gepubliceerd op 17 januari 2014
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen
26 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel de regels vast te stellen voor de verdeling van het globaal budget voor het Rijk voor de financiering van de werkingskosten van de ziekenhuizen voor het jaar 2013, ondertekend op 16 januari 2013.
Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, met uitzondering van het voorbehoud aangaande de retroactiviteit van een aantal bepalingen uit dit ontwerp, waarvan een aantal op 1 januari 2013 en een andere die van toepassing is op de herzieningen van financieringsdienstjaar 2009, die nog niet werden opgestart.
Sta mij toe om u, wat betreft de maatregelen die van kracht worden op 1 januari 2013, eerst en vooral te informeren dat die maatregelen reeds een aantal maanden, en op verschillende manieren, werden aangekondigd aan de ziekenhuissector : - de ziekenhuissector is vertegenwoordigd in de Algemene raad en het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het RIZIV waar, uiterlijk op de derde maandag van oktober van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar (in dit geval het jaar 2012), de Algemene raad de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling goedkeurt van de verzekering voor geneeskundige verzorging, en de globale begrotingen voorstelt van de financiële middelen voor de verstrekkingen of groepen van verstrekkingen waarop dat systeem van toepassing is; - vervolgens door toedoen van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (NRZV), afdeling financiering, een orgaan dat verplicht een advies moet geven over de wijzigingen in de financiering van de ziekenhuizen, waaraan een aantal adviezen werden gevraagd over de wijzigingen die moeten worden aangebracht aan het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, waarvan de belangrijkste dateert van 11 december 2012; - en aan de hand van de budgetten van financiële middelen die twee maal per jaar worden berekend, op 1 januari en op 1 juli, en meegedeeld aan de ziekenhuizen om hen in staat te stellen om de opnamedagen en de hospitalisatiedagen te factureren. Die kennisgeving gaat vergezeld van een bijgevoegde nota die alle wijzigingen toelicht die werden aangebracht aan de berekeningen.
Bovendien, aangezien het budget van financiële middelen de periode dekt van 1 juli van het jaar t tot 30 juni van het jaar t+1, worden de aanpassingen of wijzigingen aan bestaande regels algemeen van toepassing op 1 juli van elk jaar. Wat het budget betreft, daarentegen, primeert de annualiteit van de budgetten, en het globaal budget van de ziekenhuizen wordt vastgesteld per kalenderjaar.
Wanneer er dus bijkomende financiële middelen worden toegevoegd aan het budget van de ziekenhuizen, gebeurt dat vanaf 1 januari, maar de verdelingsmodaliteiten vragen tijd om te worden uitgewerkt en vertaald in wettelijke regels, wat pas kan gebeuren na 1 januari.
Dat is hier het geval voor artikels 1, 8, 10, 11 en 13 van het ontwerpbesluit waar er bijkomende budgetten werden ingeschreven in het globaal budget 2013 van de ziekenhuizen.
Het is de bedoeling om de continuïteit van de werking van de ziekenhuizen van het rijk te verzekeren. De toepassing van het principe van niet-retroactiviteit dreigt juridische onzekerheid met zich mee te brengen voor de ziekenhuizen die reeds provisioneel gefinancierd werden op basis van de financieringsmodaliteiten die in dit ontwerp beschreven staan. Bijgevolg werd de retroactiviteit van het ontwerp behouden.
Wat betreft de tweede retroactieve inwerkingtreding, werd op 11 december 2012, via de NRZV, het advies gevraagd van de ziekenhuissector over de mogelijkheid om de herziening van het percentage van 21 % te schrappen, dat kan worden aangepast in functie van de facturatietermijn van de ziekenhuizen. Dat zou een stimulans kunnen zijn voor een snellere facturatie van de ziekenhuizen, en zou ervoor kunnen zorgen dat er meer gebruik wordt gemaakt van elektronische facturatie.
De NRZV heeft in zijn advies van 14 maart 2013 geantwoord dat hij eveneens van mening is dat het niet meer opportuun is, rekening houdend met de zware inspanningen voor een miniem resultaat, om het percentage van 21 % te herzien.
De herzieningen doen zich altijd voor na het financieringsjaar, wanneer de administratie beschikt over alle gegevens die nodig zijn om die herzieningen uit te voeren.
De herzieningen die momenteel bezig zijn, zijn die voor boekjaren 2007 en 2008. De sector is daar perfect van op de hoogte.
De herzieningen voor boekjaar 2009 zullen niet van start gaan vóór 2014. Dat is waarom er werd voorzien om dat element van een herzieningsoefening die nog niet werd aangevat, te schrappen. Bijgevolg werd de retroactiviteit van het ontwerp behouden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
Raad van State afdeling Wetgeving Advies 54.432/3 van 4 december 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen' Op 6 november 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Volksgezondheid verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 26 november 2013. De kamer was samengesteld uit Jan Smets, staatsraad, voorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Kaat Leus, staatsraden, Jan Velaers en Johan Put, assessoren, en Annemie Goossens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Tim Corthaut, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 december 2013. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2.1. Het voor advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe een aantal uiteenlopende wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 25 april 2002 `betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'. 2.2. Artikel 1 van het ontwerp voorziet in de vervanging van artikel 26bis, 5° en 6°, van het koninklijk besluit van 25 april 2002, teneinde met ingang van 1 januari 2013 te voorzien in een bijkomend budget van 15.962.609 euro voor afschrijvingen van de lasten voor herconditioneringswerken (onderdeel A1 van het ziekenhuisbudget). Voor de volgende twee jaren (2014 en 2015) zal de Koning een nieuw forfaitair bedrag bepalen.
Bij artikel 2 van het ontwerp wordt de opheffing beoogd van artikel 30, § 3, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 « vanaf de herziening van het boekjaar 2009 ». Op die wijze wordt de mogelijkheid geschrapt om het percentage P bedoeld in artikel 30, § 1, van hetzelfde besluit aan te passen aan de hand van de facturatietermijn van het ziekenhuis. Dat percentage P vormt één van de parameters voor de berekening van de kortetermijnkredietlasten (onderdeel A2).
Artikel 3 van het ontwerp strekt tot de vervanging van artikel 31, § 3, 2°, c), van het koninklijk besluit van 25 april 2002, teneinde voortaan ook de exploitatie van een « gamma knife »-apparaat en niet enkel van een lineaire versneller mogelijk te maken (onderdeel A3). 2.3. Bij artikel 4 van het ontwerp worden een aantal wijzigingen beoogd in artikel 42, § 1, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 met betrekking tot de bewerkingen voor het vaststellen van onderdeel B1.
Artikel 5 van het ontwerp voorziet in een nieuwe bepaling met betrekking tot de lineaire vermindering met 5 miljoen euro van onderdeel B1 voor alle ziekenhuizen.
De artikelen 6 en 7 van het ontwerp strekken tot wijziging van een aantal bepalingen van de artikelen 45 en 46 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 met betrekking tot het onderdeel B2, enerzijds inzake een regeling voor het in rekening brengen van de activiteit van het verplegend personeel waarbij voortaan « NRG-punten » (nursing related groups) worden gebruikt in plaats van de huidige « MVG-punten » (minimale verpleegkundige gegevens) en anderzijds inzake de financiering van operatiekwartieren. Voorts wordt een algemene correctiefactor voor de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis ingevoerd.
Bij artikel 8 van het ontwerp wordt de wijziging beoogd van artikel 63 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 met het oog op een verhoging van het budget voor pilootprojecten voor zowel de algemene ziekenhuizen als de psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 9 van het ontwerp voorziet in een bijkomend budget voor de functie `pediatrische liaison' (ontworpen artikel 64, § 8, van het koninklijk besluit van 25 april 2002). Bij artikel 10 van het ontwerp wordt een bijkomend budget ingevoerd voor de verlengde hospitalisatiestructuren voor patiënten die getroffen zijn door multiresistente tuberculose (ontworpen artikel 70 van het koninklijk besluit van 25 april 2002). Bij artikel 11 van het ontwerp wordt door een wijziging van artikel 73 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 voorzien in een bijzonder extra budget van 37 miljoen euro als (gedeeltelijke) compensatie voor de stijging van de pensioenkosten die wordt veroorzaakt door de wet van 24 oktober 2011 `tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen'. Al deze wijzigingen hebben betrekking op onderdeel B4 van het ziekenhuisbudget.
Met artikel 12 van het ontwerp wordt de wijziging beoogd van artikel 75 van het koninklijk besluit van 25 april 2002, die inhoudt dat ook voor 2013 geen herberekening wordt doorgevoerd van de parameters met betrekking tot onderdeel B5.
Artikel 13 van het ontwerp, dat een nieuw artikel 79undecies invoegt in het koninklijk besluit van 25 april 2002, voorziet met betrekking tot onderdeel B9 in een bijzondere compensatie van 1.295.000 euro voor de gestegen loonkosten door de inschaling van bepaalde zorgkundigen in de weddeschaal 1.35. 2.4. De artikelen 14 tot 16 van het ontwerp strekken tot het aanbrengen van wijzigingen in verscheidene bijlagen bij het koninklijk besluit van 25 april 2002. 2.5. Het te nemen besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2013, met uitzondering van de artikelen 1, 8, 10, 11 en 13, die in werking treden op (lees : uitwerking hebben met ingang van) 1 januari 2013 en artikel 7, 7°, dat in werking treedt op 1 januari 2014. 3. Het ontworpen besluit vindt rechtsgrond in artikel 105, § 1, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 `op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen'.Bij die wetsbepaling wordt de Koning gemachtigd om de voorwaarden en de regelen voor de vaststelling van het budget van financiële middelen en van de onderscheiden bestanddelen te bepalen.
Onderzoek van de tekst Aanhef 4. In het eerste lid van de aanhef schrijve men : « de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen ».Het gegeven dat het opschrift van deze wet is vervangen bij artikel 46 van de wet van 19 maart 2013 `houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I)' en dat daarbij de in dat opschrift verwerkte datum niet meer is overgenomen, neemt immers niet weg dat in een verwijzing naar een rechtsregel zowel de datum als het opschrift moeten worden opgenomen (1).
