van schorsing van een andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet. § 3. Binnen een termijn van ten hoogste één maand, te rekenen van het vonnis tot schorsing, herroept de strafuitvoeringsrechtbank de modaliteit of heft zij de schorsing van de modaliteit op. In dat laatste geval kan de modaliteit worden herzien overeenkomstig artikel 69. Indien binnen deze termijn geen beslissing is genomen, wordt de oorspronkelijke toegekende modaliteit hervat onder dezelfde voorwaarden als voorheen. Onderafdeling III. - De herziening
Art. 69.§ 1. Ingeval de strafuitvoeringsrechtbank, waarbij overeenkomstig de artikelen 66 of 68 de zaak aanhangig is gemaakt, van oordeel is dat de herroeping niet noodzakelijk is in het belang van de geïnterneerde, van de samenleving of van het slachtoffer, kan zij de modaliteit herzien. In dat geval kan de strafuitvoeringsrechtbank de opgelegde voorwaarden verscherpen of bijkomende voorwaarden opleggen.
De modaliteit wordt evenwel herroepen indien de geïnterneerde niet instemt met de nieuwe voorwaarden. § 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank beslist de opgelegde voorwaarden te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen, bepaalt zij het ogenblik waarop deze beslissing uitvoerbaar wordt.
Onderafdeling IV. - De procedure
Art. 70.§ 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op een herroeping, schorsing of herziening van de toegekende modaliteit, de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechtbank.
De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank en uiterlijk binnen vijftien dagen na de aanhangigmaking.
De geïnterneerde en zijn raadsman en het slachtoffer worden ten minste tien dagen voor de datum van de behandeling van het dossier per gerechtsbrief opgeroepen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren. § 2. Het dossier wordt ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien hij in een inrichting verblijft, op de griffie of het secretariaat van die inrichting.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de geïnterneerde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen. § 3. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman, alsook het openbaar ministerie.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Indien het de niet-naleving betreft van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen. § 4. Binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechtbank over de herroeping, de schorsing of de herziening. § 5. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
Het slachtoffer wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de herroeping of de schorsing van de modaliteit of, in geval van herziening, van de in zijn belang gewijzigde voorwaarden. § 6. Het vonnis tot herroeping, schorsing of herziening wordt meegedeeld aan de autoriteiten en instanties die overeenkomstig artikel 56, § 2, op de hoogte moeten worden gebracht. Afdeling V. - De voorlopige aanhouding
Art. 71.In de gevallen waarin overeenkomstig artikel 66, 1° tot 5°, herroeping mogelijk is, kan de procureur des Konings van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de geïnterneerde zich bevindt, zijn voorlopige aanhouding bevelen, onder verplichting de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank en het openbaar ministerie daarvan onmiddellijk de kennis in te stellen.
De bevoegde strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de geïnterneerde over de schorsing van de toegekende modaliteit. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de geïnterneerde en zijn raadsman, aan het openbaar ministerie en aan de directeur.
De beslissing tot schorsing is overeenkomstig artikel 68, § 3, geldig voor de duur van één maand. HOOFDSTUK IV. - De definitieve invrijheidstelling Afdeling I. - Voorwaarden
Art. 72.De definitieve invrijheidstelling kan worden toegekend aan de geïnterneerde : - bij het verstrijken van de in artikel 54 bepaalde proeftermijn én - op voorwaarde dat de geestesstoornis die aanleiding heeft gegeven tot de internering voldoende verbeterd is, zodat redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de geïnterneerde zich in een staat bevindt die een gevaar uitmaakt. Afdeling II. - De toekenningsprocedure
Art. 73.Eén maand voor het einde van de proeftermijn waaraan de invrijheidstelling op proef overeenkomstig artikel 54 onderworpen is, beslist de strafuitvoeringsrechtbank over de definitieve invrijheidstelling.
Met het oog op het nemen van die beslissing laat de strafuitvoeringsrechtbank een nieuw psychiatrisch onderzoek uitvoeren. § 2. De geïnterneerde en zijn raadsman worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
De geïnterneerde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de geïnterneerde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
Art. 74.De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde en zijn raadsman evenals het openbaar ministerie.
