Etaamb.openjustice.be
Wet van 09 juli 1997
gepubliceerd op 13 augustus 1997

Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep

bron
ministerie van justitie
numac
1997009638
pub.
13/08/1997
prom.
09/07/1997
ELI
eli/wet/1997/07/09/1997009638/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 JULI 1997. Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2.In artikel 101 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1985, worden tussen het tweede en het derde lid de volgende leden ingevoegd : « Er is in elk hof van beroep een magistraat-coördinator die, onder het gezag van de eerste voorzitter, inzonderheid belast is met de organisatie van de werkzaamheden en het jaarlijks opmaken en bekendmaken van een activiteitenverslag.

Dit activiteitenverslag dient onder meer na te gaan wat het effect is van de maatregelen die zijn genomen om de gerechtelijke achterstand weg te werken.

Het verslag van de magistraat-coördinator wordt medegedeeld aan de minister van Justitie, die het aan de Wetgevende Kamers overzendt. »

Art. 3.In boek I, titel I, hoofdstuk III, van het tweede deel van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling 1bis ingevoegd met als opschrift « Afdeling 1bis. Plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep » en die artikel 102 bevat, dat is opgeheven bij de wet van 19 juli 1985, en dat in de volgende lezing hersteld wordt : «

Art. 102.1. Er zijn plaatsvervangende raadsheren in het hof van beroep; zij worden benoemd ter vervanging van de verhinderde raadsheren.

De plaatsvervangende raadsheren kunnen geroepen worden zitting te nemen wanneer de bezetting niet volstaat om de zetel overeenkomstig de bepalingen van de wet samen te stellen. 2. Voorts hebben de plaatsvervangende raadsheren zitting in de aanvullende kamers, samengesteld overeenkomstig artikel 106bis.»

Art. 4.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 106bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 106bis.1. Teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken worden aanvullende kamers opgericht voor een beperkte duur bepaald door de Koning. Na beraadslaging door de Wetgevende Kamers over de verslagen van de magistraat-coördinator, zoals bedoeld in artikel 101, derde lid, kan de duur door de Koning worden verlengd wanneer de noodzaak daartoe blijkt.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er wordt voor deze kamers, die uitsluitend in burgerlijke en fiscale zaken en in handelszaken zitting houden, een bijzonder reglement opgesteld overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 106, eerste lid.

Het reglement bepaalt het aantal aanvullende kamers van het hof van beroep. 2. De aanvullende kamers zijn samengesteld uit ten minste twee plaatsvervangende raadsheren. Zij mogen niet worden voorgezeten door een advocaat ingeschreven op het tableau van de Orde van advocaten. »

Art. 5.In artikel 109, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden « verdeeld » en « overeenkomstig » de woorden « in samenspraak met de magistraat-coördinator » ingevoegd.

Art. 6.In artikel 109bis, 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 1985, wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 1°bis. Het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de rechtbank van koophandel. »

Art. 7.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 109ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 109ter.Aan de aanvullende kamers, zoals bepaald in artikel 106bis, worden de zaken toegewezen waarvoor een rechtsdag is bepaald die meer dan een jaar verwijderd is van de datum van inwerkingtreding van dit artikel of waarvoor op voornoemde datum geen rechtsdag is bepaald, hoewel die was aangevraagd. De toewijzing van de zaken geschiedt ongeacht het feit of de oorspronkelijke rechtsdag bepaald was voor een kamer met drie raadsheren dan wel voor een kamer met één raadsheer.

De zaken worden toegewezen aan een gewone kamer met een zelfde aantal raadsheren als de oorspronkelijk geadieerde kamer voor zover alle partijen zulks aanvragen uiterlijk één maand na de kennisgeving van de rechtsdag voor de aanvullende kamer zonder andere formaliteit dan een gezamenlijk schriftelijk verzoek gericht aan de eerste voorzitter.

Deze kennisgeving geschiedt uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na de inwerkingtreding van dit artikel. »

Art. 8.In artikel 120, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden « beroep » en « aan » de woorden « of een wegens zijn leeftijd in rust gesteld lid van het hof van beroep die nog niet de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt » ingevoegd.

Art. 9.Artikel 120, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt : « of wegens hun leeftijd in rust gestelde leden van het hof van beroep die nog niet de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt ».