Artikel 13 5. Er moet in de inleidende zin van artikel 13 van het ontwerp worden verduidelijkt dat het ontworpen artikel 79undecies wordt ingevoegd in onderafdeling 14 (« Onderdeel B9 van het budget »), van hoofdstuk VI, afdeling II, van het koninklijk besluit van 25 april 2002. 6. Naar luid van het ontworpen artikel 79undecies, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 moet het attest dat de toekenning van de weddeschaal 1.35 aan zorgkundigen bevestigt, uiterlijk op 31 oktober 2013 worden bezorgd om de ervoor toegekende financiering te behouden op 1 januari 2014. Het is niet mogelijk om met terugwerkende kracht een uiterste termijn op te leggen wanneer niet vaststaat dat alle gegadigde ziekenhuizen die termijn hebben kunnen naleven. De uiterste termijn voor de bezorging van het attest moet dan ook worden aangepast en kan slechts enige tijd na de bekendmaking van het te nemen besluit verstrijken.
Artikel 17 7.1. Artikel 17 van het ontwerp bepaalt dat het te nemen besluit uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2013, met uitzondering van de artikelen 1, 8, 10, 11 en 13, die in werking treden op (lees : uitwerking hebben met ingang van) 1 januari 2013 en artikel 7, 7°, dat in werking treedt op 1 januari 2014.
Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is slechts onder bepaalde voorwaarden geoorloofd, namelijk ingeval er voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent, of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. Enkel indien de retroactiviteit van de betrokken bepalingen in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt.
De gemachtigde verklaarde in dat verband het volgende : « Le budget des moyens financiers couvre la période du 1er juillet année x au 30 juin année x+1.
C'est pourquoi les adaptations, modifications, nouvelles mesures sont applicables au 1er juillet.
Mais, en terme budgétaire, nous sommes soumis à l'annualité des budgets et le budget global des hôpitaux est fixé, chaque année donc, pour l'année civile. Donc, quand des moyens financiers supplémentaires sont ajoutés au budget des hôpitaux, les modalités de répartition de ces budgets sont exprimées en année civile, à partir du 1er janvier.
Ce qui est le cas pour les articles 1er, 8, 10, 11 et 13 du projet d'arrêté où des budgets supplémentaires ont été inscrits dans le budget global 2013 des hôpitaux. » Uit die toelichting kan worden afgeleid waarom in een aantal gevallen 1 januari wordt gekozen als datum van inwerkingtreding, veeleer dan 1 juli, maar daarmee wordt nog geen verantwoording verstrekt voor de terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 of 1 juli 2013. Die verantwoording zal alsnog moeten worden gegeven. Indien die niet voorhanden blijkt te zijn, moet worden afgezien van de terugwerkende kracht. 7.2. Overeenkomstig artikel 17 van het te nemen besluit heeft artikel 2 ervan uitwerking met ingang van 1 juli 2013, terwijl in artikel 2 zelf bepaald wordt dat artikel 30, § 3, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 wordt opgeheven « vanaf de herziening van het boekjaar 2009 ». De gemachtigde verstrekte de volgende uitleg : « Le paragraphe supprimé prévoit les modalités de révisions d'un élément. Ces révisions interviennent toujours après l'exercice de financement.
Actuellement, les révisions en cours sont celles relatives aux exercices 2007 et 2008. Les révisions concernant l'exercice 2009 ne commenceront pas avant 2014. C'est pourquoi, il a été prévu de supprimer cet élément dans une révision qui n'a pas encore démarré. » Het gegeven dat de op te heffen bepaling betrekking heeft op een aanpassing van een percentage naar boven of naar onder, naargelang van de gemiddelde facturatietermijn van het ziekenhuis gedurende het dienstjaar en dat die aanpassing eerst na het betrokken dienstjaar kan gebeuren, neemt niet weg dat ziekenhuizen rechtmatige verwachtingen kunnen koesteren omtrent de wijze waarop een dergelijke aanpassing zal worden toegepast op basis van hun gemiddelde facturatietermijn voor het betrokken dienstjaar. De uitleg van de gemachtigde volstaat bijgevolg niet om de terugwerkende kracht te verantwoorden. 7.3. Uit de artikelen 6 en 7, 1° tot 5°, van het ontwerp kan worden opgemaakt dat de nieuwe regeling met betrekking tot het in rekening brengen van de activiteit van het verplegend personeel op basis van NRG-punten pas vanaf 1 juli 2014 zal gelden of, in het geval van artikel 7, 5°, zelfs pas vanaf 1 juli 2015. De gemachtigde bevestigde dat artikel 17 van het ontwerp voor deze bepalingen verkeerdelijk voorziet in terugwerkende kracht tot 1 juli 2013 en op dit punt moet worden aangepast.
De griffier, Annemie Goossens.
De voorzitter, Jan Smets. _______ Nota (1) Zie Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling nr. 73.3, a), te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be).
26 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de gecoördineerde wet van 10 december 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, artikel 105, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen;
Gelet op de adviezen van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling Financiering, gegeven op 10 januari 2013, 14 maart 2013 en 16 mei 2013;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 augustus 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister voor Begroting, gegeven op 21 oktober 2013;
Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren, waarin besloten wordt dat een effectbeoordeling niet vereist is;
Gelet op het advies 54.432/3 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 26bis van het koninklijk besluit van 25 april 2002, betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, worden de bepalingen onder 5° en 6°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2012, vervangen als volgt : « 5° op 1 januari 2013 wordt een bijkomend bedrag van 15.962.609 euro verdeeld onder de ziekenhuizen naar rata van hun aantal erkende bedden.
Voor de vaststelling van het aantal erkende bedden wordt rekening gehouden met het aantal erkende bedden, zoals dit bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu op het ogenblik van de berekening gekend is.
Het aldus aan elk ziekenhuis toegekende bedrag is een forfait dat het betrokken ziekenhuis in staat moet stellen om de afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken die in 2013 voor de eerste keer afschrijfbaar zijn, te dekken.
Indien bij de jaarlijkse herziening van het budget van financiële middelen in 2013 blijkt dat de werkelijke afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken, die in 2013 voor de eerste keer afschrijfbaar zijn, hoger liggen dan het toegekende forfait, worden de werkelijke lasten in aanmerking genomen. In dat geval worden de afschrijvingslasten voor de betrokken herconditioneringswerken op werkelijke basis gedekt tot het einde van de afschrijving van die herconditioneringswerken.
Indien daarentegen bij de jaarlijkse herziening van het budget van financiële middelen in 2013 blijkt dat de werkelijke afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken, die in 2013 voor de eerste keer afschrijfbaar zijn, lager liggen dan het toegekende forfait, wordt het toegekende forfait behouden. 6° vanaf 1 januari 2014 en tot 31 december 2015 wordt elk jaar aan elk ziekenhuis een forfaitair bedrag, waarvan de modaliteiten door de Koning zullen bepaald worden, toegekend a rato van het aantal erkende bedden zoals gekend op het ogenblik van de berekening, teneinde de afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken te dekken die voor de eerste keer afschrijfbaar zijn tijdens elk van de betrokken jaren. Indien bij de jaarlijkse herziening van het budget van financiële middelen van de betrokken jaren (2014 of 2015) blijkt dat de werkelijke afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken, die voor de eerste keer afschrijfbaar zijn tijdens het herziene jaar, hoger liggen dan het toegekende forfait, worden de werkelijke lasten in aanmerking genomen.
In dat geval worden de afschrijvingslasten voor de betrokken herconditioneringswerken op werkelijke basis gedekt tot het einde van de afschrijving van die herconditioneringswerken.
Indien daarentegen bij de jaarlijkse herziening van het budget van financiële middelen van de betrokken jaren, 2014 of 2015, blijkt dat de werkelijke afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken, die voor de eerste keer afschrijfbaar zijn tijdens het herziene jaar, lager liggen dan het toegekende forfait, wordt het toegekende forfait behouden. 7° vanaf 1 januari 2016 worden de afschrijvingslasten voor herconditioneringswerken, die voor de eerste keer afschrijfbaar zijn tijdens het betrokken jaar, gedekt door het in punt 6° bedoelde forfait.».
Art. 2.In artikel 30 van hetzelfde besluit, wordt paragraaf 3, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2003, opgeheven vanaf de herziening van het boekjaar 2009.
Art. 3.In artikel 31, § 3, 2° van hetzelfde besluit, wordt de bepaling onder c), laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, vervangen als volgt : « c) de bestralingsapparatuur wordt gevaloriseerd ten bedrage van 90.000 euro, met dien verstande dat zij in exploitatie is en enkel mag bestaan uit een lineaire versneller of een `gamma knife' apparaat. ».
Art. 4.In artikel 42, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van de 1ste bewerking, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juni 2007, wordt vervangen als volgt : « 1e bewerking : het beschikbare nationale budget van elk van de in artikel 40 bedoelde groepen wordt gevormd door de som van de budgetten waarover de ziekenhuizen van elke groep beschikken de dag die het dienstjaar voorafgaat waarin het budget B1 vastgesteld werd, voor toepassing van de 8e bewerking, en dat na aftrek van de internaatkosten.»; 2° in de 3e bewerking, 4° Administratieve kosten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juni 2007, worden de woorden « (0,1 * J2) » vervangen door de woorden « (0,05 * J2) »;3° de 6e bewerking, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt vervangen als volgt : « 6e bewerking : de bedragen berekend overeenkomstig de derde bewerking worden voor elk ziekenhuis opgeteld.»; 4° de bepalingen onder de 8e bewerking, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 2006, worden vervangen als volgt : « 8e bewerking : 50 % van de na de 3e bewerking verkregen bedragen voor de bestanddelen algemene onkosten, onderhoud, verwarming en de administratieve kosten en 100 % van de na de 3e bewerking verkregen bedragen voor de bestanddelen was-linnen en voeding wordt aangepast door deze te delen door het aantal ligdagen, met inbegrip van de ligdagen heelkundige daghospitalisatie, gerealiseerd tijdens het referentiedienstjaar voor de berekening van de in artikel 46 bedoelde verantwoorde bedden en door ze te vermenigvuldigen met het aantal verantwoorde dagen berekend volgens de modaliteiten van bijlage 3 van dit besluit. Het verschil tussen de aldus verkregen bedragen en de bedragen verkregen na de derde bewerking komen in aanmerking voor 60 % vanaf het dienstjaar dat begint op 1 juli 2005. Het genoemde verschil wordt voor 100 % in aanmerking genomen vanaf het dienstjaar dat begint op 1 juli 2006. »; 5° de bepalingen onder de 9e bewerking, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 maart 2004, worden aangevuld met een lid, luidende : « Bij de uitkomst na de 9de bewerking worden de internaatkosten bijgeteld.».
Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een onderafdeling 4bis ingevoegd, luidende : « Onderafdeling 4bis. - Gemeenschappelijke bepalingen voor onderdeel B1 van de algemene en psychiatrische ziekenhuizen.