De geïnterneerde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 75.De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 76.De strafuitvoeringsrechtbank kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
In voorkomend geval blijft de geïnterneerde onderworpen aan de hem opgelegde voorwaarden tot hem de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig artikel 81 is ter kennis gebracht. Afdeling III. - De beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank
Onderafdeling I. - Algemene bepaling
Art. 77.De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen over de definitieve invrijheidstelling.
Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning
Art. 78.De beslissing tot toekenning van de definitieve invrijheidstelling maakt een einde aan de proeftermijn.
Onderafdeling III. - De beslissing tot niet-toekenning
Art. 79.Indien de strafuitvoeringsrechtbank de definitieve invrijheidstelling niet toekent, verlengt zij de proeftermijn van de invrijheidstelling op proef, onder dezelfde voorwaarden als voorheen, met een duur van maximum twee jaar. Ze kan die verlenging hernieuwen.
Art. 80.Eén maand voor het einde van de overeenkomstig artikel 79 verlengde proeftermijn beslist de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig de artikelen 73 tot 79 over de definitieve invrijheidstelling.
Onderafdeling IV. - De mededeling van de beslissing
Art. 81.§ 1. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur, indien de geïnterneerde in een inrichting verblijft.
Het slachtoffer wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de toekenning van de definitieve invrijheidstelling. § 2. Het vonnis tot toekenning van de definitieve invrijheidstelling wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties : - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de geïnterneerde tijdens de invrijheidstelling op proef is gevestigd; - aan de nationale gegevensbank die bedoeld wordt in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; - aan de directeur van het justitiehuis dat met de begeleiding is belast.
TITEL V. - De internering van veroordeelden HOOFDSTUK I. - De procedure tot internering
Art. 82.§ 1. De wegens een misdaad of een wanbedrijf veroordeelde persoon bij wie tijdens de hechtenis door de psychiater van de gevangenis een geestesstoornis wordt vastgesteld die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast én ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen, kan op verzoek van de directeur worden geïnterneerd door de strafuitvoeringsrechtbank. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank beslist na uitvoering van een psychiatrisch deskundigenonderzoek dat voldoet aan de vereisten van artikel 5, §§ 2, 3 en 4.
Art. 83.§ 1. Indien bij een veroordeelde een in artikel 82 bedoelde toestand wordt vastgesteld, kan de directeur een advies tot internering opstellen. § 2. Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen dat bestaat uit : - een afschrift van de opsluitingsfiche; - een afschrift van de vonnissen en arresten; - de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld; - het verslag van de psychiater; - een psychosociaal verslag. § 3. Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en aan de veroordeelde.
Art. 84.Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.
Art. 85.§ 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 84 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.
De veroordeelde en zijn raadsman evenals de directeur worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 2. Het dossier wordt ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de veroordeelde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
Art. 86.§ 1. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
De veroordeelde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen. § 2. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 87.Wanneer het dossier volledig is, kan de strafuitvoeringsrechtbank de behandeling van de zaak slechts eenmaal uitstellen tot een latere zitting.
Art. 88.De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur.
Art. 89.Indien de strafuitvoeringsrechtbank de internering van de veroordeelde uitspreekt, bepaalt zij in welke door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij de internering ten uitvoer dient te worden gelegd. HOOFDSTUK II. - Beheer van de internering
Art. 90.De beslissing tot overplaatsing naar een andere door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij wordt genomen overeenkomstig de artikelen 59 en 60.
Art. 91.De in artikel 18, § 2, 1° en 2°, bepaalde uitgaansvergunning wordt toegekend overeenkomstig de artikelen 61, 62 en 63.
Art. 92.De in artikel 18, § 2, 3°, bepaalde uitgaansvergunning en het verlof kunnen door de strafuitvoeringsrechtbank worden toegekend aan de geïnterneerde-veroordeelde die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de geïnterneerde-veroordeelde bevindt zich in de tijdsvoorwaarden die bepaald worden in respectievelijk artikel 4, § 3, en artikel 7 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;2° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde-veroordeelde geen in artikel 20 vermelde tegenaanwijzingen waaraan niet kan worden tegemoetgekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden;3° de geïnterneerde-veroordeelde stemt in met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning of het verlof kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 48 en 49.