Art. 10.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 207bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 207bis.1. Om tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en op het ogenblik van de benoeming aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1° ten minste twintig jaar werkzaam zijn geweest aan de balie;2° sedert ten minste tien jaar plaatsvervangend rechter zijn bij een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank, een rechtbank van koophandel, een vredegerecht of een politierechtbank;3° in rust gesteld magistraat zijn, met uitzondering van de in 2 bedoelde leden van de hoven van beroep;4° hoogleraar zijn die gedurende ten minste twintig jaar het recht aan een rechtsfaculteit onderwezen heeft;5° gedurende ten minste twintig jaar de werkzaamheden bedoeld in het 1° en het 4° gecumuleerd of opeenvolgend uitgeoefend hebben.2. De in rust gestelde leden van de hoven van beroep worden op hun verzoek door de eerste voorzitters van de hoven van beroep aangewezen om het ambt van plaatsvervangend raadsheer uit te oefenen, onverminderd de uitzonderingen bepaald in artikel 383, 3.3. De minister van Justitie wint over de kandidaten bedoeld in 1, onder meer het schriftelijk advies in, naar gelang van de categorie van kandidaten, van de volgende personen : 1° voor de kandidaten bedoeld in 1, 1° : de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau; de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau; 2° voor de kandidaten bedoeld in 1, 2° : de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven is op het tableau; de voorzitter van de rechtbank waar de kandidaat tot plaatsvervangend rechter is benoemd; 3° voor de kandidaten bedoeld in 1, 3° : de stafhouders van het rechtsgebied of de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat het laatst in functie was; de korpschef van het gerecht of van het parket waar de kandidaat het laatst in functie was; 4° voor de kandidaten bedoeld in 1, 4° : de decaan van de faculteit waaraan de hoogleraar verbonden is;5° voor de kandidaten bedoeld in 1, 5° : de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau; de decaan van de faculteit waaraan de hoogleraar verbonden was of is; de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau.

Deze adviezen worden door de minister van Justitie overgezonden aan het Wervingscollege der magistraten, dat een schriftelijk advies uitbrengt over de voorgeschreven ervaring en bekwaamheid van de kandidaten om als plaatsvervangend raadsheer zitting te hebben. Dit advies wordt aan de minister van Justitie meegedeeld binnen dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het verzoek om advies. »

Art. 11.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 210ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 210ter.De Koning wijst uit de raadsheren van elk hof van beroep op voordracht van de algemene vergadering een magistraat-coördinator aan voor een periode van drie jaar.

Om te kunnen worden aangewezen, moet de kandidaat-magistraat-coördinator houder zijn van een getuigschrift waaruit een gespecialiseerde opleiding in het management blijkt.

De magistraat-coördinator kan zitting nemen in de kamers van het hof volgens zijn rang. »

Art. 12.In artikel 211 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 januari 1995, worden tussen het woord « raadsheer » en het woord « openvalt » de woorden « of plaatsvervangend raadsheer » ingevoegd.

Art. 13.In artikel 213 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 16 juli 1993, worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden : « Het aantal voordrachten die de provincieraden of de taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad voor openstaande plaatsen van raadsheer mogen indienen is bepaald als volgt : 1. Hof van beroep te Antwerpen De provincieraad van Antwerpen dient voordrachten in voor 31 plaatsen. De provincieraad van Limburg dient voordrachten in voor 13 plaatsen. 2. Hof van beroep te Brussel De Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 20 plaatsen. De Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 6 plaatsen.

De provincieraad van Vlaams-Brabant dient voordrachten in voor 19 plaatsen.

De provincieraad van Waals-Brabant dient voordrachten in voor 6 plaatsen. 3. Hof van beroep te Gent De provincieraad van West-Vlaanderen dient voordrachten in voor 22 plaatsen. De provincieraad van Oost-Vlaanderen dient voordrachten in voor 25 plaatsen. 4. Hof van beroep te Luik De provincieraad van Luik dient voordrachten in voor 23 plaatsen. De provincieraad van Namen dient voordrachten in voor 7 plaatsen.

De provincieraad van Luxemburg dient voordrachten in voor 3 plaatsen. 5. Hof van beroep te Bergen De provincieraad van Henegouwen dient voordrachten in voor 23 plaatsen. In geval van een openstaande plaats ten gevolge van het vertrek van een raadsheer geschiedt de voordracht door de provincieraad of de taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad die voor de voormelde plaats een voordracht heeft gedaan. »

Art. 14.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 213bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 213bis.Het aantal voordrachten die de provincieraden of de taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad voor openstaande plaatsen van plaatsvervangend raadsheer mogen indienen is bepaald als volgt : 1. Hof van beroep te Antwerpen De provincieraad van Antwerpen dient voordrachten in voor 21 plaatsen. De provincieraad van Limburg dient voordrachten in voor 9 plaatsen. 2. Hof van beroep te Brussel De Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 16 plaatsen. De Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 5 plaatsen.

De provincieraad van Vlaams-Brabant dient voordrachten in voor 16 plaatsen.