Art. 44bis.Vanaf 1 juli 2013 wordt onderdeel B1 van het budget van de financiële middelen van alle ziekenhuizen verminderd met een bedrag van 5 miljoen euro op jaarbasis.
De berekening gebeurt als volgt X = A/B * C waar : A = 5 miljoen euro;
B = som van de waarde van onderdeel B1 van elk ziekenhuis zoals betekend in het budget van de financiële middelen op 1 januari 2013;
C = waarde van onderdeel B1 van het ziekenhuis zoals betekend in het budget van de financiële middelen op 1 januari 2013. ».
Art. 6.In artikel 45, § 2 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De bedoelde parameters zijn die van : - artikel 46, § 2, 2°, c) : de reanimatie-verstrekkingen; - artikel 46, § 2, 2°, a) : de geneeskundige en heelkundige verstrekkingen en het aantal M.V.G.-punten; vanaf 1 juli 2014 worden de MVG-punten vervangen door NRG-punten waarvan de modaliteiten zullen worden bepaald door de Koning; - artikel 46, § 2, 2°, b) : de geneeskundige en heelkundige verstrekkingen en het aantal M.V.G.-punten; vanaf 1 juli 2014 worden de MVG-punten vervangen door NRG-punten waarvan de modaliteiten zullen worden bepaald door de Koning; - artikel 46, § 3, 2°, a) : de standaardtijden; - artikel 46, § 3, 2°, b) : de dringende geneeskundige verstrekkingen, de basispunten per 100 bedden en de MZG-registraties van de ten laste genomen patiënten in de spoedgevallendiensten; - artikel 46, § 3, 2°, c) : de geneeskundige verstrekkingen. ».
Art. 7.In artikel 46 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juni 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « 5° De NRG (nursing related groups) : classificatiesysteem bestemd om per zorgperiode de gehospitaliseerde patiënten onder te verdelen in homogene groepen.Deze classificatie is gebaseerd op een klinische coherentie van de verpleegkundige zorg, waaruit het inzetten van daarmee gepaard gaande middelen voortvloeit om kwaliteitsvolle zorg te verstrekken. »; 2° paragraaf 2, 2° Aanvullende financiering, a), 2°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2012 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Vanaf 1 juli 2014 worden de bijkomende punten onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van de NRG volgens de modaliteiten die door de Koning moeten worden bepaald.»; 3° paragraaf 2, 2° Aanvullende financiering, b), 2°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2012 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Vanaf 1 juli 2014 worden de bijkomende punten onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van de NRG volgens de modaliteiten die door de Koning moeten worden bepaald.»; 4° paragraaf 2, 2° Aanvullende financiering, c), c.2) tweede berekening, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2012 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Vanaf 1 juli 2014 worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen op basis van de NRG scores, waarvan de berekeningsmodaliteiten moeten worden bepaald door de Koning, en volgens oplopende scorewaarde.
Het aantal bijkomende punten per verantwoord bed wordt bepaald volgens de bovenstaande tabel en weerhouden ten belope van 40 % ». 5° paragraaf 2, 2° Aanvullende financiering, wordt aangevuld met een lid, luidende : « d) Vanaf 1 juli 2015 worden de berekeningsmodaliteiten van de bijkomende financiering voor de verantwoorde C-, D- en E-bedden met een intensief karakter bepaald door de Koning, wetende dat het aantal beschikbare punten wordt bepaald op basis van de NRG.»; 6° in § 3, 2°, a) voor het operatiekwartier, a.1) eerste berekening, tweede lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 mei 2006, wordt de tweede gedachtestreep beginnend met de woorden « - met 30 % voor de ziekenhuizen... » en eindigend met de woorden « stomatologische chirurgie; » opgeheven. 7° in paragraaf 3, 2°, a) voor het operatiekwartier, wordt a.2) tweede berekening : operatiezaal die permanent beschikbaar is, vervangen als volgt : « a.2) Tweede berekening : operatiezaal die permanent beschikbaar is : Bovenop de punten toegekend overeenkomstig punt a.1), worden per operatiezaal in heelkundige diensten die permanent beschikbaar worden gehouden 20 punten toegekend.
Voor het bepalen van het aantal operatiezalen die permanent beschikbaar worden gehouden, worden de hiernavolgende criteria toegepast.
Voor alle ziekenhuizen wordt een zaal toegekend als : - het ziekenhuis is opgenomen in de dringende medische hulpverlening; - het aantal zalen vastgesteld op basis van de eerste berekening minstens 5 bedraagt : - het ziekenhuis beschikt over een erkend globaal zorgprogramma « cardiale pathologie » B bestaande uit de deelprogramma's B1, B2 en B3 of een neurochirurgiedienst die tijdens het laatst gekende dienstjaar minstens 250 ingrepen heeft uitgevoerd, waarvan minstens 150 ingrepen vermeld in de voornoemde nomenclatuur met een waarde gelijk aan of hoger dan K400.
Een tweede bijkomende zaal wordt toegekend als bovendien : - het aantal zalen bepaald volgens de eerste berekening minstens 8 bedraagt; - het ziekenhuis, voor zover het niet in aanmerking kwam voor de toekenning van de eerste zaal, beschikt over een erkend globaal zorgprogramma « cardiale pathologie » B, bestaande uit de deelprogramma's B1, B2 en B3 of een neurochirurgiedienst, die tijdens het laatst gekende dienstjaar, minstens 250 heelkundige ingrepen heeft uitgevoerd, waarvan minstens 150 ingrepen vermeld in de voornoemde nomenclatuur met een waarde gelijk aan of hoger dan K400. »; 8° paragraaf 4, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juni 2003, wordt vervangen als volgt : « § 4.Het geheel van de punten dat aan elk ziekenhuis voor het personeel wordt toegekend overeenkomstig de §§ 2 en 3, wordt op de volgende wijze aangepast : a) Het aantal punten wordt gewijzigd om rekening te houden met de gemiddelde loonkost van elk ziekenhuis ten opzichte van de nationale gemiddelde loonkost. In dit geval, wordt de volgende formule toegepast : Aantal punten personeel x gemiddelde loonkost ziekenhuis/nationaal gemiddelde ziekenhuis b) de berekening van de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis en de nationale gemiddelde loonkost wordt vastgesteld op basis van de theoretische loonschalen waarbij rekening wordt gehouden met de volgende elementen : b.1) de loonschalen van de ondergeschikte openbare besturen op 1 november 1993, vermeerderd met 3,5 % voor de privé- sector en met 4,93 % voor de openbare sector overeenstemmend met elke graad of functie.
Volgende functies worden in aanmerking genomen : - Hoofd van het verpleegkundig departement; - Verpleegkundig diensthoofd (middenkader); - Hoofdverpleegkundige 1.78s; - Hoofdverpleegkundige 1.77; - Hoofdverpleegkundige 1.61; - Gegradueerd verpleegkundige (t.e.m. 2006)/bachelor (vanaf 2007) 1.77; - Gegradueerd verpleegkundige (t.e.m. 2006)/bachelor (vanaf 2007) 1.61; - Gegradueerd verpleegkundige (t.e.m. 2006)/bachelor (vanaf 2007) 1.55; - Gebrevetteerd (t.e.m. 1996)/gediplomeerd (vanaf 1997 t.e.m. 2008)/gegradueerd verpleegkundige HBO5 (vanaf 2009) 1.55; - Gebrevetteerd (t.e.m. 1996)/gediplomeerd (vanaf 1997 t.e.m. 2008)/gegradueerd verpleegkundige HBO5 (vanaf 2009) 1.43; - Ziekenhuisassistent 1.57; - Ziekenhuisassistent 1.40; - Paramedisch personeel 1.80; - Paramedicus A1; - Paramedicus A2; - Psycholoog in diensten A, K, T en/of IB; - Opvoeder A, K, T en/of IB; - Zorgkundige 1.35; - Zorgkundige 1.26; - Zorgkundige 1.22; - Personeel 54bis. b.2) het aantal VTE per functie.
Voor de functies die genieten van een weddenschaal met vlakke loopbaan, moet het totaal aantal voltijdse equivalenten van de functie worden opgesplitst om rekening te houden met de door de loonschaal voorziene verhogingen.
Het aantal in aanmerking genomen VTE voor de berekening van de gemiddelde looncorrectie wordt verkregen door de som van de basispunten, de bijkomende punten en de punten toegekend voor de plaatsen heelkundige daghospitalisatie, het personeel van het operatiekwartier, het personeel van de spoeddienst en het personeel van de sterilisatie te delen door 2,5 punten, waarbij een aantal VTE's dient te worden opgeteld dat overeenstemt met toegekende bijkomende financieringen in onderdeel B4 met artikel 74 en in onderdeel B7 met artikel 77, om de kost te financieren van het verschil in de normen aan verpleegkundig personeel en verzorgend personeel van toepassing op de universitaire en op de niet-universitaire bedden; b.3) de gemiddelde geldelijke anciënniteit voor iedere functie. De splitsing bedoeld in het vorig punt is ook hier van kracht.
Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te berekenen, moet met de volgende principes rekening worden gehouden : - indien nodig, moet de geldelijke anciënniteit van het personeelslid beperkt worden tot de maximale geldelijke anciënniteit waarin de loonschaal voorziet; - de geldelijke anciënniteit wordt berekend op basis van de anciënniteiten vastgesteld op 31 december van het laatst bekende dienstjaar, waarbij ook rekening wordt gehouden met het personeel dat tijdens het betrokken jaar is vertrokken; - Volgende berekeningsformule wordt toegepast : (? Geldelijke anciënniteit x VTE)/ ? VTE Eerst wordt het hoogst gekwalificeerd personeel en het personeel met de hoogste geldelijke anciënniteit in rekening gebracht. 4) de sociale lasten, rekening houdend met het effectieve geldelijke statuut van het personeel; b.5) de bezoldiging van de buitengewone prestaties berekend op basis van een apart gemiddeld percentage per ziekenhuis van de brutobezoldiging. Dit percentage wordt als volgt vastgesteld : - een aantal VTE's berekenen die door onderdeel B2 worden gefinancierd, hetzij het aantal punten toegekend voor het personeel gedeeld door 2,5; - een aantal VTE's berekenen voor bedden met intensief karakter door het aantal bedden met intensief karakter dat op basis van de MVG door middel van de ZIP-dagen is vastgesteld, met twee te vermenigvuldigen.