Art. 93.De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen door de strafuitvoeringsrechtbank worden toegekend aan de geïnterneerde-veroordeelde die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de geïnterneerde-veroordeelde bevindt zich in de tijdsvoorwaarden die bepaald worden in respectievelijk artikel 23, § 1, en artikel 25 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;2° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde-veroordeelde geen in artikel 24 vermelde tegenaanwijzingen waaraan niet kan worden tegemoetgekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden;3° de geïnterneerde-veroordeelde stemt in met de voorwaarden die aan de beperkte detentie of het elektronisch toezicht kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 48, 49 en 50.
Art. 94.§ 1. De in artikel 18, § 2, 3°, bedoelde uitgaansvergunning, het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef worden toegekend door de strafuitvoeringsrechtbank, op advies van de directeur. § 2. De directeur brengt een advies uit ten vroegste vier maanden en ten laatste twee maanden voor de geïnterneerde-veroordeelde aan de bij de artikelen 92, 1°, en 93, 1°, bepaalde tijdsvoorwaarden voldoet.
De artikelen 96 en 97 zijn van toepassing.
Art. 95.§ 1. Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen en hoort hij de geïnterneerde-veroordeelde.
Dit dossier omvat : - een afschrift van de opsluitingsfiche; - een afschrift van de vonnissen en arresten; - de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld; - een uittreksel uit het strafregister; - een psychiatrisch verslag; - een psychosociaal verslag; - indien de betrokkene veroordeeld is voor de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, het met redenen omklede advies dat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen omvat en dat opgesteld is door een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten; - in voorkomend geval, de memorie van de geïnterneerde-veroordeelde of van zijn raadsman. § 2. Het advies van de directeur omvat een met redenen omkleed voorstel tot toekenning of afwijzing van de modaliteit en, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de geïnterneerde-veroordeelde. § 3. Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de strafuitvoerings-rechtbank en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en aan de geïnterneerde-veroordeelde. § 4. Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de bij artikel 94, § 2, bepaalde termijn, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op schriftelijk verzoek van de raadsman van de geïnterneerde, de minister op straffe van een dwangsom veroordelen tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bepaalde termijn en tot het bezorgen van een afschrift van dit advies aan de geïnterneerde-veroordeelde en diens raadsman.
De voorzitter doet uitspraak na de raadsman van de geïnterneerde-veroordeelde en de minister of zijn gemachtigde te hebben gehoord, op advies van het openbaar ministerie, binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.
Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.
Art. 96.Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de geïnterneerde-veroordeelde en de directeur.
Art. 97.De strafuitvoeringsrechtbank kan de Dienst Justitiehuizen van de federale overheidsdienst Justitie of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en van deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.
Art. 98.§ 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 96 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting. § 2. De geïnterneerde-veroordeelde en zijn raadsman, de directeur en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde-veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de inrichting.
De geïnterneerde-veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de geïnterneerde-veroordeelde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
Art. 99.De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde-verordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
De geïnterneerde-veroordeelde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 100.De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 101.De strafuitvoeringsrechtbank kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
Art. 102.De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Art. 103.Het vonnis tot toekenning van de in artikel 18, § 2, 3°, bepaalde uitgaansvergunning, van het verlof, van de beperkte detentie, van het elektronisch toezicht en/of van de invrijheidstelling op proef bepaalt dat de geïnterneerde-veroordeelde onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden : 1° geen strafbare feiten plegen;2° behalve voor de uitgaansvergunning en de beperkte detentie, een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval aan de justitieassistent die met zijn begeleiding is belast;3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de justitieassistent die met zijn begeleiding is belast.
Art. 104.In geval van toekenning van de in artikel 103 bepaalde modaliteiten kan de strafuitvoeringsrechtbank de geïnterneerde-veroordeelde onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die tegemoetkomen aan de in de artikelen 20 of 24 bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.
Art. 105.In geval van toekenning van een beperkte detentie, elektronisch toezicht of invrijheidstelling op proef kan de strafuitvoeringsrechtbank, indien de geïnterneerde-veroordeelde veroordeeld is voor een van de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de voorwaarde opleggen van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank het bij artikel 95, § 1, bepaalde advies van de dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele dlinquenten niet volgt, neemt zij een bijzonder met redenen omklede beslissing.
Art. 106.In geval van toekenning van de uitgaansvergunning bedoeld in artikel 18, § 2, 3°, bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de duur ervan en, in voorkomend geval, de periodiciteit ervan.
Art. 107.In geval van toekenning van het verlof bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde-veroordeelde per maand kan genieten tijdens de bij artikel 55, tweede lid, bepaalde termijn.
