gepubliceerd op 22 mei 2024
Wet houdende het sociaal statuut van de magistraat I
12 MEI 2024. - Wet houdende het sociaal statuut van de magistraat I (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt:
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 2.In artikel 259octies van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/1998 pub. 02/02/1999 numac 1999009006 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem type wet prom. 22/12/1998 pub. 15/01/1999 numac 1998003665 bron ministerie van financien Wet houdende fiscale en andere bepalingen type wet prom. 22/12/1998 pub. 02/04/1999 numac 1999003038 bron ministerie van financien Wet houdende de vijfde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1998 - Sectie 11 - « Diensten van de Eerste Minister » sluiten, vervangen bij de wet van 6 juli 2017 en gewijzigd bij de wetten van 15 april 2018 en 26 december 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 6, eerste lid, 4°, eerste zin, worden de woorden "een forfaitaire premie van 138 euro" vervangen door de woorden "een forfaitaire toelage van 235,50 euro"; 2° in paragraaf 6, eerste lid, 4°, derde zin, wordt het woord "premies" vervangen door het woord "toelagen" en worden de woorden "1242 euro" vervangen door de woorden "4.239 euro"; 3° paragraaf 6, eerste lid, 4°, wordt aangevuld met de volgende zin: "De toelage kan niet gecumuleerd worden met de toelage voor onregelmatige prestaties zoals bedoeld in artikel 47 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten3 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt."; 4° in paragraaf 6, derde lid, worden de woorden "de wachtpremie" vervangen door de woorden "de wachttoelage";5° in paragraaf 8, eerste lid, 4°, eerste zin, worden de woorden "een forfaitaire premie van 138 euro" vervangen door de woorden "een forfaitaire toelage van 235,50 euro"; 6° paragraaf 8, eerste lid, 4°, wordt aangevuld met de volgende zin: "De toelage kan niet gecumuleerd worden met de toelage voor onregelmatige prestaties zoals bedoeld in artikel 47 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten3 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt."; 7° in paragraaf 8, tweede lid, eerste zin, worden de woorden "de wachtpremie" vervangen door de woorden "de wachttoelage".
Art. 3.In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van deel II, boek II, titel II, hoofdstuk IV, vervangen als volgt: "Afwezigheden en verloven van magistraten".
Art. 4.In deel II, boek II, titel II, hoofdstuk IV, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling I ingevoegd, luidende "Algemene bepalingen".
Art. 5.In afdeling I, ingevoegd bij artikel 4, wordt artikel 331, vervangen bij de wet van 25 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2007 pub. 08/05/2007 numac 2007201376 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2021, vervangen als volgt: "
Art. 331.Dit hoofdstuk is van toepassing op de beroepsmagistraten, de magistraten in opleiding en de assessoren in de strafuitvoeringsrechtbanken. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden zij allen begrepen onder de termen "magistraat" en "magistrate".
Behoudens artikel 331/2, tweede lid, is dit hoofdstuk niet van toepassing op plaatsvervangende magistraten."
Art. 6.In dezelfde afdeling I wordt een artikel 331/1 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/1.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden gelijkgesteld met de korpschef: 1° op voorwaarde dat zij door de korpschef daartoe worden aangewezen: de afdelingsvoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank en in de ondernemingsrechtbank, de afdelingsprocureur, de afdelingsauditeur of elke andere magistraat;2° de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de ondernemingsrechtbanken en ten aanzien van de voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank;3° de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken;4° de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs;5° de voorzitter van het College van procureurs-generaal ten aanzien van de federale procureur;6° de procureur-generaal die de verkeersveiligheid onder zijn bevoegdheid heeft ten aanzien van de procureur voor de verkeersveiligheid;7° de procureur-generaal die jeugdzaken onder zijn bevoegdheid heeft ten aanzien van de verbindingsmagistraten in jeugdzaken;8° de voorzitter van het College van procureurs-generaal ten aanzien van de bijstandsmagistraten;9° de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken en van het College van het openbaar ministerie ten aanzien van de directeurs van de steundiensten bedoeld in de artikelen 183 en 185;10° de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel ten aanzien van de directeur van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring;11° de directeurs van de steundiensten bedoeld in de artikelen 183 en 185 ten aanzien van de magistraten die een voltijdse opdracht uitoefenen in de steundienst;12° de directeur van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ten aanzien van de magistraten die werden aangewezen om een functie uit te oefenen in het Centraal Orgaan;13° de magistraat die de korpschef vervangt overeenkomstig artikel 319. De minister van Justitie kent het verlof toe van de eerste voorzitters van het Hof van Cassatie, van de hoven van beroep, van de arbeidshoven en van de procureurs-generaal bij die hoven.
De bepalingen van het tweede lid zijn uitsluitend van toepassing op de verloven bedoeld in afdeling IV, afdeling V, afdeling VI, afdeling VII en afdeling VIII. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° werkdagen: de dagen waarop de magistraat verplicht beschikbaar is voor de dienst.Voor de toepassing van de artikelen 331/35, 331/39, derde lid en 331/42, § 1, eerste lid en § 3, eerste en tweede lid, zijn dit alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en feestdagen bedoeld in artikel 331/10, eerste en tweede lid; 2° dienstvrijstelling: de toestemming verleend aan de magistraat door zijn korpschef om afwezig te zijn voor een bepaalde duur met behoud van al zijn rechten;3° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies, § 6, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten;4° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg;5° pleegkind: het kind waarvoor de magistraat of zijn/haar echtgeno(o)t(e) in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;6° pleegouder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;7° de meeouder: de vader of de persoon getrouwd met de moeder of die met haar samenleeft als koppel, op dezelfde woonplaats. § 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt gelijkgesteld met: 1° het huwelijk, het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van verschillend of gelijk geslacht die samenleven als koppel; 2° de echtgenoot of echtgenote van de magistraat, de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie de magistraat samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats."
Art. 7.In dezelfde afdeling I wordt een artikel 331/2 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/2.De magistraat mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt, tenzij hem hiervoor verlof of dienstvrijstelling werd toegekend overeenkomstig dit hoofdstuk.
De plaatsvervangende magistraat stelt zijn korpschef onverwijld in kennis van zijn afwezigheden wanneer deze afwezigheden een invloed kunnen hebben op de goede werking van het hof of de rechtbank."
Art. 8.In dezelfde afdeling I wordt een artikel 331/3 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/3.De verloven worden toegekend door de korpschef.
Wanneer het verlof geweigerd wordt of bepaalde voorwaarden aan het verlenen van het verlof worden verbonden, maakt de korpschef een met redenen omklede beslissing op die hij onverwijld ter kennis brengt aan de magistraat."
Art. 9.In dezelfde afdeling I wordt een artikel 331/4 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/4.Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf is de magistraat die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, van rechtswege in non-activiteit.
De magistraat die zich in de stand non-activiteit bevindt, heeft geen recht op wedde of weddebijslag noch op de daaraan verbonden verhogingen en voordelen."
Art. 10.In dezelfde afdeling I wordt een artikel 331/5 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/5.In afwijking van artikel 331/10, eerste lid, kan de korpschef de magistraat gelasten tijdens deze dagen alsook tijdens de nacht en tijdens de weekends wachtdiensten te leveren, dewelke recht geven op inhaalrust wanneer de magistraat daadwerkelijk prestaties levert.
De inhaalrust ten gevolge van gepresteerde wachtdiensten wordt in de loop van de veertien volgende dagen opgenomen in onderling overleg met de korpschef."
Art. 11.In dezelfde afdeling I wordt een artikel 331/6 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/6.§ 1. Met uitzondering van de beslissingen van de korpschef met betrekking tot het jaarlijks vakantieverlof en het omstandigheidsverlof, kan tegen de beslissing bedoeld in artikel 331/3, tweede lid, onder de voorwaarden zoals vastgelegd in het huishoudelijk reglement bedoeld in paragraaf 4, beroep worden aangetekend bij de beroepscommissie bedoeld in paragraaf 2 of paragraaf 3. § 2. Bij het College van de hoven en rechtbanken wordt een beroepscommissie ingericht bestaande uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling die respectievelijk belast zijn met de behandeling van de beroepen ingesteld door magistraten van de zetel van de Nederlandstalige of Franstalige taalrol. Elke afdeling is samengesteld uit vijf leden van wie er maximaal drie hetzelfde geslacht hebben: twee magistraten die geen korpschef zijn, twee korpschefs en een magistraat van de zetel van het Hof van Cassatie.