Dat aantal VTE's mag nooit lager dan 12 zijn; vanaf 1 juli 2014 zal een aantal VTE's voor de bedden met intensief karakter worden berekend op basis van de NRG waarvan de berekeningsmodaliteiten worden bepaald door de Koning. - een aantal VTE's berekenen voor de spoedgevallendienst door het aantal punten toegekend voor het personeel van die dienst door 2,5 te delen. Dat aantal VTE's mag nooit lager dan 6 zijn; - op basis van de reële kosten voor de bezoldiging van de buitengewone prestaties vastgesteld voor het laatst gekende dienstjaar, het reële percentage op nationaal vlak berekenen, van de kosten voor de bezoldiging van de buitengewone prestaties ten opzichte van het brutobedrag van de bezoldiging, en dat apart voor de intensieve zorg, de spoedgevallendienst en de andere ziekenhuisdiensten; - door elk van die percentages te wegen op basis van het relatieve gewicht van het personeel van elk van de op die manier bepaalde drie sectoren, voor al het personeel dat door onderdeel B2 wordt gefinancierd, verkrijgt men een gemiddeld percentage van het brutobedrag van de bezoldiging dat de kosten voor de bezoldiging van buitengewone prestaties in het betrokken ziekenhuis weergeeft; - het op die manier berekende percentage wordt toegepast om de bezoldigingen te berekenen van het gekwalificeerd personeel dat niet behoort tot de Directie Nursing en het middenkader.
Voor het personeel 54bis en zorgkundige wordt het percentage vastgesteld op 10 % van het percentage weerhouden voor het gekwalificeerd personeel. Voor het personeel 54bis en zorgkundige van de intensieve zorgen en de spoedgevallendiensten is dit percentage gelijk aan nul. ».
Art. 8.In artikel 63 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt vervangen door het volgend lid, luidend als volgt : « Binnen de perken van het budget dat op 1 januari 2013 is vastgesteld op 87.767.645 euro en op 1 juli 2013 is vastgesteld op 98.879.419 euro wordt het onderdeel B4 verhoogd met een forfaitair bedrag voor de algemene ziekenhuizen die deelnemen aan de realisatie van proefstudies. »; 2° paragraaf 2, eerste lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt vervangen als volgt : « Binnen de perken van het beschikbare budget dat op 1 januari 2013 is vastgesteld op 76.281.355 euro wordt het onderdeel B4 verhoogd met een forfaitair bedrag voor de ziekenhuizen die deelnemen aan de realisatie van proefstudies rond thematieken in verband met de geestelijke gezondheid. ».
Art. 9.Artikel 64 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2011, wordt aangevuld met een paragraaf 8, luidende : « § 8. Een budget van 246.000 euro (index 01/01/2013) wordt toegekend aan de ziekenhuizen die erkend zijn voor een functie pediatrische liaison, in de zin van het koninklijk besluit van 15 november 2010 houdende vaststelling van de normen waaraan de functie pediatrische liaison moet voldoen om te worden erkend. ».
Art. 10.In hetzelfde besluit wordt in de plaats van artikel 70, opgeheven bij het koninklijk besluit van 26 februari 2010, het als volgt luidende artikel 70 ingevoegd : «
Art. 70.Vanaf 1 januari 2013 wordt, met het oog op het opzetten van de verlengde hospitalisatiestructuren voor patiënten die getroffen zijn door multiresistente tuberculose, onderdeel B4 van de voor bedden met index L erkende ziekenhuizen en die een overeenkomst hebben ondertekend met de minister bevoegd voor volksgezondheid, verhoogd met een budget van 806.870 Euro.
Dit bedrag komt overeen met : - een zorgteam dat ervaring heeft in de behandeling van infectieziekten bestaande uit 6 verpleegkundigen, 3 zorgkundigen, 3 paramedici, één vierde VTE verpleegkundige-hygiënist en één vierde VTE geneesheer-hygiënist; - de aankoop van het specifieke materiaal dat noodzakelijk is voor de uitoefening van de opdracht, zoals het basismateriaal om gedurende één week in optimale veiligheidsomstandigheden de eerste drie patiënten te kunnen opvangen die een hoogst besmettelijke acute respiratoire pathologie vertonen die een hospitalisatie in ad hoc eenheden vereisen, en het materiaal noodzakelijk om routinematig de patiënten met multiresistente tuberculose te kunnen opereren. ».
Art. 11.artikel 73 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4. Voor het jaar 2012, voor de ziekenhuizen aangesloten bij het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO, wordt de verhoging van de pensioenbijdrage van het vastbenoemd personeel gecompenseerd op basis van het verschil tussen het basispercentage van de pensioenbijdrage, bepaald door artikel 18, 1) tot 2) van de wet van 24 oktober 2011, tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen, en het percentage van de pensioenbijdrage dat op 1 januari 2011 van toepassing was op de ziekenhuizen aangesloten bij de pensioenstelsels bedoeld in deze punten 1) tot 2). Dit verschil wordt toegepast op de reële salarismassa die dient als basis voor de basispensioenbijdrage die door de RSZPPO wordt medegedeeld.
Indien het totaal van de individuele compensaties bedoeld in vorig lid hoger is dan 6.505 duizenden euro (index 01/01/2012), dan wordt op de individuele compensaties een correctiefactor toegepast. Deze correctiefactor wordt verkregen door het hogergenoemd bedrag voor het jaar in kwestie te delen door de som van de individuele compensaties bedoeld in vorig lid.
Wat het private ziekenhuis betreft dat beschikt over statutair personeel dat ter beschikking is gesteld door een plaatselijke of provinciale overheidsdienst aangesloten bij het gesolidariseerd Pensioenfonds van de RSZPPO, kan de financiële tussenkomst bedoeld in de voorgaande leden worden toegekend, indien het formeel bewijs levert dat het effectief de financiële last van dit ter beschikking gesteld personeel draagt, en dit met inbegrip van de financiële last van de verhoging van de pensioenbijdrage bedoeld in het eerste lid.
Deze financiering wordt herzien in het kader van de herziening van het budget van de financiële middelen van het jaar 2012, op basis van de gegevens van de loonmassa van het jaar 2012 aangeleverd door de RSZPPO. § 5. Voor het jaar 2013 wordt er een bijkomend budget van 37 miljoen euro bij het budget vermeld onder § 4 tweede lid bijgeteld teneinde een deel van de lasten te compenseren resulterend, voor de ziekenhuizen, uit de hervorming van de financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden ingevoerd door de voornoemde wet van 24 oktober 2011.
Het aldus verkregen budget wordt verdeeld op basis van het geheel van de lasten van de bijdragen en de pensioenen gedragen door het ziekenhuis voor het jaar 2012 in uitvoering van deze wet.
Voor wat betreft het private ziekenhuis dat beschikt over statutair personeel dat haar ter beschikking is gesteld door een lokale of provinciale administratie die is aangesloten bij het gesolidariseerd Pensioenfonds van de RSZPPO wordt de financiële tussenkomst vermeld in het tweede lid berekend pro rata de verhouding tussen de loonmassa van de vastbenoemde personeelsleden van de lokale of provinciale administratie die in het vierde trimester 2011 een ziekenhuisactiviteit uitoefenden en de totale loonmassa van de vastbenoemde personeelsleden van de lokale of provinciale administratie gedurende dezelfde periode, verstrekt door de RSZPPO. Deze tussenkomst kan enkel worden toegekend indien het het formele bewijs levert dat het effectief de financiële lasten vermeld in het eerste lid draagt. § 6. Voor het jaar 2014 wordt een bijkomend budget van 12.294 duizend euro bij het in § 5 bedoelde totale budget bijgeteld teneinde een deel van de lasten te financieren resulterend, voor de ziekenhuizen, uit de hervorming ingevoerd door de voornoemde wet van 24 oktober 2011.
De verdelingsmodaliteiten van het aldus verkregen budget zijn identiek aan die, vermeld in § 5, tweede lid. In elk geval is er rekening gehouden met de lasten van de bijdragen en de pensioenen voor het voorgaande jaar, verstrekt door de RSZPPO. Voor de private ziekenhuizen blijft het derde lid van § 5 van toepassing. § 7. Vanaf het jaar 2015 wordt er elk jaar een actualisering van de gegevens gemaakt, rekening houdende met de gegevens van de lasten van de bijdragen en de pensioenen voor het voorgaande jaar, verstrekt door de RSZPPO. Voor de private ziekenhuizen blijft het derde lid van § 5 van toepassing. ».
Art. 12.In artikel 75 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het vorige lid is er geen herberekening op 1 juli 2013.»; 2° § 2, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het vorige lid is er geen herberekening op 1 juli 2013.»; 3° § 3, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het vorige lid is er geen herberekening op 1 juli 2013.».
Art. 13.In hetzelfde besluit wordt, in hoofdstuk VI, afdeling II, onderafdeling 14, een artikel 79undecies ingevoegd, luidende : «
Art. 79undecies.Vanaf 1 januari 2013 wordt er een budget van 1.295.000 euro toegekend aan de ziekenhuizen op voorwaarde van de toekenning van weddenschaal 1.35 zoals beslist in de paritaire commissie 330, aan zorgkundigen die deze functie uitvoeren in het ziekenhuis. Voor de openbare sector moet de weddenschaal van toepassing op de zorgkundigen equivalent zijn aan die die voor de private sector werd vastgesteld.
Het budget wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van het aantal erkende bedden van elk ziekenhuis, zoals gekend op het ogenblik van de berekening.
De toegekende financiering zal op 1 januari 2014 slechts in het budget van de financiële middelen van het ziekenhuis behouden blijven indien het aan de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een attest bezorgt dat de toekenning van dit voordeel aan het betrokken personeel vanaf 1 januari 2013 bevestigt. Dit attest moet ten laatste tegen 28 februari 2014 worden verstuurd en moet zijn medeondertekend door de ondernemingsraad voor de private ziekenhuizen, of door het overlegcomité of, bij ontstentenis daaraan, door de vakbondsdelegatie, voor de openbare ziekenhuizen. ».
Art. 14.Bijlage 3 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, wordt vervangen door de bijlage bij onderhavig besluit.
Art. 15.In bijlage 9 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 26 oktober 2011, worden de volgende nomenclatuurcodes en daaraan gekoppelde minuten ingevoegd :
Nomenclatuur Nomenclature
Minuten Minutes
Nomenclatuur Nomenclature
Minuten Minutes
262441
30
244882
120
226925
180
244860
400
227603
105
241780
250
227625
150
241802
250
227640
200
241824
150
227662
230
241846
300
227684
230
241861
300
227706
250
244926
400
227721
280
244941
500
227743
150
244904
420
227765
150
244963
500
227780
160
258941
680
227802
180
254844
130
227824
210
254866
165
227846
210
254881
125
227861
95
254903
180
227883
95
254925
185
227905
200
254940
120
252582
730
258683
160
262463
30
258764
220
248345
30
258860
170
258882
180
Art. 16.Bijlage 16 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 17.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2013, met uitzondering van de artikelen 1, 8, 10, 11 en 13 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2013, artikel 7, 7° dat in werking treedt op 1 januari 2014, artikel 7, 1° tot en met 4° dat in werking treedt op 1 juli 2014 en artikel 7, 5° dat in werking treedt op 1 juli 2015.