Art. 108.§ 1. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de krachtlijnen van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht.
De justitieassistent, of in voorkomend geval het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, staat in voor de uitwerking van de concrete invulling van de toegekende modaliteit overeenkomstig de door de Koning daartoe bepaalde regels. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde per maand kan genieten tijdens de beperkte detentie of het elektronisch toezicht.
Art. 109.In geval van invrijheidstelling op proef bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden waaraan de geïnterneerde gedurende een verlengbare termijn van twee jaar wordt onderworpen.
Deze termijn mag niet korter zijn dan de proeftermijn waaraan de geïnterneerde-veroordeelde zou zijn onderworpen in geval van voorwaardelijke invrijheidstelling overeenkomstig artikel 71 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
Art. 110.Indien de strafuitvoeringsrechtbank de modaliteit niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de directeur een nieuw advies dient uit te brengen.
Deze termijn bedraagt minimum zes maanden en mag niet langer zijn dan een jaar te rekenen van het vonnis.
Art. 111.De artikelen 56, 57 en 58 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
De afdelingen III, IV en V van hoofdstuk III van titel IV evenals hoofdstuk IV van titel IV zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
Art. 112.§ 1. Zes maanden voor het verstrijken van de straf of van de straffen die de geïnterneerde-veroordeelde ondergaat, stelt de directeur een advies op betreffende de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde-veroordeelde lijdt en betreffende de vraag of deze van aard is om een ernstige bedreiging te vormen voor andermans leven of integriteit.
De artikelen 83 tot 88 zijn van toepassing. § 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank van oordeel is dat de geïnterneerde-veroordeelde ten gevolge van zijn geestesstoornis een ernstige bedreiging kan vormen voor andermans leven of integriteit, handelt het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 22bis van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. § 3. Zodra de geïnterneerde-veroordeelde zijn straf of straffen heeft ondergaan, wordt zijn zaak van rechtswege onttrokken aan de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank en wordt hij in vrijheid gesteld. HOOFDSTUK III. - Opheffing van de internering
Art. 113.§ 1. Indien voor het verstrijken van de straffen de psychiater van de gevangenis van oordeel is dat de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde-veroordeelde lijdt voldoende verbeterd is, maakt de directeur de zaak aanhangig bij de strafuitvoeringsrechtbank. § 2. De artikelen 83, §§ 2 en 3, 84, 85, 86, 87 en 88 zijn van toepassing. § 3. Indien de strafuitvoeringsrechtbank van oordeel is dat de internering niet langer aangewezen is, heft ze deze op en beveelt zij de terugkeer van de veroordeelde naar de gevangenis.
Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde-veroordeelde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de direc- teur. § 4. Voor de toepassing van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt de periode van internering gelijk- gesteld met detentie.
TITEL VI. - Gelijktijdige tenuitvoerlegging van een internering en een veroordeling tot een vrijheidsstraf
Art. 114.De persoon die zowel een vrijheidsstraf als een internering ondergaat, verblijft in een door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij die door de strafuitvoerings- rechtbank wordt aangewezen.
De artikelen van 90 tot 111 zijn van toepassing.
TITEL VII. - Het cassatieberoep
Art. 115.Tegen de beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank met betrekking tot de toekenning, de afwijzing of de herroeping van de in de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 vermelde modaliteiten en tot de herziening van de bijzondere voorwaarden, tegen de beslissing tot toekenning of weigering van de definitieve invrijheidstelling, tegen de beslissing tot plaatsing indien de geïnterneerde overeenkomstig artikel 31 beperkte detentie of elektronisch toezicht heeft verzocht evenals tegen de overeenkomstig titel V genomen beslissing tot internering of opheffing van de internering, staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie en de raadsman van de geïnterneerde.
Art. 116.§ 1. Het openbaar ministerie stelt het cassatieberoep in binnen een termijn van vierentwintig uur, te rekenen van de dag waarop de beslissing hem ter kennis wordt gebracht.
De raadsman van de geïnterneerde stelt het cassatieberoep in binnen een termijn van vierentwintig uur, te rekenen van de dag van de kennisgeving van het vonnis bij gerechtsbrief. De cassatiemiddelen worden voorgesteld in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen ten laatste op de vijfde dag na de datum van het cassatieberoep.