Bij het College van het openbaar ministerie wordt een beroepscommissie ingericht bestaande uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling die respectievelijk belast zijn met de behandeling van de beroepen ingesteld door magistraten van het openbaar ministerie van de Nederlandstalige of Franstalige taalrol. Elke afdeling is samengesteld uit vijf leden van wie er maximaal drie hetzelfde geslacht hebben: twee magistraten die geen korpschef zijn, twee korpschefs en een magistraat van het parket bij het Hof van Cassatie.
De magistraten niet-korpschefs worden aangewezen door de Adviesraad van de Magistratuur, de korpschefs worden aangewezen door het College van de hoven en rechtbanken, respectievelijk het College van het openbaar ministerie. De korpschefs kunnen erekorpschefs zijn zoals bedoeld in artikel 259quater, § 5/1. Voor elk gekozen lid wordt minstens een vervanger aangewezen. Bij gebrek aan een magistraat in een Franstalige afdeling die blijk geeft van kennis van de Duitse taal wordt een beroep gedaan op een tolk.
Elke afdeling wordt voorgezeten door de korpschef met de hoogste dienstanciënniteit.
Een lid van de beroepscommissie kan enkel zetelen indien het op geen enkele wijze heeft deelgenomen aan de beslissing bedoeld in artikel 331/3, tweede lid, waartegen beroep werd aangetekend.
De afdelingen van de beroepscommissie beslissen bij meerderheid van stemmen.
Wanneer een afdeling van de beroepscommissie de beslissing bedoeld in artikel 331/3, tweede lid, vernietigt, kan zij in plaats van de korpschef het verlof of de periode ervan toekennen. § 3. Bij het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof wordt een enkele beroepscommissie opgericht. Deze beroepscommissie telt maximaal twee derde leden van hetzelfde geslacht en is taalparitair samengesteld uit drie magistraten van het Hof van Cassatie en drie magistraten van het parket bij het Hof van Cassatie die respectievelijk door de algemene vergadering en de korpsvergadering daartoe worden gekozen. Een van de drie magistraten uit elk korps behoort tot de andere taalrol dan de andere twee magistraten. Voor elk gekozen lid wordt minstens één vervanger aangewezen.
De magistraten bedoeld in het eerste lid behoren niet tot het directiecomité en beschikken over tenminste vijf jaar anciënniteit binnen hun korps.
Wanneer het beroep wordt ingesteld door een magistraat van het Hof, zetelt de commissie met drie magistraten van het Hof en twee magistraten van het parket. Wanneer het beroep wordt ingesteld door een magistraat van het parket zetelt de commissie met drie magistraten van het parket en twee magistraten van het Hof. De meerderheid van de leden van de commissie behoort tot dezelfde taalrol als de magistraat die het beroep instelt.
Een lid van de beroepscommissie kan enkel zetelen indien het op geen enkele wijze heeft deelgenomen aan de beslissing bedoeld in artikel 331/3, tweede lid, waartegen beroep werd aangetekend.
De beroepscommissie beslist bij meerderheid van stemmen.
Wanneer de beroepscommissie de beslissing bedoeld in artikel 331/3, tweede lid, vernietigt, kan zij in plaats van de korpschef het verlof of de periode ervan toekennen. § 4. Het College van de hoven en rechtbanken, het College van het openbaar ministerie en het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof stellen elk bij huishoudelijk reglement de nadere werking van de beroepscommissie vast en de wijze waarop beroep wordt aangetekend."
Art. 12.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling II ingevoegd, luidende "Jaarlijks vakantieverlof, recuperatiedagen en feestdagen".
Art. 13.In afdeling II, ingevoegd bij artikel 12, wordt een artikel 331/7 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/7.De magistraat heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is bepaald: - minder dan 45 jaar: 26 werkdagen; - van 45 tot 49 jaar: 27 werkdagen; - van 50 tot 54 jaar: 28 werkdagen; - van 55 tot 59 jaar: 29 werkdagen; - van 60 tot 61 jaar: 30 werkdagen; - op 62 jaar: 31 werkdagen; - op 63 jaar: 32 werkdagen; - op 64 jaar: 33 werkdagen; - op 65 jaar: 34 werkdagen; - vanaf 66 jaar: 35 werkdagen.
De magistraat neemt minstens vijftien dagen van dit jaarlijks vakantieverlof op tijdens de periode van 1 juli tot 31 augustus."
Art. 14.In dezelfde afdeling II wordt een artikel 331/8 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/8.§ 1. Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het wordt genomen in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst. § 2. De magistraat kan maximum tien niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof overdragen naar het volgend jaar. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar.
Indien de magistraat zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen opnemen ten gevolge van een afwezigheid wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, dan is de overdracht niet beperkt tot een jaar. Bij de terugkeer van de magistraat wordt het jaarlijks vakantieverlof in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst opgenomen."
Art. 15.In dezelfde afdeling II wordt een artikel 331/9 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/9.§ 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer de magistraat in de loop van het jaar wordt benoemd, zijn ambt definitief neerlegt of tijdens het jaar een van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft gekregen: 1° de afwezigheden waarbij de magistraat in de administratieve stand van non-activiteit is geplaatst;2° de verminderde prestaties wegens medische redenen;3° het ouderschapsverlof;4° het deeltijds uitoefenen van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar;5° meer dan zes maanden ziekteverlof;6° de zorgverloven. De vermindering van het jaarlijks vakantieverlof naar aanleiding van het tweede lid, 5°, kan maximaal zes dagen per jaar bedragen.
Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond op de onmiddellijke hogere eenheid. § 2. Indien de magistraat door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft genomen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compenserende toelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste wedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen, eventueel verminderd overeenkomstig paragraaf 1.
Bij het overlijden van de magistraat wordt de compenserende toelage voor niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof uitbetaald aan de erfgenamen.
Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de weddebijslagen, en de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. § 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de magistraat een verlof wegens ziekte bekomt."
Art. 16.In dezelfde afdeling II wordt een artikel 331/10 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/10.De magistraat is met verlof op de feestdagen die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.
De compensatieverlofdagen voor feestdagen die met een zaterdag of een zondag samenvallen, alsook voor 2 november, 15 november en 26 december waarop de rijksambtenaren met verlof zijn, kunnen door de magistraten genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien de magistraat echter op een feestdag of een compenserende verlofdag om een andere reden met verlof is, of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn.
Indien een vrije dag in het kader van deeltijds werken samenvalt met één van de dagen bedoeld in het eerste lid of met de compensatieverlofdagen voor 2 november, 15 november en 26 december, bekomt de magistraat geen vervangende verlofdag."
Art. 17.In dezelfde afdeling II wordt een artikel 331/11 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/11.§ 1. De magistraat heeft jaarlijks recht op twaalf forfaitaire recuperatiedagen ter compensatie van alle eventuele overschrijdingen van de arbeidsduur zoals omschreven in artikel 8, § 1, van de wet van 14 december 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/12/2000 pub. 05/01/2001 numac 2000002134 bron ministerie van ambtenarenzaken Wet tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in openbare sector sluiten tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
Deze recuperatiedagen kunnen worden opgenomen onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks verlof. Zij zijn niet overdraagbaar naar het volgende jaar. § 2. Het aantal recuperatiedagen wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer de magistraat in de loop van het jaar wordt benoemd, zijn ambt definitief neerlegt of tijdens het jaar een van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft gekregen: 1° de afwezigheden waarbij de magistraat in de administratieve stand van non-activiteit is geplaatst;2° de verminderde prestaties wegens medische redenen;3° het ouderschapsverlof;4° het deeltijds uitoefenen van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar;5° meer dan een maand ziekteverlof;6° de zorgverloven. Indien het aldus berekende aantal recuperatiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond op de onmiddellijke hogere eenheid."