Art. 18.De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Ciergnon, 26 december 2013.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
BIJLAGE 3 Vaststelling van een gemiddelde ligduur per diagnosegroep en berekening van een aantal verantwoorde bedden 1. INLEIDING 1.1. Begrippen en afkortingen MZG-registratie : de registratie van de Minimale Ziekenhuisgegevens zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde statistische gegevens moeten worden meegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
ICD-9-CM : International Classification of Diseases - 9th edition- Clinical Modification.
MDC : Major Diagnostic Category, grote diagnosegroepen die elk een systeem of een orgaan omvatten, zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0";
APR-DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0";
Klinische ernst of « severity of illness » : Omvang van de fysiologische decompensatie of van verlies van orgaanfunctie zoals beschreven in de "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0";
Sterfterisico : waarschijnlijkheid van overlijden, zoals beschreven in "All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0". 1.2. Diagnosegroepen De diagnosegroepen worden gevormd op grond van de « All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ».
Op basis van de hoofddiagnose wordt een eerste indeling gemaakt in grote diagnosegroepen, hierna MDC's genoemd, die elk betrekking hebben op een systeem of orgaan. Elke MDC wordt vervolgens verder verdeeld in een medische en chirurgische subgroep op basis van het al dan niet voorkomen van een chirurgische ingreep.
Binnen deze subgroepen worden de eigenlijke diagnosegroepen, namelijk de APR-DRG's, onderscheiden, rekening houdend met de volgende elementen : hoofddiagnose, nevendiagnoses, chirurgische ingrepen, speciale technieken, leeftijd, geslacht en aard van ontslag overeenkomstig de « All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ».
Op die manier worden 355 basis-APR-DRG's verkregen.
Elke basis-APR-DRG (met uitzondering van de APR-DRG's MMM, AAA, 955 en 956) wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveaus van klinische ernst.De bepaling van het niveau van klinische ernst van een verblijf gebeurt in 3 fasen waarbij met name rekening wordt gehouden met de gevolgen op de klinische ernst van de nevendiagnosen die geen verband houden met de hoofddiagnose en niet onderling verbonden zijn, de leeftijd, de hoofddiagnose, het bestaan van bepaalde niet-operatieve procedures,... (Cf. All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0).
De 4 verkregen « severities of illness » zijn : - Niveau 1 : zwak niveau van klinische ernst - Niveau 2 : gematigd niveau van klinische ernst - Niveau 3 : groot niveau van klinische ernst - Niveau 4 : extreem niveau van klinische ernst.
Patiënten zonder vermelding van een hoofddiagnose (APR-DRG 955) of met vermelding van een diagnose die niet als hoofddiagnose gebruikt mag worden (APR-DRG 956) worden verder de « rest diagnosegroepen type I » genoemd. Patiënten met een belangrijke chirurgische ingreep die niet overeenkomt met de hoofddiagnose (APR-DRG 950, 951, 952) worden verder de « restdiagnosegroepen type II » genoemd. 1.3. Verfijning van de diagnosegroepen De APR-DRG 862 wordt bovendien gesplitst in APR-DRG 862.1 en APR-DRG 862.2 waarbij de laatste de polysomnografieën verblijven (met een aantal gefactureerde dagen kleiner dan of gelijk aan drie en waarvoor minstens één RIZIV nomenclatuurcode `474563' werd geregistreerd) bevat.
De APR-DRG 003 wordt op basis van de hoofd- of nevendiagnose en de procedurecodes in 4 groepen opgesplitst. 1) APR-DRG 003.1 : Allogene transplantaties en gebruikelijke indicaties + onderzoeken : verblijven waarvoor de hoofd- of nevendiagnose overeenstemt met een van de volgende codes : 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 238.7, 277.3, 284.0, 279, 282.4, 282.6 en die een ingreep omvat in de volgende codes : 41.02, 41.03, 41.05, 41.06, 41.08. 2) APR-DRG 003.2 : Autologue transplantaties en gebruikelijke indicaties + onderzoeken : verblijven waarvoor de hoofd- of nevendiagnose overeenstemt met een van de volgende codes : 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 238.7, 277.3, 284.0, 279, 282.4, 282.6 en die een ingreep omvat in de volgende codes : 41.01, 41.04, 41.07, 41.09. 3) APR-DRG 003.3 : Transplantaties zonder nadere precisering en gebruikelijke indicaties + onderzoeken : verblijven waarvoor de hoofd- of nevendiagnose overeenstemt met een van de volgende codes : 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 238.7, 277.3, 284.0, 279, 282.4, 282.6 en die een interventiecode van categorie 41.00 bevat. 4) APR-DRG 003.4 : Transplantaties en ongebruikelijke indicaties : verblijven die geen enkele hoofd- of nevendiagnose bevatten die in de andere groepen van de APR-DRG 003 worden vermeld en die een interventiecode van categorie 41.0 bevat.
Voor de patiënten waarvoor tijdens eenzelfde ziekenhuisverblijf de MZG per specialisme wordt geregistreerd, kiest men een enkele hoofddiagnose voor de hele duur van het ziekenhuisverblijf, overeenkomstig de in punt 1.4 beschreven techniek. 1.4. Concatenatie De hoofddiagnose is de hoofddiagnose van het eerste specialisme tenzij dit het psychiatrisch specialisme is. 1.5. Bepaling van de APR-DRG subgroepen De verblijven zoals geregistreerd in de MZG-registratie worden ondergebracht in groepen, APR-DRG's genoemd, op basis van de techniek beschreven in punt 1.2 en 1.3.
Elk van die groepen wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveau's van severity of illness zoals beschreven in punt 1.2. Vervolgens worden de severity of illness niveau's opgesplitst in vier leeftijdscategorieën : 1) G Gfin-patiënten Om tot deze groep te behoren, dient de patiënt aan drie voorwaarden te voldoen : a) minimaal 10 dagen in een G bedindex verbleven hebben;b) de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven in een G bedindex van het ziekenhuis 75 jaar of ouder bedraagt of de patiënt is minstens 75 jaar c) en minstens 30 % langer in het ziekenhuis verbleven hebben dan de gemiddelde standaardligduur van de inlier patiënten van 75 jaar of ouder met een zelfde pathologie en een zelfde klinische ernst die niet of minder dan 10 dagen in een G bedindex verbleven hebben.2) L patiënten onder 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten) met graad van ernst 1 of 2 3) H patiënten van 75 jaar en ouder (uitgezonderd Gfin-patiënten) met graad van ernst 1 of 2 4) A Graad van ernst 3 of 4 (uitgezonderd Gfin-patiënten). Hieronder wordt de kruising APR-DRG, severitygraad en leeftijdscategorie als APR-DRG-subgroep aangeduid. 1.6. Aantal aangetaste systemen Voor de berekening van het aantal aangetaste systemen wordt het systeem van de hoofddiagnose beschouwd als het eerste aangetaste systeem en wordt het aantal systemen (verschillend van dat van de hoofddiagnose) van de vermelde complicaties of comorbiditeiten hieraan toegevoegd, zoals beschreven in de « All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0 - Appendix E ». 2. BEREKENING VAN GEMIDDELDE STANDAARDLIGDUREN 2.1. Doelstelling Het doel bestaat erin om een gemiddelde standaardligduur per APR-DRG, severity of illness en leeftijdscategorie te berekenen. 2.2. Toepassingsgebied De totale gefactureerde ligduren per verblijf van de laatste drie gekende dienstjaren van de MZG-registratie dienen als basis voor de berekening van de gemiddelde standaardligduren.
Er wordt rekening gehouden met alle klassieke verblijven (H) in acute ziekenhuizen uitgezonderd : 1) patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een Sp-, A- of K-dienst verbleven hebben;2) pasgeborenen (0-7 dagen) met een exclusief verblijf in M en N* bedindexen; 3) verblijven die als « oneigenlijk » klassieke verblijven worden beschouwd (zie punt 4.2.2.); 4) de zware brandwonden verblijven : verblijven van ziekenhuizen met behandelings-eenheden voor zware brandwonden waarvoor MDC=22 of de APR-DRG=004 en de eerste 3 cijfers van de hoofddiagnose gelijk aan 940, 941, 942, 943, 944, 945, 946, 947, 948 of 949;5) de patiënten die na één dag in het ziekenhuis naar een ander ziekenhuis worden overgebracht;6) verblijven van de APR-DRG 693 « chemotherapie » waarvoor de ontslagdatum min de opnamedatum gelijk is aan 1 dag;7) de verblijven die behoren tot APR-DRG's 950, 951, 952 en 955 en 956;8) de verblijven waarbij de patiënt binnen 3 dagen overleden is;9) de foutieve verblijven, met name de verblijven met een ongeldige verblijfsduur (negatief, niet in overeenstemming met de dag, maand en jaar van opname en ontslag of niet ingevuld, incoherentie tussen de berekende verblijfsduur, de gefactureerde verblijfsduur en de som van de verblijfsduren per bedindex), ongeldige leeftijd (niet tussen 0 en 120 jaar). De overblijvende verblijven worden pure verblijven genoemd. 2.3. Outliers Pure verblijven worden als kleine outliers (categorie=2) beschouwd als die patiënten betreffen met een gefactureerde ligduur die gelijk is aan of korter is dan de benedengrens van zijn APR-DRG-subgroep, waarvoor de benedengrens gelijk is aan de afgeronde waarde van EXP [lnQ1 - 2x (lnQ3-lnQ1)].
In elk geval stemt de benedengrens overeen met een waarde die tenminste drie dagen lager ligt dan de gemiddelde standaardligduur;
Die benedengrens moet bovendien minstens 10 % van de gemiddelde standaardligduur van de beschouwde APR-DRG-subgroep vertegenwoordigen, indien die duur minstens gelijk is aan of langer is dan 10 dagen.
De kleine outlierverblijven met APR-DRG 560 « vaginale bevalling » waarbij de moeder naar huis terugkeert, worden apart aangeduid namelijk als categorie 2b.
Met de kleine outliers wordt er bij de berekening van de gemiddelden geen rekening gehouden.