De beroepen worden ingediend bij een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. § 2. Het dossier wordt door de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank toegezonden aan de griffie van het Hof van Cassatie binnen achtenveertig uur, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep. § 3. Het cassatieberoep tegen een beslissing die een in de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 of 23 vermelde modaliteit of de definitieve invrijheidstelling toekent, heeft schorsende kracht.
Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen dertig dagen, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de beslissing inmiddels geschorst blijft.
Art. 117.Na een cassatiearrest met verwijzing doet een anders samengestelde strafuitvoeringsrechtbank uitspraak binnen veertien dagen, te rekenen van de uitspraak van dit arrest, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de beslissing inmiddels geschorst blijft.
TITEL VIII. - Diverse bepalingen Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen
Art. 118.§ 1. De rechtscolleges kunnen over de verzoeken tot internering slechts beslissen ten aanzien van de betrokkenen die bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een raadsman. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank en het Hof van Cassatie kunnen ten aanzien van de geïnterneerde, alsook betreffende de internering van een veroordeelde, slechts beslissen indien deze bijgestaan of vertegenwoordigd wordt door een raadsman.
Art. 119.De bepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele en criminele zaken zijn van toepassing op de bij deze wet voorgeschreven procedures, behoudens de afwijkingen die zij bepaalt.
Art. 120.Bij de FOD Justitie wordt een overlegstructuur inzake de toepassing van deze wet ingericht. Deze overlegstructuur heeft tot taak om, zowel op federaal vlak als op lokaal vlak, de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet geregeld samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuur.
Bij elke strafuitvoeringsrechtbank wordt een coördinator aangewezen om de samenwerking tussen, enerzijds, Justitie en, anderzijds, de zorgsector te vergemakkelijken en om alle initiatieven te ontwikkelen die het mogelijk maken de opvang van de geïnterneerden te verbeteren.
Art. 121.De inrichtingen, georganiseerd door privé-instellingen, de gemeenschappen of de gewesten, of door lokale overheden, die geïnterneerden opvangen, kunnen een subsidie ten laste van de begroting van de federale Staat ontvangen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de categorieën van geïnterneerden waarvoor die inrichtingen die subsidie kunnen genieten, alsook de regels betreffende de toekenning ervan. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek
Art. 122.In artikel 488bis, d), van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en vervangen door de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « , in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde » ingevoegd tussen de woorden « van het Gerechtelijk Wetboek » en de woorden « en in geval van overlijden »;2° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde ». Afdeling II. - Wijziging van het Strafwetboek
Art. 123.Artikel 71 van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt : « Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan. » Afdeling III. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 124.In artikel 195 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 27 april 1987 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1993, 22 juni en 20 juli 2005 en 17 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het zesde lid wordt vervangen als volgt : « Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering.»; 2° in het zevende lid, worden de woorden « of de tenuitvoerlegging van de internering » ingevoegd tussen de woorden « van de strafuitvoering » en de woorden « te worden gehoord ».
Art. 125.In artikel 590 van hetzelfde Wetboek, opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de wet van 7 februari 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° beslissingen tot internering, tot toekenning of herroeping van de invrijheidstelling op proef en tot definitieve invrijheidstelling die genomen zijn overeenkomstig de artikelen 8, 46, 66 en 72 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis;» 2° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° beslissingen tot internering van veroordeelden en beslissingen op grond waarvan hun terugkeer naar de gevangenis wordt bevolen, die bedoeld worden in de artikelen 82 en 113 van de wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis;». Afdeling IV. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 126.In artikel 76, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, worden de woorden « alsmede in de strafinrichtingen » vervangen door de woorden « alsmede in de strafinrichtingen, de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en de zorginstellingen ».
Art. 127.Artikel 91 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van van 11 juli 1994, 28 maart 2000 en 17 mei 2006, wordt aangevuld met het volgende lid : « In interneringszaken worden de volgende zaken toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter : 1° de verzoeken tot overplaatsing om dringende redenen, bepaald bij artikel 59, § 1, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis;2° de bij artikel 18, § 2, 1° en 2°, van dezelfde wet bepaalde verzoeken tot uitgaansvergunning.».
Art. 128.In artikel 92, § 1, tweede lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, wordt het woord « strafuitvoeringszaken » vervangen door de woorden « strafuitvoerings- en interneringszaken ».