Art. 18.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling III ingevoegd, luidende "Omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof".
Art. 19.In afdeling III, ingevoegd bij artikel 18, wordt een onderafdeling I ingevoegd, luidende "Omstandigheidsverlof".
Art. 20.In onderafdeling I, ingevoegd bij artikel 19, wordt een artikel 331/12 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/12.Het omstandigheidsverlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald: 1° huwelijk van de magistraat: vier werkdagen;2° de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs de zijde van de magistraat vaststaat.Bij ontstentenis van een persoon die dit verlof opneemt op grond van de afstamming met het kind heeft de magistraat die samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats met de moeder van het kind recht op het verlof. Het recht op moederschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten, sluit voor eenzelfde ouder het recht op het omstandigheidsverlof bij de geboorte uit. Het verlof bedraagt twintig werkdagen; 3° overlijden van de echtgeno(o)t(e) van de magistraat, overlijden van het natuurlijk kind of het adoptiekind van de magistraat, of van diens echtgeno(o)t(e): tien werkdagen, waarbij drie werkdagen door de magistraat te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven werkdagen door de magistraat te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze verlofdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van de magistraat mits een akkoord van de korpschef; 4° overlijden van de ouder, schoonouder, stiefouder, schoondochter, schoonzoon van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e): vier werkdagen waarbij drie werkdagen door de magistraat te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en één werkdag door de magistraat te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden.Er kan van de beide perioden waarin deze werkdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van de magistraat mits een akkoord van de korpschef; 5° huwelijk van een kind van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e): twee werkdagen;6° het huwelijk van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster, de ouder, de schoonouder, de stiefouder, een kleinkind van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e): een werkdag;7° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e) maar onder hetzelfde dak wonend als de magistraat: twee werkdagen;8° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede of in de derde graad van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e) maar niet onder hetzelfde dak wonend als de magistraat: een werkdag;9° overlijden van een pleegkind van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e) in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: een werkdag;10° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e): een werkdag;11° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e): een werkdag;12° deelneming van een kind van de magistraat of van zijn/haar echtgeno(o)t(e) aan het feest van de "vrijzinnige jeugd": een werkdag;13° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege: voor de nodige duur. De banden die ontstaan ingevolge een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor de toepassing van het eerste lid, 3° en 4°, gelijkgesteld met de door die bepalingen geviseerde familiebanden, op voorwaarde dat het overlijden zich voordoet, hetzij tijdens een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg, hetzij na afloop van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg. In dat verband wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, en zo verder.
De banden die ontstaan ingevolge een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor de toepassing van het eerste lid, 5°, 6°, 7°, 8°, 10°, 11° en 12°, gelijkgesteld met de door die bepalingen geviseerde familiebanden, op voorwaarde dat de gebeurtenis zich voordoet, hetzij tijdens een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg, hetzij na afloop van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg waarbij het pleegkind gedurende een onafgebroken periode van drie jaar op permanente en affectieve wijze deel heeft uitgemaakt van het pleeggezin. In dat verband wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, en zo verder.
De verloven worden vastgelegd in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld."
Art. 21.In afdeling III, ingevoegd bij artikel 18, wordt een onderafdeling II ingevoegd, luidende "Uitzonderlijk verlof".
Art. 22.In onderafdeling II, ingevoegd bij artikel 21, wordt een artikel 331/13 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/13.§ 1. De magistraat bekomt uitzonderlijk verlof met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een gezinslid of een familielid dat om medische redenen behoefte heeft aan zorg of steun.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° gezinslid: elk persoon die samenleeft met de magistraat op dezelfde woonplaats;2° familielid: de echtgenoot van de magistraat of de persoon met wie de magistraat wettelijk samenwoont, zoals geregeld door de artikelen 1475 en volgende van het oud Burgerlijk Wetboek, alsook de bloedverwanten in de eerste graad van de magistraat;3° een medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan zorg of steun: elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of medische ingreep, die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat er een behoefte is aan zorg of steun, dit is elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging. De magistraat die gebruik wenst te maken van het zorgverlof, deelt dit vooraf mee aan zijn korpschef.
De magistraat legt zo spoedig mogelijk ter staving een doktersattest voor dat in het jaar waarin het uitzonderlijk verlof wordt opgenomen door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of het familielid is afgeleverd en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun. Dit attest mag noch de medische reden zelf noch de identiteit van het betrokken gezinslid of familielid vermelden. § 2. De duur van de verloven bedoeld in paragraaf 1 is beperkt tot vijf werkdagen per jaar. Het verlof wordt genomen per dag, in aaneensluitende dagen of per halve dag.
De duur van de verloven bedoeld in paragraaf 1 wordt verminderd met het aantal werkdagen zorgverlof dat reeds werd opgenomen in hetzelfde jaar in toepassing van artikel 30bis, § 2, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 3. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit."
Art. 23.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling IV ingevoegd, luidende "Moederschapsbescherming".
Art. 24.In afdeling IV, ingevoegd bij artikel 23, wordt een artikel 331/14 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/14.Het moederschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld."
Art. 25.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/15 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/15.Wanneer de magistrate het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum plaatsvindt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de magistrate zich in moederschapsverlof."
Art. 26.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/16 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/16.Op verzoek van de magistrate wordt het moederschapsverlof, met toepassing van artikel 39 van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder haar ambt heeft uitgeoefend vanaf de zesde week voor de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop het ambt werd uitgeoefend tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden: 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 331/10 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 331/12 en 331/13 bedoelde verloven;4° de afwezigheden wegens ziekte. Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de magistrate de periode van ambtsonderbreking na de negende week, verlengd met een periode van maximaal twee weken."
Art. 27.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/17 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/17.Overeenkomstig artikel 39, derde lid, van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten, kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op verzoek van de magistrate worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust, wanneer zij de ambtsonderbreking na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen.
Ten laatste vier weken voor het einde van de verplichte periode van postnatale rust, brengt de magistrate de korpschef schriftelijk op de hoogte van de omzetting en de planning bedoeld in artikel 39, derde lid, van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten.
Overeenkomstig artikel 39, derde lid, van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten, moeten de verlofdagen van postnatale rust worden opgenomen binnen acht weken te rekenen vanaf het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust.
De verlofdagen van postnatale rust worden gelijkgesteld met dienstactiviteit."
Art. 28.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/18 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/18.De zwangere magistrate kan niet verplicht worden wachtdiensten te presteren gedurende een periode van acht weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling."
Art. 29.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/19 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/19.De magistrate die in dienstactiviteit is, bekomt op haar verzoek het nodig verlof om haar in staat te stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, te gaan en deze te ondergaan.
De aanvraag van de magistrate moet worden gestaafd met een medisch attest of een attest van de inrichting waar de onderzoeken worden verricht.
Het verlof is met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld."
Art. 30.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/20 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/20.Artikel 331/14 is niet van toepassing in geval van miskraam voor de 181e dag van de zwangerschap."
Art. 31.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/21 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/21.§ 1. Als de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de magistraat die meeouder is van het kind op eigen verzoek een meeouderschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het meeouderschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het moederschapsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. De magistraat die meeouder van het kind is en die het meeouderschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de korpschef van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet, vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het meeouderschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de magistraat die meeouder van het kind is een meeouderschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden: 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het meeouderschapsverlof kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het moederschapsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De magistraat die de meeouder van het kind is en die het meeouderschapsverlof wenst te genieten, stelt de korpschef daarvan schriftelijk op de hoogte. De brief waarin hij dat doet, vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het meeouderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit."
Art. 32.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/22 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/22.Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de magistrate de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft.
De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de magistrate aan de korpschef: 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname; 2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname."
Art. 33.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/23 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/23.§ 1. De magistrate heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot negen maanden na de geboorte van het kind. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De magistrate die tijdens een werkdag vier uur of langer haar ambt uitoefent, heeft die dag recht op een pauze. De magistrate die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur haar ambt uitoefent, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de magistrate recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer tijdens die dag.