De provincieraad van Waals-Brabant dient voordrachten in voor 5 plaatsen. 3. Hof van beroep te Gent De provincieraad van West-Vlaanderen dient voordrachten in voor 13 plaatsen. De provincieraad van Oost-Vlaanderen dient voordrachten in voor 15 plaatsen. 4. Hof van beroep te Luik De provincieraad van Luik dient voordrachten in voor 18 plaatsen. De provincieraad van Namen dient voordrachten in voor 6 plaatsen.

De provincieraad van Luxemburg dient voordrachten in voor 2 plaatsen. 5. Hof van beroep te Bergen De provincieraad van Henegouwen dient voordrachten in voor 22 plaatsen. In geval van een openstaande plaats ten gevolge van het vertrek van een plaatsvervangend raadsheer geschiedt de voordracht door de provincieraad of de taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad die voor de voormelde plaats een voordracht heeft gedaan. »

Art. 15.In artikel 288 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De installatie van de plaatsvervangende raadsheren in de hoven van beroep, zoals bedoeld in artikel 207bis, 1, geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt of voor de vakantiekamer. »

Art. 16.In artikel 300, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, 1, 1°, 2°, 4° en 5°, en de plaatsvervangende » tussen de woorden « plaatsvervangende » en « rechters » ingevoegd.

Art. 17.In artikel 301 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « raadsheren, » tussen de woorden « als, » en « rechters » ingevoegd en worden de woorden « plaatsvervangende raadsheren » ingevoegd tussen de woorden « rechters » en « plaatsvervangende rechters ».

Art. 18.In artikel 311 van hetzelfde Wetboek worden onder het opschrift « Leden van het hof » de woorden « de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, 2, naar orde van hun benoeming, en vervolgens de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 207bis, 1, 3°, naar orde van hun benoeming en vervolgens de overige plaatsvervangende raadsheren naar orde van hun benoeming » ingevoegd tussen de woorden « raadsheer, » en « De procureur-generaal ».

Art. 19.In artikel 321 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 juli 1984, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « In het hof van beroep kan de verhinderde raadsheer ook vervangen worden door een plaatsvervangend raadsheer, die de eerste voorzitter van het hof aanwijst. De plaatsvervangend raadsheer kan niet geroepen worden om een alleenzittend raadsheer te vervangen. »

Art. 20.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 321bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art 321bis. Wanneer een plaatsvervangend raadsheer wettig verhinderd is, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep bij beschikking een vervanger aanwijzen uit de plaatsvervangende raadsheren zoals bedoeld in artikel 102. »

Art. 21.In artikel 341 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 juli 1984, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « De plaatsvervangende raadsheren in het hof van beroep maken geen deel uit van de algemene vergadering. »

Art. 22.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 342bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 342bis.De algemene vergadering van het hof van beroep onderzoekt het verslag van de magistraat-coördinator. Op basis daarvan bepaalt zij onder meer in een meerjarenplan welke maatregelen strekken tot het wegwerken van de achterstand in het rechtsgebied.

Zij onderzoekt elk jaar in de loop van de maand september de hangende zaken en brengt hierover uiterlijk op 15 oktober verslag uit.

De procureur-generaal bij het hof van beroep zendt dit verslag over aan de minister van Justitie, die het meedeelt aan de voorzitters van de Wetgevende Kamers en aan de Ministerraad. »

Art. 23.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 379ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 379ter.1. De plaatsvervangend raadsheer die geroepen wordt om zitting te nemen krachtens artikel 102, 1, heeft recht op een maandelijkse vergoeding zoals bepaald in artikel 379. 2. De plaatsvervangend raadsheer-voorzitter en de plaatsvervangend raadsheer die geroepen worden om zitting te nemen in een aanvullende kamer zoals bedoeld in artikel 102, 2, hebben per zitting recht op een vergoeding als voorzitter of als plaatsvervangend raadsheer, waarvan de regels nader worden vastgesteld door de minister van Justitie.»

Art. 24.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 379quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 379quater.De minister van Justitie bepaalt welke vergoeding kan worden toegekend aan de in rust gestelde leden van het hof van beroep die opdracht hebben het hof van assisen voor te zitten, conform artikel 120, eerste lid. »

Art. 25.Artikel 390 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « Diezelfde bepalingen zijn eveneens van toepassing op de plaatsvervangende raadsheren, met uitzondering van de wegens hun leeftijd in rust gestelde magistraten die zitting kunnen hebben tot de leeftijd van 70 jaar. » HOOFDSTUK III. _ Wijzigingen in de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting

Art. 26.De tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, vervangen door de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling

Art. 27.Met uitzondering van de artikelen 4 en 7, treedt deze wet in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

De artikelen 4 en 7 treden in werking op de datum die de Koning vaststelt, maar ten laatste zes maanden na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 9 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

^