Art. 129.In artikel 635 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij wet van 17 mei 2006, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « de veroordeelden » vervangen door de woorden « de tot één of meerdere vrijheidsstraffen veroordeelden »;2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : « Behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen ressorteren de geïnterneerden onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht dat de internering heeft bevolen zich bevindt. Indien evenwel de strafuitvoeringsrechtbank het, in uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde geïnterneerde aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere strafuitvoeringsrechtbank, neemt zij een met redenen omklede beslissing nadat die andere strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht. ». Afdeling V. - Wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek-
en griffierechten
Art. 130.Artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aangevuld als volgt : « 48° de akten en vonnissen betreffende de procedures voor de strafuitvoeringsrechters en de strafuitvoeringsrechtbanken, alsook de arresten gewezen als gevolg van een cassatieberoep tegen een beslissing van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank. ». Afdeling VI. - Wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming
van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten
Art. 131.Het opschrift van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, vervangen bij de wet van 5 maart 1998, wordt vervangen als volgt : « Wet op de terbeschikkingstelling van de regering ». Afdeling VII. - Wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik
der talen in gerechtszaken
Art. 132.Artikel 23bis, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, wordt aangevuld als volgt : « of van de taal van het oudste vonnis of arrest dat de internering beveelt ». Afdeling VIII. - Wijzigingen van de wet van 23 mei 1990 inzake de
overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen
Art. 133.In artikel 8 van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, gewijzigd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden « hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers » vervangen door de woorden « hoofdstuk II van titel III van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis ».
Art. 134.Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Wanneer de maatregel uitgesproken in het buitenland gelijkaardig is aan die bedoeld in hoofdstuk II van titel III van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de strafuitvoeringsrechtbank in wier rechtsgebied de geïnterneerde zijn domicilie heeft, of bij ontstentenis daarvan de strafuitvoeringsrechtbank te Brussel, opdat deze de inrichting zou aanwijzen waar de internering zal plaatsvinden. ».
Art. 135.In artikel 16 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « of, indien de in de verzoekende Staat opgelegde maatregel gelijkaardig is aan die welke bedoeld wordt in hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, de commissie voor de bescherming van de maatschappij » geschrapt;2° in de vierde zin worden de woorden « of in voorkomend geval, de commissie tot bescherming van de maatschappij » geschrapt.
Art. 136.In artikel 20, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden « hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers » vervangen door de woorden « hoofdstuk II van titel III van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis ».
Art. 137.Artikel 21 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de in het buitenland uitgesproken maatregel gelijkaardig is aan die welke bedoeld wordt in hoofdstuk II van titel III van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de strafuitvoeringsrechtbank in wier rechtsgebied de geïnterneerde zijn domicilie heeft, of bij ontstentenis daarvan de strafuitvoeringsrechtbank van Brussel, opdat deze de inrichting zou aanwijzen waar de internering zal plaatsvinden. » Afdeling IX. - Wijzigingen van de wet van 26 juni 1990 betreffende de
bescherming van de persoon van de geesteszieke
Art. 138.In artikel 1 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de woorden « de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisda- digers » vervangen door de woorden « de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis ».
Art. 139.In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende als volgt : « Afdeling 3. - Opneming van een geïnterneerde veroordeelde bij het verstrijken van de vrijheidsbenemende straf of straffen ».
Art. 140.In hoofdstuk II, afdeling 3, van dezelfde wet wordt artikel 22bis ingevoegd, luidende : «
Art. 22bis.- § 1. Indien de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig artikel 112 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestestoornis van oordeel is dat de geïnterneerde-veroordeelde ten gevolge van zijn geestesstoornis een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit, zendt het openbaar ministerie aan de vrederechter van de plaats waar de geïnterneerde-veroordeelde verblijft een met redenen omkleed verzoekschrift tot opname in een door de vrederechter aan te wijzen inrichting. Bij zijn verzoekschrift voegt hij het dossier van de strafuitvoeringsrechtbank betreffende de geïnterneerde-veroordeelde. § 2. De vrederechter doet met voorrang boven alle zaken uitspraak.
De vrederechter neemt zijn beslissing overeenkomstig de artikelen 7 en 8. § 3. Indien de vrederechter het verzoek inwilligt, wijst hij de psychiatrische dienst aan waarin de zieke ter observatie zal worden opgenomen of zal verblijven.