De magistrate bepaalt in overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. § 3. De magistrate die wenst de borstvoedingspauzes te genieten, brengt schriftelijk twee weken op voorhand de korpschef hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de magistrate een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes, naar keuze van de magistraat, geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen behorend tot Kind en Gezin, tot het Office de la Naissance et de l'Enfance of tot de Dienst für Kind und Familie of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de magistrate aan de korpschef elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan."
Art. 34.In dezelfde afdeling IV wordt een artikel 331/24 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/24.De zwangere magistrate die meent dat zij tijdens de uitoefening van haar ambt aan een risico wordt blootgesteld, kan de korpschef om een aanpassing van de werkomstandigheden verzoeken.
De korpschef willigt dit verzoek in op voorlegging van een attest van de behandelende geneesheer."
Art. 35.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling V ingevoegd, luidende "Ouderschapsverlof".
Art. 36.In afdeling V, ingevoegd bij artikel 35, wordt een artikel 331/25 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/25.§ 1. Aan de magistraat wordt, bij de geboorte of de adoptie van zijn kind een ouderschapsverlof toegekend dat kan genomen worden: - hetzij gedurende een periode van vier maanden als voltijds verlof; op vraag van de magistraat kan deze periode worden opgesplitst in maanden; - hetzij gedurende een periode van acht maanden als halftijds verlof; op vraag van de magistraat kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan; - hetzij gedurende een periode van twintig maanden als verlof van één vijfde; op vraag van de magistraat kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan; - hetzij gedurende een periode van veertig maanden als verlof van één tiende; op vraag van de magistraat kan deze periode worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.
De magistraat heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat een maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden halftijds verlof, gelijk is aan vijf maanden verlof van één vijfde en gelijk is aan tien maanden verlof van één tiende. § 2. De magistraat heeft recht op ouderschapsverlof: - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt; - in het kader van de adoptie van een kind gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de magistraat zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt. § 3. Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste negen punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, is er geen leeftijdsgrens. § 4. Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof. § 5. Het in dit artikel beoogde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit. § 6. De magistraat die een ouderschapsverlof geniet in toepassing van dit artikel, ontvangt maandelijks van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening de uitkering die wordt toegekend aan de personeelsleden van het openbaar ambt.
De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag van de uitkering en de procedure."
Art. 37.In dezelfde afdeling V wordt een artikel 331/26 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/26.De magistraat die een ouderschapsverlof met toepassing van artikel 331/25 wenst te genieten, deelt aan de korpschef de datum mee waarop hij wenst dat het verlof zal aanvangen en de duur ervan.
Die mededeling gebeurt schriftelijk en minstens twee maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de korpschef op verzoek van de magistraat een kortere termijn aanvaardt. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van de betrokken magistraat vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
Het verlof wordt vastgelegd in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst."
Art. 38.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling VI ingevoegd, luidende "Adoptieverlof, opvangverlof, pleegouderverlof en pleegzorgverlof".
Art. 39.In afdeling VI, ingevoegd bij artikel 38, wordt een artikel 331/27 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/27.§ 1. Een adoptieverlof wordt toegekend gedurende een periode van maximum negen weken aan de magistraat die een minderjarig kind adopteert.
Het adoptieverlof van negen weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen: met een week vanaf 1 januari 2025 en met twee weken vanaf 1 januari 2027.
In geval van twee adoptieouders worden de bijkomende weken bedoeld in het tweede lid onderling tussen hen verdeeld.
Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
Het verlof kan worden gesplitst in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de zeven maanden na de opname van het kind in het gezin van de magistraat. In het kader van een interlandelijke adoptie kan de magistraat op zijn vraag ten hoogste vier weken van dit verlof opnemen vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen om de daadwerkelijke opvang van kind in zijn gezin voor te bereiden. § 2. De magistraat die het verlof wenst te genieten met toepassing van dit artikel deelt aan de korpschef de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens een maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de korpschef op verzoek van de magistraat een kortere termijn aanvaardt.
De magistraat dient de volgende documenten voor te leggen: 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap waarin de toewijzing van het kind aan de magistraat wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste vier weken te verkrijgen vooraleer het kind wordt opgenomen in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt, om het resterend verlof te kunnen opnemen;3° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken adoptieverlof tussen de twee adoptieouders of de toewijzing van deze weken aan de enige adoptieouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt.Deze verklaring op eer is enkel nodig als het adoptiegezin bestaat uit twee adoptieouders.
Het verlof wordt vastgelegd in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst. § 3. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste negen punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met vier weken, wanneer de magistraat voor hetzelfde kind een omstandigheidsverlof met toepassing van artikel 331/12, eerste lid, 2°, of een geboorteverlof in toepassing van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten heeft genoten.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof met toepassing van artikel 331/28 dat de magistraat reeds heeft genoten voor hetzelfde kind."
Art. 40.In dezelfde afdeling VI wordt een artikel 331/28 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/28.Een opvangverlof wordt toegekend aan de magistraat die de pleegvoogdij opneemt van een kind beneden de tien jaar.
Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de drie jaar en ten hoogste vier weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste negen punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
Het opvangverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen pleegzorgverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind met toepassing van artikel 331/29 en met toepassing van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Het verlof wordt vastgelegd in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst."
Art. 41.In dezelfde afdeling VI wordt een artikel 331/29 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/29.§ 1. Een pleegzorgverlof wordt toegekend aan de magistraat die is aangesteld als pleegouder voor de vervulling van de verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van een of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
De duur van het verlof mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden.
Het pleegzorgverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen opvangverlof met toepassing van artikel 331/28 dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind. § 2. Onder pleeggezin moet worden verstaan, het gezin van de persoon of van de personen die als pleegouder werd(en) aangesteld in de zin van paragraaf 1, eerste lid.
De plaatsing omvat alle vormen van plaatsing in het gezin waartoe kan worden besloten in het kader van een pleegzorgmaatregel, zowel de plaatsing van minderjarige personen, als de plaatsing van personen met een handicap. § 3. De soorten verplichtingen, opdrachten en situaties waarvoor het pleegzorgverlof geldt, hebben betrekking op de volgende gebeurtenissen die specifiek verband houden met de pleegzorgsituatie en waarbij de tussenkomst van de magistraat vereist is, en dit voor zover dit niet kan plaatsvinden buiten de diensturen: 1° alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;2° contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of met derden die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;3° contacten met de dienst voor pleegzorg. In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op verlof slechts voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk verlof noodzakelijk is. § 4. De magistraat die gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, is ertoe gehouden de korpschef hiervan ten minste twee weken op voorhand te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de korpschef zo spoedig mogelijk verwittigen.
Om het verlof te kunnen genieten moet de magistraat het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van de officiële aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde instellingen.
Op verzoek van de korpschef, levert de magistraat aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid rechtvaardigen.
Het verlof wordt genomen in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst."
Art. 42.In dezelfde afdeling VI wordt een artikel 331/30 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/30.§ 1. Onverminderd artikel 331/29, heeft de magistraat die is aangesteld als pleegouder en die naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum negen weken.
Indien de magistraat ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
Het pleegouderverlof van negen weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen: met een week vanaf 1 januari 2025, en met twee weken vanaf 1 januari 2027.
Het derde lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het derde lid onderling tussen hen verdeeld. § 2. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de magistraat in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
De magistraat die het verlof wenst te genieten deelt aan de korpschef de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens een maand voor de aanvang van het verlof, tenzij de korpschef op verzoek van de magistraat een kortere termijn aanvaardt.
De magistraat dient, ten laatste bij de aanvang van het pleegouderverlof, de volgende documenten voor te leggen: 1° de documenten ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan;2° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling vastlegt van de bijkomende weken pleegouderverlof tussen de twee pleegouders of de toewijzing van deze weken aan de enige pleegouder die van dit verlof gebruik maakt.Deze verklaring op eer is enkel nodig als het pleeggezin bestaat uit twee pleegouders.