Er worden twee soorten grote outliers gedefinieerd : de outliers type 1 en type 2.
De outliers type 2 (categorie=4) zijn de pure verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 2 x (Q3-Q1), maar die onder de bovengrens van de outliers type 1 liggen.
De bovengrens van de outliers type 2 ligt minstens 8 dagen hoger dan de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep.
Aan de outliers type 2 wordt een begrensde ligduur toegekend die gelijk is aan hun bovengrens.
Met de begrensde ligduur van outliers type 2 wordt rekening gehouden bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep.
De outliers type 1 (categorie=3) zijn de pure verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 4 x (Q3-Q1) en die minstens gelijk moet zijn aan de bovengrens van de outliers van type 2.
Met die outliers type 1 wordt bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep geen rekening gehouden.
De boven- en benedengrenzen worden op nationaal niveau berekend, waarbij : Q1 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waaronder de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is en Q3 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waarboven de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is.
De pure verblijven die geen outliers (categorieën 2, 2b, 3 en 4) zijn, worden normale verblijven (categorie=1) genoemd. 2.4 Berekening van een gemiddelde standaardligduur per APR-DRG-subgroep Per APR-DRG-subgroep (cf. onderdeel 1.5) wordt een gemiddelde standaardligduur berekend, hierna afgekort « NGL ».
Deze NGL wordt per APR-DRG-subgroep berekend door de deling van de som van de gefactureerde dagen (categorie=1) van de normale verblijven met de begrensde ligduren van de outliers van type 2 (categorie=4) door hun aantal verblijven.
De gemiddelden van de subgroepen van APR-DRG 003.3 worden gelijkgesteld aan deze van de overeenstemmende subgroepen van APR-DRG 003.2.
De APR-DRG-subgroepen waaraan geen gemiddelde ligduur wordt toegekend zijn : 0a) de subgroepen van APR-DRG 004 « Tracheotomie met uitzondering van aandoeningen van het gelaat, de mond en de hals »; 0b) de APR-DRG-subgroep 003.4; 0c) de APR-DRG-subgroepen waarin er nationaal minder dan 30 verblijven overblijven na toepassing van bovenvermelde criteria; 0d) de subgroepen van het extreme niveau van klinische ernst indien dit niveau minder dan 20% van de APR-DRG-verblijven vertegenwoordigt. 2.5. De waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis De waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis wordt berekend als de gemiddelde ligduur (begrensde ligduur voor categorie 4 en gefactureerde ligduur voor categorie 1) van zijn normale en grote outlier type 2 verblijven uit het meest recent beschikbare MZG registratiejaar. 2.6. Verblijven van patiënten die maximaal de helft van hun verblijf in een A-, K-, of Sp-dienst hebben doorgebracht Men verdeelt de verblijven van patiënten die maximaal de helft van hun verblijf in een A-, K-, of Sp-dienst hebben doorgebracht volgens de categorieën (0a, 0b, 0c, 0d, 1, 2, 2b, 3, 4) van de APR-DRG subgroep waartoe deze behoort.
Verblijven met een APR-DRG subgroep verschillend van deze die volgen uit de berekening van de gemiddelde standaardligduren (op basis van de pure verblijven) worden geklasseerd in categorie 0e. 3. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN PER ZIEKENHUIS VOOR DE KLASSIEKE (H) EN LANGDURIGE VERBLIJVEN (F, M, L) VAN ACUTE ZIEKENHUIZEN 3.1. Verblijven die niet deelnemen aan de berekening 1) pasgeborenen (0-7 dagen) met een exclusief verblijf in M en N* bedindexen;2) verblijven die als « oneigenlijk » klassieke verblijven worden beschouwd (cf.onderdeel 4.2.2.); 3) de zware brandwonden verblijven : verblijven van ziekenhuizen met behandelings-eenheden voor zware brandwonden waarvoor MDC=22 of de APR-DRG=004 en de eerste 3 cijfers van de hoofddiagnose gelijk aan 940, 941, 942, 943, 944, 945, 946, 947, 948 of 949;4) de verblijven zonder facturatie in de bedindexen (cf.onderdeel 3.3) waarvoor een aantal verantwoorde bedden wordt berekend. 3.2. Verschuivingen van de gefactureerde ligduur De gefactureerde ligduur van een patiënt die verblijft in een M bedindex van een ziekenhuis dat niet over een erkende M-dienst beschikt of voor een andere reden dan bevalling (buiten MDC 14) zal aan de CD-bedindexen worden toegekend, terwijl de gefactureerde ligduur in een gefinancierde bedindex (cf. onderdeel 3.3) van een verblijf in een ziekenhuis met erkende M bedden die is opgenomen voor een reden die verband houdt met de bevalling (MDC 14), aan een M bedindex zal worden toegekend. 3.3. Bedindexen waarvoor een aantal verantwoorde bedden wordt berekend Het doel bestaat erin voor de hierna vermelde (gefinancierde) bedindexen een aantal verantwoorde bedden te berekenen : CD : C, D, I, L E : E G : G M : M NI : NI Per verblijf worden de verhoudingen van de gefactureerde verblijfsduren in bovenstaande bedindexen op het totaal van de verblijfsduren berekend.
Wat de A-, K-,Sp-, Z en BR-bedden betreft, zullen geen verantwoorde bedden worden berekend. De erkende bedden zullen worden geassimileerd met de verantwoorde activiteiten. 3.4 Bepaling van de financiële waarde A. Voor de normale verblijven (categorie 1) : de financiële waarde is de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep waartoe hij behoort.
B. Voor de verblijven - ingedeeld bij de rest-APR-DRG's type I (955 en 956, categorie 6a) als de gefactureerde ligduur lager is dan de waargenomen gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen - ingedeeld bij de APR-DRG-restgroep type II (950, 951 en 952, categorie 6b) - van de APR-DRG-subgroepen waaraan geen gemiddelde ligduur werd toegekend (categorieën 0a, 0b, 0c, 0d en 0e) - van patiënten die na een verblijf van één dag naar een ander ziekenhuis worden overgebracht (categorie 2t) - van de APR-DRG 693 chemotherapie waarvoor de ontslagdatum min de opnamedatum gelijk is aan 1 dag (categorie 2c) - van de kleine outliers (categorie 2) - van de grote outliers van type 1 (categorie 3) - van lange duur (categorie 5) - waarbij de patiënten meer dan de helft van hun verblijf in een A-, K- of Sp-dienst hebben doorgebracht (categorie 7) - waarbij de patiënt binnen 3 dagen is overleden (categorie 8) - de financiële waarde is gelijk aan de gefactureerde ligduur.
C. Voor de kleine outlierverblijven van APR-DRG 560 « vaginale bevalling » waarbij de moeder naar huis terugkeert (categorie 2b), wordt de financiële waarde gelijkgesteld aan de benedengrens van de APR-DRG-subgroep.
D. Voor de verblijven grote outliers type 2 (categorie 4, teruggebracht tot de bovengrens) : de financiële waarde is de som van de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep en het verschil tussen de gefactureerde duur en de grens van type 2 outliers.
E. Voor de verblijven ingedeeld bij de rest-APR-DRG's type I (955 en 956.) waarvan de ligduur hoger is dan de waargenomen gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen.
De financiële waarde wordt teruggebracht tot de waargenomen gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen.
F. Voor de foutieve verblijven (categorie 9) : de financiële waarde is de waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis.
De financiële waarde wordt verdeeld pro rata (=volgens de verhoudingen van) de gefactureerde ligduur in de bedindexen, behalve voor de foutieve verblijven (categorie 9) waarvoor deze volledig aan bedindex CD wordt toegekend. 3.5. Een verantwoorde ligduur per verblijf A. h. v. de resultaten uit de vorige onderdelen (3.3 en 3.4) wordt een verantwoord aantal ligdagen per verblijf berekend. a. Langdurige verblijven De verantwoorde ligduur per verblijf is de som van de gefactureerde ligduren van de gefinancierde bedindexen o van het jaar voor de M en L verblijven o sinds het begin van het verblijf voor F b.MDC=14 Verblijven van ziekenhuizen met erkende M bedden waarbij MDC=14 krijgen hun financiële waarde maal de verhouding in bedindex M als verantwoorde verblijfsduur (toegekend aan bedindex M) c. G potentieel Een verblijf wordt aangeduid als een potentieel G verblijf indien : o de patiënt minimum 70 jaar is; o de patiënt minimum 2 aangetaste systemen heeft; o het verblijf een totale ligduur heeft die hoger is dan het gemiddelde Gfin*0,5; o de leeftijdscategorie verschillend is van G; o het aantal gefactureerde dagen in G gelijk is aan 0; o de patient behoort niet tot categorie 9 (de foutieve verblijven).
Zijn verantwoorde ligduur wordt berekend als :
Leeftijds- groep
CD
G
Groupe d'âge
CD
G
70-74
0,55 x fw x verh
0,45 x fw x verhCD
70-74
0,55 x vf x rapport
0,45 x vf x rapportCD
75-79
0,35 x fw x verh
0,65 x fw x verhCD
75-79
0,35 x vf x rapport
0,65 x vf x rapportCD
80-84
0,25 x fw x verh
0,75 x fw x verhCD
80-84
0,25 x vf x rapport
0,75 x vf x rapportCD
85+
0,10 x fw x verh
0,90 x fw x verhCD
85+
0,10 x vf x rapport
0,90 x vf x rapportCD
FW : financiële waarde, verh : verhouding d. G reëel Een verblijf wordt aangeduid als een reëel G verblijf indien : o de patiënt minimum 70 jaar is o de patiënt minimum 2 aangetaste systemen heeft o het verbljif een totale ligduur heeft die hoger is dan het gemiddelde Gfin*0,5 o de leeftijdscategorie verschillend is van G o het aantal gefactureerde dagen in G groter is dan 0 o de patient behoort niet tot categorie 9 (de foutieve verblijven) Zijn verantwoorde ligduur wordt berekend als :
Leeftijds- groep
CD
G
Groupe d'âge
CD
G
70-74
0,55 x fw x verh
fw x [0,45 x verhCD + verhG]
70-74
0,55 x vf x rapport
vf x [0,45 x rapportCD + rapportG]
75-79
0,35 x fw x verh
fw x [0,65 x verhCD + verhG]
75-79
0,35 x vf x rapport
vf x [0,65 x rapportCD + rapportG]
80-84
0,25 x fw x verh
fw x [0,75 x verhCD + verhG]
80-84
0,25 x vf x rapport
vf x [0,75 x rapportCD + rapportG]
85+
0,10 x fw x verh
fw x [0,90 x verhCD + verhG]
85+
0,10 x vf x rapport
vf x [0,90 x rapportCD + rapportG]
fw : financiële waarde, verh : verhouding e.Overige De verantwoorde ligduur wordt berekend als : Overigen : fw x verhouding 3.6 Verantwoorde bedden per ziekenhuis 3.6.1. Normatieve bezettingsgraden Per bedindex (of groep van bedindexen) wordt het aantal verantwoorde ligdagen gedeeld door de normatieve bezettingsgraad van de dienst vermenigvuldigd met 365 om een aantal bedden te verkrijgen.