De artikelen 10 en 11 zijn van toepassing. § 4. Het vonnis is uitvoerbaar bij het verstrijken van de vrijheidsbenemende straf of straffen. § 5. Indien de vrederechter bij het verstrijken van de straf of de straffen geen beslissing tot opneming heeft genomen, wordt de geïnterneerde-veroordeelde in vrijheid gesteld. ».
Art. 141.In hoofdstuk II, afdeling 3, van dezelfde wet wordt een artikel 22ter ingevoegd, luidende : «
Art. 22ter.- § 1. Ten minste vijftien dagen voor het verstrijken van de voor de opneming ter observatie bepaalde termijn, zendt de directeur van de instelling aan de vrederechter een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd betreffende de noodzaak van een verder verblijf.
De artikelen 13, eerste tot vierde lid, en 15 zijn van toepassing. § 2. Ten minste vijftien dagen voor het verstrijken van de voor het verder verblijf bepaalde termijn, zendt de directeur van de instelling aan de vrederechter een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd betreffende de noodzaak van een verder verblijf.
De artikelen 13, eerste tot vierde lid, en 15 zijn van toepassing. ».
Art. 142.In hoofdstuk II, afdeling 3, van dezelfde wet wordt een artikel 22quater ingevoegd, luidende : «
Art. 22quater.- § 1. Tijdens het verder verblijf kan de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende, mits advies van de geneesheer-diensthoofd : 1° een beslissing nemen tot nazorg buiten de instelling, onder bepaling van de voorwaarden inzake verblijfplaats, geneeskundige behandeling of maatschappelijke hulpverlening;2° met het oog op een meer geschikte behandeling een beslissing nemen tot overbrenging naar een andere psychiatrische dienst;3° een einde maken aan het verder verblijf indien de toestand van de zieke deze maatregel niet langer rechtvaardigt. De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing. § 2. Gedurende de nazorg kan de vrederechter, steunend op een verklaring van een geneesheer, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van enige belanghebbende : 1° een einde maken aan de nazorg indien de toestand van de zieke het toelaat;2° beslissen dat de zieke opnieuw in een dienst wordt opgenomen omdat zijn geestestoestand zulks vereist of omdat de voorwaarden van de nazorg niet in acht worden genomen. De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing. ».
Art. 143.In hoofdstuk II, afdeling 3, van dezelfde wet wordt een artikel 22quinquies ingevoegd, luidende : «
Art. 22quinquies.- Tegen de overeenkomstig deze afdeling door de vrederechter uitgesproken beschikkingen kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 30.
Die beschikkingen zijn niet uitvoerbaar bij voorraad. ».
Art. 144.In hoofdstuk II, afdeling 3, van dezelfde wet wordt een artikel 22sexies ingevoegd, luidende : «
Art. 22sexies.- De artikelen 5, 6, 9, 12, 14, 16, 17, 18, 19, 20 en 22 zijn niet van toepassing op deze afdeling. ». Afdeling X. - Wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het
politieambt
Art. 145.Artikel 19, eerste lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij wet van 7 december 1998, wordt vervangen als volgt : « De politiediensten houden toezicht op de geïnterneerden aan wie door de strafuitvoeringsrechtbank een in de artikelen 18, § 2, 3°, 19, 21, 22 en 23 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis bedoelde uitvoeringsmodaliteit van de internering werd toegekend. Zij houden eveneens toezicht op de naleving van de hen daartoe meegedeelde voorwaarden. ». Afdeling XI. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art. 146.Artikel 3, § 4, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt aangevuld als volgt : « en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie. ».
Art. 147.Artikel 28, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 5° indien de veroordeelde een straf ondergaat voor een van de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de weigering of ongeschiktheid van de veroordeelde om een noodzakelijk geachte begeleiding of behandeling te volgen. ».
Art. 148.Artikel 47, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 5° indien de veroordeelde een straf ondergaat voor een van de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de weigering of ongeschiktheid van de veroordeelde om een noodzakelijk geachte begeleiding of behandeling te volgen. ».
Art. 149.Artikel 41 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « Wanneer de strafuitvoeringsrechter het bij artikel 31, § 1, bepaalde advies van de dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten niet volgt, neemt hij een met redenen omklede beslissing. ».
Art. 150.In artikel 66, § 3, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 63 » vervangen door de woorden « artikel 67 ».