Het verlof wordt genomen in onderling overleg met de korpschef en met inachtneming van de behoeften van de dienst. § 3. De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste negen punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd in het geval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen in het kader van langdurige pleegzorg.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof met toepassing van artikel 331/28 dat de magistraat reeds heeft genoten voor hetzelfde kind."
Art. 43.In dezelfde afdeling VI wordt een artikel 331/31 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/31.Het adoptieverlof, het opvangverlof, het pleegzorgverlof en het pleegouderverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit."
Art. 44.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling VII ingevoegd, luidende "Verlof wegens ziekte".
Art. 45.In afdeling VII, ingevoegd bij artikel 44, wordt een onderafdeling I ingevoegd, luidende "Algemene bepalingen".
Art. 46.In onderafdeling I, ingevoegd bij artikel 45, wordt een artikel 331/32 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/32.§ 1. De magistraat, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, is verplicht de korpschef hiervan onmiddellijk op de hoogte te brengen.
Voor een afwezigheid wegens ziekte of ongeval die langer duurt dan drie werkdagen, dient de magistraat zo snel mogelijk een geneeskundig getuigschrift in bij het Bestuur van de medische expertise zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 1 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten2 houdende regeling van het Bestuur voor medische expertise. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de ziekte, de waarschijnlijke duur ervan, de verblijfplaats van de magistraat en of deze zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven. § 2. De magistraat die wegens ziekte of ongeval afwezig is, staat onder het geneeskundig toezicht van het Bestuur van de medische expertise zoals bedoeld in paragraaf 1, overeenkomstig de artikelen 331/34 tot 331/36.
Het Bestuur van de medische expertise wordt aangewezen om de controle uit te voeren op de afwezigheden ten gevolge van ziekte of ongeval."
Art. 47.In dezelfde onderafdeling I wordt een artikel 331/33 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/33.§ 1. De afwezigheid wegens ziekte of ongeval wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Indien de magistraat nalaat een geneeskundig getuigschrift in te dienen bij het Bestuur van de medische expertise overeenkomstig artikel 331/32, § 1, tweede lid, dan bevindt hij zich van rechtswege in non-activiteit. § 2. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de deeltijdse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar bedoeld in afdeling IX. De magistraat blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde met toelagen en premies ontvangen."
Art. 48.In dezelfde onderafdeling I wordt een artikel 331/34 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/34.§ 1. De magistraat is verplicht de arts die aangeduid is door het Bestuur van de medische expertise en die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/1999 pub. 13/07/1999 numac 1999012524 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de controlegeneeskunde type wet prom. 13/06/1999 pub. 23/11/1999 numac 1999015206 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdend instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, en administratieve schikking houdende de modaliteiten van toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, gedaan te Brussel op 9 september 1996 (2) sluiten betreffende de controlegeneeskunde, hierna de controlearts genoemd, te ontvangen of in te gaan op de oproep om zich aan te melden bij de controlearts. De magistraat kan het medisch onderzoek niet weigeren.
De controle van de magistraat kan gebeuren op vraag van de korpschef of op initiatief van het Bestuur van de medische expertise.
De controle van de magistraat kan gebeuren vanaf de eerste dag van de afwezigheid en tijdens de volledige periode van de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval.
Het medisch onderzoek vindt plaats in de woon- of verblijfplaats van de magistraat. Wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, oordeelt dat de gezondheidstoestand van de magistraat hem toelaat zich naar een andere plaats te begeven, dan kan de magistraat ook worden opgeroepen door het Bestuur van de medische expertise om zich voor een onderzoek aan te melden bij de controlearts. Wanneer de controlearts de magistraat niet aantreft op de aangegeven woon- of verblijfplaats, dan laat hij een bericht achter. Behoudens wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift aan de magistraat heeft afgeleverd, oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet de magistraat zich op het vermelde uur aanmelden bij de controlearts.
Wanneer de magistraat zich niet naar een andere plaats mag begeven, maar op het ogenblik van de controle afwezig was, wegens redenen van overmacht, brengt hij de controlearts onmiddellijk hiervan op de hoogte, zodat een nieuwe controle kan plaatshebben.
De magistraat die het medisch onderzoek weigert of die het de controlearts onmogelijk maakt om het medisch onderzoek uit te voeren, wordt van rechtswege in non-activiteit geplaatst. § 2. De controlearts gaat na of de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval gerechtvaardigd is en kan daarbij hoogstens constateren dat: 1° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is;2° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is voor een kortere periode dan vermeld werd in het geneeskundig getuigschrift;3° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch ongerechtvaardigd is. De controlearts oefent zijn opdracht uit overeenkomstig artikel 3 van de wet van 13 juni 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/1999 pub. 13/07/1999 numac 1999012524 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de controlegeneeskunde type wet prom. 13/06/1999 pub. 23/11/1999 numac 1999015206 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdend instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, en administratieve schikking houdende de modaliteiten van toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, gedaan te Brussel op 9 september 1996 (2) sluiten betreffende de controlegeneeskunde.
De controlearts overhandigt onmiddellijk, eventueel na raadpleging van diegene die het in artikel 331/32, § 1, tweede lid, bedoelde geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, zijn bevindingen schriftelijk aan de magistraat. Indien de magistraat op dat ogenblik kenbaar maakt dat hij niet akkoord gaat met de bevindingen van de controlearts, wordt dit door deze laatste vermeld op voornoemd geschrift.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, gaat de ambtshervatting in respectievelijk op de door de controlearts vastgestelde datum of, onverminderd artikel 331/35, op de eerste dag volgend op het onderzoek.
Wanneer de magistraat een dag afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval en geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts oordeelt na medisch onderzoek dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval niet gerechtvaardigd is, dan bevindt de magistraat zich van rechtswege in non-activiteit.
Niettemin kan de magistraat opteren voor het gebruik van een dag jaarlijks vakantieverlof met akkoord van de korpschef, per afwezigheid van een dag waarvoor de magistraat geen arts geraadpleegd heeft wanneer de controlearts geoordeeld heeft dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval ongerechtvaardigd is."
Art. 49.In dezelfde onderafdeling I wordt een artikel 331/35 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/35.Binnen twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen door de controlearts, kan de meest belanghebbende partij met het oog op het beslechten van het medische geschil en in onderling akkoord een arts-scheidsrechter aanwijzen. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan de meest belanghebbende partij met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/1999 pub. 13/07/1999 numac 1999012524 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de controlegeneeskunde type wet prom. 13/06/1999 pub. 23/11/1999 numac 1999015206 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdend instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, en administratieve schikking houdende de modaliteiten van toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, gedaan te Brussel op 9 september 1996 (2) sluiten betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
Het Bestuur van de medische expertise kan de controlearts en de magistraat kan diegene die hem het geneeskundig getuigschrift overhandigd heeft, uitdrukkelijk machtiging geven om de arts-scheidsrechter aan te wijzen.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.
Indien de arts-scheidsrechter een negatieve beslissing neemt, wordt de periode tussen de datum van ambtshervatting bepaald door de controlearts en de datum van de beslissing van de arts-scheidsrechter, omgezet in non-activiteit.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de magistraat, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts op de hoogte van zijn beslissing. Het Bestuur van de medische expertise en de magistraat worden schriftelijk verwittigd bij een aangetekende zending en wanneer ze elektronisch gebeurt, via een gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van artikel 3.37. van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG."
Art. 50.In dezelfde onderafdeling I wordt een artikel 331/36 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/36.Wanneer de magistraat tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval in het buitenland wil verblijven, moet hij hiervoor voorafgaand de toestemming krijgen van het Bestuur van de medische expertise. De magistraat dient een met redenen omklede aanbeveling van zijn behandelend arts voor te leggen waaruit blijkt dat het verblijf in het buitenland de genezing en/of de behandeling niet in gevaar brengt. De arts vermeldt eveneens de begin- en einddatum van de aangevraagde verblijfperiode in het buitenland."