De normatieve bezettingsgraden zijn : - voor de E- en M-bedindexen : 70 %; - voor de CD bedindexen : 80 %; - voor de G bedindexen : 90 %. - voor de NI bedindexen : 75 %. 3.6.2. Beperking van de G dagen van de GR en GP patiënten tot 6 bedden Voor de GR en GP patiënten wordt er een aantal G-bedden toegekend, ten belope van maximum 1/4 van de capaciteit van een complete eenheid G-bedden (namelijk 6 bedden). Het overschot van ligdagen (> 6 bedden) wordt verschoven naar bedindex CD. 3.6.3. Geografische uitzonderingen Er dient rekening gehouden te worden met de geografische afwijkingen voorzien in het koninklijk besluit van 30 januari 1989. 3.6.4. Vergelijking van het aantal ontslagen Bij de berekening van de verantwoorde activiteit wordt per ziekenhuis uitgegaan van het aantal geregistreerde MZG-verblijven voor het referentiejaar.
De volledigheid van de registratie wordt voor de betrokken bedindexen (C, CD, D, I, L, E, G, M, MI en NI) nagegaan door middel van de vergelijking van het aantal geregistreerde MZG-ontslagen met het aantal ontslagen opgegeven aan de Administratie in het kader van de financiële statistieken.
Het laagste aantal zal worden weerhouden bij de aanpassing van het aantal ligdagen in bedindex CD. De correctie die moet worden doorgevoerd, gebeurt aan de hand van de hierna volgende formule.
ALZH nd = [ALZH - {max(max(aantal MZG-ontslagen - aantal ontslagen FINHOSTA,0)* GLZH}] Waarbij : ALZH nd : aantal ligdagen in bedindex CD van het ziekenhuis na datacorrectie AL ZH : aantal ligdagen in bedindex CD van het ziekenhuis vóór de correctie GLZH : het gemiddeld aantal ligdagen van het ziekenhuis vóór de correctie 3.6.5. Vergelijking met de erkende bedden Per ziekenhuis wordt een stijging van 12 % van het aantal erkende bedden berekend. 50 % van de activiteit die zich boven deze grens bevindt, wordt pro rata in mindering gebracht van het aantal bedden van de betrokken bedindexen. 4. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN IN CHIRURGISCHE DAGHOSPITALISATIE PER ZIEKENHUIS 4.1. Gegevensbronnen 4.1.1. Facturatiegegevens R.I.Z.I.V. Referentiejaar = laatst gekende jaar De RIZIV-gegevens die gebruikt worden bij de bepaling van de lijsten A en B (cf. onderdelen 5 en 6) bevatten informatie in verband met de behandelingsplaats (artsenkabinet, polikliniek, daghospitalisatie en klassieke hospitalisatie), de frequentie van de ingreep op deze plaatsen en de mate waarin een ingreep in daghospitalisatie evolueert. 4.1.2. Minimale Ziekengegevens Referentiejaren = de drie laatst gekende jaren De M.Z.G. bevatten de noodzakelijke informatie in verband met het verblijf, meer bepaald de leeftijd van de patiënt, de APR-DRG waaronder het verblijf wordt gebracht, graad van klinische ernst, het aantal aangetaste systemen, de mortaliteit, de procedurecode ICD-9-CM, de RIZIV-code(s), het aantal verblijfsdagen, enzovoort. Zowel de klassieke als daghospitalisatieverblijven zijn in de databank opgenomen.
Door het gebruik van beide gegevensbronnen wordt het mogelijk om tot een identificatie van de verantwoorde heelkundige dagactiviteit (de reëel uitgevoerde heelkundige daghospitalisatie enerzijds en de oneigenlijk klassieke hospitalisatie anderzijds) te komen. 4.2. Bepaling van de verantwoorde ziekenhuisactiviteit in chirurgische daghospitalisatie (C) 4.2.1 Gerealiseerde verblijven in (heelkundige) daghospitalisatie Bij de bepaling van de verantwoorde gerealiseerde dagactiviteit wordt gebruik gemaakt van de MZG van het laatst gekende registratiejaar.
Alle in MZG geregistreerde dagverblijven waarvoor ten minste 1 heelkundige RIZIV-nomenclatuurcode uit de lijst A (cf. onderdeel 5.) werd geregistreerd, worden weerhouden als een verantwoorde gerealiseerde daghospitalisatie.
Indien een verblijf meerdere RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst bevat, dan wordt dit verblijf slechts éénmaal weerhouden als verantwoorde daghospitalisatie. 4.2.2. Oneigenlijk klassieke verblijven Bij de bepaling van het aantal oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven wordt gebruik gemaakt van de case-mix geregistreerd in de MZG van de drie laatst gekende registratiejaren.
Er zijn 2 soorten oneigenlijke klassieke verblijven namelijk chirurgische en medische. Er zijn een aantal gemeenschappelijke (basisvoorwaarden) maar ook een aantal specifieke criteria waar zij aan moeten voldoen. 0. gemeenschappelijke voorwaarden ? klassieke (H) verblijven ? met een APR-DRG uit de lijst met 32 APR-DRG's
29 chirurgische
3 medische
29 chirurgicaux
3 médicaux
025, 071, 072, 073, 093, 094, 097, 098, 179, 226, 313, 314, 315, 316, 317, 318, 319, 320, 361, 364, 446, 483, 484, 513, 515, 516, 517, 544, 850
114, 115, 501
025, 071, 072, 073, 093, 094, 097, 098, 179, 226, 313, 314, 315, 316, 317, 318, 319, 320, 361, 364, 446, 483, 484, 513, 515, 516, 517, 544, 850
114, 115, 501
? het betreft een geplande opname ? de reële ligduur ? 3 dagen ? de graad van ernst = 1 ? de patiënt is niet overleden ? het mortaliteitsniveau = 1 ? de leeftijd van de patiënt is lager dan 75 jaar ? voor de verblijven behorend tot APR-DRG 097 « adenoidectomie en amygdalectomie », is de leeftijd van de patiënt strikt lager dan 14 jaar 1.chirurgische (29 APR-DRG's) Een verblijf wordt aangeduid als chirurgisch oneigenlijk klassiek indien ? de voorwaarden onder 0. Basis gelden ? zijn APR-DRG behoort tot één van de 29 chirurgische APR-DRG's ? met enkel operating room ICD codes geselecteerd volgens 2 nationale criteria - een substitutiegraad ? 33 % en als volgt berekend op basis van de MZG van de 3 laatst gekende jaren : daghospitalisatieverblijven/(daghospitalisatieverblijven + klassieke hospitalisatieverblijven) - en minstens 90 oneigenlijke verblijven 2. medische (3 APR-DRG's) Een verblijf wordt aangeduid als medisch oneigenlijk klassiek indien ? voor een verblijf met één van de 3 medische APR-DRG's ? bovenop de voorwaarden onder 0.Basis ? een nomenclatuurcode nummer uit lijst B (cf. onderdeel 6) werd geattesteerd.
Op basis van de RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst B (cf. onderdeel 6) werden alle verblijven weerhouden die gedurende de referentieperiode (drie laatst gekende registratiejaren) minstens één code uit de lijst hebben.Op basis van deze selectie, die zowel de geregistreerde klassieke als daghospitalisatie-verblijven bevatte, werd het aantal verblijven per APR-DRG berekend.
De 32 APR-DRG's die 90 % van de geselecteerde verblijven vertegenwoordigden bevat 29 chirurgische en 3 medische APR-DRG's. 025 Ingrepen op neurologisch systeem voor perifere zenuwaandoeningen 071 Intra-oculaire ingrepen behalve op lens 072 Extra-oculaire ingrepen behalve op lens 073 Ingrepen op lens met of zonder vitrectomie 093 Ingrepen op sinussen en mastoid 094 Ingrepen op mond 097 Adenoid en amygdalectomie 098 Andere ingrepen op neus, keel, oren en mond 114 Aandoeningen van tand en mond 115 Andere aandoeningen van neus, keel, oren en mond 179 Onderbinden en strippen van venen 226 Ingrepen op de anus en gastro-intestinaal stoma 313 Ingrepen onderste extremiteiten knie en onderbenen, behalve voet 314 Ingrepen op voet 315 Ingrepen op schouder, elleboog en voorarm 316 Ingrepen op hand en pols 317 Ingrepen op weke weefsels 318 Verwijderen van inwendige fixatoren 319 Locale excisie van musculo-sceletaal stelsel 320 Andere ingrepen op musculo-sceletaal stelsel en bindweefsel 361 Huidgreffe en/of debridisatie behalve voor ulcus of cellulitis 364 Andere ingrepen op huid, subcutaan weefsel en borsten 446 Trans- en urethrale ingrepen 483 Ingrepen op de testes 484 Andere ingrepen op het mannelijk voorplantingsstelsel 501 Andere aandoeningen, behalve maligne, van het mannelijk voorplantingsstelsel 513 Ingrepen op uterus/adnexen voor carcinoom in situ en benigne aandoeningen 515 Ingrepen op de vagina, cervix en vulva 516 Laparoscopie en onderbreken tubae 517 Dilatatie en curetage, conisatie 544 Abortus met dilatatie en curetage, aspiratie curetage of hysterectomie 850 Ingrepen bij andere contacten 4.2.3. Bepaling van het aantal verantwoorde verblijven in heelkundige daghospitalisatie per ziekenhuis Het totaal aantal verantwoorde verblijven in heelkundige daghospitalisatie wordt per ziekenhuis bekomen door het totaal aantal verantwoorde daghospitalisaties (cf. onderdeel 4.2.1.) te voegen bij het totaal aantal oneigenlijke klassieke ziekenhuisverblijven (cf. onderdeel 4.2.2.).