Art. 151.In artikel 67, § 1, van dezelfde wet vervallen de woorden « of de schorsing ».
Art. 152.In artikel 68, § 1, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « De veroordeelde wordt » vervangen door de woorden « De veroordeelde en het slachtoffer worden ». HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepaling
Art. 153.In de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, worden de hoofdstukken I tot VI en hoofdstuk VIII, vervangen bij de wet van 1 juli 1964 en gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1990, 13 april 1995, 10 februari 1998, 7 mei 1999, 28 november 2000, 29 april 2001, 25 februari 2003 en 27 december 2006, opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen
Art. 154.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 155, § 4, zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op alle lopende zaken.
Art. 155.§ 1. Bij de inwerkingtreding van dit artikel worden de zaken die bij de commissies tot bescherming van de maatschappij aanhangig zijn en de dossiers van geïnterneerden die op proef in vrijheid zijn gesteld ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de algemene rol van de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank neemt binnen een termijn van een jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel overeenkomstig de artikelen 72 tot 80 een beslissing over de dossiers van de geïnterneerden die reeds meer dan twee jaar vrij op proef zijn. § 3. De strafuitvoeringsrechtbank neemt binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel, overeenkomstig artikel 112 een beslissing over de dossiers van de overeenkomstig artikel 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, geïnterneerde veroordeelden wier straffen ondergaan zijn. § 4. De directeur stelt, overeenkomstig artikel 39, een advies op, ten vroegste vier en ten laatste zes maanden nadat de geïnterneerde voor de commissies tot bescherming van de maatschappij verschenen is. § 5. De opgeheven hoge commissie tot bescherming van de maatschappij blijft in werking voor de zaken waarvoor de debatten aan de gang zijn, of die in beraad zijn. § 6. Eenieder die voor de inwerkingtreding van dit artikel het slachtoffer is van een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit dat door een geïnterneerde is gepleegd, kan overeenkomstig artikel 4 een schriftelijk verzoek aan de strafuitvoeringsrechter richten. § 7. De dossiers worden aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank toegezonden door de secretarissen van de opgeheven commissies. § 8. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de archieven van de opgeheven commissies tot bescherming van de maatschappij worden toevertrouwd aan de gerechten die hij aanwijst, en die daarvan uitgiften, afschriften en uittreksels kunnen afleveren.
Art. 156.In afwijking van artikel 259sexies, § 1, 4° en 5°, van het Gerechtelijk Wetboek kunnen werkende magistraten die sedert ten minste vijf jaar zijn aangewezen als voorzitter van een commissie tot bescherming van de maatschappij, die bij de inwerkingtreding van deze bepaling in functie zijn en die noch rechter noch toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg zijn, worden aangewezen als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank.
Zij kunnen evenwel slechts worden aangewezen voor zover zij een voortgezette gespecialiseerde opleiding volgen die georganiseerd wordt in het raam van de in artikel 259bis -9, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde opleiding van magistraten.
Die magistraten genieten de in artikel 259septies, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering.
Zij behouden hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen en ontvangen de weddebijslag die wordt toegekend aan de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank.
De aanwijzing als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank schorst het adjunct-mandaat in het rechtscollege van herkomst van de overeenkomstig het eerste lid aangewezen magistraat.
De op grond van het eerste lid aangewezen magistraten kunnen in hun oorspronkelijk ambt worden vervangen door een benoeming of een aanwijzing, in voorkomend geval in overtal.
TITEL IX. - Inwerkingtreding
Art. 157.Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt deze wet in werking op de dag die de Koning voor elk artikel van de wet bepaalt, en uiterlijk op de eerste dag van de achttiende maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 21 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers. Stukken : DOC 51 2841 (2006/2007) : 001 : Wetsontwerp. - 002 : Amendementen. - 003 : Amendementen. - 004 : Verslag namens de commissie. - 005 : Tekst aangenomen door de commissie. - 006 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Ziek ook : Integraal verslag : 1 maart 2007.
Senaat.
Stukken : 3-2094-2006/2007 : 001 : Ontwerp overgezonden door de Kamer. - 002 : Amendementen. - 003 : Verslag namens de commissie. - 004 : Tekst verbeterd door de commissie. - 005 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Zie ook : Handelingen van de Senaat : 29 maart 2007.