Art. 51.In dezelfde onderafdeling I wordt een artikel 331/37 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/37.Tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval heeft een magistraat de mogelijkheid met het oog op zijn ambtshervatting om deel te nemen aan opleidingsactiviteiten en aan activiteiten in het kader van terug-naar-werkbegeleiding."
Art. 52.In dezelfde onderafdeling I wordt een artikel 331/38 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/38.Het Bestuur van de medische expertise wordt belast met de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.
De controle gebeurt volgens de nadere regels bepaald in artikel 331/34, § 1 en § 2, eerste tot derde lid.
Artikel 331/36 is van toepassing."
Art. 53.In afdeling VII, ingevoegd bij artikel 44, wordt een onderafdeling II ingevoegd, luidende "Verminderde prestaties wegens medische redenen".
Art. 54.In onderafdeling II, ingevoegd bij artikel 53, wordt een artikel 331/39 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/39.De magistraat kan vragen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens medische redenen uit te oefenen: 1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid, verhinderd is zijn ambt voltijds uit te oefenen na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;3° wanneer hij als persoon met een handicap verhinderd is voltijds zijn ambt uit te oefenen als gevolg van zijn handicap;onder "persoon met een handicap" wordt verstaan de persoon bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 6 oktober 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten1 houdende diverse maatregelen met betrekking tot de vergelijkende aanwervingsselectie en met betrekking tot de stage.
De beoordeling van de medische toestand van de magistraat en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen gebeurt door een arts van het Bestuur van de medische expertise bedoeld in artikel 331/32, § 1, tweede lid.
In afwijking van het eerste lid, 1°, kan de magistraat eveneens vragen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens medische redenen uit te oefenen wanneer hij na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen zijn ambt minder dan tien werkdagen heeft hervat."
Art. 55.In dezelfde onderafdeling II wordt een artikel 331/40 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/40.§ 1. De magistraat bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 40 %, 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum vier maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegekend voor een periode van een maand, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise uitdrukkelijk beslist om meerdere aansluitende maanden toe te staan.
De verlengingen mogen worden toegekend indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de magistraat dit wettigt en op voorwaarde dat de maximumduur van vier maanden nog niet wordt overschreden. Artikel 331/42 is van toepassing. § 2. De magistraat bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum vierentwintig maanden, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegekend voor ten hoogste vierentwintig maanden, indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de magistraat dit wettigt. Artikel 331/42 is van toepassing. § 3. De magistraat bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 3°, kan zijn ambt opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een periode van maximum vierentwintig maanden, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegekend voor ten hoogste vierentwintig maanden, indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de magistraat dit wettigt. Artikel 331/42 is van toepassing. § 4. Bij elk onderzoek oordeelt de arts van het Bestuur van de medische expertise of de magistraat geschikt is om een bepaald arbeidspercentage van zijn normale prestaties te leveren.
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties wegens medische redenen kan de magistraat, bedoeld in de paragrafen 2 en 3, een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij het Bestuur van de medische expertise met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel. § 5. De verminderde prestaties bedoeld in paragraaf 1, worden elke dag verricht, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise er uitdrukkelijk anders over beslist.
De verminderde prestaties bedoeld in de paragrafen 2 en 3, worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, overeenkomstig het advies van de arts van het Bestuur van de medische expertise en in onderling overleg met de korpschef."
Art. 56.In dezelfde onderafdeling II wordt een artikel 331/41 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/41.§ 1. De afwezigheden van de magistraat tijdens deze periode van verminderde prestaties worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De magistraat bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 1°, 2° en 3°, geniet zijn wedde met toelagen en premies. § 2. De verminderde prestaties wegens medische redenen, bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 2° en 3°, worden opgeschort door: 1° de verloven in het kader van de moederschapsbescherming;2° het ouderschapsverlof;3° de deeltijdse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar;4° de zorgverloven. De machtiging om verminderde prestaties wegens medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte."
Art. 57.In dezelfde onderafdeling II wordt een artikel 331/42 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/42.§ 1. De magistraat die verminderde prestaties wegens medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van het Bestuur van de medische expertise ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de verminderde prestaties.
De magistraat bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 1°, dient een voorstel tot planning van de verminderde prestaties wegens medische redenen opgesteld door zijn behandelend arts voor te leggen. In het voorstel vermeldt de behandelend arts de vermoedelijke datum van de volledige ambtshervatting en de progressiviteit van de verminderde prestaties. Bij ontstentenis van het progressief karakter van de verminderde prestaties vermeldt de behandelend arts de medische reden hiervan.
De magistraat bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 2° en 3°, dient een recent omstandig geneeskundig verslag opgesteld door een arts-specialist voor te leggen. In dit verslag vermeldt de arts-specialist de vermoedelijke aanvangsdatum van de verminderde prestaties en het voorgestelde arbeidspercentage, alsook de medische redenen die dit arbeidspercentage verantwoorden. § 2. De arts van het Bestuur van de medische expertise spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de magistraat om zijn ambt ten belope van een arbeidspercentage bedoeld in artikel 331/40 van de normale prestaties weer op te nemen. Deze overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelend arts bedoeld in paragraaf 1, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan de magistraat. § 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van het Bestuur van de medische expertise in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties wegens medische redenen bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, kan de magistraat, in onderling akkoord met het Bestuur van de medische expertise, een arts-scheidsrechter aanwijzen binnen de twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen met het oog op het beslechten van het medisch geschil. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan de magistraat met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/1999 pub. 13/07/1999 numac 1999012524 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de controlegeneeskunde type wet prom. 13/06/1999 pub. 23/11/1999 numac 1999015206 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdend instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, en administratieve schikking houdende de modaliteiten van toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili, gedaan te Brussel op 9 september 1996 (2) sluiten betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft onder het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de magistraat, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van het Bestuur van de medische expertise op de hoogte van zijn beslissing. Het Bestuur van de medische expertise en de magistraat worden onmiddellijk verwittigd door de arts-scheidsrechter bij aangetekende zending en wanneer ze elektronisch gebeurt, via een gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van artikel 3.37. van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG."
Art. 58.In dezelfde onderafdeling II wordt een artikel 331/43 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/43.Indien het Bestuur van de medische expertise van oordeel is dat een magistraat geschikt is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van een arbeidspercentage, bedoeld in artikel 331/40 van zijn normale prestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de korpschef.
De korpschef nodigt de magistraat uit om de uitoefening van zijn ambt terug op te nemen.
Indien de magistraat geen gevolg geeft aan deze vraag om de uitoefening van zijn ambt terug op te nemen, wordt hij van rechtswege in non-activiteit geplaatst."
Art. 59.In afdeling VII, ingevoegd bij artikel 44, wordt een onderafdeling III ingevoegd, luidende "Het re-integratietraject van een magistraat bij ziekte of ongeval".
Art. 60.In onderafdeling III, ingevoegd bij artikel 59, wordt een artikel 331/44 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/44.Deze onderafdeling beoogt de re-integratie te bevorderen van de magistraat die afwezig is wegens ziekte en ongeval met uitsluiting van de afwezigheden als gevolg van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk en een beroepsziekte.
Voor de toepassing van boek I, titel 4, hoofdstuk VI, van de Codex over het welzijn op het werk wordt de rol van de arts van het Bestuur van de medische expertise bedoeld in artikel 331/32, § 1, tweede lid, en zoals bepaald in dit hoofdstuk gelijkgesteld met de rol van de adviserend arts."
Art. 61.In dezelfde onderafdeling III wordt een artikel 331/45 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/45.§ 1. Ten laatste tien weken na de aanvang van de afwezigheidsperiode wegens ziekte of ongeval maakt de arts van het Bestuur van de medische expertise, op basis van het medisch dossier van de magistraat, een eerste inschatting van diens restcapaciteit op. § 2. De arts van het Bestuur van de medische expertise plaatst de magistraat op basis van de inschatting in één van de volgende vier categorieën: 1° categorie 1: er kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de magistraat uiterlijk tegen het einde van de zesde maand van de afwezigheid wegens ziekte spontaan zijn ambt opnieuw kan uitoefenen;2° categorie 2: een hervatting van de uitoefening van het ambt lijkt om medische redenen niet tot de mogelijkheden te behoren;3° categorie 3: een hervatting van de uitoefening van het ambt is voorlopig niet aan de orde, omdat de prioriteit dient uit te gaan naar de medische diagnose of de medische behandeling;4° categorie 4: een hervatting van de uitoefening van het ambt lijkt mogelijk te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk. § 3. De arts van het Bestuur van de medische expertise gaat niet tot de in de paragraaf 1 bedoelde inschatting over als de magistraat de preventieadviseur-arbeidsarts al verzocht heeft om een re-integratietraject op te starten zoals bedoeld in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, van de Codex over het welzijn op het werk."
Art. 62.In dezelfde onderafdeling III wordt een artikel 331/46 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/46.§ 1. In de volgende gevallen en mits de toestemming van de magistraat verwijst de arts van het Bestuur van de medische expertise de magistraat door naar de preventieadviseur-arbeidsarts met het oog op het onderzoek om een re-integratietraject op te kunnen starten zoals bedoeld in boek I, titel 4, hoofdstuk VI, van de Codex over het welzijn op het werk: 1° de magistraat is, op het moment van de in artikel 331/45 bedoelde inschatting, geplaatst in categorie 1.De magistraat is nog altijd afwezig wegens ziekte of ongeval na zes maanden en de arts van het Bestuur van de medische expertise maakt, op basis van het medisch dossier van de magistraat, een nieuwe inschatting dat een ambtshervatting mogelijk lijkt te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk; 2° de magistraat is, op het moment van de in artikel 331/45 bedoelde inschatting, geplaatst in categorie 3.De arts van het Bestuur van de medische expertise herevalueert om de twee maanden de situatie van de magistraat. Bij een dergelijke herevaluatie is gebleken dat voor de magistraat een ambtshervatting mogelijk lijkt te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk; 3° de magistraat wordt overeenkomstig artikel 331/45 in categorie 4 geplaatst. De arts van het Bestuur van de medische expertise consulteert de preventieadviseur-arbeidsarts zes maanden na doorverwijzing om de status te kennen. Indien een re-integratietraject werd opgestart, consulteert de arts van het Bestuur van de medische expertise om de drie maanden de preventieadviseur-arbeidsarts teneinde de actuele status te kennen. Indien op dat moment nog geen re-integratietraject werd opgestart, herevalueert de arts van het Bestuur van de medische expertise de situatie op basis van het dossier en beslist hij welke mogelijke stappen aangewezen zijn. § 2. Zodra de arts van het Bestuur van de medische expertise een kopie krijgt van het re-integratieplan overeenkomstig artikel I.4-74. van de Codex over het welzijn op het werk, gaat hij na of het uitvoeren van het re-integratieplan een einde maakt aan de arbeidsongeschiktheid.
Indien dit re-integratieplan verminderde prestaties wegens medische redenen inhoudt zoals bepaald in artikel 331/39, is de magistraat er niet toe gehouden om de toelating van de arts van het Bestuur van de medische expertise aan te vragen, maar gaat laatstgenoemde zelf na of het re-integratieplan overeenstemt met de voorwaarden voor de verminderde prestaties wegens medische redenen. In voorkomend geval beschrijft de arts van het Bestuur van de medische expertise de modaliteiten van zijn toelating.
De arts van het Bestuur van de medische expertise deelt zo spoedig mogelijk zijn bevindingen met betrekking tot de verminderde prestaties wegens medische redenen aan de preventieadviseur-arbeidsarts mee.
Als de arts van het Bestuur van de medische expertise geen reactie geeft binnen de drie weken na ontvangst van de kopie van het re-integratieplan, wordt er verondersteld dat de beslissing van de arts van het Bestuur van de medische expertise in verband met de verminderde prestaties wegens medische redenen positief is. § 3. In afwijking van paragraaf 1, verwijst de arts van het Bestuur van de medische expertise de magistraat niet door naar de preventieadviseur-arbeidsarts wanneer uit de inschatting bedoeld in artikel 331/45 blijkt dat de ambtshervatting mogelijk lijkt te zijn met aangepast werk onder de vorm van verminderde prestaties wegens medische redenen.
De arts van het Bestuur van de medische expertise nodigt de magistraat uit om zijn medische toestand en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen zoals bedoeld in artikel 331/39, eerste lid, 1°, te beoordelen. De artikelen 331/40, 331/41, 331/42, §§ 2 en 3, en 331/43 zijn van toepassing.
De arts van het Bestuur van de medische expertise bepaalt de aanvangsdatum en de duur van de machtiging tot verminderde prestaties wegens medische redenen met toepassing van artikel 331/40, § 1."
Art. 63.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling VIII ingevoegd, luidende "Zorgverloven".
Art. 64.In afdeling VIII, ingevoegd bij artikel 63, wordt een artikel 331/47 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/47.§ 1. De magistraat heeft recht op verlof voor het verstrekken van palliatieve zorg aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder palliatieve verzorging verstaan, elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand aan alsook verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
Worden als lid van het gezin beschouwd, elke persoon die met de magistraat samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten. § 3. De magistraat legt een attest voor afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat de magistraat zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld. § 4. Dit verlof geldt voor een periode van een maand en is tweemaal verlengbaar. Het kan voltijds of halftijds opgenomen worden."
Art. 65.In dezelfde afdeling VIII wordt een artikel 331/48 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/48.§ 1. De magistraat heeft recht op verlof voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ernstige ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het ernstig zieke lid van het gezin of familielid als dusdanig wordt beschouwd en waarvoor deze van mening is dat enige vorm van sociale, familiale of geestelijke hulp noodzakelijk is voor het herstel.
Worden als lid van het gezin beschouwd, elke persoon die met de magistraat samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten. § 3. De magistraat legt een attest voor afgeleverd door de behandelende geneesheer van het ernstig zieke lid van het gezin of familielid, en waaruit blijkt dat de magistraat zich bereid heeft verklaard de ernstig zieke persoon bij te staan of hem verzorging te verstrekken, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld. § 4. Dit verlof kan voltijds of halftijds worden opgenomen met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. Deze periodes mogen samen niet meer bedragen dan twaalf maanden per patiënt, vierentwintig maanden per patiënt indien ze halftijds worden opgenomen.
In geval van zware ziekte van een kind dat hoogstens zestien jaar oud is en van wie de magistraat uitsluitend of hoofdzakelijk de last draagt in de zin van artikel 1 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten0 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, wordt, wanneer de magistraat alleenstaand is, de maximumperiode bedoeld in het eerste lid verdubbeld.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan de magistraat die uitsluitend en effectief samenwoont met een of meerdere van zijn kinderen. De magistraat levert hiervoor het bewijs van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat hij op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen."
Art. 66.In dezelfde afdeling VIII wordt een artikel 331/49 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/49.§ 1. De magistraat heeft recht op verlof voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of het verstrekken van verzorging noodzakelijk is.
De door paragraaf 1 geboden mogelijkheid staat open voor: - de magistraat die verwant is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont; - de magistraat die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding. § 3. De magistraat legt een attest voor afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, en waaruit blijkt dat de magistraat zich bereid heeft verklaard het zwaar ziek kind bij te staan of hem verzorging te verstrekken zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld. § 4. Dit verlof geldt voor een periode van een week en is eenmaal verlengbaar."
Art. 67.In dezelfde afdeling VIII wordt een artikel 331/50 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/50.De magistraat die een van de verloven bepaald in deze afdeling wenst op te nemen brengt zijn korpschef hiervan minstens zeven dagen op voorhand op de hoogte, tenzij het een onvoorziene gebeurtenis betreft, in welk geval van deze termijn kan worden afgeweken.
Voor iedere verlenging dient de magistraat dezelfde procedure te volgen en het (de) vereiste attest(en) in te dienen.
De verloven bepaald in deze afdeling worden met dienstactiviteit gelijkgesteld en zijn onbezoldigd.
De magistraat die een zorgverlof geniet in toepassing van deze afdeling, ontvangt van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening de uitkering die wordt toegekend aan de personeelsleden van het openbaar ambt.
De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag van de uitkering en de procedure."
Art. 68.In hoofdstuk IV, gewijzigd bij artikel 3, wordt een afdeling IX ingevoegd, luidende "Deeltijds uitoefenen van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar".
Art. 69.In afdeling IX van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 68, wordt een artikel 331/51 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/51.§ 1. Het recht om vanaf de leeftijd van zestig jaar deeltijds het ambt uit te oefenen, staat open voor magistraten van of bij het Hof van Cassatie. Het recht om vanaf de leeftijd van zevenenvijftig jaar deeltijds hun ambt deeltijds uit te oefenen, staat open voor magistraten van de andere rechtscolleges en parketten.
Om gebruik te kunnen maken van het recht op deeltijdse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar dient de magistraat aan de volgende cumulatieve voorwaarden te voldoen: 1° geen korpschef, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur of afdelingsauditeur zijn;2° beschikken over een beroepsloopbaan waarvan minstens vijftien jaar het ambt van magistraat te hebben uitgeoefend. Deze deeltijdse uitoefening van het ambt kan gebeuren ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van een voltijdse uitoefening van het ambt. § 2. De magistraat die gebruik wenst te maken van het recht op deeltijdse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar dient daartoe bij de korpschef een aanvraag in.
Hij doet dit minstens zes maanden voor de aanvang van de periode, tenzij de korpschef op verzoek van de magistraat een kortere termijn aanvaardt.
De aanvraag van het verlof bevat de wensen van de magistraat rond de dagen waarop hij in verlof is. Onder "deeltijdse uitoefening van het ambt" wordt een arbeidsregeling verstaan waarbij de magistraat in de loop van een maand het gedeelte van de prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan de voltijdse uitoefening van zijn ambt. De verdeling van de prestaties geschiedt in volledige of halve dagen.
De korpschef kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de behoeften van de dienst.
In functie van de behoeften van de dienst of op vraag van de magistraat kan de werkkalender door de korpschef worden aangepast.
Deze laatste brengt de magistraat twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord. § 3. De onverenigbaarheden bedoeld in de artikelen 292 tot 300 blijven van toepassing tijdens de periode dat de magistraat in het kader van de deeltijdse ambtsuitoefening geen prestaties dient te verrichten. § 4. De benoeming of aanwijzing in een andere functie binnen de rechterlijke orde maakt van rechtswege een einde aan de machtiging om zijn ambt deeltijds uit te oefenen."
Art. 70.In dezelfde afdeling IX wordt een artikel 331/52 ingevoegd, luidende: "
Art. 331/52.§ 1. De periode van deeltijdse uitoefening van het ambt neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
De magistraat kan een einde maken aan het verlof of van stelsel bedoeld in artikel 331/51, § 1, derde lid, veranderen, mits hij daarvan de korpschef drie maanden van tevoren op de hoogte van brengt, tenzij de korpschef op verzoek van de belanghebbende een kortere termijn aanvaardt. In dit geval kan de magistraat geen nieuwe aanvraag meer indienen voor het stelsel van deeltijdse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar of van stelsel bedoeld in artikel 331/51, § 1, derde lid, veranderen. § 2. Tijdens de periode van het verlof voor deeltijdse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar kan de magistraat niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke redenen dan ook uit te oefenen.
Het verlof voor deelse uitoefening van het ambt vanaf zevenenvijftig of zestig jaar wordt van rechtswege opgeschort wanneer de magistraat één van de volgende verloven geniet: 1° ouderschapsverlof;2° adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;3° zorgverlof teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid. § 3. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De magistraat ontvangt zijn maandelijkse wedde met toelagen en premies die gelijk is aan 50 %, 60 % of 80 % van zijn voltijdse wedde aangevuld met de premie zoals ze van toepassing is voor de personeelsleden van het openbaar ambt. § 4. Voor de magistraten die dit verlof wordt toegekend, kan in een vervanging voorzien worden door middel van een benoeming en, in voorkomend geval, een aanwijzing in overtal telkens de cumulatie van deze verloven leidt tot een voltijdse invulling van het ambt."
Art. 71.Artikel 331bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/1997 pub. 11/09/1997 numac 1997009532 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 30 en 34 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, inzake de hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden type wet prom. 17/02/1997 pub. 11/08/1998 numac 1998015084 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Akkoord, gesloten door wisseling van brieven, gedagtekend te Brussel op 9 februari en 13 februari 1995, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België, betreffende het statuut van de Belgische verbindingsambtenaren bij de te Den Haag gevestigde Europol Drugs Eenheid sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2021, wordt opgeheven.
Art. 72.In deel II, boek II, titel II, van het hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk IVbis, dat artikel 332 bevat, ingevoegd, luidende "Afwezigheden en verloven van het gerechtspersoneel, van de rechters en raadsheren in sociale zaken en de rechters in ondernemingszaken".
Art. 73.Artikel 332 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "
Art. 332.Een referendaris, een parketjurist, een criminoloog, een lid van de griffie, een lid van het parketsecretariaat en, in voorkomend geval, het gerechtspersoneel van niveau A van de steundiensten, mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.
De raadsheer in sociale zaken, de rechter in sociale zaken en de rechter in ondernemingszaken stellen de eerste voorzitter van het arbeidshof, respectievelijk de voorzitter van de arbeidsrechtbank, respectievelijk de voorzitter van de ondernemingsrechtbank onverwijld in kennis van hun afwezigheden wanneer deze afwezigheden een invloed kunnen hebben op de goede werking van het hof of de rechtbank."
Art. 74.Artikel 332bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/05/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003012223 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet houdende diverse bepalingen betreffende de sociale verkiezingen type wet prom. 03/05/2003 pub. 20/06/2003 numac 2003012246 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser sluiten en gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, wordt opgeheven.
Art. 75.Artikel 333 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 76.In artikel 357, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 25/08/2001 numac 2001009446 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van artikel 357 van het Gerechtelijk Wetboek type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten type wet prom. 15/06/2001 pub. 29/06/2001 numac 2001009457 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek ten- einde de indeling van de vredegerechten in klassen af te schaffen en de wedde van sommige hoofdgriffiers en hoofdsecretarissen van parketten aan te passen sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden "Aan de substituut-procureurs des Konings" vervangen door de woorden "Aan de magistraten van het parket van de procureurs des Konings" en wordt het woord "premie" vervangen door het woord "toelage"; 2° in het eerste lid, wordt de zin "De eerste substituut-procureurs des Konings verkrijgen onder dezelfde voorwaarden een premie van 117,75 EUR." opgeheven; 3° in het eerste lid, derde zin, wordt het woord "premie" vervangen door het woord "toelage"; 4° het derde, het vierde en het vijfde lid worden vervangen als volgt: "Het maximumbedrag van de toelagen op jaarbasis mag niet hoger zijn dan 4.239 euro. De toelagen kunnen niet gecumuleerd worden met de toelage voor onregelmatige prestaties zoals bedoeld in artikel 47 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten3 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt."
Art. 77.Artikel 379quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1997 pub. 13/08/1997 numac 1997009638 bron ministerie van justitie Wet houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep type wet prom. 09/07/1997 pub. 01/01/1998 numac 1997009637 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 259bis van het Gerechtelijk Wetboek en 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van magistraten sluiten en gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, wordt aangevuld met de woorden "en aan de in rust gestelde leden van de parketten bij deze hoven en rechtbanken die overeenkomstig artikel 149 werden opgedragen het ambt van openbaar ministerie bij het hof van assisen uit te oefenen".
HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepaling
Art. 78.De wachttoelage bedoeld in de artikelen 259octies en 357, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet, is van toepassing op de wachtdiensten die geleverd worden vanaf 1 april 2024.
HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding
Art. 79.Met uitzondering van de artikelen 1, 2, 76, 77, 78 en dit artikel, treedt deze wet in werking op 1 januari 2025.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 12 mei 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, P. VAN TIGCHELT _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: nr 55- 3812 (2023/2024) Integraal verslag : 2 mei 2024