Elk verantwoord verblijf in chirurgische daghospitalisatie krijgt een verantwoorde verblijfsduur van 0,81 dagen (= multiplicator) toegemeten. 5. WEERHOUDEN RIZIV-CODES BIJ DE IDENTIFICATIE VAN DE GEREALISEERDE DAGHOSPITALISATIE (LIJST A)
Nomenclatuurcode/Code de la nomenclature
220231
246632
256653
280711
287711
294674
220275
246654
256815
280755
287755
294711
220290
246676
256830
280792
287792
300252
220312
246772
256852
283010
287814
300274
220334
246831
257390
284572
287836
300296
221152
246912 *3
257434
284911
288094
300311
228152
246934 *3
257876
285095
288116
300333
229176
247575 *2
257891
285235
291410
310354 *6
230613
247590 *2
257994
285375
291970
310376 *7
232013
247612 *2
258090
285390
291992
310391 *7
232035
247634 *2
258112
285434
292014
310413 *7
235174
247656 *2
258156
285456
292235
310575
238114
250176
258171
285471
292574
310715
238173
250191
258635 *10
285574
292633
310774
238195
250213
258650 *11
285596
292736
310796
238210
246595
256513
285611
292795
310951
241150
246610
258731 *9
285670
292810
310973
241312
251274
260315
285692
292832
310995
241091
251311
260470
285810
292854
311312
241872 *12
251370
260676
285832
292891
311334
241916 *12
251650
260691
285935
292935
311452
241931*12
253153
260735
285972
292972
311835
244193
253234 *4
260794
285994
292994
311990
244311
253256 *5
260853
286112
293016
312314 *1
244436
253551
260875
286134
293031
312410 *1
244473
253573
260890
286215
293053
312432 *1
244495
254752 *6
260912
286230
293075
317214
244554
254774 *7+*8
260934
286252
293134
350512
244635
254796 *7
260956
286296
293156
353253
245534
254811 *7
261214
286451
293171
354056
245571
255172
261236
287350
293230
354351 *12
245630
255194
262216
287372
293252
431056
245733
255231
262231
287431
293274
431071
245755
255253
280055
287453
293296
431513
245814
255695
280070
287475
293311
432191
245851
255894
280092
287490
293370
432213
245873
256115
280136
287512
294210
432316
246094
256130
280151
287534
294232
432434
246212
256174
280195
287556
294475
432692
246514
256314
280534
287571
294615
475996 *12
246551
256336
280571
287696
310811
246573
256491
280674
292773
310855
Les codes 250132 et 250154 sont supprimés à dater du 1er avril 2003./.
De codes 250132 en 250154 worden vanaf 1 april 2003 geschrapt.
*1 Remplace à partir du 1er février 2004 la prestation 312152./. Vanaf 1 februari 2004 vervangt de verstrekking 312152.
*2 Ces 5 codes remplacent le 247531 à partir du 1er décembre 2006./.
Deze 5 codes vervangen 247531 vanaf 1 december 2006.
*3 Ajoutés à partir du 1er mai 2007./. Toegevoegd vanaf 1 mei 2007.
*4 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 253190./.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 253190.
*5 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 253212./.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 253212.
*6 Ces 2 codes remplacent la prestation 255592 à partir du 1er octobre 2008.
Deze 2 codes vervangen de verstrekking 255592 vanaf 1 oktober 2008.
*7 Ces 6 codes remplacent la prestation 255614 à partir du 1er octobre 2008.
Deze 6 codes vervangen de verstrekking 255614 vanaf 1 oktober 2008.
*8 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 255732./.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 255732.
*9 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 255916./.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 255916.
*10 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 258031./.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 258031.
*11 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 258053./.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 258053.
Les codes 255776, 255975, 256550 et 227076 sont supprimés à dater du 1er octobre 2008.
De codes 255776, 255975, 256550 en 227076 worden vanaf 1 oktober 2008 geschrapt.
*12 De codes 241872, 241916, 241931, 354351, 475996 worden toegevoegd vanaf 1 januari 2012/A partir du 1er janvier 2012 on ajoute les codes 241872, 241916, 241931, 354351, 475996.
Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes werd uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen.
Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle hiernavermelde criteria voldeed.
De selectiecriteria ? het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit betreffende de forfaitarisering van de antibiotica-profylaxie in de heelkunde en ? het aantal intramurale (*) prestaties moet minstens 60 % zijn van het totaal aantal ambulant gerealiseerde prestaties. [(*)intramuraal = in ziekenhuisverband, hetzij in daghospitalisatie hetzij poliklinisch. 6. WEERHOUDEN RIZIV-CODES BIJ DE IDENTIFICATIE VAN DE ONEIGENLIJK KLASSIEKE ZIEKENHUISVERBLIJVEN (LIJST B)
Nomenclatuurcode/Code de la nomenclature
220231 - 220242
250176 - 250180
260691 - 260702
286215 - 286226
293274 - 293285
220275 - 220286
250191 - 250202
260735 - 260746
286230 - 286241
293311 - 293322
220290 - 220301
251274 - 251285
260794 - 260805
286252 - 286263
293370 - 293381
220312 - 220323
251370 - 251381
260890 - 260901
286296 - 286300
294210 - 294221
220334 - 220345
253234-253245 *2
260912 - 260923
287350 - 287361
294232 - 294243
221152 - 221163
253551 - 253562
260934 - 260945
287372 - 287383
294615 - 294626
230613 - 230624
253573 - 253584
260956 - 260960
287431 - 287442
294674 - 294685
232013 - 232024
253654 - 253665
261214 - 261225
287453 - 287464
294711 - 294722
232035 - 232046
254752-254763 *3
261236 - 261240
287475 - 287486
300252 - 300263
238114 - 238125
254774-254785 *4+*5
262231 - 262242
287490 - 287501
300274 - 300285
238151 - 238162
254796-254800 *4
280055 - 280066
287512 - 287523
300296 - 300300
238173 - 238184
254811-254822 *4
280070 - 280081
287534 - 287545
300311 - 300322
238195 - 238206
255172 - 255183
280092 - 280103
287556 - 287560
300333 - 300344
238210 - 238221
255194 - 255205
280136 - 280140
287571 - 287582
310354-310365 *3
241150 - 241161
255231 - 255242
280151 - 280162
287696 - 287700
310376-310380 *4
244311 - 244322
255253 - 255264
280195 - 280206
287711 - 287722
310391-310402 *4
244436 - 244440
255695 - 255706
280534 - 280545
287755 - 287766
310413-310424 *4
244473 - 244484
255754 - 255765
280571 - 280582
287792 - 287803
310575 - 310586
244495 - 244506
255894 - 255905
280674 - 280685
287814 - 287825
310715 - 310726
244576 - 244580
256115 - 256126
280711 - 280722
287836 - 287840
310774 - 310785
244591 - 244602
256130 - 256141
280755 - 280766
288094 - 288105
310855 - 310866
244635 - 244646
256174 - 256185
280792 - 280803
288116 - 288120
310951 - 310962
245114 - 245125
256314 - 256325
284572 - 284583
291410 - 291421
310973 - 310984
245534 - 245545
256336 - 256340
284911 - 284922
291970 - 291981
310995 - 311006
245571 - 245582
256491 - 256502
285095 - 285106
291992 - 292003
311312 - 311323
245630 - 245641
256513 - 256524
285110 - 285121
292014 - 292025
311334 - 311345
245733 - 245744
256653 - 256664
285235 - 285246
292633 - 292644
311452 - 311463
245755 - 245766
256815 - 256826
285375 - 285386
292736 - 292740
311835 - 311846
245770 - 245781
256830 - 256841
285390 - 285401
292773 - 292784
311990 - 312001
245792 - 245803
256852 - 256863
285434 - 285445
292810 - 292821
312314-312325 *1
245814 - 245825
257390 - 257401
285456 - 285460
292832 - 292843
312410-312421 *1
245851 - 245862
257434 - 257445
285471 - 285482
292891 - 292902
312432-312443 *1
245873 - 245884
257876 - 257880
285574 - 285585
292935 - 292946
317214 - 317225
246094 - 246105
258090 - 258101
285670 - 285681
292972 - 292983
353253 - 353264
246514 - 246525
258112 - 258123
285692 - 285703
292994 - 293005
354056 - 354060
246551 - 246562
258156 - 258160
285810 - 285821
293016 - 293020
431056 - 431060
246573 - 246584
258171 - 258182
285832 - 285843
293053 - 293064
431071 - 431082
246595 - 246606
258635-258646 *7
285935 - 285946
293075 - 293086
432191 - 432202
246610 - 246621
258731-258742 *6
285972 - 285983
293134 - 293145
432213 - 432224
246632 - 246643
260175 - 260186
285994 - 286005
293156 - 293160
432294 - 432305
246676 - 246680
260315 - 260326
286112 - 286123
293230 - 293241
432316 - 432320
246831 - 246842
260676 - 260680
286134 - 286145
293252 - 293263
432434 - 432445
246853 - 246864
432692 - 432703
Les codes 250132-250143 et 250154-250165 sont supprimés à dater du 1er avril 2003. De codes 250132-250143 en 250154-250165 worden vanaf 1 april 2003 afgeschaft.
*1 Ces 3 codes remplacent le 312152-312163 à partir du 1er février 2004. Deze 3 codes vervangen 312152-312163 vanaf 1 februari 2004. *2 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 253190-253201.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 253190-253201.
*3 Ces 2 codes remplacent le 255592-255603 à partir du 1er octobre 2008. Deze 2 codes vervangen 255592-255603 vanaf 1 oktober 2008. *4 Ces 6 codes remplacent le 255614-255625 à partir du 1er octobre 2008. Deze 6 codes vervangen 255614-255625 vanaf 1 oktober 2008. *5 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 255732-255743.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 255732-255743.
*6 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 255916-255920.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 255916-255920.
*7 Remplace à partir du 1er octobre 2008 la prestation 258031-258042.
Vervangt vanaf 1 oktober 2008 de verstrekking 258031-258042.
Les codes 255776-255780, 255975-255986, 256550-256561 et 227076-227080 sont supprimés à dater du 1er octobre 2008.
De codes 255776-255780, 255975-255986, 256550-256561 en 227076-227080 worden vanaf 1 oktober 2008 geschrapt.
Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes werd uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegings-inrichtingen en de verzekerings-instellingen.
Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle van de hiernavermelde criteria voldeed : De selectiecriteria : ? het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit betreffende de forfaitarisering van de antibioticaprofylaxie in de heelkunde en ? de substitutiegraad van de klassieke hospitalisatie door daghospitalisatie moet minstens 10 % bedragen in de referentieperiode.
Voor de financiering 2003 blijft de lijst B van de financiering 2002 behouden, behalve de codes 432331-432342 die vervangen werden door de codes 432692-432703 en de codes 531812-531823 die afgeschaft zijn. ».
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van 26 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX