Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 april 2002
gepubliceerd op 30 mei 2002

Koninklijk besluit betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2002022335
pub.
30/05/2002
prom.
25/04/2002
ELI
eli/besluit/2002/04/25/2002022335/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2002. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op artikel 88, gewijzigd bij de wetten van 30 december 1988 en 14 januari 2002, artikel 94, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993 en 14 januari 2002, artikel 97, vervangen bij de wet van 14 januari 2002, artikel 102, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002, en de artikelen 104bis en 104ter, beide ingevoegd bij de wet van 14 januari 2002;

Gelet op de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, inzonderheid artikel 127;

Gelet op het advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling financiering, van 8 november 2001, 14 november 2001 en 17 januari 2002;

Gelet op het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten gewijzigd door de ministeriële besluiten van 21 april 1987, 11 augustus 1987, 7 november 1988, 12 oktober 1989, 20 december 1989, 23 juni 1990, 10 juli 1990, 28 november 1990, 26 februari 1991, 20 maart 1991, 10 april 1991, 20 november 1991, 21 november 1991, 19 oktober 1992, 30 oktober 1992, 30 december 1993, 23 juni 1994, 19 juli 1994, 28 december 1994, 27 december 1995, 30 december 1996, 8 september 1997, 10 december 1997, 29 december 1997, 26 augustus 1998, 30 december 1998, 24 maart 1999, 15 juni 1999, 22 juni 1999, 25 september 2000, 12 januari 2001, 4 juli 2001, 4 oktober 2001;

Gelet op het ministerieel besluit van 5 maart 2002 houdende vaststelling, voor het dienstjaar 2002, van de voorwaarden en regelen die gelden voor de vaststelling van de prijs per verpleegdag, het budget van financiële middelen en het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 1 maart 2002;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 4 maart 2002;

Gelet op het advies nr 33.108/3 van de Raad van State, gegeven op 19 maart 2002;

Op voorstel van Onze Minister van Sociale Zaken, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : - het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 : het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten; - het koninklijk besluit van 14 augustus 1989 : het koninklijk besluit van 14 augustus 1989 tot bepaling van de algemene criteria voor de vaststelling en de goedkeuring van de kalender bedoeld in artikel 46bis, eerste lid, van de wet op de ziekenhuizen; - het koninklijk besluit van 30 januari 1989 : het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen; - het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 : het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst nucleaire geneeskunde waarin een PET-scanner wordt opgesteld moet voldoen om te worden erkend als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987; - het koninklijk besluit van 10 november 2001 : het koninklijk besluit van 10 november 2001 tot uitvoering van artikel 94, derde lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987; - de B-, C, D-, E-, H-, L-, M-, MIC-, NIC, G-, Sp-, A-, T- en K-diensten : respectievelijk de diensten voor tuberculosebehandeling, voor diagnose en heelkundige behandeling, voor diagnose en geneeskundige behandeling, voor kindergeneeskunde, voor gewone verpleging, voor besmettelijke aandoeningen, de kraamdiensten, voor intensieve kraamdiensten, voor intensieve neonatale zorgen, voor geriatrie, gespecialiseerd voor behandeling en functionele readaptatie, neuro- psychiatrie voor observatie en behandeling, psychiatrisch voor behandeling en neuro-psychiatrische voor kinderen; - PAL en NAL : het verschil in aantal van respectievelijk de positieve ligdagen en negatieve ligdagen zoals bedoeld in artikel 46bis van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.§ 1. Dit besluit bepaalt voor de ziekenhuizen en bepaalde ziekenhuisdiensten a) de voorwaarden en regels voor de vaststelling van het aan het ziekenhuis toegekende budget van financiële middelen, hieronder « het budget » genoemd en van de verschillende delen ervan, met name : - de periode voor dewelke het budget toegekend wordt; - de splitsing van het budget in een vast gedeelte en variabel gedeelte; - de criteria en modaliteiten van berekening, met inbegrip van de vaststelling van de verantwoorde activiteiten en de indexeringsmodaliteiten; - wat het variabel gedeelte betreft : de vergoeding van de activiteiten, ten aanzien van een referentieaantal dat meer gerealiseerd is of niet gerealiseerd; - de vaststelling van het referentieaantal bedoeld in het vorige lid met betrekking tot de activiteitenparameters die in rekening worden gebracht; - de voorwaarden en modaliteiten ter herziening van bepaalde bestanddelen; b) de modaliteiten voor de betaling van het budget van financiële middelen. § 2. In uitvoering van artikel 97, § 1, derde lid, van de wet op de ziekenhuizen zijn alle bepalingen van hetzelfde artikel, § 1, tweede lid, van toepassing op de psychiatrische afdelingen van de algemene ziekenhuizen en de psychiatrische ziekenhuizen, met uitzondering van punt c) met betrekking tot de vaststelling van de verantwoorde activiteiten, dewelke overeenstemmen met de erkende bedden van dit type van afdeling of ziekenhuis. § 3. Dit besluit bepaalt eveneens de voorwaarden en regelen krachtens dewelke activiteiten in rekening kunnen worden gebracht bij de dekking van de kosten die veroorzaakt zijn door het naleven van de normen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden die van aard zijn deze activiteiten te beïnvloeden en die een afwijkende regeling ten aanzien van de voormelde voorwaarden rechtvaardigen.

Art. 3.§ 1. De bepalingen van dit besluit kunnen door Ons worden geconcretiseerd en desgevallend aangevuld door regelen die specifiek gelden voor één of voor meerdere dienstjaren. § 2. Onder dienstjaar wordt verstaan, de periode die begint op 1 juli van een jaar en op 30 juni van het volgende jaar eindigt. HOOFDSTUK III. - Het budget van financiële middelen

Art. 4.Overeenkomstig artikel 87 van de wet op de ziekenhuizen bepaalt de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheden heeft een budget van financiële middelen voor elk ziekenhuis, bestaande uit een vast en een variabel gedeelte. In voorkomend geval kan op 1 januari van ieder jaar een wijziging van het budget gebeuren.

Art. 5.§ 1. Voor de hieronder bedoelde diensten wordt er een afzonderlijk budget vastgesteld : 1°gespecialiseerde diensten voor de behandeling en de readaptatie (kenletter Sp) buiten Sp-diensten voor palliatieve verzorging en psychogeriatrische aandoeningen Sp-diensten in de psychiatrische ziekenhuizen, hierna Sp-diensten genoemd, welke deel uitmaken van een ziekenhuisentiteit met één of meer diensten van verschillende aard; 2° de gespecialiseerde diensten voor de behandeling en de readaptatie - Sp-diensten voor palliatieve zorgen;3° de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden die aan de criteria bedoeld in bijlage 1 van dit besluit voldoen. § 2. De bepalingen van dit besluit met betrekking tot de ziekenhuizen, gelden mutatis mutandis voor de in § 1 bedoelde diensten. HOOFDSTUK IV. - Periode voor dewelke het budget toegekend wordt

Art. 6.Behoudens expliciete vermelding wordt het budget voor een dienstjaar vastgesteld. HOOFDSTUK V. - Vaststelling van het budget en van zijn onderscheidene delen, onderdelen en samenstellende bestanddelen Afdeling I. - Het budget en zijn delen

Art. 7.Het budget dat voor elk ziekenhuis wordt vastgesteld, bestaat uit drie delen : 1° Deel A dat bestaat uit drie Onderdelen die respectievelijk volgende soorten van lasten dekken : a) Onderdeel A1 : de investeringslasten;b) Onderdeel A2 : de korte termijn kredietlasten;c) Onderdeel A3 : investeringslasten van medisch-technische diensten.2° Deel B bestaat uit acht Onderdelen die respectievelijk volgende soorten lasten dekken : a) Onderdeel B1 : de kosten voor de gemeenschappelijke diensten;b) Onderdeel B2 : de kosten voor de klinische diensten;c) Onderdeel B3 : de werkingskosten voor medisch-technische diensten;d) Onderdeel B4 : de kosten die gedekt worden door het bijzonder bedrag voorzien in artikel 99 van de voormelde wet op de ziekenhuizen evenals de kosten die op een forfaitaire wijze worden gedekt;e) Onderdeel B5 : kosten voor de werking van de ziekenhuisapotheek;f) Onderdeel B6 : de kosten voortvloeiend uit de aanvullende voordelen, waarin voorzien wordt door de sociale akkoorden van 4 juli 1991, 22 november 1991, 1 maart 2000 en 28 november 2000, toegekend aan het ziekenhuispersoneel waarvan de financiering geheel of gedeeltelijk ten laste valt van de erelonen en die hun oorsprong vinden in de in artikel 95, 2°, van de wet op de ziekenhuizen bedoelde gezondheidsverstrekkingen;g) Onderdeel B7 : de specifieke kosten voor de specifieke taken op het gebied van de patiëntenzorg, het klinisch onderricht, het toegepast wetenschappelijk onderzoek, de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de evaluatie van de medische activiteiten. Onderdeel B7 wordt gesplitst in : 1° een Onderdeel B7A voor wat de universitaire ziekenhuizen betreft a rato van één ziekenhuis per universiteit dat over een faculteit geneeskunde beschikt die een volledige opleiding aanbiedt, zijnde : - le Centre hospitalier universitaire du Sart-Tilman te Luik; - les Cliniques universitaires de Bruxelles - Hôpital Erasme te Anderlecht; - les Cliniques universitaires Saint-Luc te Sint-Pieters-Woluwe; - het Akademisch ziekenhuis V.U.B. te Jette; - het Universitair ziekenhuis te Gent; - de Universitaire klinieken K.U.L. te Leuven; - het Universitair ziekenhuis Antwerpen te Antwerpen. 2° een Onderdeel B7B voor de ziekenhuizen die genieten van een financiering voorzien voor de ontwikkeling, de evaluatie en de toepassing van de nieuwe medische technologieën en/of de opleiding van de kandidaat-specialisten, behoudens de ziekenhuizen die genieten van de B7A;h) Onderdeel B8 : de specifieke kosten van een ziekenhuis met een op sociaal-economisch vlak zeer zwak patiëntenprofiel.3° Deel C dat bestaat uit vier Onderdelen die respectievelijk de volgende soorten van kosten dekken : a) Onderdeel C1 : de aanloopkosten;b) Onderdeel C2 : de kosten met betrekking tot vorige of lopende dienstjaren die via inhaalbedragen worden gerectificeerd;c) Onderdeel C3 : het te verminderen bedrag voor de kamers met 1 bed en met 2 bedden, waarvoor overeenkomstig artikel 90 van de wet op de ziekenhuizen, supplementen boven het budget van financiële middelen worden geïnd;d) Onderdeel C4 : het geraamd teveel aan ontvangsten voor een bepaald dienstjaar voor wat de Sp-diensten voor palliatieve zorgen, de eenheden voor zware brandwonden en de psychiatrische ziekenhuizen betreft. Afdeling II. - Bestanddelen van de onderscheidene delen van het budget

en van hun onderdelen Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 8.De onderscheidene delen en Onderdelen van het budget van een ziekenhuis dekken, binnen de hierna bepaalde voorwaarden en regelen, de kost van de verschillende bestanddelen bedoeld in de artikelen 9 tot en met 23, voor zover die betrekking heeft op de volgende diensten : a) de verpleegeenheden voor de in artikel 7,1), a) , b) , 2), a) , b) , d) , g) h) en 3), a) , b) , c) , d) , bedoelde elementen;b) de hiernavolgende hulpdiensten : de anesthesie, het operatiekwartier, de gipskamer, het verloskwartier, de centrale sterilisatie, de spoedgevallendienst,de aan de A-, T-, K-, G- en Sp-diensten verbonden revalidatie- en readaptatiediensten voor de in artikel 7,1), a) , b) , en 2), a) , b) , en d) , en 3), a) , en b) , bedoelde elementen;c) de volgende medisch-technische diensten : de magnetische resonantie tomograaf met geïntegreerd electronisch telsysteem, de radiotherapiedienst, de scanners met positronemissie, voor de in artikel 7, 1), c) , en 2), c) , bedoelde elementen;d) de apotheek, zoals bedoeld in artikel 7, 1), a) , 2), c) , en 3), a) ;e) de daghospitalisatie wat betreft de elementen bedoeld in artikel 7, 1), a) , en b) , 2), a) , en b) , en 3), a) en c) . Onderafdeling 2. - Deel A van het budget

Art. 9.Onderdeel A1 heeft betrekking op de investeringslasten. De bestanddelen waarvan de kost door Onderdeel A1 van het budget wordt gedekt, zijn : 1° de afschrijvingen van de lasten van opbouw, verbouwing, uitrusting en apparatuur;2° de afschrijving van de lasten van grote onderhoudswerken, meer bepaald van belangrijke herstellings- en onderhoudswerken, al dan niet periodiek;3° de afschrijving van de lasten van verbouwingswerken die de struktuur van het gebouw niet wijzigen;4° de afschrijving van de lasten voor de aankoop van rollend materiaal;5° de afschrijving van de lasten voor een eerste inrichting;6° de financiële lasten, meer bepaald de lasten van leningen aangegaan ter financiering van de hierboven vermelde investeringen. Voor de toepassing van dit besluit worden de lasten voor het huren van gebouwen gelijkgesteld met afschrijvingen.

Art. 10.Onderdeel A2 van het budget heeft betrekking op de korte termijn kredietlasten. Het dekt de financiële lasten van de korte termijn kredietlasten om de normale werking van de in artikel 8 bedoelde verpleegeenheden en diensten te verzekeren.

Art. 11.Onderdeel A3 van het budget dekt de investeringslasten van de medisch-technische diensten bedoeld in artikel 8, c) , en dit zowel voor de uitrusting als voor de gebouwen waarin deze worden geïnstalleerd.

Onderafdeling 3. - Deel B van het budget

Art. 12.§ 1. Onderdeel B1 van het budget heeft betrekking op de gemeenschappelijke diensten met name : a) algemene kosten;b) onderhoud;e) verwarming;d) administratie;e) was en linnen;f) voeding;g) internaat. § 2. De onderscheidene bestanddelen van ieder der gemeenschappelijke diensten waarvan de kost door Onderdeel B1 van het budget worden gedekt zijn : a) voor de algemene kosten : 1° de personeelslasten van huisbewaarders, portiers, nachtwakers, parkingbewakers, tuiniers, liftpersoneel, wagenbestuurders uitgezonderd deze van ziekenwagens;2° de werkings- en onderhoudskosten van siertuinen, wegen, koeren, parkings, vervoermiddelen met uitzondering van die van ziekenwagens;3° de vervoerkosten voor het : - interne en externe vervoer van de verbruiksgoederen; - interne patiëntenvervoer; - externe patiëntenvervoer op voorwaarde dat dit vervoer niet het gevolg is van een opname in een ander ziekenhuis; - vervoer van bloed. 4° de belastingen en taksen, zoals patrimoniumtaksen, onroerende voorheffingen, belastingen op het afhalen van huisvuil en afvalstoffen of op de aansluiting op het rioolnet, alsmede die op gevaarlijke, hinderlijke en schadelijke bedrijven en op tewerkgesteld personeel;5° de verzekeringskosten voor risico's van brand, waterschade en andere risico's, voor burgerrechterlijke aansprakelijkheid van de instelling en van het tewerkgesteld personeel;6° de kosten van brandbestrijding;7° de kosten van ophaling en behandeling van vuilnis en van afvalstoffen;8° de kosten van erediensten en gelijkgestelde diensten;9° de kosten van het mortuarium.b) voor de kosten voor onderhoud : 1° de kosten van personeel voor schoonmaak, technisch onderhoud, en veiligheid;2° de normale kosten van schoonmaak, van technisch onderhoud, en van de herstelling van werkhuizen;3° de kosten van water, gas en elektriciteit;4° de onderhoudskosten van de liften en de verwarming;c) voor de kosten van verwarming : 1° de kosten van het personeel voor het toezicht op de verwarmingsinstallaties;2° de kosten van brandstoffen;3° de herstellingskosten van de stookinstallaties.d) voor de administratieve kosten : 1° de personeels- en werkingskosten van de directie, de administratie, de boekhouding, de personeelsdienst, het onthaal, de sociale dienst voor de patiënten, de tarificatie, de geschillen, de gecentraliseerde archieven, de kasdienst, het economaat, de magazijnen, de telefooncentrale, de deurwachters, de loopjongens en de boodschappers;2° de kosten van beheer en representatie;3° de informaticakosten;4° de kosten voor aansluiting bij ziekenhuisorganisaties;5° de kantoorbenodigdheden, drukwerken en documentatie;6° de verzendingskosten;7° de kosten voor de werving van personeel, de kosten voor opleiding en vervolmaking, waarin door artikel 15, 10°, niet wordt voorzien;8° de kosten voor het functioneren van verschillende raden en comités die ingesteld zijn krachtens de vigerende wetgeving. Indien de beheerder taken vervult in verband met de tarificatie, de facturatie en de inning van honoraria, dan worden voor de toepassing van dit besluit de administratiekosten forfaitair verminderd, naar gelang van het geval, met 2 %, 4 % of 6 % van de geïnde honoraria of met elk ander bedrag, mits dat bedrag, dat overeenstemt met het reglement betreffende de werking van de inningsdienst, afgehouden wordt bij toepassing van artikel 140, § 2, van de wet op de ziekenhuizen. e) voor de kosten van was en linnen : 1° de kosten van personeel en werking van wasserij en linnenkamer;2° de aankoopkosten van linnen, beddengoed, wasprodukten en herstelbenodigdheden.f) voor de voedingskosten : 1° de kosten van het personeel en de werking van de keuken;2° de aankoopkosten van voedingsprodukten en dranken;3° de kosten van het personeel van de dieetkeuken en de kosten voor de aankoop van dieetproducten.g) voor de internaatskosten : 1° de kosten van lokalen voorbehouden voor het inwonend personeel, tewerkgesteld in het ziekenhuis of de ziekenhuisdiensten;2° de kosten van personeelsvoorzieningen (kleedkamers, eetzalen, eetmalen).

Art. 13.De bestanddelen waarvan de kostprijs door Onderdeel B2 van het budget wordt gedekt zijn : 1° de kosten van het verplegend en verzorgend personeel;2° de kosten van de courante geneesmiddelen zoals bedoeld in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 6 juni 1960 betreffende de fabricage, de bereiding en distributie in het groot en de terhandstelling van geneesmiddelen, en de kosten van medische gassen en magistrale bereidingen;3° de verbandmiddelen;4° de medische verbruiksgoederen, de producten voor de zorgverlening en het klein instrumentarium met uitzondering van het endoscopisch materiaal en het materiaal voor viscerosynthese, wanneer dit het voorwerp is van een tegemoetkoming door de ziekte- en invaliditeitsverzekering of wanneer dit voorkomt op een door de Minister die de vaststelling van het budget van financiele middelen onder zijn bevoegheid heeft, vast te stellen lijst;5° de kosten van bewaring van het bloed;6° de kosten van revalidatie en herscholing met betrekking tot gehospitaliseerde patiënten in de A-, T-, K-, G en Sp- diensten.

Art. 14.Onderdeel B3 van het budget heeft betrekking op de in artikel 8, c) bedoelde medisch-technische diensten. De bestanddelen waarvan de kosten gedekt worden door Onderdeel B3 van het budget, zijn : 1° de kosten van onderhoud voor de uitrusting en van de lokalen;2° de kosten van verbruiksgoederen;3° de algemene onkosten;4° de kosten van verplegend en technisch gekwalificeerd personeel;5° de administratiekosten.

Art. 15.Onderdeel B4 bevat de middelen die forfaitair de lasten dekken met betrekking tot : 1° de verbetering van de kwaliteit van de zorgverstrekking zoals bedoeld in artikel 99 van voormelde wet op de ziekenhuizen;de toegekende middelen vertegenwoordigen een deel van het budget dat door de buitengebruikstelling van bedden vrijgemaakt wordt; 2° de hoofdgeneesheer;3° de verpleegkundige en geneesheer-ziekenhuishygiënist en de registratie van de nosocomiale ziekenhuisinfecties;4° de registratie van de minimale verpleegkundige gegevens, de minimale klinische gegevens, de minimale psychiatrische gegevens en de activiteit van de spoedgevallendienst en de MUG;5° de bedrijfsrevisor;6° het personeel toegekend aan de openbare ziekenhuizen om het intern transport van de gehospitaliseerde patiënten te verzekeren;7° samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten die als overlegplatform fungeren alsmede initiatieven die betrekking hebben op de verwezenlijking van piloot projecten betreffende de bemiddelingsfunctie in de sector psychiatrie;8° de evaluatie van de kwaliteit van de medische en verpleegkundige activiteiten en de bevordering van de integratie van de medische aktiviteit in het geheel van de ziekenhuisaktiviteiten;9° de kosten die met de overeenkomsten van eerste tewerkstelling gepaard gaan;10° de permanente opleiding van het verpleegkundig personeel;11° voor de psychiatrische ziekenhuizen, de bijkomende kosten voor de contractuele personeelsleden die gesubsidieerd worden door het Interdepartementaal Begrotingsfonds, ter bevordering van de werkgelegenheid;12° de kosten met betrekking tot het personeel dat belast is met de coördinatie, op een multidisciplinaire wijze, van de verzorging van de patiënten, teneinde het ontslag van de patiënt voor te bereiden met het oog op het waarborgen van de continuïteit van een efficiënte zorgverlening en van de kwaliteit;13° voor de acute ziekenhuizen, de kosten met betrekking tot de analyse en het gebruik van de statistische gegevens met het oog op de coördinatie van de kwaliteitsstrategie van het ziekenhuis;14° de kosten met betrekking tot de palliatieve functie;15° de middelen toegekend om de verhoging van de werkgeversbijdragen voor de pensioenen in de openbare ziekenhuizen te dekken;16° de middelen toegekend om de vervanging van de afwezigheden van lange duur van het statutair personeel in de openbare ziekenhuizen te dekken;17° de toegekende middelen met het oog op de registratie van de minimale psychiatrische gegevens in de psychiatrische verzorgingstehuizen;18° de kosten voor de banen toegekend op 1 juli 1990, 1 januari 1991, 1 januari 1992, 1 januari 1993 en 1 januari 1994 in de psychiatrische ziekenhuizen met erkende T-diensten;19° de middelen die worden toegekend teneinde de financiering van de erkende MUG-functie en de in de dringende geneeskundige hulpverlening opgenomen te waarborgen;20° de middelen toegekend met het oog op de realisatie van pilootstudies over de registratie en verzameling van gegevens waardoor de financiering kan verfijnd worden en de kwaliteit van zorgen kan verbeterd worden;21° de middelen toegekend met het oog op de verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening in psychiatrische voorzieningen, overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten nader bepaald in artikel 52, § 2;22° de middelen die worden toegekend met het oog op de bevordering van een doelmatig opname- en ontslagbeleid in de acute ziekenhuizen;23° de middelen toegekend om de kosten voor de vakbondspremie van het personeel van de in artikel 8 bedoelde diensten alsmede de kosten voor aansluiting bij de Confederatie van de non-profitsector of elke andere gelijkwaardig organisatie voor de openbare sector te financieren;24° de middelen toegekend voor de uitvoering van pilootstudies over de psychiatrische ziekenhuizen, met name over de behandeling van patiënten met gedragsstoornissen en/of agressieve stoornissen, over de resocialisering van de geïnterneerden, over de gezinsplaatsing van kinderen met geestesstoornissen, over de behandeling van kinderen met gedragsstoornissen en/of agressieve stoornissen en over de behandeling thuis van kinderen met geestesstoornissen;25° de financiële tegemoetkoming ter compensatie van de genomen vrijstellingen van arbeidsprestaties in het kader van de eindeloopbaanproblematiek;26° de op 30 juni 2002 toegekende middelen voor de medische producten voor transplantaties, het krachtens de sociale akkoorden toegekende aanvullende personeel, het aanvullende personeel toegekend voor de erkende K-bedden, de bedden voor pediatrische oncologie, voor de oprichting van een mobiel team, voor het personeel ter begeleiding van het verplegend en verzorgend personeel, hetwelk pas aangeworven werd of een loopbaanonderbreking beëindigd heeft en voor het aanvullende personeel belast met ludieke activiteiten en psychisch-sociale ondersteuning in de E-bedden;27° de middelen toegekend aan de ziekenhuizen met niet in artikel 18 bedoelde universitaire bedden;

Art. 16.Onderdeel B5 dekt werkingskosten van de ziekenhuisapotheek.

Art. 17.Onderdeel B6 dekt de in de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 november 2001 bedoelde kosten.

Art. 18.§ 1. Onderdeel B7A dekt de specifieke lasten gekoppeld aan de specifieke taken van door de in artikel 7, 2), g) , 1°, bedoelde ziekenhuizen. § 2. Onderdeel B7B dekt de specifieke kosten van de ziekenhuizen bedoeld onder artikel 7, 2), g) , 2°.

Art. 19.Onderdeel B8 dekt de specifieke kosten veroorzaakt door een ziekenhuis met een op het sociaal-economisch vlak zeer zwak patiëntenprofiel.

Onderafdeling 4. - Deel C van het budget

Art. 20.Onderdeel C1 heeft betrekking op de aanloopkosten. De onderscheiden bestanddelen waarvan de kostprijs door Onderdeel C1 van het budget wordt gedekt zijn : a) voor de bestaande ziekenhuizen of bestaande ziekenhuisdiensten : 1° de oprichtingskosten van een V.Z.W. of van andere rechtspersonen zonder winstoogmerk; 2° de kosten van hypothecaire akten.b) voor de ziekenhuizen of ziekenhuisdiensten in opbouw : 1° de bouwbelastingen;2° de verzekeringskosten;3° de kosten van verwarming;4° de kosten van schoonmaak voor de ingebruikstelling;5° de financiële lasten van leningen of overbruggingskredieten voor financiering van het eigen aandeel;6° de notaris- en registratiekosten ingevolge de sub 5° bedoelde leningen.

Art. 21.Onderdeel C2 van het budget bevat de inhaalbedragen voor een tekort of een teveel aan ontvangsten ten opzichte van een budget vastgesteld voor het lopend dienstjaar of voor één of meerdere vorige dienstjaren vastgesteld budget.

Art. 22.Onderdeel C3 bevat het bedrag voor de kamers met één en met twee bedden, waarvoor, overeenkomstig artikel 90 van de voornoemde wet, supplementen boven het budget van financiële middelen worden geïnd en waarmee het budget der financiële middelen van het ziekenhuis wordt verminderd.

Art. 23.Onderdeel C4 omvat een bedrag dat overeenstemt met een geraamd teveel aan ontvangsten voor het dienstjaar waarvoor het budget is vastgesteld. HOOFDSTUK VI. - Modaliteiten voor de vaststelling van het budget en criteria volgens dewelke de kosten worden aanvaard Afdeling 1. - Deel A van het budget

Onderafdeling 1. - Onderdeel A1 van het budget

Art. 24.De investeringslasten, die gedekt worden door Onderdeel A1 van het budget, worden afgeschreven overeenkomstig de bepalingen en de termijnen bepaald door het koninklijk besluit van 14 december 1987 betreffende de jaarrekeningen van de ziekenhuizen.

Art. 25.§ 1. De afschrijvingen voor de lasten van opbouw, verbouwing, uitrusting en apparatuur,worden berekend op de werkelijke investeringswaarden, en zijn begrensd tot de daarvoor geldende maximumbedragen, verminderd met de om niet-verkregen toelagen verleend door de overheden bevoegd voor het gezondheidsbeleid op grond van de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet. § 2. De overeenkomstig § 1, vastgestelde afschrijvingen mogen niet hoger zijn dan 40 % van de werkelijke investeringswaarden, beperkt tot de voormelde maximumbedragen, voor zover er betoelaging werd bekomen.

Deze betoelaging moet blijken uit de in artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 augustus 1989 bedoelde beslissing van de terzake bevoegde overheid. Indien het bovengenoemde bewijs niet geleverd wordt, of indien er geen subsidie werd verkregen, worden de afschrijvingslasten niet in aanmerking genomen.

In geval van toepassing van het koninklijk besluit van 30 juli 1986 wordt het percentage van 40 % tot 70 % opgetrokken. § 3. De afschrijvingslasten voor onroerende goederen die niet betoelaagbaar zijn worden ten belope van 100 % van de werkelijke investeringswaarde gedekt in het budget van financiële middelen. § 4. De afschrijvingslasten van de investeringen die uitgevoerd worden om te voldoen aan de architectonische normen voor de ziekenhuisapotheek en de chirurgische daghospitalisatie, mogen, voorzover er een subsidie uitgekeerd werd, 40 % van de werkelijke investeringswaarden, beperkt tot de in § 1, bedoelde maxima, niet overschrijden. Die subsidies moeten aan de hand van de in artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 augustus 1989 bedoelde beslissing van de terzake bevoegde overheid worden bewezen.

Wanneer het bovengenoemde bewijs niet geleverd is of als er geen subsidie verkregen werd, worden de afschrijvingslasten niet in aanmerking genomen. § 5. De aankoopprijs van de grond wordt uitgesloten van de in § 1, tot 4, bedoelde afschrijving.. § 6. De in §§ 1 en 4 bedoelde afschrijvingen kunnen op een provisionele wijze worden vastgesteld bij de ingebruikname van de betreffende investering.

Art. 26.Voor de afschrijvingen van lasten van grote onderhoudswerken evenals voor de lasten van eerste inrichting, zoals bedoeld in artikel 9, 2° en 5°, worden de werkelijke lasten in aanmerking genomen.

Art. 27.§ 1. Voor de financiële lasten van leningen aangegaan ter financiering van de in artikelen 25 en 26 bedoelde investeringen, worden eveneens de werkelijke lasten weerhouden mits inachtneming van dezelfde beperkingen als deze vermeld in artikel 25 §§ 1, 2, 4, en 5. § 2. De in § 1, bedoelde financiële lasten kunnen provisioneel worden vastgesteld, wanneer die betrekking hebben op de in artikel 25, § 1, en § 4, bedoelde investeringen.

Art. 28.De lasten voor het huren van gebouwen worden beperkt tot het niveau van de afschrijvingen en financiële lasten berekend overeenkomstig de artikelen 25 en 27, alsof de beheerder eigenaar zou geweest zijn.

Art. 29.§ 1. In afwijking van artikel 25 worden de volgende lasten, na afschrijving van de betoelaagde investeringen, forfaitair vergoed : 1° de lasten die verband houden met de afschrijving van medische uitrusting;2° de lasten die verband houden met de afschrijving van de niet-medische uitrusting, met inbegrip van informatica-apparatuur alsmede van meubilair;3° de lasten die verband houden met de afschrijving van het rollend materieel. § 2. Het forfaitair bedrag dat krachtens § 1, 1°, aan de acute ziekenhuizen, bedoeld in artikel 46 van de wet op de ziekenhuizen wordt toegekend, wordt als volgt berekend : 1° het beschikbare budget wordt in eerste instantie verdeeld onder de groepen van ziekenhuizen, bedoeld in artikel 40, op basis van de kosten vastgesteld gedurende een dienstjaar. Binnen elke groep wordt het beschikbare budget verdeeld over de volgende activiteiten, op basis van de hiernavolgende waarden uitgedrukt in percentages : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° a) het beschikbare budget voor de spoedgevallendiensten wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van het aantal punten dat met toepassing van het hiernavolgende artikel 46, § 3, 2°, b) aan elk ziekenhuis wordt toegekend;b) het beschikbare budget voor de operatiekwartieren wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van het aantal operatiezalen dat met toepassing van het hiernavolgende artikel 46, § 3, 2°, a) , aan elk ziekenhuis wordt toegekend;c) het beschikbare budget voor de kraaminrichtingen wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van het aantal bevallingen van het laatst gekende dienstjaar;d) het beschikbare budget voor de diensten intensieve neonatologie wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van het aantal erkende NIC-bedden;e) het beschikbare budget voor de diensten intensieve zorg wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van het aantal punten dat met toepassing van het artikel 46, § 2, 2°, c) , aan elk ziekenhuis wordt toegekend;f) het beschikbare budget voor de andere diensten wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van het budget van Onderdeel B2, bedoeld in het artikel 45, § 7 voor het laatst gekende dienstjaar.3° De bedragen berekend met toepassing van 2°, a) tot f) worden voor elk ziekenhuis opgeteld.Het forfaitair bedrag dat aan het ziekenhuis wordt toegekend, bestaat voor 50 % uit het voormelde totaal, verhoogd met 50 % van het forfaitair bedrag dat het ziekenhuis na de herziening van het budget van financiële middelen met betrekking tot het dienstjaar 1991 ontvangt, echter rekening houdende met wijzigingen in het aantal bedden voor 31 december 1996. § 3. Het forfaitair bedrag dat krachtens § 1, 2° aan de acute ziekenhuizen wordt toegekend, wordt als volgt berekend : 1° het beschikbare budget wordt eerst verdeeld onder de groepen van ziekenhuizen, bedoeld in artikel 40 op basis van de kosten gedurende een dienstjaar.Vervolgens wordt het beschikbare budget binnen elke groep verdeeld naar rata van de som van de budgetten van Onderdeel B1 en Onderdeel B2 en dit met toepassing van de artikelen 42, 9e operatie en 45, § 7, voor het laatst gekende dienstjaar; 2° het per ziekenhuis toegekende forfaitair bedrag bestaat uit 50 % van het sub 1° berekende bedrag, verhoogd met 50 % van het forfaitair bedrag dat het ziekenhuis ontvangt na de herziening van het budget van financiële middelen met betrekking tot het dienstjaar 1991, echter rekening houdende met wijzigingen in het aantal bedden voor 31 december 1996. § 4. 1° Het forfaitair bedrag dat krachtens § 1, 1° en 2°, aan de ziekenhuizen en Sp-diensten en geïsoleerde G-diensten wordt toegekend, wordt berekend door het beschikbare budget onder de ziekenhuizen te verdelen naar rata van het aantal erkende en bestaande bedden per ziekenhuis. 2° het per ziekenhuis toegekende forfaitair bedrag bestaat uit 50 % van het sub 1°, berekende bedrag, verhoogd met 50 % van het forfaitair bedrag dat het ziekenhuis ontvangt na de herziening van het budget van financiële middelen met betrekking tot het dienstjaar 1991, echter rekening houdende met wijzigingen in het aantal bedden voor 31 december 1996. § 5. 1° het forfaitair bedrag dat krachtens § 1, 1°, en 2°, aan de psychiatrische ziekenhuizen wordt berekend door het beschikbare budget onder de ziekenhuizen te verdelen pro rata het aantal erkende en bestaande bedden per ziekenhuis.

Om het aantal bedden te berekenen, wordt het aantal bedden voor daghospitalisatie vermenigvuldigd met 0,7. 2° het per ziekenhuis toegekende forfaitair bedrag bestaat uit 50 % van het sub 1°, berekende bedrag, verhoogd met 50 % van het forfaitair bedrag dat het ziekenhuis ontvangt na de herziening van het budget van financiële middelen met betrekking tot het dienstjaar 1991, echter rekening houdende met wijzigingen in het aantal bedden voor 31 december 1996 § 6.De bepalingen vermeld in de §§ 2, tot 5, zijn voor de eerste maal van toepassing vanaf 1 januari 1997.

Echter, voor de ziekenhuizen die genieten, gedurende de dienstjaren 1992 tot en met 1996, van een herziening van hun afschrijvingslasten van niet-medisch materieel wegens gesubsidieerde investeringen, afgeschreven voor de eerste maal tijdens één van de betreffende dienstjaren, worden de in §§ 3, tot 5, berekende forfaits vervangen tot het einde van de afschrijvingsperiode van de gesubsidieerde investering door de bedragen vastgesteld volgens de voornoemde herziening. § 7. De bepalingen vermeld in de §§ 2 tot 5, kunnen om de drie jaar worden herzien. § 8. De ziekenhuizen die vanaf het dienstjaar 1997 voor het eerst betoelaagde investeringen afschrijven, krijgen een herziening gebaseerd op de reële afschrijvingslasten, voor zover de betoelaagde investering deel uitmaakt van een uitbreidings- en/of verbouwingsproject ten belope van ten minste 25 % van de maximumprijs van de bouw, berekend met toepassing van de ministeriële besluiten van 1 en 4 september 1978 tot wijziging van de ministeriële besluiten van 1 juli 1971 en 8 november 1973 tot vaststelling van de maximumkostprijs per bed die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van het koninklijk besluit van 13 december 1966 tot bepaling van het percentage van de toelagen voor de opbouw, de herconditionering, de apparatuur en de uitrusting van ziekenhuizen en van zekere voorwaarden waaronder ze worden verleend. Indien de reële lasten lager zijn dan de forfaitaire bedragen die overeenkomstig de §§ 2 tot 5, worden vastgesteld, dan zijn die forfaitaire bedragen van toepassing. De in aanmerking genomen reële lasten beperken zich echter tot het forfaitair bedrag berekend met toepassing van de §§ 2 tot 5, verhoogd met de afschrijving op het niet-betoelaagde gedeelte van de betoelaagde investering.

Indien niet aan de in het vorige lid vermelde voorwaarden wordt voldaan, blijven de forfaitaire bedragen berekend met toepassing van de §§ 2 tot 5, behouden. § 9. Het krachtens § 1, 3°, toegekende forfaitaire bedrag wordt vastgesteld op het niveau van de voor 2001 weerhouden lasten.

Onderafdeling 2. - Onderdeel A2 van het budget

Art. 30.§ 1 De in artikel 10 bedoelde korte-termijnlasten worden vóór elk dienstjaar vastgesteld en berekend door een getal dat voor de algemene ziekenhuizen 21 % en voor de psychiatrische ziekenhuizen 13 % vertegenwoordigt van het budget van financiële middelen buiten Onderdeel A2 berekend voor het beschouwde dienstjaar, te vermenigvuldigen met de laagste marktinterestvoet die jaarlijks overeenkomstig de regels van het onderstaande § 2, vastgesteld wordt. § 2. De laagste intrestvoet van de markt waarvan sprake in § 1, wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de gemiddelde basisrente van het kaskrediet verhoogd met 0,50 punt en de gemiddelde intrestvoet van de straight loans op 1 maand verhoogd met 0,50 punt. De bovengenoemde intrestvoeten zijn die van het voorlaatste burgerlijk jaar vóór het dienstjaar waarin het budget vastgelegd wordt.

De aldus berekende intrestvoet wordt door Ons vastgesteld aan het begin van elk dienstjaar. Als het dienstjaar afgelopen is, kan die intrestvoet worden herzien, indien de intresten aanzienlijk zijn gestegen.

Onderafdeling 3. - Onderdeel A3 van het budget

Art. 31.§ 1. De investeringslasten die gedekt worden door Onderdeel A3 van het budget, worden afgeschreven overeenkomstig de bepalingen en de termijnen waarin het koninklijk besluit van 14 december 1987 betreffende de jaarrekeningen van de ziekenhuizen voorziet. § 2. Onverminderd andersluidende bepalingen worden afschrijvingen voor de lasten van opbouw, verbouwing, uitrusting en apparatuur, berekend op de werkelijke investeringswaarden, verminderd met de om niet verkregen toelagen verleend door de overheden die op basis van artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet bevoegd zijn voor het gezondheidsbeleid. Deze subsidies moeten worden bewezen door de in artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 augustus 1989 bedoelde beslissing van de terzake bevoegde overheid.

Wanneer het bovengenoemde bewijs niet is geleverd of er geen subsidie werd verkregen, wordt er met de afschrijvingen van de kosten voor opbouw of verbouwing en de erop betrekking hebbende financiële leningslasten geen rekening gehouden.

Wat de afschrijvingen voor de lasten van opbouw en verbouwing betreft en de financiële lasten die daarop betrekking hebben, wordt enkel rekening gehouden met de werken die betrekking hebben op de architectonische normen, voorzien in de koninklijke besluiten houdende vaststelling van de erkenningsnormen waaraan de betrokken medisch-technische diensten moeten voldoen. Er wordt eveneens rekening gehouden met de afschrijvingslasten en de financiële lasten die op de grote onderhoudswerken betrekking hebben. § 3. In afwijking van §§ 1 en 2, worden de lasten van de uitrusting en apparatuur forfaitaire als volgt gedekt : 1° voor de magnetische resonatietomograaf met ingebouwd elektronisch telsysteem, geïnstalleerd in een erkende dienst voor beeldvorming, overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 oktober 1989, houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst waarin een magnetische resonantie tomograaf met ingebouwd elektronisch telsysteem wordt opgesteld moet voldoen om te worden erkend als zware medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 26 februari 1991, wordt er een bedrag van 148.736,11 EUR toegekend.

De voornoemde forfaits worden toegekend gedurende een periode van 7 jaar, vanaf het jaar volgend op dat waarin de investering wordt verwezenlijkt. Het betrokken jaar zal worden bepaald nadat het ziekenhuis de aankoopfactuur heeft overgelegd. Indien een investering voor vervanging of upgrading waarvan de waarde minstens 50 % vertegenwoordigt van de nieuwwaarde van de apparatuur wordt uitgevoerd binnen de 10 jaar vanaf de aankoopdatum van de oorspronkelijke apparatuur, blijven voornoemde forfaits behouden na de voornoemde periode van 7 jaar, en dit voor een nieuwe periode van 7 jaar. Het bewijs van deze investering wordt bepaald door de overlegging van de betrokken factuur. 2° voor de apparatuur geïnstalleerd in een dienst radiotherapie erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 april 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst radiotherapie moet voldoen om te worden erkend als zware medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 oktober 1991, wordt de financiering toegekend waarover de dienst beschikt op 30 juni 2002. 3° voor de tomograaf met positron-emissie (PET-scanner), geïnstalleerd in een dienst voor nucleaire geneeskunde, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 augustus 2000, wordt er een forfaitair bedrag van 282.598,62 EUR toegekend. Afdeling II. - Deel B van het budget

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Rubriek 1. - Onderdeel B1

Art. 32.De door Onderdeel B1 van het budget gedekte kosten worden forfaitair gefinancierd overeenkomstig de onderstaande artikelen 37 tot 44.

Art. 33.§ 1. Van de in artikel 32 bedoelde forfaitaire financiering worden die ziekenhuizen uitgesloten waarin uitsluitend voor kinderen of uitsluitend met betrekking tot tumoren gespecialiseerde heelkundige en geneeskundige verstrekkingen uitgevoerd worden. Met deze categorie van ziekenhuizen worden de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden gelijkgesteld. In dit geval blijven de ziekenhuizen met dergelijke eenheden, voor de andere types ziekenhuisdiensten, vallen onder de bepalingen van artikel 32. § 2. Worden eveneens uitgesloten van de in artikel 32 bedoelde forfaitaire financiering de ziekenhuizen waarvan de erkende bedden bij het begin van het dienstjaar waarop het budget wordt vasgesteld, met 25 % is toegenomen of verminderd t.o.v. het gemiddelde aantal erkende bedden van het jaar waarop de gegevens slaan, gebruikt voor de vaststelling van het aantal in artikel 46 bedoelde verantwoorde bedden. § 3. Het in §§ 1 en 2 bedoelde budget B1 van de ziekenhuizen wordt vastgesteld als volgt : - voor de ziekenhuizen bedoeld onder § 1, eerste zin en § 2 wordt de waarde op 30 juni dat het dienstjaar van de vaststelling van Onderdeel B1 voorafgaat, behouden; - voor de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden is de waarde per bed van het budget B1 gelijk aan 77.993,2 EUR voor de privé-ziekenhuizen en aan 79.006,44 EUR voor de openbare ziekenhuizen (index 1 januari 2002).

Art. 34.Voor de berekening van de in artikel 32 bedoelde forfaitaire financiering worden er op basis van de in artikel 37 bepaalde kenmerken 5 groepen van ziekenhuizen opgericht.

Art. 35.§ 1. Voor de toepassing van de kenmerken op de ziekenhuizen die, benevens een Sp-dienst of een eenheid voor de behandeling van zware brandwonden, over andere types ziekenhuisdiensten beschikken, worden de Sp-diensten en de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden niet in aanmerking genomen. § 2. De bepalingen van afdeling II zijn afzonderlijk van toepassing op alle Sp-diensten en de psychiatrische ziekenhuizen Rubriek 2. - Onderdeel B2

Art. 36.Onderdeel B2 van het budget van financiële middelen wordt bepaald op basis van een systeem van basispunten en bijkomende punten ten opzichte van de verantwoorde activiteiten van het klassieke hospitalisatie en het chirurgisch dagziekenhuis.

Onderafdeling 2. - Onderdeel B1 van het budget van de acute ziekenhuizen Rubriek 1. - Samenstelling van de ziekenhuisgroepen

Art. 37.Bij toepassing van artikel 34, worden de groepen van ziekenhuizen op basis van de volgende kenmerken gevormd : a) het al dan niet-universitaire karakter van het ziekenhuis;b) de grootte van het ziekenhuis.

Art. 38.De ziekenhuizen waarvan 75 % van de bedden als universitair aangewezen zijn, worden als een ziekenhuis met universitair karakter beschouwd.

Art. 39.Onder de grootte van een ziekenhuis wordt verstaan het aantal bestaande en erkende bedden op 1 januari voorafgaand aan het jaar waarin het budget werd vastgesteld.

Art. 40.Er worden vijf groepen van ziekenhuizen opgericht, te weten : 1. de groep van ziekenhuizen met een universitair karakter, zoals bedoeld in artikel 38;2. de groep van ziekenhuizen met minder dan 200 bedden;3. de groep van ziekenhuizen van 200 tot 299 bedden;4. de groep van ziekenhuizen met 300 tot 449 bedden;5. de groep van ziekenhuizen met 450 bedden en meer. Rubriek 2. - Vaststelling van het forfait B1

Art. 41.§ 1. De vaststelling van het forfait B1 van een ziekenhuis betreft de volgende gemeenschappelijke diensten : 1. algemene kosten;2. onderhoud;3. verwarming;4. administratie;5. wasserij - linnen;6. voeding 7.internaat § 2. Vallen niet onder het forfait de in de artikelen 14, 15, 16, 17 en 19 bedoelde kosten, die respectievelijk door de onderdelen B3, B4, B5, B6 en B8 gedekt worden.

Art. 42.Met het oog op de vaststelling van het forfait B1 worden de volgende bewerkingen uitgevoerd : 1e bewerking : het landelijk beschikbare budget van elk van de in artikel 40 bedoelde groepen wordt gevormd door de samenstelling van de budgetten waarover de ziekenhuizen van elke groep beschikken de dag die het dienstjaar voorafgaat waarin het budget B1 vastgesteld werd, en dat na aftrek van de internaatkosten.

Voor de vaststelling van het budget op 1 juli 2002 verstaat men onder budget waarover het ziekenhuis op 30 juni 2002 beschikt, het budget waarop het ziekenhuis aanspraak kan maken, en berekend als volgt : 1° indien JR > Q (B1 X Q) + [(JR - Q) X x X B1'] - Int 2° indien JR = Q (B1 X Q) - Int 3° indien JR < Q (B1 X JR) + [(Q - JR) X x' X B1'] - Int Waarbij : JR = gedurende het dienstjaar 2000 gerealiseerde dagen; Q = verpleegdagenquotum 2002, bedoeld in artikel 53 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986; x = 25 % behalve als het ziekenhuis in 2001 een aantal NAL verkregen heeft, vastgesteld bij toepassing van artikel 46bis van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986. In dit geval wordt x 60 % voor de dagen tussen 90 en 95 % bezetting en/of 45 % voor de in 2000 gerealiseerde ligdagen, die hoger liggen dan de in 1996 gerealiseerde ligdagen. Voor de in 1996 gerealiseerde ligdagen nog gerealiseerd in 2000 die hoger liggen dan de dagen 1989 is x gelijk aan 45 % voorzover deze tijdens de dienstjaren 1990 en 1996 tegen 45 % vergoed werden.; x' = 0 % behalve wanneer de instelling in 2001 een aantal NAL verkregen heeft. In dat geval wordt x 25 %;

B1 = dagwaarde op 31 december 2001 van Onderdeel B1 buiten toepassing van de middelen betreffende de kosten voor aansluiting, bedoeld in artikel 15, 23°;

B1' = dagwaarde op 31 december 2001 van Onderdeel B1, buiten toepassing van artikel 46bis van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 en de middelen betreffende de in artikel 15, 23°, bedoelde kosten voor aansluiting;

Int = op 31 december 2001 toegekende budget voor het internaat. 2e bewerking : binnen elke groep wordt het beschikbare budget verdeeld over elke gemeenschappelijke dienst overeenkomstig de onderstaande percentages : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3e bewerking : binnen elke groep en voor elke gemeenschappelijke dienst wordt het beschikbare budget verdeeld over de ziekenhuizen van de groep op basis van de volgende verdeelsleutels : 1° Algemene kosten : (2/3 x A) + (1/3 x B) Waarbij : A = het aantal m2 in de in artikel 8 bedoelde diensten, gewogen in functie van het aantal m2 per bed overeenkomstig de volgende formules : a) voor de niet-universitaire ziekenhuizen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : Mli = aantal m2 per bed in de eenheden en diensten van het ziekenhuis i bedoeld in artikel 8, a) , en b) ; Li = aantal bedden in ziekenhuis i;

M2i = aantal voor ziekenhuis i in aanmerking genomen m2. b) voor de universitaire ziekenhuizen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bovenstaande letters hebben dezelfde betekenis als in de formules vermeld onder a) . B = aantal m2 berekend onder A, a) en b) en aangepast door het aandeel van het operatiekwartier, van de spoedgevallendiensten en van de C-, D- en E - bedden van intensieve aard in het geheel van de diensten met 25 % te vermeerderen en door het aandeel van de administratie met 25 % te verminderen.

Om de oppervlakte van de C-, D- en E-bedden van intensieve aard te berekenen, wordt rekening gehouden met een percentage van bedden van intensieve aard, vastgesteld overeenkomstig artikel 46, § 2, 2°, c) , in verhouding tot het totaal aantal C, D en E-bedden. 2° Onderhoud : het aantal m2 van de in artikel 8 bedoelde diensten, gewogen volgens de formule van punt 1°, a) , en b) , vermeerderd met 50 % voor het gedeelte betreffende het operatiekwartier en met 25 % voor de intensieve neonatologie, de spoedgevallendienst en de C-, D- en E - bedden van intensieve aard in het geheel van de diensten en verminderd met 50 % voor het gedeelte betreffende de administratie. Om de oppervlakte van de C-, D- en E-bedden van intensieve aard te berekenen, wordt rekening gehouden met een percentage van bedden van intensieve aard, vastgesteld overeenkomstig artikel 46, § 2, 2°, c) , in verhouding tot het totaal aantal C-, D- en E-bedden. 3° Verwarming : het aantal m2 van de in artikel 8 bedoelde diensten, gewogen volgens de formule van punt 1°, A), a) en b) 4° Administratieve kosten : het aantal resulterend uit de volgende formule : A + 0,05 J + 43 P Waarbij : A = aantal opnamen van het laatst gekende dienstjaar; J = aantal verpleegdagen gerealiseerd gedurende het laatst gekende dienstjaar, beperkt evenwel tot een bezetting van 100 %;

P = aantal verpleegkundige en verzorgende personeelsleden in de artikel 8, a) , en b) , bedoelde eenheden en diensten, uitgedrukt in voltijds equivalenten. Dat aantal houdt rekening met de volgende maxima : - voor de verpleegeenheden de in artikel 45, § 8, bedoelde normen, berekend op basis van de erkende bedden, vemeerderd met het krachtens de verschillende sociale akkoorden toegekend personeel; - voor de bedden van intensieve aard, het aantal bedden berekend overeenkomstig artikel 46, § 2, 2°,c) , vermenigvuldigd met 2 voltijdse equivalenten; - voor de operatiekwartier, de spoedgevallendiensten en de centrale sterilisatie, het aantal punten toegekend bij toepassing van artikel 46, § 3, 2°, a) , b) en d) , gedeeld door 2,5; - 1 VTE hoofd van het verpleegkundig departement per ziekenhuis; - 1 VTE middenkader per 150 erkende bedden; - voor de openbare ziekenhuizen, het personeel gefinancierd voor de vervangingen van de afwezigheden van lange duur; - voor de overeenkomsten van eerste tewerkstelling, het aantal, beperkt tot twee percent, van de personeelsformatie, uitgedrukt in voltijds equivalenten, dat in dienst was op 30 juni van het burgerlijk jaar dat het beschouwde dienstjaar voorafging; - voor de door het interdepartementaal Fonds voor de bevordering van de werkgelegenheid gesubsidieerde contractuelen, het aantal tewerkgestelden uitgedrukt in voltijds equivalenten die gedurende het beschouwde burgerlijk jaar in dienst zijn; - de verpleegkundige ziekenhuishygiënist(e) waarvan het aantal vastgesteld wordt in toepassing van artikel 56; - het in het kader van de "Sociale Maribel" aangeworven personeel; - het bij toepassing van artikel 51 toegekende personeel; - het bijkomend personeel, bedoeld in artikel 15, 26) van dit besluit. 5° Wasserij - linnen : het aantal verpleegdagen gerealiseerd gedurende het laatst gekende dienstjaar, beperkt evenwel tot een bezetting van 100 %, met dien verstande dat de verpleegdagen gerealiseerd in de diensten C, M, NIC en G en de D- en E-bedden van intensieve aard gewogen worden met een coëfficiënt gelijk aan 1,25. Om het aantal verpleegdagen gerealiseerd in de bedden van intensieve aard te berekenen wordt er rekening gehouden met een percentage verpleegdagen, vastgesteld overeenkomstig artikel 46, § 2, 2°, c) , ten opzichte van het aantal verpleegdagen van de D- en E-diensten. 6° Voeding : het aantal gedurende een te bepalen dienstjaar gerealiseerde aantal verpleegdagen, beperkt evenwel tot een bezetting van 100 %. 4e bewerking : het gedeelte van de voor elke gemeenschappelijke dienst verkregen bedragen voor de personeelsuitgaven wordt aangepast om voor elke gemeenschappelijke dienst rekening te houden met het loongemiddelde van het ziekenhuis t.o.v. het loongemiddelde van de groep waarvan het deel uitmaakt.

Voor die berekening wordt er rekening gehouden met de laatste bekende gegevens met dien verstande dat de loonkosten niet hoger mogen liggen dan die welke voortvloeien uit de toepassing van de loonschalen van de ondergeschikte besturen op 1 november 1993, vermeerderd met 2,5 % voor de privé-ziekenhuizen en met 3,93 % voor de openbare ziekenhuizen en met de toepassing van andere wettelijke verplichtingen van de beheerder.

Die aanpassing wordt niet uitgevoerd voor de bestanddelen « algemene kosten » en « verwarming », noch voor de bestanddelen waarvan de loonkosten lager liggen dan 33 % van de totale kosten. 5e bewerking : de bedragen berekend overeenkomstig de vierde bewerking en de internaatskosten worden voor elk ziekenhuis opgeteld.

Het aldus verkregen bedrag wordt desgevallend lineair aangepast opdat het beschikbare nationale budget voor het geheel van de ziekenhuizen toegekend wordt. Het aldus verkregen budget wordt budget B1 genoemd. 6e bewerking : de overgang van het huidige budget naar budget B1 geschiedt geleidelijk.

De aanpassing wordt vastgesteld : - op 34 % van het verschil tussen het op 1 juli 2002 vastgestelde budget en het huidige in de eerste bewerking bedoelde budget, met inbegrip evenwel van het internaat; - op 67 % van het verschil tussen het op 1 juli 2003 vastgestelde budget en het in de eerste bewerking bedoelde huidige budget met inbegrip evenwel van het internaat; - op 100 % van het verschil tussen het op 1 juli 2004 vastgestelde budget en het huidige in de eerste bewerking bedoelde budget, met inbegrip evenwel van het internaat. 7e bewerking : 50 % van de na de vierde bewerking verkregen bedragen voor de bestanddelen algemene onkosten, onderhoud, verwarming en de administratieve kosten en 100 % van de na de vierde bewerking verkregen bedragen voor de bestanddelen was-linnen en voeding wordt aangepast door die te delen door het aantal ligdagen gerealiseerd tijdens het referentiedienstjaar voor de berekening van de in artikel 46 bedoelde verantwoorde bedden en omgezet in vergoede dagen, zoals bedoeld bij de eerste bewerking - berekening van het budget op 1 juli 2002 en door ze te vermenigvuldigen met het aantal verantwoorde dagen waarvan sprake in de laatste zin van punt 5 van bijlage 3 van dit besluit.

Het verschil tussen de aldus verkregen bedragen en de bedragen verkregen na de vierde bewerking komen in aanmerking voor 10 % vanaf het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002. Voor de volgende dienstjaren wordt het percentage door Ons bepaald. 8e bewerking : de na de zesde en zevende bewerking verkregen bedragen worden opgeteld. Voor het geheel van de ziekenhuizen mogen die het voor dat Onderdeel nationale beschikbare budget niet overschrijden. 9e bewerking : ter dekking van de lasten m.b.t. de heelkundige daghospitalisatie wordt het na de 8e bewerking toegekende budget vermeerderd met een budget M, dat als volgt berekend wordt : M = BHCJ/ACJland x ACJhi x Budget B1hi/Gemidd.Budget B1 Waarbij : BHCJ = het nationaal beschikbare budget B1 voor het chirurgisch daghospitaal, bepaald door het voor het chirurgisch daghospitaal beschikbare budget te verdelen onder de Onderdelen B1 en B2 op basis van de relatieve waarde van elk van die onderdelen B1 en B2 voor elk ziekenhuis;

ACJland = het aantal chirurgische activiteiten voor het gehele land;

ACJhi = het aantal chirurgische dagactiviteiten voor het beschouwde ziekenhuis.

Deze drie elementen worden vastgesteld op basis van de gegevens van het Nationaal Instituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en dewelke betrekking hebben op de tijdens het laatste bekende dienstjaar gerealiseerde activiteiten.

Budget B1hi = het budget B1 vastgesteld na de 8e bewerking voor het beschouwde ziekenhuis, gedeeld door het aantal dagen gerealiseerd gedurende het dienstjaar dat dient als referentie voor de berekening van de in artikel 46 bedoelde verantwoorde bedden;

Gemiddelde budget B1 = het totale budget B1, vastgesteld na de 8e bewerking voor het geheel van de ziekenhuizen van het land, gedeeld door het aantal gerealiseerde ligdagen van alle ziekenhuizen gedurende het dienstjaar dat dient als referentie voor de toekenning van de in artikel 46 bedoelde verantwoorde bedden. 10e bewerking : 1° Binnen de limieten van het beschikbare budget en om de sociale dienst van het ziekenhuis te versterken, wordt er : a) aan de ziekenhuizen waaraan bij toepassing van artikel 46 verantwoorde G-bedden toegekend worden, een forfaitair bedrag toegekend, berekend als volgt : A + B Waarbij : A = 25 % van het beschikbare budget gedeeld door het aantal betrokken ziekenhuizen.Om het aantal betrokken ziekenhuizen te bepalen, worden de ziekenhuizen dewelke genieten van verantwoorde G-bedden maar niet over erkende G-bedden beschikken, geteld voor 0,25;

B = 75 % van het beschikbare budget gedeeld door het totale aantal verantwoorde G-bedden en vermenigvuldigd met het aantal verantwoorde G-bedden van het betrokken ziekenhuis. b) aan alle acute ziekenhuizen een forfaitair bedrag toegekend, berekend als volgt : - de ziekenhuizen worden in opklimmende volgorde van de in artikel 80, 1° bedoelde scores in decielen gerangschikt.Aan elk deciel wordt de volgende vermenigvuldigingscoëfficiënt toegekend : 1e deciel : 1,50 2e deciel : 1,40 3e deciel : 1,30 4e deciel : 1,20 5e deciel : 1,10 6e deciel : 1,00 7e deciel : 0,90 8e deciel : 0,80 9e deciel : 0,70 10e deciel : 0,60 - het aantal in bijlage 3 bedoelde verantwoorde dagen van het ziekenhuis wordt gewogen door de vermenigvuldigingsfactor toe te passen, die overeenstemt met de plaats die het ziekenhuis in de in het eerste gedachtenstreepje bedoelde rangschikking in decielen inneemt. - het beschikbare budget wordt gedeeld door het totale aantal verantwoorde dagen waarvan sprake in het tweede gedachtenstreepje en vermenigvuldigd met het aantal verantwoorde dagen van het betrokken ziekenhuis Om de voormelde bedragen van het Onderdeel B1 te behouden, moeten de ziekenhuizen : - meewerken aan het systematisch verzamelen en het tijdig doorsturen aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu van correcte en volledige gegevens met betrekking tot de activiteit van de sociale dienst en het ontslagbeheer; - deelnemen aan projecten die leiden tot het bevorderen van de uitbouw van de sociale dienst en het ontslagbeheer van de patiënten; - jaarlijks een verslag uitbrengen aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu waaruit de besteding der middelen in relatie met de doelgroep blijkt.

De Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen door een overeenkomst met ieder ziekenhuis, de praktische modaliteiten definiëren, inbegrepen deze met betrekking tot de registratie, op basis waarvan voornoemde verplichtingen worden uitgevoerd en gecontroleerd.

Indien aan het geheel der modaliteiten niet beantwoord wordt stellen de voornoemde Ministers, de percentages vast van het voorheen toegekend bedrag alsook de kalender van terugbetaling. 2° Aan de ziekenhuizen met erkende K-dag- en/of K-nachtbedden wordt er met het oog op de dekking van de lasten voor het patiëntenvervoer een forfaitair bedrag toegekend van : - 2.478,94 EUR voor de diensten met minder dan 5 bedden; - 12.394,68 EUR voor de diensten met 5 tot 10 bedden; - 24.789,35 EUR voor de diensten van 11 tot 15 bedden; - 37.184,03 EUR voor de diensten met meer dan 15 bedden.

Om het voordeel van deze financiering te behouden moeten de betrokken ziekenhuizen tegen 1 mei van elk jaar aan het Bestuur van de Gezondheidszorg - Boekhouding en beheer van de ziekenhuizen - een verslag bezorgen waarin de volgende elementen vermeld moeten worden : - een uittreksel uit de boekhouding met betrekking tot de vervoerskosten; - de organisatie en een samenvatting van de activiteiten inzake patiëntenvervoer.

Onderafdeling 3. - Onderdeel B1 van de Sp-diensten

Art. 43.§ 1. Het budget B1 van de Sp-diensten buiten de Sp-diensten voor palliatieve zorg wordt vastgesteld op zijn waarde van 30 juni voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget B1 vastgesteld wordt.

Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 wordt het budget B1 berekend als volgt : 1° indien JR > Q (B1 x Q) + [(JR - Q) x 0,25 x B1] 2° indien JR = Q B1 x Q 3° indien JR < Q B1 x JR waarbij : JR = tijdens het dienstjaar 2000 gerealiseerde dagen Q = quotum van verpleegdagen 2002, bedoeld in artikel 53 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 B1 = waarde per dag op 30 juni 2002 van Onderdeel B1 buiten toepassing van de middelen betreffende de kosten van aansluiting, bedoeld in artikel 15, 23°. § 2. Het budget B1 van de Sp-diensten voor palliatieve zorg wordt vastgesteld op17.821, 03 EUR (index op 1 januari 2002) per bed.

Onderafdeling 4. - Onderdeel B1 van de psychiatrische ziekenhuizen

Art. 44.§ 1. Het budget B1 van de psychiatrische ziekenhuizen wordt vastgesteld op zijn waarde van 30 juni voorafgaand aan het dienstjaar waarop het budget B1 vastgesteld wordt. Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 wordt het budget B1 niettemin vastgesteld als volgt : B1 x Q Waarbij : Q = quotum van verpleegdagen 2002, bedoeld in artikel 54 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986.

B1 = waarde per dag op 30 juni 2002 van Onderdeel B1 buiten toepassing van de middelen betreffende de kosten van aansluiting, bedoeld in artikel 15, 23°. § 2. De bepalingen van artikel 42, 10° bewerking, 2°, zijn van toepassing op de psychiatrische ziekenhuizen.

Onderafdeling 5. - Onderdeel B2 van het budget van de acute ziekenhuizen

Art. 45.§ 1. Het globale budget voor Onderdeel B2 wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van een puntensysteem. Deze verdeling geldt niet voor de ziekenhuizen bedoeld in artikel 33, §§ 1, en 2.

Het budget B2 van de in artikel 33, §§ 1, en 2, bedoelde ziekenhuizen wordt vastgesteld als volgt : - voor de ziekenhuizen bedoeld in§ 1, 1e zin, en § 2, wordt de waarde op 30 juni van het dienstjaar dat de vaststelling van Onderdeel B2 voorafgaat, behouden; - voor de eenheden voor verzorging van zwaar verbranden is het budget B2 per bed gelijk aan 186.920,88 EUR voor de privé-ziekenhuizen en aan 189.350,32 EUR voor de openbare ziekenhuizen (index van 1 januari 2002). § 2. De regels van het puntensysteem, bedoeld in § 1, kunnen slechts om de drie jaar herzien worden, te beginnen vanaf het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002. De verfijning en/of toevoeging van parameters kunnen evenwel gedurende de periode van drie jaar uitgevoerd worden.

De bedoelde parameters zijn die van : - artikel 46, § 2, 2°, c) , : de reanimatieverstrekkingen; - artikel 46,, § 2, 2°, a) , : de geneeskundige en heelkundige verstrekkingen, de meerkostindex en het aantal M.V.G.-punten; - artikel 46, § 2, 2°, b) , : de geneeskundige en heelkundige verstrekkingen en het aantal M.V.G.-punten; - artikel 46, § 3, 2°, a) , : de standaardtijden; - artikel 46, § 3, 2°, b) , : de dringende geneeskundige verstrekkingen en de basispunten per 100 bedden; - artikel 46, § 3, 2°, c) , : de geneeskundige verstrekkingen.

Ingeval deze bepaling wordt toegepast tijdens de periode van 3 jaar, brengt dat geen wijziging mee in de andere Onderdelen van het budget waarvan de vaststelling naar de bepalingen van de artikelen 45 en 46 verwijst. § 3. Onder totaal budget wordt verstaan het bedrag verkregen door de optelling van het budget voor Onderdeel B2 van elk ziekenhuis op 30 juni, voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget B2 vastgesteld wordt.

Voor de vaststelling van het totale budget op 1 juli 2002 wordt het budget B2 op 30 juni 2002 van elk ziekenhuis als volgt vastgesteld : 1° indien JR > Q (B2 X Q) + [(JR - Q) X x X B2'] 2° indien JR <= Q (B2 X JR) + [(B2' X x' X (Q- JR)] 3° indien JR = Q (B2 X Q) Waarbij : JR = tijdens het dienstjaar 2000 gerealiseerde dagen; Q = verpleegdagenquotum 2002, zoals bedoeld in artikel 53 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986; x = 25 % tenzij het ziekenhuis in 2001 een aantal NAL verkregen heeft, vastgesteld bij toepassing van artikel 46bis van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986. In dat geval wordt x 60 % voor de dagen tussen 90 en 95 % bezetting en/of 45 % voor de in 2000 gerealiseerde dagen die hoger liggen dan de in 1996 gerealiseerde dagen. Voor de in 1996 gerealiseerde dagen die nog gerealiseerd worden in 2000 en die hoger liggen dan de dagen 1989 wordt x 45 % voorzover deze dagen gedurende een dienstjaar tussen 1990 en 1996 tegen 45 % vergoed werden; x' = 0 % tenzij de instelling in 2001 een aantal NAL verkregen heeft, wordt x in dat geval 25 %;

B2 = waarde per dag op 31 december 2001 van Onderdeel B2, buiten toepassing van de in artikel 15, 26° bedoelde middelen en na aftrek van de in artikel 76 en 79 bedoelde middelen.

B2' = dagwaarde op 31 december 2001, buiten toepassing van artikel 46bis van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986, van de in artikel 15, 26° bedoelde middelen en na aftrek van de in artikel 76 en 79 bedoelde middelen.

Aan het aldus vastgestelde budget wordt, voor elk ziekenhuis, het bedrag toegevoegd met betrekking tot Onderdeel B2 van de gerealiseerde prestaties in chirurgische daghospitalisatie bedoeld in punt 6 van bijlage 3 voortkomend uit de verdeling van het beschikbare budget voor het chirurgisch dagziekenhuis tussen Onderdeel B1 en B2 op basis van de relatieve waarde van elkeen van deze Onderdelen B1 en B2 voor elk ziekenhuis. § 4. Aan elk ziekenhuis wordt een aantal punten toegekend overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 46. § 5. Het aantal punten toegekend aan ieder ziekenhuis wordt opgeteld om het totaal aantal punten voor alle ziekenhuizen samen te bepalen. § 6. De waarde van het punt wordt bepaald door het globaal budget voor Onderdeel B2, bedoeld in § 3, te delen door het totaal aantal punten, bedoeld in § 5. § 7. Aan ieder ziekenhuis wordt een bedrag toegekend, bekomen door het puntenaantal van het ziekenhuis, bedoeld in § 4 te vermenigvuldigen met de waarde van het punt, vastgesteld overeenkomstig § 6. § 8. Indien blijkt dat de toegekende budgetten van respectievelijk : 1. het personeel van de heelkundige, medische en pediatrische verpleegeenheden;2. het personeel van de onder andere kenletters erkende verpleegeenheden dan die bedoeld onder 1;3. het personeel van de spoedgevallendiensten lager liggen dan het budget dat nodig is om de basisactiviteit van de drie groepen te dekken, wordt het in § 7, bedoelde budget aangepast met een bedrag M dat berekend wordt als volgt : - voor elk van de drie groepen diensten wordt het verschil tussen de twee bovengenoemde budgetten bepaald, zijnde D1 voor de C-, D-, E-bedden en D2 voor de andere bedden dan C, D, E en D3 voor de spoedgevallendienst; - indien D1, D2 en D3 positief zijn, wordt hun waarde tot 0 teruggebracht; - het bedrag (M) is het resultaat van de optelling van D1, D2 en D3.

Onder budget voor het personeel van de verpleegeenheden C, D en E, enerzijds, en voor het personeel van de verpleegeenheden anders dan C, D en E, anderzijds, en voor het personeel van de spoedgevallendienst verstaat men het resultaat van de vermenigvuldiging van het voor elk van de groepen van diensten toegekende aantal punten met de waarde van het punt, zoals bedoeld in § 6.

Het budget dat nodig is ter dekking van de basisactiviteit voor elk van de drie voornoemde groepen van diensten is gelijk aan de lasten voor het verpleegkundig en verzorgend personeel van die groepen verpleegeenheden berekend in toepassing van de onderstaande normen en op grond van de in artikel 46, § 4 bedoelde theoretische loonschalen.

In voorkomend geval worden bovengenoemde kosten beperkt : - tot het aanwezig personeel in elk van de voornoemde groepen van diensten gedurende het laatste gekende dienstjaar; - er mee rekening houdend dat het percentage gekwalificeerd personeel ten opzichte van het totale verplegend en verzorgend personeel de 75 procent niet mag overschrijden.

Voor de toepassing van de voorgaande leden moeten de volgende personeelsnormen in acht genomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het aldus aangepaste budget B2 wordt het definitieve budget B2 genoemd. § 9. De overgang van het huidige budget B2 naar het definitieve budget B2 geschiedt geleidelijk, met dien verstande dat de aanpassing vastgesteld wordt op 10 % voor het dienstjaar beginnend op 1 juli 2002 voor wat betreft het deel van het budget over de verantwoorde activiteiten. Voor het deel van het budget betreffende het aantal bijkomende punten wordt de aanpassing vastgesteld op 34 % voor het dienstjaar beginnend op 1 juli 2002. Voor de volgende dienstjaren worden beide aanpassingspercentages door Ons vastgesteld.

Onder huidig budget dient men te verstaan het budget waarvan sprake in § 3, tweede lid, waarvan het bij toepassing van bijlage 2 van dit besluit bepaalde bedrag moet afgetrokken worden.

Niettemin wordt in afwachting van de aanpassing tot 100 %, de aanpassing van het huidig budget met betrekking tot de ligduur en de substitutiegraad van klassieke hospitalisatie door daghospitalisatie herzien op basis van de regelen van bijlage 13 rekening houdend met de gegevens uit het laatst gekende dienstjaar.

Art. 46.§ 1. Het aantal punten toegekend aan elk ziekenhuis wordt vastgesteld overeenkomstig de regelen in de hiernavolgende paragrafen.

Voor de toepassing van de hiernavolgende paragrafen wordt verstaan onder : 1° verantwoorde bedden : het aantal bedden vastgesteld in toepassing van bijlage 3 van dit besluit 2° waarde van de geneeskundige verstrekkingen : het door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering verschuldigde bedrag voor verstrekkingen, vermeld in bijlage 4 van dit besluit, verleend tussen 1 januari en 31 december en opgenomen in de bij Hoofdstuk XIV, afdeling 4 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde statistische tabellen voor het betreffende dienstjaar en het eerste en tweede kwartaal van het daaropvolgende dienstjaar;3° per bezet bed : het aantal verpleegdagen waarvoor een verzekeringstegemoetkoming vanwege de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering verschuldigd is, gerealiseerd tusen 1 januari en 31 december, en opgenomen in de voornoemde statistische tabellen voor het betreffende dienstjaar en het eerste en tweede trimester van het daaropvolgend dienstjaar, gedeeld door 365.4° de minimale verpleegkundige gegevens (MVG) : de statistische gegevens bedoeld in het koninklijk besluit van 14 augustus 1987 houdende bepaling van de regels volgens dewelke bepaalde statistische gegevens moeten worden medegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft met betrekking tot het laatst gekende dienstjaar. § 2. Verpleegeenheden. 1° Basisfinanciering a) Voor de personeelskosten van de hiernavolgende ziekenhuisdiensten worden punten toegekend als volgt : - voor de C-, D-, E-, B- en L-bedden : 1 punt; - voor de M-bedden : 1,46 punten(inbegrepen het bevallingskwartier); - voor de MIC-bedden : 3,75 punten.

De punten toegekend voor de M-bedden worden voor de functie plaatselijke neonatale zorg (functie N*) verhoogd, rekening houdende met het aantal bevallingen tijdens het laatst gekende dienstjaar, met dien verstande dat wordt toegekend : - voor een kraaminrichting met minder dan 1 000 bevallingen per jaar : 15 punten, voor een kraaminrichting met minder dan 400 bevallingen per jaar, is artikel 18 van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 van toepassing; - voor een kraaminrichting met 1 000 bevallingen per jaar en meer : voor de eerste 1 000 bevallingen : 17 punten, verhoogd met drie punten per volledig bijkomende schijf van 150 bevallingen; - voor de NIC-bedden : 6,25 punten; - voor de G-bedden : 1,36 punten (met inbegrip van de ergotherapeuten en logopedisten); - voor de H-bedden : 0,68 punten; - voor de A-bedden : 1,33 punten; - voor de K-bedden : 2 punten. c) voor de hoofden van verpleegkundige diensten en het middenkader worden punten toegekend op basis van de volgende modaliteiten : - ziekenhuizen tot 149 verantwoorde bedden : 6,45 punten; - ziekenhuizen van 150 tot 250 verantwoorde bedden : 7,63 punten; - ziekenhuizen van 251 tot 299 verantwoorde bedden : 9,50 punten; - ziekenhuizen van 300 tot 449 verantwoorde bedden : 12,29 punten; - ziekenhuizen van 450 tot 500 verantwoorde bedden : 13,95 punten; - ziekenhuizen van 501 tot 599 verantwoorde bedden : 16,22 punten; - ziekenhuizen van 600 tot 749 verantwoorde bedden : 19,45 punten; - ziekenhuizen van 750 tot 899 verantwoorde bedden : 22,86 punten; - ziekenhuizen van 900 tot 1.200 veranwoorde bedden : 27,28 punten; - ziekenhuizen met meer dan 1.200 verantwoorde bedden : 35,02 punten. 2° Aanvullende financiering Het aantal punten toegekend overeenkomstig punt 1°, a) , voor de verantwoorde C-bedden, uitgezonderd de C-bedden voor daghospitalisatie, D- en E-bedden, wordt verhoogd op basis van de volgende regeling : a) voor de verantwoorde C- en D-bedden wordt een bijkomend aantal punten toegekend, berekend als volgt : 1° op basis van de totale waarde van de geneeskundige en heelkundige verstrekkingen per bezet C- en D-bed voor de patiënten die tijdens de twee laatst gekende dienstjaren in C- en D-diensten zijn opgenomen, berekend overeenkomstig de voormelde nomenclatuur, met uitzondering van de verstrekkingen van klinische biologie, radiologie, fysiotherapie en met uitzondering van de forfaitaire honoraria, worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen volgens de stijgende waarde van de voormelde verstrekkingen per bezet C- en D-bed. De ziekenhuizen krijgen bijkomende punten naar gelang van het deciel waarbij ze zijn ingedeeld, namelijk : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De aldus toegekende punten worden in aanmerking genomen ten belope van 30 %. De punten die de overige 70 % vertegenwoordigen worden samengeteld voor het hele land en worden verdeeld overeenkomstig het hiernavolgende tweede en derde lid. 2° Naar gelang van het aantal M.V.G.-punten per verpleegdag vastgesteld op basis van de minimale verpleegkundige gegevens voor de voormelde bedden volgens de bepalingen vermeld in bijlage 5 van dit besluit, worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen naar gelang van de stijgende waarde van het aantal M.V.G.-punten per verpleegdag.

De ziekenhuizen krijgen bijkomende punten per verantwoord bed naargelang het deciel waarin ze zijn ingedeeld en voor de waarden vermeld in het eerste lid.

Het totale aantal punten aldus toegekend wordt met een coëfficiënt aangepast tot deze gelijk zijn aan 30 % van de overeenkomstig het eerste lid toegekende punten. 3° Op basis van een meerkostindex (MKI) per bezet bed, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van bijlage 6 van dit besluit, worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen naargelang de stijgende waarde van de MKI per bezet bed. De ziekenhuizen krijgen bijkomende punten per verantwoord bed naar gelang van het deciel waartoe ze behoren en voor de waarden vermeld in het eerste lid.

Het aldus toegekende puntenaantal wordt met een coëfficiënt aangepast tot het gelijk is aan 40 % van de overeenkomstig het eerste lid toegekende punten. b) voor de verantwoorde E-bedden wordt er een aantal bijkomende punten toegekend, berekend als volgt : 1° op basis van de totale waarde van de heelkundige en geneeskundige verstrekkingen per bezet E-bed, berekend overeenkomstig de voormelde nomenclatuur en toegekend aan de patiënten die in een E-dienst opgenomen zijn tijdens de twee laatst gekende dienstjaren met uitzondering van de verstrekkingen van klinische biologie, radiologie, fysiotherapie en met uitzondering van de forfaitaire honoraria, worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen naargelang de stijgende waarde van de verstrekkingen per bezet bed. De ziekenhuizen krijgen bijkomende punten per verantwoord bed naargelang het deciel waarbij ze zijn ingedeeld, namelijk : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De aldus toegekende punten worden in aanmerking genomen ten belope van 70 %.

De punten die de overige 30 % vertegenwoordigen, worden voor het hele land samengeteld en verdeeld overeenkomstig het hiernavolgende tweede lid. 2° Naar gelang van het aantal M.V.G.-punten per verpleegdag, vastgesteld op basis van de minimale verpleegkundige gegevens voor de E-bedden volgens de bepalingen vermeld in bijlage 5 van dit besluit, worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen volgens de stijgende waarde van het aantal M.V.G.-punten per verpleegdag.

De ziekenhuizen krijgen bijkomende punten per verantwoord bed naar gelang van het deciel waarbij ze zijn ingedeeld en voor de in het eerste lid vermelde waarden.

Het aldus toegekende puntenaantal wordt met een coëfficiënt aangepast tot het gelijk is aan het in het eerste lid bedoelde aantal punten voor het hele land. c) Voor de C-, D- en E-bedden wordt een aantal bijkomende punten toegekend, berekend als volgt : c.1) eerste berekening : Op basis van de totale waarde van de reanimatieverstrekkingen verleend aan de patiënten die tijdens de twee laatst gekende dienstjaren in de C-, D-, E- en G-diensten verbleven, berekend overeenkomstig de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, wordt een aantal bijkomende punten per verantwoord bed onder de kenletters C, D en E toegekend.

Met het oog op deze berekening worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen volgens de stijgende waarde van de reanimatieverstrekkingen per bezet bed in de diensten erkend onder de kenletters C, D en E. Het aantal bijkomende punten per verantwoord bed wordt als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De aldus toegekende punten per verantwoord bed worden in aanmerking genomen ten belope van 20 %. c.2) tweede berekening : Op basis van de scores berekend overeenkomstig de bepalingen vermeld in bijlage 7 van dit besluit, worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen volgens de stijgende waarde van de score. Het aantal bijkomende punten per verantwoord bed wordt vastgesteld zoals opgegeven in de bij de eerste berekening vermelde tabel en komen in aanmerking ten belope van 40 %. c.3.) derde berekening : Op basis van de scores berekend overeenkomstig bijlage 8 van dit besluit worden de ziekenhuizen in decielen ingedeeld volgens de stijgende waarde van de score. Het aantal bijkomende punten per verantwoord bed wordt vastgesteld zoals opgegeven in de bij de eerste berekening vermelde tabel en komen in aanmerking ten belope van 40 %. c.4) vierde berekening De punten per verantwoord bed uit de eerste, tweede en derde berekening worden opgeteld. Het resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal verantwoorde C-, D- en E-bedden hetgeen het aantal supplementaire punten voor de bedden van intensieve aard vertegenwoordigt.

Het aantal bedden van intensieve aard wordt bepaald door het resultaat van de vermenigvuldiging van het eerste lid te delen door 4. c.5) : Het behoud van het voordeel van de bijkomende punten zoals bedoeld bij de vierde berekening hangt af van de deelname aan een evaluatieprogramma voor reanimatieverstrekkingen, dat georganiseerd wordt door de Overlegstructuur tussen ziekenhuisbeheerders, artsen en verzekeringsinstellingen. 3° Totaal van de basisfinanciering en de aanvullende financiering. Het aantal punten berekend op basis van punt 1° en 2° wordt voor elk ziekenhuis samengeteld. § 3. Voor de kosten van het operatiekwartier, de spoedgevallendienst, sterilisatie en deze bedoeld in artikel 13, tweede tot en met zesde lid, worden punten toegekend. Met het oog op deze toekenning wordt een onderscheid gemaakt tussen vier soorten aktiviteiten : a) het operatiekwartier : de kosten van het personeel;b) de spoedgevallendienst : de kosten van het personeel;c) de kosten van de medische produkten : de kosten bedoeld in artikel 13, 2° tot en met 6°, waarbij die worden onderverdeeld in kosten met betrekking tot het operatiekwartier, kosten met betrekking tot de spoedgevallendienst en kosten met betrekking tot de verpleegeenheden;d) de kosten voor het personeel van de centrale sterilisatie. De punten worden op de volgende wijze toegekend : 1° voor ieder van deze activiteiten wordt, voor alle ziekenhuizen van het land, een aantal punten toegekend dat overeenstemt met een percentage van het totaal aantal punten voor alle ziekenhuizen van het land toegekend overeenkomstig § 2. Dit percentage wordt als volgt berekend : - personeel van het operatiekwartier : 11,35 % - personeel van de spoedgevallendienst : 6,32 % - personeel van de centrale sterilisatie : 1,94 % Kosten van de medische producten : - voor het operatiekwartier : 6,18 % - voor de spoedgevallendienst : 0,53 % - voor de verzorgeenheden : 7,91 % 2° Het aantal punten bepaald bij toepassing van punt 1° wordt over de ziekenhuizen verdeeld overeenkomstig de volgende regelen : a) voor het operatiekwartier : Per operatiezaal worden 7,50 punten toegekend.Het aantal operatiezalen wordt als volgt bepaald : a.1) eerste berekening : Per heelkundige ingreep vermeld in bijlage 9 van dit besluit, wordt een standaardtijd toegekend zoals opgegeven in dezelfde bijlage.

Die standaardtijden worden verhoogd : - om rekening te houden met de tijd nodig voor het opruimen van het materieel en het voorbereiden van de zaal, met 33 % voor de ingrepen vermeld in de codes 1 tot 6, met 25 % voor de ingrepen vermeld in code 7 en met 20 % voor de ingrepen van de codes 8 tot 15; - met 30 % voor de ziekenhuizen niet bedoeld door de artikelen 76 en 79 die over erkende stagediensten met een volledige opleiding in chirurgie en anesthesie beschikken op voorwaarde dat deze ziekenhuizen over minstens één kandidaat-specialist per 10 bedden chirurgie beschikken in de volgende disciplines : - anesthesie - neurochirurgie - plastische chirurgie - abdominale chirurgie - thoraxchirurgie - vaatchirurgie - oftalmologische chirurgie - O.R.L. chirurgie - urologische chirurgie - orthopedische chirurgie - stomatologische chirurgie; - met een coëfficiënt gelijk aan de verhouding tussen het totale aantal verpleegdagen van de heelkundige dienst en het aantal gefactureerde verpleegdagen aan de verzekeringsinstellingen voor dezelfde dienst.

De verzekeringsinstellingen, waarvan sprake, zijn : - De Landsbond der Christelijke Mutualiteiten; - Het Nationale Verbond van Socialistische Mutualiteiten; - Het Nationale Verbond van Liberale Mutualiteiten; - De Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen; - De Hulpkas voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering; - De Landsbond van Neutrale Ziekenfondsen; - De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen zodra de hierop betrekking hebbende gegevens geïntegreerd zijn in de ZIV-profielen.

Op deze basis wordt per ziekenhuis een aantal zalen als volgt berekend : aantal ingrepen * aangepaste tijd/1520 * 3 = aantal zalen a.2) Tweede berekening : operatiezaal die permanent beschikbaar is Bovenop de punten toegekend overeenkomstig punt a.1), worden per operatiezaal in heelkundige diensten die permanent beschikbaar worden gehouden 20 punten toegekend.

Voor het bepalen van het aantal operatiezalen die permanent beschikbaar worden gehouden, worden de hiernavolgende criteria toegepast : voor alle ziekenhuizen wordt een zaal toegekend als : - het ziekenhuis is opgenomen in de dringende medische hulpverlening; - het aantal zalen vastgesteld op basis van de eerste berekening minstens 5 bedraagt : - het ziekenhuis beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in het nummer 590225 van voorvermelde nomenclatuur; - het ziekenhuis beschikt over een erkende dienst voor interventionele hartcathétérisatie of over een erkend zorgprogramma « cardiale pathologie » B2 of een neurochirurgiedienst die minstens, tijdens het laatste gekend dienstjaar 250 ingrepen heeft uitgevoerd, waarvan minstens 150 ingrepen vermeld in de voornoemde nomenclatuur met een waarde gelijk aan of hoger dan K400.

Een tweede bijkomende zaal wordt toegekend als bovendien : - het aantal zalen bepaald volgens de eerste berekening minstens 8 bedraagt; - het ziekenhuis, voor zover het niet in aanmerking kwam voor de toekenning van de eerste zaal, beschikt over een erkende dienst voor interventionele hartcatheterisatie of een erkend zorgprogramma « cardiale pathologie » B2 of een neurochirurgiedienst, die, het laatst bekende dienstjaar, minstens 250 heelkundige ingrepen uitvoert, waarvan minstens 150 ingrepen vermeld in de voornoemde nomenclatuur met een waarde gelijk aan of hoger dan K400. a.3) Totaal van de punten : De na de eerste en tweede berekening toegekende punten worden opgeteld. Het totaal aantal punten voor het land wordt met een coëfficiënt aangepast teneinde binnen het totale aantal punten te blijven dat voor het gehele land in aanmerking wordt genomen voor de operatiekwartieren, met dien verstande dat het minimum aantal punten per ziekenhuis 15 punten bedraagt. b) voor de spoedgevallendienst : b.1) Er wordt een aantal basispunten per 100 verantwoorde bedden toegekend. Deze basispunten per 100 verantwoorde bedden zijn de volgende : - voor de ziekenhuizen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in nr. 590166 van de voorvermelde nomenclatuur : 3 punten; - voor de ziekenhuizen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in nr. 590181, 590203 of 590225 van voormelde nomenclatuur : 5 punten. b.2) Het aantal basispunten per ziekenhuis wordt verhoogd in functie van de waarde per bezet bed van de supplementen voor de dringende geneeskundige verstrekkingen voor gehospitaliseerde patiënten gedurende de twee laatst gekende dienstjaren zoals bedoeld in artikel 26, § 1 van voormelde nomenclatuur, met uitzondering evenwel van de verstrekkingen voor klinische biologie.

Voor de toepassing van het vorige lid worden de ziekenhuizen ingedeeld in decielen volgens de stijgende waarde per bezet bed van de hiervoor bedoelde supplementen.

Voor de drie eerste decielen, worden de basispunten vermenigvuldigd met 1; voor het 4e, 5e en 6e deciel met 1,20; voor het 7e deciel met 1,40; voor het 8e deciel met 1,60; voor het 9e deciel met 1,80; voor het 10e deciel met 2. b.3) Het geheel van de aldus toegekende punten wordt aangepast met een coëfficiënt om binnen het totaal aantal in aanmerking genomen punten van de spoedgevallendiensten voor het gehele land te blijven, met dien verstande dat minstens 15 punten worden toegekend aan de ziekenhuizen die voldoen aan nr. 590181, 590203 of aan nr. 590225 van de voormelde nomenclatuur.

Vanaf het ogenblik dat een ziekenhuis erkend is hetzij voor de functie "eerste opvang van spoedgevallen", hetzij voor de functie "gespecialiseerde spoedgevallenzorg" wordt het minimum van 15 punten slechts één keer per ziekenhuis, ongeacht het aantal sites, verzekerd voor één van de twee functies.

Het aldus bepaalde budget wordt dermate lineair verminderd dat er een besparing van 8.130.907,61 EUR gerealiseerd wordt, met dien verstande dat het minimum van 15 punten bedoeld in het eerste en tweede lid gewaarborgd moet zijn.

Deze besparing wordt voor de in artikel 80, 1°, bedoelde ziekenhuizen slechts ten belope van 80 % toegepast. b.4) Het behoud van het voormelde aantal punten is afhankelijk van het verzamelen en overzenden van de gegevens met betrekking tot de activiteit van de dienst spoedgevallen overeenkomstig Onze richtlijnen c) Voor de activiteiten bedoeld in punt c) van de inleidende zin worden punten toegekend : - voor het operatiekwartier : het totaal aantal punten dat voor het gehele land in aanmerking wordt genomen voor de kosten van medische producten in operatiekwartieren, wordt onder de ziekenhuizen verdeeld pro rata de punten toegekend overeenkomstig a) hierboven; - voor de spoedgevallendienst : het totaal aantal punten dat voor het gehele land in aanmerking wordt genomen voor de kosten van de medische producten in de spoedgevallendiensten, wordt onder de ziekenhuizen verdeeld naar rata van de punten toegekend overeenkomstig punt b) hierboven; - voor de verpleegeenheden worden punten toegekend per bed. Dit aantal punten verschilt naargelang van de erkenningsindex van het bed, hetzij : - voor de A-bedden : 0,18 punten - voor de C-bedden : 1 punt - voor de D-bedden : 1,03 punten - voor de E-bedden : 1,19 punten - voor de G-bedden : 0,63 punten - voor de M-bedden : 1,91 punten - voor de K-bedden : 0,04 punten - voor de bedden met intensief karakter : 11,33 punten - voor de NIC-bedden : 8,11 punten - voor de H-bedden : 0,09 punten Een bijkomend aantal punten wordt toegekend in functie van de waarde per bezet bed, van de geneeskundige verstrekkingen berekend overeenkomstig voormelde nomenclatuur, met uitzondering van de verstrekkingen inzake klinische biologie, radiologie, fysiotherapie en de forfaitaire honoraria.

Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de ziekenhuizen in decielen ingedeeld volgens de stijgende waarde van de verstrekkingen.

Per deciel worden de hierboven toegekende punten vermenigvuldigd met een factor die verschillend is naargelang van het deciel.

Deze factor bedraagt : - voor de ziekenhuizen die behoren tot de drie decielen met de laagste waarden : 1,5; - voor de ziekenhuizen die tot het vierde, vijfde en zesde deciel behoren : 1,7; - voor de ziekenhuizen die tot het zevende deciel behoren : 2,1; - voor de ziekenhuizen die tot het achtste deciel behoren : 2,6; - voor de ziekenhuizen die tot het negende deciel behoren : 3,1; - voor de ziekenhuizen die tot het tiende deciel behoren : 3,5.

Om de waarde per bezet bed te bepalen wordt geen rekening gehouden met de medische prestaties en de verpleegdagen in de bedden erkend onder de kenletters A, T en K. Voor de ziekenhuizen waarvan het aantal verantwoorde bedden onder kenletter G hoger is dan het nationaal gemiddelde, worden de medische prestaties en de verpleegdagen aangepast in toepassing van het volgend percentage : Aantal Ghi - beden - Aantal Gemidd. bedden nationaal/Aantal Ghi - bedden x 100 Waarbij : Aantal bedden Ghi = Aantal verantwoorde G-bedden van het beschouwde ziekenhuis.

Gemiddeld nationaal aantal bedden G = het totaal aantal verantwoorde bedden van het beschouwde ziekenhuis vermenigvuldigd met het gemiddeld percentage verantwoorde G-bedden vastgesteld op nationaal vlak met betrekking tot het totaal aantal verantwoorde bedden.

Het aldus bekomen aantal punten wordt met een coëfficiënt aangepast teneinde binnen het totaal aantal punten te blijven dat voor het gehele land in aanmerking wordt genomen voor de kosten van de medische producten op de verpleegeenheden. d) voor de activiteiten bedoeld onder punt d) van de inleidende zin, worden punten toegekend welke worden berekend door het toepassen van een percentage van 10,22 % op de punten toegekend volgens punt c) hierboven. Het aldus toegekende aantal punten wordt met een coëfficiënt aangepast teneinde binnen het aantal punten te blijven dat voor het gehele land voor het personeel van de centrale sterilisatie in aanmerking wordt genomen. § 4. Het geheel van de punten aan ieder ziekenhuis toegekend bij toepassing van de §§ 2 en 3, wordt op de volgende wijze aangepast : Het aantal punten wordt eveneens gewijzigd om rekening te houden met de gemiddelde loonlast van elk ziekenhuis ten opzichte van de nationale gemiddelde loonlast. In dit geval wordt de volgende formule toegepast : Aantal punten personeel gemiddelde loonlast ziekenhuis/nationale gemiddelde loonlast De berekening van de gemiddelde loonlast van het ziekenhuis en de gemiddelde nationale loonlast wordt vastgesteld op basis van de theoretische loonschalen waarbij rekening wordt gehouden met de volgende elementen : - de loonschalen van de ondergeschikte openbare besturen op 1 november 1993, vermeerderd met 3,5 % voor de privé- sector en met 4,93 % voor de openbare sector overeenstemmend met elke graad of functie; - voor elke functie of graad het aantal personen FTE; - de gemiddelde geldelijke anciënniteit voor elke functie of graad; - de sociale lasten van toepassing op de openbare en privé-sector.

Onderafdeling 6. - Onderdeel B2 van de Sp-diensten

Art. 47.§ 1. Voor de Sp-diensten uitgezonderd de Sp-diensten voor palliatieve zorg wordt het budget van Onderdeel B2 vastgesteld op zijn waarde van 30 juni voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget B2 vastgesteld wordt. Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 wordt het budget echter als volgt berekend : 1° indien JR > Q (B2 x Q) + [(JR - Q) x 0,25 x B2] 2° indien JR <= Q B2 x JR Waarbij : JR = gedurende het dienstjaar 2000 gerealiseerde dagen Q = quotum van verpleegdagen 2002 vastgesteld bij toepassing van artikel 53 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 B2 = waarde per dag van Onderdeel B2 op 30 juni 2002 buiten toepassing van de middelen voorzien in artikel 15, 26°. § 2. Het budget van Onderdeel B2 van de erkende Sp-diensten voor palliatieve zorg wordt vastgesteld op 1 juli 2002 (indexcijfer 1 januari 2002) op 75.832,74 EUR per bed.

Onderafdeling 7. - Onderdeel B2 van de psychiatrische ziekenhuizen

Art. 48.Het budget van Onderdeel B2 van de psychiatrische ziekenhuizen wordt vastgesteld op zijn waarde van 30 juni voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget vastgesteld wordt, met dien verstande dat aan de onderstaande normen voldaan moeten worden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 wordt het budget B2 echter als volgt vastgesteld : B2 X Q Waarbij Q = quotum van verpleegdagen 2002, vastgesteld bij toepassing van artikel 54 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986.

B2 = waarde per dag van Onderdeel B2 op 30 juni 2002, behoudens de financiering van het personeel bedoeld in artikel 15, 26° Onderafdeling 8. - Onderdeel B3 van het budget

Art. 49.Onderdeel B3 wordt als volgt vastgesteld : 1° voor de magnetische resonantie tomograaf met ingebouwd electronisch telsysteem, opgesteld in een dienst beeldvorming die erkend is overeenkomstig het koninklijk besluit van van 27 oktober 1989 houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst waarin een magnetische resonantie tomograaf met ingebouwd elektronisch telsysteem wordt opgesteld moet voldoen om te worden erkend als medisch-technische dienst in de zin van artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 februari 1991, wordt voor de privé-ziekenhuizen een bedrag van 220.641,46 EUR en voor de openbare ziekenhuizen een bedrag van 220.218,95 EUR (index per 1 januari 2002) toegekend.

Het behoud van de voormelde bedragen is afhankelijk van de deelname aan een evaluatieprogramma voor de activiteit, georganiseerd door de Overlegstructuur tussen ziekenhuisbeheerders, artsen en verzekeringsinstellingen. 2° voor een radiotherapiedienst erkend overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 5 april 1991 blijft de financiering op 30 juni 2002 behouden. 3°Voor de tomograaf met positronemissie (PET-scanner) opgesteld in een dienst voor nucleaire geneeskunde, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 wordt er een bedrag van 200.178,98 EUR toegekend.

Onderafdeling 9. - Onderdeel B4 van het budget

Art. 50.§ 1. Teneinde de werkgelegenheid in het ziekenhuis te waarborgen en/of te verhogen kan, aan het budget van financiële middelen een bedrag worden toegevoegd gelijk aan 7,5 % van de financiële middelen, vrijgemaakt in functie van de hiernavolgende regelen, voor de ziekenhuizen die een herstructureringsplan doorvoeren dat ertoe strekt een aantal bedden te desaffecteren in toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 behalve voor wat betreft de desaffectatie van C-, D-, G- en E- bedden naar Sp- bedden, van het koninklijk besluit van 16 juni 1999 tot vaststelling van de nadere regelen bedoeld in artikel 32 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, met betrekking tot de aard en het aantal bedden waarvan de desaffectatie in aanmerking mag komen om de ingebruikneming van ziekenhuisbedden mogelijk te maken, van artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 juni 1999 houdende vaststelling van het maximum aantal plaatsen van beschut wonen dat in gebruik mag worden genomen alsmede van de regelen inzake de gelijkwaardige vermindering van een aantal ziekenhuisbedden zoals bedoeld in artikel 35 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, of van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 juni 1999 houdende nadere bepaling van de gelijkwaardige vermindering van bedden zoals bedoeld in artikel 5, § 4, eerste lid, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging. § 2. Binnen de grenzen van een budget komende van onder andere de 2,5 % van de vrijgekomen financiële middelen ingevolge de desaffectatie van bedden bedoeld in § 1 en dat door Ons wordt vastgesteld, wordt het Onderdeel B4, volgens nader te bepalen regelen en modaliteiten, verhoogd met een forfaitair bedrag voor psychiatrische ziekenhuizen die deelnemen aan de realisatie van projecten tot verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening.

Bedoelde projecten moeten het voorwerp uitmaken van een geschreven overeenkomst met de Minister die de vaststelling van de budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 51.§ 1. Onderdeel B4 van het budget van de algemene ziekenhuizen bevat in voorkomend geval het op 30 juni 2002 verschuldigde bedrag aan recyclage. § 2. Voor de acute ziekenhuizen die in het kader van een herstructurering, een fusie, een samenwerkingsverband, een groepering of een samenwerking met een of meer ziekenhuizen vrijwillig bedden sluiten vanaf 1 juli 2002 tot 30 juni 2004 wat leidt tot een vermindering van hun budget bij toepassing van artikel 88, § 1, wordt Onderdeel B4 vermeerderd met een bedrag gelijk aan 20 % van het budget van de Onderdelen B1 en B2, dat voor deze sluiting vrijgemaakt werd, voor zover de sluiting minstens 30 bedden betreft, met het oog op het behoud van de tewerkstelling in het ziekenhuis. De toekenning van dit bedrag is ondergeschikt aan het sluiten van een overeenkomst tussen de instelling en de Minister die het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 52.§ 1.Voor de werkingskosten van erkende samenwerkingsverbanden zoals bedoeld in Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, wordt een vergoeding toegekend aan de ziekenhuizen die van het samenwerkingsverband deel uitmaken overeenkomstig de hiernavolgende regelen : 1° de vergoeding omvat op jaarbasis : a) een basisvergoeding per samenwerkingsverband van 1.466,88 EUR; b) een bedrag van 29.337,59 EUR (index per 1 januari 2002) voor de private sector en 29.716,47 EUR voor de openbare sector per 300 000 inwoners die door het samenwerkingsverband worden bediend. 2° om voor de financiering in aanmerking te komen dienen door de inrichtende macht van het samenwerkingsverband bij de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, te worden ingediend : a) een afschrift van het besluit van erkenning en van verlenging van erkenning.De inrichtende macht is hiervan vrijgesteld indien de overheid die de erkenning heeft verleend deze beslissing overmaakt aan de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft; b) een afschrift van de overeenkomst, en van de wijzigingen aan deze overeenkomst, bedoeld in artikel 9 van het voormeld koninklijk besluit.3° het bedrag van deze financiering wordt toegekend aan één van de erkende psychiatrische ziekenhuizen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband. Deze financiering wordt aan het samenwerkingsverband overgemaakt. Een schriftelijke overeenkomst tussen het samenwerkingsverband en het ziekenhuis regelt de wijze waarop de financiering wordt overgemaakt. 4° Om het voordeel van de financiering bedoeld in het eerste lid te behouden moeten de samenwerkingsverbanden elk jaar vóór 1 mei aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur Gezondheidszorgen, een rapport voorleggen betreffende hun activiteiten tijdens het verstreken dienstjaar. § 2. Binnen de grenzen van een op 638.070,50 EUR (index per 1 januari 2002) vastgesteld beschikbaar budget wordt via Onderdeel B4 van een psychiatrisch ziekenhuis een forfaitair bedrag toegekend voor de samenwerkingsverbanden zoals bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten die deelnemen aan de verwezenlijking van de proefprojecten betreffende de bemiddelingsfunctie. De samenwerkingsverbanden die wensen deel te nemen aan dit project dienen hun aanvraag te richten aan het Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van Ziekenhuizen. Het dossier, ingediend ter ondersteuning van hun aanvraag, moet aantonen dat ze aan de volgende criteria voldoen : - het statuut hebben van een overlegplatform geestelijke gezondheidszorg; - binnen elk samenwerkingsverband dient minstens één instelling van elk van de volgende vijf deelsectoren voor geestelijke gezondheidszorg deel te nemen aan dit pilootproject : (1) een psychiatrisch ziekenhuis; (2) een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis; (3) een psychiatrisch verzorgingstehuis; (4) een initiatief voor beschut wonen of (5) een centrum voor geestelijke gezondheidszorg; - de deelnemende samenwerkingsverbanden sluiten een samenwerkingsakkoord waarin onder meer bepaald wordt welk samenwerkingsverband de functie van de globale coördinatie en rapportering op zich neemt.

Het budget voor de betoelaging van de bemiddelaars wordt verdeeld onder de participerende samenwerkingsverbanden met als verdeelsleutel het bevolkingsaantal in de regio van het samenwerkingsverband voor zover zij zullen voldoen aan de contractuele verplichtingen. De samenwerkingsverbanden die de algemene coördinatie en rapportering op zich nemen ontvangen bijkomend jaarlijks een forfaitair budget van 25.522,82 EUR. De bovengenoemde financiering wordt toegekend aan het psychiatrisch ziekenhuis dat deel uitmaakt van het participerende samenwerkingsverband. Een schriftelijke overeenkomst tussen het ziekenhuis en het samenwerkingsverband regelt de modaliteiten inzake overmaking van de financiering.

Er worden schriftelijke overeenkomsten gesloten tussen de in aanmerking genomen samenwerkingsverbanden, de Minister van Volksgezondheid en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft. Deze overeenkomsten bepalen met name het voorwerp en de duur van het project, de rechtvaardiging van de uitgaven, de verplichtingen inzake rapportering aan het Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer der ziekenhuizen.

Art. 53.Teneinde te voldoen aan de wettelijke verplichtingen inzake de hoofdgeneesheer wordt Onderdeel B4 van het budget van financiële middelen verhoogd met een bedrag van 191,83 EUR voor de privé-ziekenhuizen en 190,71 EUR voor de openbare ziekenhuizen, waarde vastgesteld op 1 januari 2002 per bestaand en erkend bed op 1 januari voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget vastgesteld wordt. De aldus toegekende financiering moet verplicht opgelegd worden met aftrek van de kosten met betrekking tot de uitoefening van de functie van hoofdgeneesheer.

Art. 54.Teneinde te voldoen aan de aanduiding om een bedrijfsrevisor aan te stellen, zoals voorzien in artikel 80 van de wet op de ziekenhuizen, wordt Onderdeel B4 van het budget op forfaitaire wijze als volgt verhoogd : 1° voor alle ziekenhuizen erkend onder kenletter Sp en voor alle psychiatrische ziekenhuizen : 20,89 EUR, waarde vastgesteld op 1 januari 2002, voor de privésector en 20,47 EUR voor de openbare sector per bestaand en erkend bed op 1e januari, voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget vastgesteld wordt;2° voor alle andere ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten : 40,74 EUR, waarde vastgesteld op 1 januari 2002, voor de private sector en 40,57 EUR voor de openbare sector per bestaand en erkend bed op 1 januari voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget vastgesteld wordt.

Art. 55.§1. Voor de registratie van de activiteiten van de spoedgevallendienst en de MUG's, van de minimale verpleegkundige gegevens en van de minimale klinische gegevens wordt op jaarbasis een basisbedrag toegekend van 18.330,36 EUR voor de algemene privé-ziekenhuizen en 18.118,68 EUR voor de algemene openbare ziekenhuizen vermeerderd met 141,75 EUR voor de algemene privé-ziekenhuizen en 140,74 EUR voor de algemene openbare ziekenhuizen (waarde op 1 januari 2002) per bestaand en erkend bed op 1 januari voorafgaand aan het dienstjaar waarvan het budget wordt vastgesteld. Die bepaling is niet van toepassing op de bestaande en erkende bedden met kenletter A, T en K. De bedragen per bed worden respectievelijk op 205,36 EUR en 203,65 EUR gebracht op het ogenblik dat de registratie en vermelding van de gegevens met betrekking tot de spoedgevallendienst en MUG's verplicht zullen worden volgens de richtlijnen en modaliteiten door Ons te bepalen. § 2. Voor de registratie van de minimale psychiatrische gegevens in de diensten A, T en K van de algemene ziekenhuizen worden de volgende bedragen toegekend : - een eenmalige vergoeding van 3.543,75 EUR voor de private sector en 3.518,39 EUR voor de openbare sector; - een bedrag van 141,75 EUR voor de private sector en van 140,74 EUR voor de openbare sector (waarde op 1 januari 2002) per erkend en bestaand A-, T- en K-bed op 1 januari voorafgaand aan het dienstjaar waarin het budget vastgesteld wordt. § 3. Indien deze gegevens zoals bedoeld in §§ 1 en 2 niet overeenkomstig de gestelde regelen worden medegedeeld aan de Minister van Volksgezondheid, wordt het budget verhoudingsgewijs voor de resterende periode van het dienstjaar verminderd tot op het ogenblik dat de gegevens op een correcte wijze medegedeeld zijn geweest.

Art. 56.§ 1. Teneinde te voldoen aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de verpleegkundige-ziekenhuishygiënist en de geneesheer-ziekenhuishygiënist, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 1988, wordt Onderdeel B4 van het budget, met ingang van 1 juli van het dienstjaar, voor beide functies verhoogd met : 46.650,83 EUR (index op 1 januari 2002) per fulltime equivalent verpleegkundige-ziekenhuishygiënist,72.908,27 EUR (index 1 januari 2002) per fulltime equivalent geneesheer-ziekenhuishygiënist. Het respectievelijk aantal fulltime equivalenten wordt als volgt berekend : - voor de verpleegkundige-ziekenhuishygiënist : Bi x C/1 000 - voor de geneesheer- ziekenhuishygiënist : Bi x C/2 400 Waar : Bi = aantal verantwoorde bedden vastgesteld volgens bijlage 3 van dit besluit voor de betrokken dienst op 1 juli van het dienstjaar. Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 zal echter het aantal bestaande en erkende bedden op 1 januari 2002 worden gebruikt.

C = coëfficiënt per dienst Deze coëfficiënt wordt per dienst als volgt vastgesteld : - voor de psychiatrische ziekenhuizen : A = 0,2 T = 0,1 K = 0,2; voor de ziekenhuizen en Sp-diensten en geïsoleerdë G-diensten Sp = 0,2 G = 1; - voor de acute ziekenhuizen : C = 3 D = 2,3 C+D (I)= 4,6 E = 2,3 M = 2,3 N = 4,6 L = 4,6 G = 1,5 A = 0,2 T = 0,1 K = 0,2 Het aldus bepaalde bedrag wordt verhoogd met een bedrag gelijk aan 10 percent van voornoemd budget teneinde de werkingskosten te dekken die inherent zijn aan de activiteit van voornoemde functies. § 2. Teneinde de initiatieven " toezicht op de nosocomiale infecties " te bevorderen en te stimuleren in de acute ziekenhuizen, wordt Onderdeel B4 verhoogd met een forfaitair bedrag van 3.920,22 EUR voor de ziekenhuizen die deelnemen aan het opvragen van gegevens in het kader van één van volgende protocols : 1. toezicht pneumonieën en bacteremieën in de eenheden intensieve zorgen volgens het protocol van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur en de Belgische Maatschappij voor Intensieve en Spoedgevallengeneeskunde;2. toezicht op septicemieën over het hele ziekenhuis volgens het protocol van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur of 3.toezicht op infecties van de operatiewonden volgens het protocol van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur.

Om te kunnen genieten van dit bedrag, dienen de ziekenhuizen zich te verbinden tot : - het verzamelen van gegevens volgens één van voornoemde protocollen gedurende minstens één trimester in het jaar; - het overdragen van de voormelde gegevens over het betreffende trimester voor het einde van de tweede maand die volgt op het beschouwde trimester aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur; - het storten aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezonheid Louis Pasteur van een bedrag van 2.231,04 EUR op rekeningnummer 001-1660480-13 aan het IWP Patrimonium met de vermelding "toezicht op nosocomiale infecties" en de naam van het ziekenhuis. Vanaf ontvangst van betaling zal het voormelde Instituut de gevraagde registratiemiddelen doorsturen.

De storting dient voor einde maart van ieder jaar vereffend te zijn.

Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur zal ieder ziekenhuis een feed-back geven met de analyse van de individuele gegevens en de nationale gegevens. Het zal eveneens iedere zes maanden aan de Minister die de vaststelling van het budget onder zijn bevoegdheid heeft een rapport overmaken met onder andere de nationale gegevens alsook de adviezen of aanbevelingen terzake. § 3. Om het voordeel van de financiering voorzien in § 1 te behouden dienen de ziekenhuizen deel te nemen aan een samenwerkingsplatform op het gebied van de ziekenhuishygiëne waarvan de doeleinden zullen worden vastgelegd door een overeenkomst tussen het platform en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. Het aantal platforms wordt vastgelegd op één per provincie met een maximum van tien voor het gehele land. Om de kosten van het secretariaat van voornoemd platform te dekken wordt een bedrag van 2.478,94 EUR toegekend via Onderdeel B4 van één van de aan het platform deelnemende ziekenhuizen. Hiertoe dient een overeenkomst gesloten te worden tussen het ziekenhuis en het platform en moet worden medegedeeld aan de Minister van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg.

Art. 57.Met het oog op de betaling voor de uitvoering van de administratieve taken van de geneesheren-diensthoofden bedoeld in de wet van 26 juni 1990, wordt Onderdeel B4 van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen die geesteszieken opnemen die het voorwerp zijn van een beschermingsmaatregel in het kader van de wet van 26 juni 1990 als volgt verhoogd : 1° met een forfaitair bedrag van 4.970,72 EUR voor de privésector en met 4.935,18 EUR voor de openbare sector (index 1 januari 2002) per jaar, op voorwaarde dat minstens één geesteszieke die het voorwerp is van een beschermingsmaatregel in het kader van de wet van 26 juni 1990 in het ziekenhuis is opgenomen tijdens het dienstjaar voorafgaand aan de vaststelling van het budget; 2° met een forfaitair bedrag van 248,54 EUR voor de privésector en 246,76 voor de openbare sector (index 1 januari 2002) opgenomen geesteszieke die het voorwerp is van een beschermingsmaatregel in het kader van de wet van 26 juni 1990, opgenomen tijdens het dienstjaar voorafgaand aan de vaststelling van het budget. Voor de vaststelling van het budget op 1 juli 2002 wordt er voor de toepassing van de punten 1 en 2 niettemin rekening gehouden met de gegevens betreffende het jaar 2000.

Art. 58.Met het oog op de permanente opleiding van het verpleegkundig personeel bevat Onderdeel B4 van het budget van financiële middelen een forfaitair bedrag waarvan de waarde gelijk is aan deze van 30 juni 2002.

Art. 59.Ter dekking van de lasten van een personeelslid, voor 3/4 tewerkgesteld, voor het interne vervoer van de opgenomen patiënten, wordt Onderdeel B4 van het budget van financiële middelen vermeerderd met een bedrag waarvan de waarde gelijk is aan die van 30 juni 2002.

Art. 60.Om het de psychiatrische ziekenhuizen mogelijk te maken de bijkomende kosten te dragen die niet gedekt worden door de reeds toegekende uitkering ingevolge de tewerkstelling van de gesubsidieerde contractuelen, wordt er aan de bedoelde ziekenhuizen per VTE een forfaitair bedrag van 6.232,22 EUR voor de privé-ziekenhuizen en van 6.309,60 EUR voor de openbare ziekenhuizen toegekend (waarde op 1 januari 2002).

Bovengenoemd bedrag wordt toegekend voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : - het tewerkstellingsvolume in het psychiatrisch ziekenhuis moet, zoals bepaald in de omzendbrief van 10 juni 1988 behouden blijven; - het ziekenhuis moet de minimale psychiatrische gegevens overzenden; - per verpleegeenheid dient een document opgesteld te worden dat de volgende gegevens bevat : - de doelgroep van de eenheid; - de te bereiken doelstelling; - het therapieprogramma (observatie en behandeling) ; - het behandelend team; - de planning.

Dit stuk moet per burgerjaar uiterlijk tegen 1 mei van het volgend burgerlijk jaar aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu - Bestuur van de Gezondheidszorg- worden bezorgd.

Art. 61.Voor de registratie van de minimale psychiatrische gegevens wordt op jaarbasis een basisbedrag toegekend van 6.987,70 EUR per psychiatrisch privé-ziekenhuis en 7.043,60 EUR per openbaar psychiatrisch ziekenhuis met minder dan 150 erkende bedden en 13.975,40 EUR per psychiatrisch privé-ziekenhuis en 14.087,20 EUR per psychiatrisch openbaar ziekenhuis met minstens 150 erkende bedden, vermeerderd met 139,75 EUR voor de privé-ziekenhuizen en 140,87 EUR voor de openbare ziekenhuizen (waarde op 1 januari 2002) per bestaand en erkend bed op 1 januari dat aan het dienstjaar van vaststelling van het budget voorafgaat.

Indien die gegevens niet overeenkomstig de geldende regels worden medegedeeld aan de Minister van Volksgezondheid, wordt vanaf de betreffende datum het budget voor de resterende periode van het dienstjaar verminderd tot wanneer de gegevens correct medegedeeld zijn geweest.

Art. 62.De bedragen toegekend op 30 juni 2002 voor de evaluatie van de kwaliteit van de medische en verpleegkundige activiteiten en de bevordering van de medische activiteit in het geheel van de ziekenhuisactiviteiten, blijven vanaf 1 juli 2002 van toepassing.

Art. 63.Teneinde de multidisciplinaire coördinatie van de zorg aan patiënten met het oog op hun ontslag en een continuë efficiente kwaliteitszorg te bevorderen, wordt een forfaitair bedrag, dat hierna vastgesteld wordt, toegekend aan de psychiatrische ziekenhuizen en Sp-diensten die het zorgmodel « Casemanagement » wensen uit te testen.

De deelname van de ziekenhuizen geschiedt op vrijwillige basis via een basisopleiding en een permanente begeleiding door wetenschappelijke teams.

De kandidaturen moeten ingediend worden bij het Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Directie Gezondheidszorgbeleid.

Voor de ziekenhuizen die in aanmerking komen op grond van de criteria bepaald door de Minister die het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, wordt Onderdeel B4 vermeerderd met een forfaitair bedrag van 18.592,01 EUR (waarde op 1 januari 2002) voor een personeelslid, belast met een actieve caseload van minstens 10 patiënten, die permanent en systematisch gevolgd moeten worden volgens het in het eerste lid bedoelde model.

Om het voordeel van de bovengenoemde financiering te behouden, moeten de ziekenhuizen : - de onderrichtingen van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Directie Gezondheidszorgbeleid opvolgen; - elk kwartaal een anoniem gemaakt rapport over de opvolging van elke patiënt indienen.

Art. 64.Teneinde de initiatieven "multidisciplinaire kwaliteit in ziekenhuizen" te ontwikkelen en te stimuleren en de haalbaarheid van de functie kwaliteitscoördinatie in de verschillende organisatiemodellen binnen het ziekenhuis te onderzoeken, wordt een forfaitair bedrag van 41.104,11 EUR (waarde op 1 januari 2002) toegekend aan de ziekenhuizen die in het kader van de kwaliteitsproefprojecten in aanmerking werden genomen.

Om van voormeld bedrag te kunnen genieten, dienen de ziekenhuizen aan het Bestuur van de Gezondheidzorg projectvoorstellen te zenden die volgende elementen moeten bevatten : 1. een gedetailleerde beschrijving van de manier waarop de functie in kwaliteitscoördinatie concreet zal worden ingevuld (curriculum, vorming en profiel - plaats in het organigram van het ziekenhuis - verbinding tussen de verschillende departementen (medisch - verpleegkundig - paramedisch - administratief...) - al dan niet de aanwezigheid van een begeleidende werkgroep en de samenstelling ervan...); 2. een concreet project inzake multidisciplinaire kwaliteit.Het project mag reeds een jaar aan de gang zijn, maar moet nog lopen. De kwaliteitsprojecten in het kader van de BIOMED-projecten zoals decubituspreventie, het verpleegkundig dossier, het medisch dossier, de transfusies... komen hiervoor niet in aanmerking.

De Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft zal de proefprojecten selecteren op advies van een begeleidend comité opgericht bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Om de voormelde financiering te behouden, dienen de ziekenhuizen tijdens de duur van het proefproject vorderingsstaten en een eindrapport op te maken overeenkomstig de richtlijnen van het voornoemde begeleidend comité.

Art. 65.Met het oog op de financiering van de kosten betreffende een mobiele equipe of een mobiel supportteam voor de erkende palliatieve functie wordt Onderdeel B4 van het budget van financiële middelen als volgt vermeerderd : a) algemene ziekenhuizen : - voor de ziekenhuizen met minder dan 500 bedden met een bedrag van 72.740,04 EUR overeenstemmend met een bezetting van 1/2 VTE arts met voldoende vorming en/of ervaring in palliatieve zorgen, 1/2 VTE gegradueerde verpleegkundige en 1/2 VTE psycholoog; - voor de ziekenhuizen met 500 bedden of meer, een bedrag van 72.740,04 EUR vermenigvuldigd met het aantal bedden van het ziekenhuis gedeeld door 500.

Voor de vaststelling van het aantal bedden wordt enkel rekening gehouden met de bestaande en erkende acute bedden op 1 januari voorafgaand aan het dienstjaar van vaststelling van het budget,. b) Geïsoleerde G-diensten of Sp-diensten met uitzondering van Sp-diensten voor palliatieve verzorging : met een forfaitair bedrag van 11.485,27 EUR (waarde op 1 januari 2002) voor de diensten met minder dan 40 erkende bedden en met 20.418,26 EUR (waarde op 1 januari 2002) voor de diensten met 40 of meer erkende bedden. Het bedrag wordt toegekend op basis van de erkende bedden op 1 januari voorafgaand aan het dienstjaar van vaststelling van het budget c) Om het voordeel van de in de punten a) en b) bedoelde financiering te behouden, moeten de ziekenhuizen een evaluatierapport met betrekking tot de palliatieve functie indienen. Dit rapport moet opgemaakt worden volgens het model en de registratievoorwaarden, bepaald door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en moet voor de 1e mei die volgt op het beschouwde burgerlijk jaar gezonden worden aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer der Ziekenhuizen.

Art. 66.Voor de registratie van de minimale psychiatrische gegevens in de psychiatrische verzorgingstehuizen wordt aan het psychiatrisch ziekenhuis dat een overeenkomst heeft afgesloten met één of meerdere psychiatrische verzorgingstehuizen, op jaarbasis een basisbedrag toegekend van 2.478,94 EUR per psychiatrisch verzorgingstehuis, vermeerderd met 53,73 EUR (waarde op 1 januari 2002) per bestaand en erkend bed in een psychiatrisch verzorgingstehuis op 1 januari dat aan het dienstjaar van vaststelling van het budget voorafgaat.

Dit bedrag wordt, op basis van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst, door de beheerder integraal doorgestort aan het desbetreffend psychiatrisch verzorgingstehuis.

De toekenning van het in het eerste lid bedoelde bedrag is afhankelijk van het bewijs dat ten minste twee personeelsleden van het desbetreffend psychiatrisch verzorgingstehuis de registratiecursus, georganiseerd door het Departement van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu hebben gevolgd.

Art. 67.Onderdeel B4 van het budget van financiële middelen van de psychiatrische ziekenhuizen omvat op 1 juli 2002 de toegekende bedragen op 30 juni 2002 voor de banen « T1 en T2 ».

Art. 68.Teneinde de erkende MUG-functie te financieren, wordt een forfaitair bedrag van 222.145,85 EUR (waarde op 1 januari 2002) toegekend.

Het behoud van deze financiering is afhankelijk van het verzamelen en overzenden van de gegevens met betrekking tot de activiteit van de MUG-functie overeenkomstig de richtlijnen van de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 69.§ 1. Binnen de grenzen van het beschikbare budget dat vastgesteld is op 2.771.449 EUR, wordt het Onderdeel B4 verhoogd met een forfaitair bedrag voor de ziekenhuizen die deelnemen aan de realisatie van de pilootstudies.

Om in aanmerking te komen moeten deze studies aan volgende criteria voldoen : - de studie moet het ziekenhuisbeheer betreffen, hetzij de constitutieve elementen van het budget van financiële middelen, hetzij de kwaliteit van de ziekenhuiszorgen, hetzij het verzamelen van de ziekenhuisgegevens; - de studie dient een onderwerp te behandelen hetwelk het geheel der ziekenhuizen of een categorie van ziekenhuizen aanbelangt en de resultaten moeten kunnen veralgemeend worden tot deze ziekenhuizen; - de promotor van de studie dient feedback te waarborgen van de studie tegen het ziekenhuis of ziekenhuizen dewelke gegevens ter beschikking hebben gesteld alsook naar het geheel van de betrokken sector; - de gegevens van de studie dienen rechtstreeks vanuit één of meerdere ziekenhuizen te komen.

De studies dienen het voorwerp uit te maken van een geschreven overeenkomst tussen de Minister dewelke het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, de Minister dewelke de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, de betrokken ziekenhuizen en de promotor van de studie.

Deze overeenkomsten dienen de criteria te vermelden die dienden als basis voor de selectie van de betrokken ziekenhuizen en de promotor van de studie, het doel en de duur van de studie, de financiering toegekend aan het ziekenhuis, de verantwoording van de uitgaven, het bedrag en de wijze waarop het ziekenhuis de promotor van de studie vergoedt alsook de verplichtingen van de promotor om de studie betreffende de feedback naar de deelnemende ziekenhuizen en het rapport te bezorgen aan de Minister die het budget van financiële onder zijn bevoegdheid heeft en aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. § 2. Pilootstudies kunnen eveneens gerealiseerd worden in het kader van de bemiddelingsfunctie in de algemene ziekenhuizen. De na te leven modaliteiten en voorwaarden met betrekking tot deze pilootstudies zullen worden vastgelegd in een overeenkomst met de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 70.Met het oog op de bevordering van een efficiënt opname- en ontslagbeleid in de acute ziekenhuizen, wordt Onderdeel B4 vermeerderd met een forfaitair bedrag van 5.104,56 EUR (waarde op 1 januari 2002) voor de ziekenhuizen die een samenwerkingsprotocol over het bovengenoemde beleid afgesloten hebben met de huisartsen van de aantrekkingszone van het ziekenhuis.

Dit protocol, opgesteld volgens het model en de specifieke doelstellingen bepaald door de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, moet ingediend worden bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg.

Een overleggroep, op voorstel van het Bestuur van de Gezondheidszorg, samengesteld uit vertegenwoordigers van de huisartsen en de hoofdgeneesheren van de acute ziekenhuizen wordt door de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft samen met het Bestuur van de Gezondheidszorg belast met de opvolging en de evaluatie van de ingediende projecten.

Art. 71.Binnen de grenzen van het beschikbare budget dat op 781.064,81 EUR is vastgesteld (index 1 januari 2002) wordt Onderdeel B4 verhoogd met een forfaitair bedrag voor de ziekenhuizen die deelnemen aan de verwezenlijking van pilootprojecten die verband houden met een betere opvang van kinderen in de ziekenhuizen.

Deze pilootstudies hebben betrekking op : 1° het valoriseren van de ervaring opgedaan met specifieke psychiatrische programma's voor adolescenten in de K-diensten. De ziekenhuizen die aan dit project deelnemen, zullen op basis van volgende criteria geselecteerd worden : - de diensten moeten zowel voorzien in een residentiële eenheid, partiële hospitalisatie als in ambulante begeleiding; - er moet een functionele band zijn met de sociale diensten, de jeugdbescherming, enz.; - het aantal opnamen van adolescenten in de betrokken K-dienst; - het ziekenhuis moet ervaring hebben inzake onderzoeken met betrekking tot psychische problemen bij adolescenten.

De betrokken ziekenhuizen, de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, zullen geschreven overeenkomsten sluiten die het voorwerp, de duur van het project, de wijze van rechtvaardiging van de uitgaven en de verplichtingen inzake rapportering aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, nader bepalen.

Het bedrag, waarmee het Onderdeel B4 van de betrokken ziekenhuizen zal worden verhoogd, is vastgesteld op 45.317,75 EUR (index 1 januari 2002). 2° De ondersteuning en de ontwikkeling van de opvang van kinderen in de spoedgevallendiensten. De ziekenhuizen die aan dit project deelnemen, zullen op basis van volgende criteria geselecteerd worden : - een hoog aantal spoedopnamen van kinderen van minder dan 14 jaar (uitgezonderd de opnamen voor neonatologie) ; - minstens beschikken over een E-dienst met minimum 30 bedden, een pediater die permanent aanwezig is in het ziekenhuis en een pediatrische verpleegkundige die permanent aanwezig is voor de begeleiding van de kinderen tijdens de eerste opvang; - beschikken over aparte boxen en aangepaste ruimten voor de opvang van kinderen.

De betrokken ziekenhuizen, de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, zullen geschreven overeenkomsten sluiten die het voorwerp, de duur van het project, de regeling voor de rechtvaardiging van de uitgaven en de verplichtingen inzake rapportering aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft nader bepalen.

Het bedrag, waarmee het Onderdeel B4 van de betrokken ziekenhuizen zal worden verhoogd, is vastgesteld op 69.309,51 EUR (index 1 januari 2002).

Art. 72.Het budget toegekend aan de ziekenhuizen ter dekking van de kosten betreffende de vakbondspremie en de aansluiting bij de confederatie van de non-profitsector of elke andere gelijkwaardige organisatie voor de openbare sector, bedoeld in artikel 16, 23), wordt vastgesteld op 0,1240 EUR per verantwoorde verpleegdag waarvan sprake in bijlage 3.

Art. 73.Binnen de grenzen van het op 8.713.457 EUR (index 1 januari 2002) vastgestelde beschikbare budget wordt Onderdeel B4 vermeerderd met een forfaitair bedrag voor de ziekenhuizen die deelnemen aan de verwezenlijking van proefprojecten betreffende de behandeling van psychiatrische patiënten. Deze pilootprojecten betreffen : a) het aanbod van een intensieve klinische behandeling voor de geïnterneerden met als doel een in de mate van het mogelijke mogelijke resocialisatie van deze patiënten. De ziekenhuizen die aan dit project wensen deel te nemen moeten aan volgende criteria voldoen : 1. beschikken over het statuut van psychiatrisch ziekenhuis;2. over erkende bedden beschikken;3. er moet een functionele relatie bestaan tussen de kandidaat-instelling en de Commissie ter bescherming van de maatschappij;4. minstens 5 jaar ervaring hebben met de verzorging van patiënten die met het statuut « geïnterneerden op proef » door een Commissie ter bescherming van de maatschappij voor verdere behandeling naar een psychiatrisch ziekenhuis zijn gestuurd;5. de instelling moet gedurende het jaar 2000 patiënten behandeld hebben die voldoen aan het statuut zoals omschreven onder criterium 4;6. de instelling moet kunnen aantonen dat zij in de mogelijkheid is om een afzonderlijke eenheid van 8 bedden te creëren.De afzonderlijke eenheid dient te beschikken over ontvangst- en consultatieruimten, en bij voorkeur afzonderlijke kamers, voldoende sanitaire voorzieningen een een intern observatie-, alarm- en beveiligingssysteem.

Er moeten schriftelijke overeenkomsten gesloten worden tussen de in aanmerking genomen ziekenhuizen, en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, die met name het voorwerp en de duur van het project, de rechtvaardigheid van de uitgaven, de verplichtingen inzake rapportering aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de Ziekenhuizen bepalen. b) het onthaal en de behandeling van de patiënten met gedrags- en/of agressieve stoornissen. De ziekenhuizen die aan dit project wensen deel te nemen moeten aan de volgende criteria voldoen : 1. het statuut hebben van een psychiatrisch ziekenhuis;2. beschikken over erkende A-bedden;3. minstens 5 jaar ervaring hebben met het behandelen van patiënten die voldoen aan de volgende insluitings- en uitsluitingscriteria : * Insluitingscriteria : - patiënten die elke therapeutische setting ontwrichten; - patiënten met uitgesproken gedragsstoornissen of agressief gedrag die in de voorgeschiedenis verschillende overplaatsingen en wijzigingen van settings hebben gekend en waarbij geen of onvoldoende therapeutisch resultaat werd berkeikt; - de agressieproblematiek kan zowel auto- als heteroagressief gedrag omvatten, kan verwikkeld zijn met een toxicomane problematiek en kan eventueel met een acuut psychotisch syndroom overeenstemmen. * Uitsluitingscriteria : - patiënten zijn jonger dan 18 jaar of ouder dan 50 jaar; - patiënten vertonen een duidelijke mentale handicap (IQ lager dan 65), en zijn niet in staat tot het aanleren van nieuw gedrag; - patiënten met een chronisch onomkeerbare organische pathologie. - patiënten met crimineel gedrag zonder specifieke psychiatrische pathologie of toxicomane patiënten zonder uitgesproken agressieproblemen; - chronische psychotische toestanden waarbij weinig of geen verandering wordt verwacht. 4. De kandidaat-instelling moet kunnen aantonen dat zij in de mogelijkheid is om een afzonderlijke eenheid van minstens 8 bedden en maximum 12 bedden te creëren.De afzonderlijke eenheid dient te beschikken over ontvangst- en consultatieruimten, en bij voorkeur afzonderlijke kamers (minstens 60 %), voldoende sanitaire voorzieningen en een intern observatie-, alarm- en beveiligingssysteem.

Bovendien moet het bewijs geleverd worden van een bijzondere inspanning ter ondersteuning van de kwaliteit van het werk van het personeel via bijkomende vorming of extra begeleiding.

Er moeten schriftelijke overeenkomsten gesloten worden tussen de in aanmerking genomen ziekenhuizen, de Minister van Volksgezondheid en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft welke het voorwerp, de duur van het project, de wijze waarop de uitgaven gerechtvaardigd worden en de verplichtingen inzake rapportering aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de ziekenhuizen nader bepalen. c) de gezinsplaatsing van kinderen met geestesstoornissen. De ziekenhuizen die aan dit project wensen mee te werken, moeten hun aanvraag indienen bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de ziekenhuizen. Het dossier ingediend ter ondersteuning van hun aanvraag moet aantonen dat ze aan de volgende criteria beantwoorden : 1. beschikken over het statuut van psychiatrisch ziekenhuis;2. over erkende K-bedden beschikken;3. in staat zijn de plaatsing van 15 kinderen te waarborgen door het bewijs te leveren van het bestaan van samenwerkingsovereenkomsten met de gezinnen. Er moeten schriftelijke overeenkomsten afgesloten worden tussen de in aanmerking genomen ziekenhuizen, de Minister van Volksgezondheid en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft. In die overeenkomsten wordt het voorwerp, de duur van het project, de wijze waarop de uitgaven verantwoord worden en de verplichtingen inzake rapportering aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de ziekenhuizen bepaald. d) het onthaal en de behandeling van kinderen met gedrags- en/of agressieve stoornissen. De ziekenhuizen die aan dit project wensen mee te werken, moeten hun aanvraag indienen bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de Ziekenhuizen. Het dossier ingediend ter ondersteuning van hun aanvraag moet aantonen dat ze aan de volgende criteria beantwoorden : 1. beschikken over erkende K-bedden;2. over minstens vijf jaar ervaring beschikken inzake de behandeling van patiënten die voldoen aan de insluitings- en uitsluitingscriteria : * Inclusiecriteria : - patiënten van 12 tot 19 jaar : - agressieve patiënten of patiënten met duidelijke gedragsstoornissen; - de agressiviteit kan zich zowel via auto-agressieve als via hetero-agressieve gedragsstoornissen manifesteren. *Uitsluitingscriteria : - patiënten met een duidelijke geestelijke handicap (IQ lager dan 65) en die niet in staat zijn om nieuw gedrag te leren; - patiënten met een crimineel gedrag in afwezigheid van een specifiele pathologische handicap of toxicomane patiënten zonder duidelijke problemen van agressiviteit. 3. De kandidaatinstelling moet kunnen aantonen dat het in staat is om een afzonderlijke eenheid van minstens 8 bedden op te richten.De afzonderlijke eenheid moet over ontvangst- en consultatieruimten beschikken alsmede over, bij voorkeur afzonderlijke, kamers, over voldoende sanitaire voorzieningen en over een intern observatie-, alarm- en beveiligingssysteem.

Bovendien moet het bewijs geleverd worden dat een speciale inspanning ter ondersteuning van de kwaliteit van het werk van het personeel via de bijkomende vorming of begeleiding worden gerealiseerd.

Er moeten schriftelijke overeenkomsten afgesloten worden tussen de in aanmerking komende ziekenhuizen, de Minister van Volksgezondheid en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft, welke het voorwerp, de duur van het project, de wijze waarop de uitgaven verantwoord worden en de verplichtingen inzake rapportering aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de ziekenhuizen nader bepalen. e) de behandeling thuis van kinderen met geestesstoornissen. De ziekenhuizen die aan dit project wensen mee te werken, moeten hun aanvraag indienen bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de ziekenhuizen. Het dossier ingediend ter ondersteuning van hun aanvraag moet aantonen dat ze over K- en/of E-bedden beschikken en dat er een overeenkomst met een centrum voor gezondheidszorg werd afgesloten.

Er moeten schriftelijke overeenkomsten afgesloten worden tussen de in aanmerking komende ziekenhuizen, de Minister van Volksgezondheid en de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft dewelke het voorwerp, de duur van het project, de wijze waarop de uitgaven aangetoond moeten worden en de verplichtingen inzake rapportering aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer van de ziekenhuizen nader bepalen.

Art. 74.In het kader van de eindeloopbaanproblematiek wordt Onderdeel B4 van de ziekenhuizen vermeerderd overeenkomstig de bepalingen zoals bedoeld onder de hiernavolgende §§ 1 en 2. § 1. Private en openbare ziekenhuizen waarvan het protocolakkoord hetzelfde regime voorziet als de privé-sector. 1° Definities Voor de toepassing van huidig lid dient men te verstaan onder : « het sociaal akkoord » : het sociaal akkoord van 1 maart 2000 afgesloten tussen de federale regering en de representatieve organisaties van de private non-profit sector en het protocol nr. 120/2 van 28 november 2000 van het Gemeenschappelijk Comité voor het geheel van de openbare diensten; « de sociale akkoorden » : de collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in het bevoegde paritaire comité of de protocolakkoorden afgesloten in de bevoegde onderhandelingscomités, voorzien door de wet van 19 december 1974, tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.; « eindeloopbaanmaatregelen » : de maatregelen genomen in de sociale akkoorden, zijnde de toekenning van een voordeel vanaf 45 jaar, 50 jaar en 55 jaar, toegekend onder vorm van een vrijstelling van arbeidsprestaties van respectievelijk 2 uur vanaf 45 jaar, 4 uur vanaf 50 jaar en 6 uur vanaf 55 jaar of onder vorm van een bijkomend voordeel equivalent aan de financiering van de toepasbare vrijstelling van arbeidsprestaties voor de personen die opteren voor het voortzetten van hun arbeidstijd. « personeelsleden » : het verplegend en verzorgend personeel dat effectief verplegende en verzorgende taken uitoefent, evenals het verplegend en verzorgend personeel dat hen omkadert en het gelijkgesteld personeel. Onder gelijkgesteld personeel dient te worden verstaan, de werknemers die elke maand, en dit gedurende de referentieperiode van 12 maanden voorafgaand aan de maand tijdens dewelke de aanvraag is ingediend, 2 van de 5 onregelmatige prestaties (zondag, zaterdag, feestdag, nachtdienst of onderbroken diensten) verrichten, waarbij de ziekte- of vakantieperiode geneutraliseerd worden.

Deze drie personeelscategorieën dienen te werken in het ziekenhuis.

Het personeel dat tewerkgesteld is in de diensten die beschouwd worden als niet-ziekenhuisactiviteiten, vallen buiten beschouwing. « arbeidsduur » : de wekelijkse arbeidsduur zoals overeengekomen in het arbeidscontract of zoals het van toepassing is op het personeelslid van een openbaar ziekenhuis. 2° Financieringsregels a) Teneinde de eindeloopbaanmaatregelen te financieren, wordt aan de ziekenhuizen een forfaitair bedrag toegekend, vastgesteld volgens de hierna vastgestelde regelen en voor zover de principes van het sociaal akkoord ten laatste op 30 juni 2001 omgezet werden in een collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in het bevoegde paritaire comité of in een protocolakkoord afgesloten in de bevoegde onderhandelingscomités, voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Het forfaitair bedrag zal toegekend worden binnen de beperking van de voorwaarden van de collectieve arbeidsoverenkomst of het protocolakkoord hierboven beschreven.

Het forfaitair bedrag wordt als volgt berekend : F = F1 + F2 Waarbij : F1 = het verschuldigd bedrag voor het personeelslid dat voor de wekelijkse vrijstelling van arbeidsprestaties opteert en wordt als volgt berekend : F1 = A x H/38 x X/12 x T/S Waarbij : A = EUR 34.134,94 (index per 1 juni 2001) verhoogd met 1 % vanaf 1 oktober 2001 H : aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties waarop een voltijdse werknemer recht heeft S : wekelijks arbeidsregime toegepast in het ziekenhuis X : het aantal maanden in de periode vermeld onder c) , 1., 2., 3., 4., in de vereiste leeftijd, gedurende dewelke de maatregel van de eindeloopbaan vastgesteld onder 1°, van toepassing is op het personeel T : aantal te presteren uren per week zoals blijkt uit het arbeidscontract of de individuele benoemingsakte En waarbij : F2 = het verschuldigd bedrag voor het personeelslid dat opteert voor de premie, wordt als volgt berekend : F2 = A x H/38 x H/12 x T/S Waarbij : A = EUR 40.456,22 (index per 1 juni 2001) verhoogd met 1 % vanaf 1 oktober 2001 H = equivalent aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties in het kader van de toekenning van een premie voor een voltijdse werknemer En S, T en X hebben dezelfde betekenis als in de formule F1. b) Inlichtingen te verstrekken door de ziekenhuisinstelling 1) de naam en voornaam van het personeelslid, 2) zijn geboortedatum, 3) zijn functie, 4) de gekozen optie tussen de vrijstelling van arbeidsprestaties en de premie, 5) de kostenplaats, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 augustus 1987 tot bepaling van de minimumindeling van het algemeen rekeningstelsel van de ziekenhuizen waar de lasten in rekening gebracht worden, 6) het aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties dat hij kan verkrijgen ten opzichte van zijn leeftijd, 7) het wekelijks uurregime van kracht in het ziekenhuis, 8) het aantal maanden in de vereiste leeftijd tussen de eerste van de maand waarin de verjaardag valt en het einde van de periode waarvan vermelding onder c) , 1., 2., 3. en 4; 9) het aantal door het personeelslid te presteren uren zoals blijkt uit het arbeidscontract of de individuele benoemingsakte Deze inlichtingen dienen medegedeeld worden naargelang de instructies die, indien mogelijk, aan de ziekenhuizen tegen 30 juni 2001 zullen verstuurd worden.c) Toekenningsmodaliteiten 1.Periode van 1 augustus 2001 tot 30 november 2002 Voor de periode van 1 augustus 2001 tot 30 november 2002 wordt een voorlopig bedrag F toegekend, op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 31 juli 2001.

Eens de periode verstreken, zal worden overgegaan tot de definitieve berekening van F op basis van de inlichtingen, opgesteld op 30 november 2002, en medegedeeld tegen ten laatste 28 februari 2003.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden. 2. Periode van 1 december 2002 tot 30 november 2003 Voor de periode van 1 december 2002 tot 30 november 2003 wordt een voorlopig bedrag F toegekend, op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 31 oktober 2002. Eens de periode verstreken, zal worden overgegaan tot de definitieve berekening van F op basis van de inlichtingen, opgesteld op 30 november 2003, en medegedeeld tegen ten laatste 28 februari 2004.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden. 3. Periode van 1 december 2003 tot 31 december 2004 Voor de periode van 1 december 2003 tot 31 december 2004 wordt een voorlopig bedrag F toegekend, op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 31 oktober 2003. Eens de periode verstreken, zal worden overgegaan tot de definitieve berekening van F op basis van de inlichtingen, opgesteld op 30 december 2004, en medegedeeld tegen ten laatste 31 maart 2005.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden. 4. Vanaf 2005 Het voorlopig berekend bedrag bij toepassing van punt 3. vermenigvuldigd met 12/13 vormt de provisie die van toepassing blijft vanaf 1 januari 2005.

Het definitieve bedrag voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2005 zal vastgesteld worden op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 1 mei 2006 en zal het voorlopige budget dat gestort werd voor de beschouwde periode vervangen.

Telkens een definitief bedrag zal berekend zijn, zal dit bedrag de provisie vormen geldig voor het boekjaar dat volgt op de vaststelling van dit definitief bedrag.

Voor elk van de volgende burgerjaren, zal het definitief bedrag vastgesteld worden op basis van de inlichtingen die tegen 1 mei van het jaar dat volgt op het beschouwde boekjaar medegedeeld worden en zal het voorlopige budget vervangen dat gestort werd voor de beschouwde periode.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden. d) Bijkomende bepalingen Voor de personeelsleden die geopteerd hebben voor de wekelijkse vrijstelling van arbeidsprestaties, dient de beheerder het bewijs te leveren dat de vrijgemaakte arbeidstijd gecompenseerd werd door nieuwe aanwervingen of door een verhoging van de wekelijkse arbeidsduur van andere personeelsleden.De werknemers die aangeworven zijn onder het regime van de Sociale Maribel of het interdepartementaal begrotingsfonds worden niet in aanmerking genomen.

De gerecupereerde arbeidstijd per sector dient gecompenseerd te worden in dezelfde sector, hetzij : - de diensten waar het personeel gedekt wordt door het Onderdeel B2 van het budget van financiële middelen, - de gemeenschappelijke diensten waarvan sprake in artikel 11, § 1, van huidig besluit; - en de medisch-technische diensten, de consultaties en de apotheek.

Daarom dient de beheerder, op hetzelfde ogenblik als de inlichtingen die dienen voor de definitieve berekening, een lijst met volgende inlichtingen over te maken : - naam en voornaam van het aangeworven personeelslid of van het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een vermeerdering van zijn arbeidstijd; - kostenplaats voor imputatie; - bijkomende VTE; - aanvangsdatum van het contract; - einddatum van het contract.

Een kopie van het arbeidscontract of van de individuele benoemingsakte dient bij deze lijst gevoegd te worden. e) Sancties Indien de beheerder niet binnen de vereiste termijn de inlichtingen betreffende de uitwerking van de definitieve budgetten mededeelt, zullen de voorlopige bedragen zoals bedoeld onder de punten c) , 1., 2., 3. en 4., teruggevorderd worden. § 2. Andere openbare ziekenhuizen dan deze uit § 1. 1° Definities Voor de toepassing van huidige paragraaf dient verstaan te worden onder : « protocol nr.120/2 » : het protocol nr. 120/2 van 28 november 2000 afgesloten tussen het Gemeenschappelijk Comité voor het geheel van de openbare diensten; « de sociale akkoorden » : de protocolakkoorden afgesloten in de bevoegde onderhandelingscomités, voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; « eindeloopbaanmaatregelen » : de maatregelen genomen binnen de sociale akkoorden, zijnde de toekenning van een voordeel vanaf 45 jaar, 50 jaar en 55 jaar, toegekend onder vorm van een vrijstelling van prestaties van respectievelijk 2 uur vanaf 45 jaar, 4 uur vanaf 50 jaar en 6 uur vanaf 55 jaar of onder vorm van een bijkomend voordeel evenredig met de financiering van de toepasbare vrijstelling van arbeidsprestaties voor de personen die opteren voor het voortzetten van hun arbeidstijd; « personeelsleden » : het verplegend en verzorgend personeel dat effectief verplegende en verzorgende taken uitoefent, evenals het verplegend en verzorgend personeel dat hen omkadert en het gelijkgesteld personeel. Onder gelijkgesteld personeel dient te worden verstaan, het personeel zoals vastgesteld in de verschillende sociale akkoorden, echter beperkt tot de definitie onder § 1, 1°;

Deze drie personeelscategorieën dienen te werken in het ziekenhuis.

Het personeel dat tewerkgesteld is in de diensten die beschouwd worden als niet-ziekenhuisactiviteiten, vallen buiten beschouwing; « arbeidsduur » : de wekelijkse arbeidsduur zoals deze van toepassing is op het personeelslid van een openbaar ziekenhuis. 2° Financieringsregels a) Teneinde de eindeloopbaanmaatregelen te financieren, wordt aan de ziekenhuizen een forfaitair bedrag (F) toegekend, vastgesteld volgens de hierna vastgestelde regelen en voor zover de principes van het protocol nr.120/2 ten laatste op 30 juni 2001 omgezet werden in een protocolakkoord afgesloten in de bevoegde onderhandelingscomités, voorzien in de wet van 19 december 1974, tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Het forfaitair bedrag zal toegekend worden binnen de beperking van de voorwaarden van de collectieve arbeidsovereenkomst of het protocolakkoord hierboven beschreven.

Het forfaitair bedrag wordt als volgt berekend : F = F1 + F2 Waarbij : F1 = het verschuldigd bedrag voor het personeelslid dat voor de wekelijkse vrijstelling van arbeidsprestaties opteert en als volgt wordt berekend : F1 = A x H/38 x X/12 x T/S Waarbij : A = EUR 34.134,94 (index per 1 juni 2001) verhoogd met 1 % vanaf 1 oktober 2001 H : aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties waarop een voltijdse werknemer recht heeft S : wekelijks arbeidsregime toegepast in het ziekenhuis T : aantal te presteren uren per week zoals blijkt uit de individuele benoemingsakte of het arbeidscontract X : het aantal maanden in de periode vermeld onder c) , 1., 2., 3., 4., in de vereiste leeftijd, gedurende dewelke de maatregel van de eindeloopbaan vastgesteld onder 1°, van toepassing is op het personeel En waarbij : F2 = het verschuldigd bedrag voor het personeelslid dat opteert voor de premie, wordt als volgt berekend : F2 = A x H/38 x X/12 x T/S Waarbij : A = EUR 40.456,22 (index per 1 juni 2001) verhoogd met 1 % vanaf 1 oktober 2001;

H = equivalent aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties in het kader van de toekenning van een premie voor een voltijdse werknemer;

S, T en X hebben dezelfde betekenis als in de formule F1. b) Inlichtingen te verstrekken door de ziekenhuisinstelling : 1.de naam en voornaam van het personeelslid; 2. zijn geboortedatum;3. zijn functie;4. de gekozen optie tussen de vrijstelling van arbeidsprestaties en de premie;5. de kostenplaats, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 augustus 1987 tot bepaling van de minimumindeling van het algemeen rekeningstelsel van de ziekenhuizen waar de lasten in rekening gebracht worden;6. het aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties dat hij kan verkrijgen, naargelang zijn leeftijd;7. het wekelijks uurregime van kracht in het ziekenhuis; 8. aantal maanden in de vereiste leeftijd tussen de eerste van de maand waarin de verjaardag valt en het einde van de periode waarvan vermelding onder c) , 1., 2., 3. en 4; 9. het aantal door het personeelslid te presteren uren zoals blijkt uit het arbeidscontract of de individuele benoemingsakte. Deze inlichtingen dienen medegedeeld te worden overeenkomstig de instructies die, indien mogelijk, aan de ziekenhuizen tegen 30 juni 2001 zullen verstuurd worden. c) Toekenningsmodaliteiten 1.Voor de periode van 1 juli 2001 tot 30 juni 2002 wordt een voorlopig bedrag F toegekend, op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 31 juli 2001.

Eens de periode verstreken, zal worden overgegaan tot de definitieve berekening van F op basis van de inlichtingen, opgesteld op 30 juni 2002, en medegedeeld tegen ten laatste 30 september 2002.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden.

Zowel voor de voorlopige berekening als voor de definitieve, indien blijkt dat het totale bedrag van de tussenkomst voor het personeel dat onder een vastgesteld protocolakkoord valt groter is dan het budget zoals bedoeld onder punt 5, zal een lineaire verminderingscoëfficiënt toegepast worden overeenkomstig punt 6. 2. Periode van 1 juli 2002 tot 30 juni 2003 Voor de periode van 1 juli 2002 tot 30 juni 2003 wordt een voorlopig bedrag F toegekend, op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 31 mei 2002. Eens de periode verstreken, zal worden overgegaan tot de definitieve berekening van F op basis van de inlichtingen, opgesteld op 30 juin 2003, en medegedeeld tegen ten laatste 30 september 2003.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden.

Zowel voor de voorlopige berekening als voor de definitieve, indien blijkt dat het totale bedrag van de tussenkomst voor het personeel dat onder een vastgesteld protocolakkoord valt, groter is dan het budget zoals bedoeld onder punt 5, zal een lineaire verminderingscoëfficiënt toegepast worden overeenkomstig punt 6. 3. Periode van 1 juli 2003 tot 30 juni 2004 Voor de periode van 1 juli 2003 tot 30 juni 2004 wordt een voorlopig bedrag F toegekend, op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 31 mei 2003. Eens de periode verstreken, zal worden overgegaan tot de definitieve berekening van F op basis van de inlichtingen, opgesteld op 30 juni 2004, en medegedeeld tegen ten laatste 30 september 2004.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden.

Zowel voor de voorlopige berekening als voor de definitieve, indien blijkt dat het totale bedrag van de tussenkomst voor het personeel dat onder een vastgesteld protocolakkoord valt, groter is dan het budget zoals bedoeld onder punt 5, zal een lineaire verminderingscoëfficiënt toegepast worden overeenkomstig punt 6. 4. Vanaf 2004 Het voorlopig bedrag berekend bij toepassing van punt 3.vormt de provisie die van toepassing blijft vanaf 1 juli 2004.

Het definitieve bedrag voor de periode van 1 januari 2004 tot 31 december 2004 zal vastgesteld worden op basis van de inlichtingen medegedeeld tegen ten laatste 1 mei 2005 en zal het voorlopige budget dat gestort werd voor de beschouwde periode vervangen.

Telkens een definitief bedrag wordt berekend, zal dit bedrag de provisie vormen geldig voor het boekjaar dat volgt op de vaststelling van dit definitief bedrag.

Voor elk van de volgende burgerlijke jaren, zal het definitief bedrag vastgesteld worden op basis van de inlichtingen die tegen 1 mei van het jaar dat volgt op het beschouwde boekjaar medegedeeld worden en zal het voorlopige budget dat gestort werd voor de beschouwde periode vervangen.

Het verschil tussen de definitieve F en de voorlopige F zal via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen vereffend worden. 5. Het budget waarvan sprake onder de punten 1., 2. en 3., wordt als volgt per protocolakkoord vastgesteld : 1° het protocolakkoord gesloten in het Onderhandelingscomité C voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap : - voor 2001 : 2.330.942,81 EUR - voor 2002 : 4.684.939,72 EUR - voor 2003 : 6.633.134,94 EUR 2° het protocolakkoord gesloten in het Onderhandelingscomité C voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Waals Gewest en Franse Gemeenschap : voor 2001 : 3.545.868,98 EUR voor 2002 : 7.126.690,94 EUR voor 2003 : 10.091.249,61 EUR 3° het protocolakkoord gesloten in het Onderhandelingscomité C voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 2001 : 919.932,87 EUR voor 2002 : 1.849.285,69 EUR voor 2003 : 2.618.499,30 EUR 4° het protocolakkoord gesloten in het Comité van de sector XVIII voor het universitair ziekenhuis van Gent en voor de de psychiatrische ziekenhuizen van Rekem en Geel voor 2001 : 1.267.231,70 EUR voor 2002 : 2.547.105,97 EUR voor 2003 : 3.604.123,96 EUR 5° protocolakkoord gesloten in het Comité van de sector IX, onderwijs van de Franse Gemeenschap, voor het universitair ziekenhuis Sart-Tilman in Luik : voor 2001 : 642.292,12 EUR voor 2002 : 1.291.277,37 EUR voor 2003 : 1.826.975, EUR 6° protocolakkoord gesloten in het Comité van de sector XVI voor de psychiatrische ziekenhuizen van Doornik en Bergen voor 2001 : 373.575,54 EUR voor 2002 : 751.117,38 EUR voor 2003 : 1.062.719,54 EUR 6. De lineaire verminderingscoëfficiënt waarvan sprake in de punten 1., 2. en 3., wordt op volgende manier vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : C = verminderingscoëfficiënt toe te passen per protocolakkoord zoals bedoeld onder punt 5.

B = het budget waarvan sprake onder punt 5. voor het betreffende protocolakkoord F = het forfaitair bedrag zoals bedoeld onder punt 2°, a) , d) Bijkomende bepalingen Voor de personeelsleden die geopteerd hebben voor de wekelijkse vrijstelling van arbeidsprestaties, dient de beheerder het bewijs te leveren dat de vrijgemaakte arbeidstijd gecompenseerd werd door nieuwe aanwervingen of door een verhoging van de wekelijkse arbeidsduur door andere personeelsleden.De werknemers die aangeworven zijn onder het regime van de Sociale Maribel of onder dat van het inderdepartementaal begrotingsfonds worden niet in aanmerking genomen.

De gerecupereerde arbeidstijd per sector dient gecompenseerd te worden in dezelfde sector, hetzij : - de diensten waar het personeel gedekt wordt door het Onderdeel B2 van het budget van financiële middelen; - de gemeenschappelijke diensten waarvan sprake in artikel 11, § 1, van huidig besluit; - en de medisch-technische diensten, de consultaties en de apotheek.

Daartoe dient de beheerder, op hetzelfde ogenblik als de inlichtingen die dienen voor de definitieve berekening, een lijst met volgende inlichtingen over te maken : - naam en voornaam van het aangeworven personeelslid en van het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een vermeerdering van zijn arbeidstijd; - kostenplaats voor verrekening; - bijkomende VTE; - aanvangsdatum van het contract; - einddatum van het contract.

Een kopie van het arbeidscontract of van de individuele benoemingsakte dient bij deze lijst gevoegd te worden. e) Sancties Indien de beheerder niet binnen de vereiste termijn de inlichtingen betreffende de uitwerking van de definitieve budgetten mededeelt, zullen de voorlopige bedragen zoals bedoeld onder de punten c) , 1., 2., 3. en 4., teruggevorderd worden.

Art. 75.De bedragen toegekend op 30 juni 2002 en die betrekking hebben op de kosten bedoeld in artikel 15, 9°, 15°,16° en 26° van dit besluit blijven behouden op 1 juli 2002.

Art. 76.Voor de ziekenhuizen bedoeld in art 15, 27°, wordt er een bedrag (M) toegekend berekend als volgt : (M) = A+B Waarbij : A = het budgetverschil overeenstemmend met het verschil tussen de op 30 juni 2002 toegekende punten en de punten die op 30 juni 2002 toegekend zouden worden, als men de bepalingen van artikel 46 van dit besluit had toegepast;

B = de budgetvermindering bedoeld in artikel 42, § 8 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 op zijn waarde van 30 juni 2002;

Onderafdeling 10. - Onderdeel B5 van het budget

Art. 77.§ 1. Onderdeel B5 van het budget van de acute ziekenhuizen wordt vastgesteld overeenkomstig de hiernavermelde regels : a) 15 % van het beschikbare budget wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van de omzet van de voor elk ziekenhuis terugbetaalde farmaceutische specialiteiten en generische geneesmiddelen, met uitzondering van de bloedproducten toegediend aan de gehospitaliseerde patiënten, van elk ziekenhuis gedurende het laatst gekende dienstjaar;b) 29 % van het beschikbare budget wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van het aantal punten toegekend aan elk ziekenhuis. Voor de toekenning van het aantal punten worden de volgende berekeningen uitgevoerd : 1° Het aantal bestaande en erkende bedden wordt gewogen.Daarbij wordt aan elk type bed de volgende coëfficiënt toegekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° Tot 150 gewogen bedden wordt 0,40 punten per schijf van 25 gewogen bedden toegekend.Wanneer er meer dan 150 gewogen bedden zijn, wordt 0,26 punten per schijf van 10 gewogen bedden toegekend; c) 3 % van het beschikbare budget wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van het aantal punten toegekend aan elk ziekenhuis teneinde rekening te houden met de overeenkomstig de erkenningsnormen op te richten farmaceutische structuur.Voor de toekenning van het aantal punten wordt rekening gehouden met de grootte van het ziekenhuis, namelijk : ziekenhuizen met minder dan 450 gewogen bedden : 0 punten ziekenhuizen met 450 tot 649 gewogen bedden : 2 punten ziekenhuizen met 650 tot 849 gewogen bedden : 3 punten ziekenhuizen met 850 tot 1.049 gewogen bedden : 4 punten ziekenhuizen met 1.050 tot 1.249 gewogen bedden : 5 punten ziekenhuizen met 1.250 en meer gewogen bedden : 6 punten; d) 19 % van het beschikbare budget wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van de in elk ziekenhuis vastgestelde uitgaven, tijdens het laatst gekende dienstjaar, wat betreft de courante producten, de steriele producten, de producten voor magistrale bereidingen, hechtingsproducten en synthesemateriaal.Deze uitgaven worden in het aan de ziekenhuizen opgelegde algemeen rekeningenstelsel opgenomen respectievelijk onder de nummers 6002, 6003, 6004, 6007 en 6013.

Van de vastgestelde uitgaven wordt de tegemoetkoming afgetrokken van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaald in bijlage 10 van dit besluit; e) 34 % van het beschikbare budget wordt onder de ziekenhuizen verdeeld op basis van een aantal punten toegekend aan elk ziekenhuis op de volgende manier : Voor de hiernavermelde verstrekkingen betreffende het laatst gekende dienstjaar worden de volgende punten toegekend : zware heelkunde : 0,25 punten per volledige schijf van 100 verstrekkingen reanimatie : 0,25 punten per volledige schijf van 250 verstrekkingen interventionele radiologie : 0,25 punten per volledige schijf van 750 verstrekkingen zeer zware heelkunde : 0,25 punten per volledige schijf van 50 verstrekkingen. Desgevallend kunnen, indien het ziekenhuis geen enkel punt krijgt voor de zware en zeer zware heelkunde, de verstrekkingen van deze twee categorieën worden opgeteld teneinde punten voor de zware heelkunde te bekomen.

De voorvermelde verstrekkingen worden verduidelijkt in bijlage 11 van dit besluit; f) De budgetten die voor elk ziekenhuis op basis van punten a) , tot e) , worden bepaald, worden samengeteld en het totaal vormt het theoretische budget B5. De overgang van het op 31 december 1996 vastgestelde budget naar het theoretische budget gebeurt geleidelijk.

De correctie voor het dienstjaar dat aanvangt op 1 juli 2002 wordt vastgesteld op 50 % van het verschil tussen het budget dat vastgesteld is op 31 december 1996 en het theoretisch budget. De correctie zal op 100 % gebracht worden over een periode van drie jaren.

Het budget dat voor ieder ziekenhuis wordt vastgesteld na correctie mag niet lager zijn dan 94.697,64 EUR voor de private ziekenhuizen en 93.965,78 EUR voor de openbare ziekenhuizen (index op 1 januari 2002).

Het geheel van de aldus vastgestelde budgetten mag het nationaal beschikbare budget niet overschrijden. § 2. Onderdeel B5 van de diensten en bedden erkend onder kenletter Sp wordt bepaald op basis van de hiernavermelde regels : a) per erkend en bestaand bed wordt een bedrag toegekend van 661,11 EUR (index 1.januari 2002); b) wanneer het een geïsoleerde Sp-dienst betreft, mag het voor het geheel van de bedden van de dienst toegekende bedrag niet minder dan 37.320,50 EUR (index 1.januari 2002) bedragen voor de ziekenhuizen met 75 bedden en meer, en niet minder dan 18.660,25 EUR(index 1. januari 2002) bedragen voor de ziekenhuizen met minder dan 75 bedden;c) onverminderd de bepalingen van punt b) , mag het totaal van de toegekende budgetten het nationaal beschikbare budget niet overschrijden. § 3. Onderdeel B5 van de psychiatrische ziekenhuizen wordt bepaald op basis van de hiernavermelde regels : - het aantal bestaande en erkende bedden wordt gewogen. Daarbij dient er verwezen te worden naar de in § 1, b) , 1° opgenomen tabel; - de waarde van Onderdeel B5 wordt daarna als volgt vastgesteld (index 1 januari 2002) : - voor de ziekenhuizen met minder dan 75 gewogen bedden : 21.592,58 EUR - voor de ziekenhuizen met 75 tot 119 gewogen bedden : 57.446,92 EUR - voor de ziekenhuizen met 120 tot 149 gewogen bedden : 86.170,38 EUR - voor de ziekenhuizen met 150 tot 179 gewogen bedden : 114.893,83 EUR - voor de ziekenhuizen met 180 en meer gewogen bedden : 150.881,46 EUR Het totaal van de toegekende budgetten mag het nationale beschikbare budget niet overschrijden. § 4. Met ingang van 1 juli 2002 worden de bij toepassing van de §§ 1, tot 3, toegekende bedragen met 10 % verminderd, indien het ziekenhuis niet aan de volgende voorwaarde voldoet : - de aan een ziekenhuisapotheek verbonden apothekers moeten de titel van ziekenhuisapotheker hebben, bekomen krachtens het koninklijk besluit nr. 77.

Zolang de in het eerste lid bedoelde titel niet is toegekend, volstaat een stuk waarin geattesteerd wordt dat er een bijkomende opleiding als ziekenhuisapotheker gevolgd werd § 5. Het behoud van de bij toepassing van de §§ 1, tot 3, toegekende financiering is ondergeschikt aan het deelnemen aan de evaluatie van de activiteit van de ziekenhuisapotheek, van de werking van het medisch-farmaceutisch comité en van het rationeel gebruik van de geneesmiddelen georganiseerd door de Overlegstructuur tussen de ziekenhuisbeheerders, de artsen en de verzekeringsinstellingen. §. 6. Om het rationele gebruik van de infectiewerende geneesmiddelen in de ziekenhuizen te stimuleren, wordt er een budget van 934.558,59 EUR verdeeld onder de acute ziekenhuizen die op vrijwillige basis verzoeken om een afgevaardigde bij het antibiotherapiebeheer te financieren.

De ziekenhuizen worden na advies van de « Commissie ter coördinatie van het antibioticabeleid » van het Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu geselecteerd door de Minister die het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en dat volgens een rangschikking uitgevoerd op grond van de volgende criteria : - het bestaan van een functionele beheersgroep antibiotherapie; - het bestaan van een formulier van de infectiewerende geneesmiddelen in het ziekenhuis; - het bestaan van schriftelijke aanbevelingen voor de empirische en etiologische infectiewerende behandelingen en de infectiewerende profylaxe; - de aanwerving van een arts of apothekerafgevaardigde bij het antibiotherapiebeheer.

De functie van gedelegeerd arts voor het antibiotherapiebeheer kan bekleed worden door iemand die aan de volgende voorwaarden voldoet : - specialist zijn in de klinische biologie, en over een bijzondere bekwaamheid inzake klinische biologie beschikken; - specialist zijn in de inwendige geneeskunde of pediatrie en over een bijzondere bekwaamheid inzake infectiewerende pathologie beschikken.

De functie van gedelegeerd apotheker bij het antibiotherapiebeheer kan bekleed worden door een apotheker die voldoet aan de voorwaarden van artikel 18 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vasstelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend.

Een wezenlijke voorwaarde geldend voor de drie beschreven profielen bestaat erin dat de afgevaardigde voor het antibiotherapiebeleid melding kan maken van een experiment in de antibiotherapieraad en van een ziekenhuisactiviteit van minstens drie jaar in programma's ter evaluatie en verbetering van het voorschrijven van infectiewerende geneesmiddelen. Die activiteiten kunnen gestaafd worden met interne educatieve documenten en/of enquêteverslagen aan het comité voor ziekenhuishygiëne, aan het medisch-farmaceutisch comité en aan de hoofdgeneeshheer alsmede met eventuele mededelingen aan de wetenschappelijke vergaderingen of nationale of internationale wetenschappelijke publicaties.

De dossiers inzake kandidaatstelling van ziekenhuizen moeten gezonden worden aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu - Bestuur van de Gezondheidszorg. Die moeten de volgende gegevens bevatten : 1. De lijst met de personen die deel uitmaken van de beheersgroep antibiotherapie en hun functies in het ziekenhuis;2. De notulen van de vergaderingen van de beheersgroep antibiotherapie van het verstreken jaar of van stukken waaruit blijkt dat de groep regelmatig vergadert;3. Een exemplaar van het formulier van de infectiewerende geneesmiddelen in het ziekenhuis;4. Een exemplaar met de schriftelijke aanbevelingen voor de empirische en etiologische infectiewerende behandelingen en de infectiewerende profylaxe in het ziekenhuis;5. Een aanvraag voor de financiering van een afgevaardigde voor het antibiotherapiebeheer met de naam van de kandidaat of kandidaten voorgesteld door het Comité voor Ziekenhuishygiëne en het Medisch-Farmaceutisch Comité, ondertekend door zowel de beheerder als de hoofdgeneesheer en vergezeld van zijn of haar curriculum vitae, activiteitenrapporten inzake het antibiotherapiebeleid in de ziekenhuizen, van een brief met zijn of haar motivering en het advies van de Medische Raad van de instelling over de kandidatuur of kandidaturen. Onderdeel B5 van het budget van de geselecteerde ziekenhuizen wordt vermeerderd met een forfaitair bedrag (M) berekend als volgt : (M) = B/Aantal hS-punten*aantal hi-punten Waarbij : B = het beschikbare budget;

Aantal hS-punten = totaal aantal punten voor de geselecteerde ziekenhuizen;

Aantal hi-punten = aantal punten voor het geselecteerde ziekenhuis.

In voorkomend geval wordt (M) beperkt tot 72.908,26 EUR overeenstemmend met 1 Voltijds Equivalent.

Om het aantal punten te bepalen wordt er rekening gehouden met het aantal C-, D-, L-, NIC-, E-, G- en M-bedden van het geselecteerde ziekenhuis met een weging, vastgesteld als volgt : - C-, D-, L-en Nic-bedden : 3 punten per bed - E- en G-bedden : 2 punten per bed - M-bedden : 1 punt per bed Na de beëindiging van het dienstjaar moeten de geselecteerde ziekenhuizen hun door de in lid 2 bedoelde Commissie geëvalueerde activiteitenrapport opsturen Onderafdeling 11. - Onderdeel B6 van het budget

Art. 78.Onderdeel B6 van het budget wordt vastgesteld op de waarde op 30 juni 2002.

Niettemin, voor wat betreft de uitgaven van prestaties in het kader van de eindeloopbaanproblematiek voor wie in de collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in de bevoegde paritaire commisise of protocolakkoorden afgesloten in de bevoegde overlegcommités voorzien door de wet van 19 december 1974 dewelke de relaties tussen publieke overheden en de vakbonden met betrekking tot deze overheid regelt, zijn de bepalingen van artikel 74, §§ 1, en 2, van dit besluit mutatis mutandis van toepassing op Onderdeel B6.

Onderafdeling 12. - Onderdeel B7 van het budget

Art. 79.§ 1. Onderdeel B7A wordt vanaf 1 juli 2002 vastgesteld als volgt : B7A = A + B + C + D Waarbij : A. = gelijk aan het bedrag dat resulteert uit de optelling van de volgende elementen : 1. het budgetverschil overeenstemmend met het verschil van de op 30 juni 2002 toegekende punten en de punten dewelke zouden toegekend zijn, indien men de bepalingen van artikel 46 van dit besluit toegepast had;2. de vermindering van het budget bedoeld in artikel 42, § 8, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 op zijn waarde op 30 juni 2002;3. de op 30 juni 2002 toegekende bedragen, bij toepassing van artikel 22bis , § 3, 1°, en 47, 1°, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 voor wat de op basis van artikel 7 van het koninklijk besluit van 27 oktober 1989 toegekende uitrusting betreft;4. de bedragen die equivalent zijn met de vermindering van de totale budgetten voor klinische biologie en medische beeldvorming en de partiële budgettaire doelstellingen voor dialyse en de forfaitaire ligdagen (wat de niet-chirurgische daghospitalisatie betreft), die toegepast zal worden bij wijziging in de financieringsregels in deze verschillende sectoren op dusdanige wijze dat de weerslag voor de betrokken ziekenhuizen geneutraliseerd wordt voor zover deze bedragen tot een verhoging van het globaal budget van de ziekenhuizen bedoeld in artikel 87 van de wet op de ziekenhuizen aanleiding geven. Deze bedragen worden over de ziekenhuizen verdeeld op basis van eenzelfde percentage van het Onderdeel B2;

B = de waarde op 30 juni 2002 van de financiering toegekend bij toepassing van artikel 48, § 14, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986;

C = de waarde op 30 juni 2002 van de financiering toegekend bij toepassing van artikel 48, § 28, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986.

Om het voordeel van de financiering uit B en C te behouden, dienen de ziekenhuizen te voldoen aan de voorwaarden uit bijlage 12 van dit besluit;

D = het bedrag van de verdeling van een budget van 9.915,741 EUR in functie van de volgende regels : - de verdeelsleutel van het in het vorige lid bedoelde budget is gelijk aan T x N Waarbij T = het relatieve aandeel uitgedrukt in percentage van de sociale patronale lasten in voorkomend geval beperkt teneinde de equivalente sociale voordelen te bereiken in vergelijking met de brutoverloning van de gesalarieerde artsen weerhouden onder N, gewogen naargelang de categorie van geneesheer namelijk de contractuele geneesheer, de statutaire geneesheer en de geneesheer van openbaar ambt met uitzondering van de assistent-geneesheren;

N = aantal gesaliarieerde geneesheren uitgedrukt in aantal voltijdse equivalenten gedurende het laatst gekende jaar voor dewelke de patronale bijdragen werden betaald, en die toebehoren tot de categorieën van de contractuele geneesheren, de statutaire geneesheren en de geneesheren van openbaar ambt, met uitzondering van de assistent-geneesheren.

Om van deze financiering te genieten dienen de betrokken ziekenhuizen het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu de lijst van de geneesheren bedoeld in de eerste alinea te bezorgen met vermelding van de naam, voornaam, nationaal nummer, arbeidstijd uitgedrukt in 11den en hun aantal maanden in dienst. § 2. Onderdeel B7B wordt vanaf 1 juli 2002 op de volgende wijze vastgesteld : B7B = A + B + C + D Waarbij : A = het budgetverschil overeenstemmend met het verschil tussen de op 30 juni 2002 toegekende punten en de punten die op 30 juni 2002 toegekend zouden worden, als men de bepalingen van artikel 46 van dit besluit zou toepassen;

B = de vermindering van het budget bedoeld in artikel 42, § 8, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 op zijn waarde op 30 juni 2002;

C = de waarde op 30 juni 2002 van de financiering toegekend bij toepassing van artikel 48, § 14, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986;

D = de waarde op 30 juni 2002 van de bij toepassing van artikel 48, § 28, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 toegekende financiering.

Om het voordeel van de in C en D bedoelde financiering te behouden, moeten de betrokken ziekenhuizen aan de voorwaarden van bijlage 12 van dit besluit voldoen.

Onderafdeling 13. - Onderdeel B8 van het budget

Art. 80.Onderdeel B8 wordt op volgende manier vastgesteld : 1° Een bedrag van 17.208.768 EUR wordt verdeeld onder de 20 eerste acute ziekenhuizen van een rangschikking, opgemaakt als volgt : Voor elk acuut ziekenhuis worden de volgende ratio's berekend : a) ratio van het aantal O.C.M.W.-dagen t.o.v. het totale aantal dagen; b) ratio van het aantal alleenstaande patiënten ten opzichte van het totale aantal opnamen; c) ratio van het aantal patiënten dat de sociale franchise geniet t.o.v. het totale aantal opnamen; d) ratio van het aantal patiënten met inkomsten lager dan 12.394,68 EUR t.o.v. het totale aantal patiënten.

Om de ratio's b) , en d) , te bepalen, wordt er met name rekening gehouden met de statistieken terzake van het Nationaal Instituut voor Statistiek. De in de punten a, b, c, en d , bedoelde gegevens hebben betrekking op het laatste bekende dienstjaar.

De vier bovengenoemde ratio's worden als volgt gewogen : ratio a) : 0,30 ratio b) : 0,20 ratio c) : 0,30 ratio d) : 0,20 De ratio's worden na weging opgeteld om een score te vormen.

De ziekenhuizen worden naar opklimmende waarde van de verkregen score gerangschikt Het beschikbare budget wordt onder de 20 eerste ziekenhuizen als volgt verdeeld : - onder de 10 eerste ziekenhuizen : 50 % van het beschikbare budget; - onder de 20 ziekenhuizen : 50 % van het beschikbare budget.

Voor de verdeling van voornoemde budgetten onder de begunstigde ziekenhuizen wordt 25 % van het budget verdeeld in functie van het aantal geselecteerde ziekenhuizen en 75 % op basis van de verantwoorde dagen waarvan sprake in bijlage 3.

Om het voordeel van de bovengenoemde financiering te behouden moeten de geselecteerde ziekenhuizen voor het geheel van het ziekenhuis het bewijs leveren dat ze de verbintenistarieven naleven volgens de voorwaarden die in het nationaal akkoord artsen-verzekeringsorganisaties van toepassing zijn op de artsen die zich verbonden hebben om zich aan de tarieven te houden. Bij afwezigheid van een dergelijk nationaal akkoord moeten ze voor het geheel van het ziekenhuis de tarieven navolgen die als basis dienen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering volgens de voorwaarden die in het laatste nationale akkoord artsen-verzekeringsinstellingen van toepassing waren op de artsen die er zich toe verbonden hebben om zich aan de tarieven van dat akkoord te houden.

Om de voormelde bedragen van het Onderdeel B8 te behouden, moeten de ziekenhuizen : - meewerken aan het systematisch verzamelen en het tijdig doorsturen aan het Departement Volksgezondheid van correcte en volledige gegevens met betrekking tot het sociaal profiel van hun patiënten; - deelnemen aan informatie- en vormingsdagen m.b.t. de begeleiding van patiënten met een zwak sociaal profiel en aan projecten die leiden tot een betere opvang van patiënten met een zwak sociaal profiel; - jaarlijks een verslag uitbrengen waaruit de besteding der middelen in relatie met de doelgroep blijkt.

De Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen door een overeenkomst met de betreffende ziekenhuizen de praktische modaliteiten, inclusief deze van registratie, omschrijven op basis waarvan voormelde verplichtingen worden uitgevoerd en gecontroleerd.

Wanneer niet aan alle criteria werd voldaan, bepalen de Ministers de percentages van het toegekende bedrag dat moet worden teruggestort als ook de timing van de terugbetaling. 2°. Om rekening te houden met de specifieke taalproblemen en de culturele kenmerken van de opgenomen patiënten, wordt een bedrag van 1.239.467,62 EUR verdeeld onder de acute en psychiatrische ziekenhuizen die op vrijwillige basis vragen om een intercultureel bemiddelaar of een coördinator interculturele bemiddeling in dienst te mogen nemen.

Deze ziekenhuizen worden na advies van de Coördinatiecel « Interculturele Bemiddeling » van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu geselecteerd door de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft en door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, volgens een rangschikking opgesteld overeenkomstig de volgende criteria : - het aantal opnamen van onderdanen van een andere Staat dan een Lidstaat van de Europese Unie; - het aantal opnamen van onderdanen van een Lidstaat van de Europese Unie met uitzondering van het Koninkrijk België; - voor de ziekenhuizen waar reeds interculturele bemiddelaars of een coördinator interculturele bemiddeling gefinancierd worden : de resultaten van een evaluatie van hun activiteiten door de Coördinatiecel « Interculturele Bemiddeling ».

De functie van intercultureel bemiddelaar kan worden vervuld door een persoon die aan de volgende voorwaarden beantwoordt : a) houder zijn van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type in de volgende vakgebieden : medische, paramedische en « gezondheidszorg »-richtingen, antropologie, etnologie, filologie, filosofie, sociologie en psychologie, tolk- en vertaalwetenschappen en een beroepservaring kunnen bewijzen in het domein van de interculturele bemiddeling in de gezondheidszorg;b) houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type in de culturele, sociale of « gezondheidszorgrichtingen », met een theoretische opleiding in het domein van de interculturele gezondheidszorg;c) houder zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs aangevuld met een attest van een specifieke en erkende opleiding in het domein van de interculturele bemiddeling in de gezondheidszorg gelijkwaardig aan het hoger secundair technisch onderwijs, en met een begeleide praktijkervaring. Een essentiële voorwaarde die geldt voor de drie beschreven profielen is dat een interculturele bemiddelaar, naast een van de nationale talen, tenminste één taal van een van de doelgroepen beheerst. De doelgroepen zijn de verschillende groepen allochtonen die een lage sociaal-economische status hebben en die zich in een achterstandspositie bevinden, evenals de doven en gehoorgestoorden die zich in een doventaal uitdrukken. Voor een coördinator interculturele bemiddeling geldt deze laatste voorwaarde niet.

Afwijkingen van deze profielen kunnen na advies van de Coördinatiecel « Interculturele Bemiddeling » toegestaan worden door de leidinggevende ambtenaar.

De dossiers m.b.t. de kandidatuur van de ziekenhuizen moeten voor 31 maart van het burgerlijk jaar van vaststelling van het budget worden toegestuurd aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu - Bestuur van de Gezondheidszorgen. Ze dienen de volgende gegevens te omvatten : 1. het aantal opnamen van onderdanen van een andere staat dan een Lidstaat van de Europese Unie;2. het aantal opnamen van onderdanen van een Lidstaat van de Europese Unie met uitzondering van het Koninkrijk België;3. het type interculturele bemiddelaar (profiel a, b, of c, cf.supra) of coördinator interculturele bemiddeling (profiel a, b, of c) dat men in dienst wenst te nemen evenals het aanstellingspercentage; 4. enkel voor de ziekenhuizen waar reeds interculturele bemiddelaars gefinancierd worden : een verslag van de activiteiten van de interculturele bemiddelaars in het ziekenhuis;5. enkel voor de ziekenhuizen waar reeds coördinatoren interculturele bemiddeling gefinancierd worden : een verslag van de activiteiten van deze coördinatoren, evenals van de externe of interne tolken, of interculturele bemiddelaars waarop ze in het kader van hun activiteiten een beroep hebben gedaan. De Coördinatiecel « Interculturele Bemiddeling » zal richtlijnen voor het opstellen van de verslagen genoemd onder 4 en 5 aan de betrokken ziekenhuizen meedelen.

Ziekenhuizen kunnen drie types aanvragen indienen : 1. Een aanvraag voor het aanstellen van een intercultureel bemiddelaar : Voor interculturele bemiddelaars geldt als een absolute voorwaarde dat de betrokkene een taal van een van de doelgroepen beheerst.Er kan een interculturele bemiddelaar gefinancierd worden op voorwaarde dat er een voldoende hoog aantal allochtone patiënten in het ziekenhuis opgenomen wordt, en (voor ziekenhuizen waar reeds een initiatief loopt) er een voldoende hoog aantal kwalitatief hoogstaande interventies plaatsvindt. Interculturele bemiddelaars moeten deelnemen aan de supervisie- en vormingsbijeenkomsten georganiseerd door de Coördinatiecel Interculturele Bemiddeling. 2. Een aanvraag voor het aanstellen van een coördinator interculturele bemiddeling : er kan een coördinator interculturele bemiddeling gefinancierd worden op voorwaarde dat er een voldoende hoog aantal allochtone patiënten in het ziekenhuis opgenomen wordt, en (voor ziekenhuizen waar reeds een initiatief loopt) er een voldoende hoog aantal kwalitatief hoogstaande interventies plaatsvindt uitgevoerd door de coördinator zelf, interne of externe tolken of interculturele bemiddelaars die onder leiding van de betrokken coördinator werken. Een bedrag dat overeenstemt met 0.4 voltijdsequivalent (verder : VTE) kan toegekend worden op voorwaarde dat er maandelijks in een algemeen ziekenhuis minimaal 20 interventies door interne of externe tolken of externe interculturele bemiddelaars gerealiseerd worden, of wanneer er ten minste 1 VTE interculturele bemiddelaar in de instelling in dienst is die de door betrokken coördinator begeleid wordt. In psychiatrische instellingen volstaan 10 interventies per maand.Interculturele bemiddelaars die door het ziekenhuis aangeworven worden op andere middelen dan de B8 dienen aan dezelfde criteria te voldoen als de interculturele bemiddelaars die met dit mechanisme gefinancierd worden. Wanneer dat niet het geval is (en wanneer er geen afwijking van het gevraagde profiel toegestaan werd) , kunnen ze niet in aanmerking genomen worden voor de toekenning van een coördinator interculturele bemiddeling. Ook moeten ze deelnemen aan de supervisie- en vormingsbijeenkomsten georganiseerd door de Coördinatiecel « Interculturele Bemiddeling ». Bedragen overeenstemmend met een hoger VTE kunnen toegekend worden bij een hoger aantal interventies door de coördinator, interne of externe tolken of externe interculturele bemiddelaars, en/of de aanwezigheid van een hoger VTE aan interculturele bemiddelaars binnen de instelling. 3. Een aanvraag voor de financiering van een coördinator interculturele bemiddeling en een intercultureel bemiddelaar : Het toegekende VTE voor beide functies samen stemt overeen met het VTE dat voor een aanvraag van een intercultureel bemiddelaar (cf.1) toegekend zou worden. Voor 1 VTE wordt daarbij een bedrag overeenstemmend met 0,4 VTE voor een coördinatiefunctie toegekend, en 0.6 VTE voor een bemiddelingsfunctie.

Voor een ziekenhuis waar het initiatief reeds loopt kan deze financiering enkel voortgezet worden wanneer er of 1 VTE intercultureel bemiddelaar in het ziekenhuis werkt, of wanneer er een halftijdse interculturele bemiddelaar in dienst is en er daarnaast in algemene ziekenhuizen minimaal 10 interventies (voor psychiatrische instellingen 5) per maand uitgevoerd worden door de coördinator zelf, interne of externe tolken, of externe interculturele bemiddelaars.

Het Onderdeel B8 van het budget van de geselecteerde ziekenhuizen wordt verhoogd voor een voltijdsequivalent met een forfaitair bedrag van maximaal : 37.184,03 EUR voor de personen bedoeld onder punt a ; 34.705,09 EUR voor de personen bedoeld onder punt b ; 29.747, 22 EUR voor de personen bedoeld onder punt c op basis van : het kandidatuurdossier; enkel voor de ziekenhuizen waar reeds interculturele bemiddelaars actief zijn : de resultaten van een evaluatie van de bemiddelingsactiviteiten in de betrokken ziekenhuizen uitgevoerd door de Coördinatiecel Interculturele Bemiddeling; het advies van de Coördinatiecel Interculturele Bemiddeling van het hiervoor genoemde Ministerie.

Het totale bedrag dat voor het aanwerven van coördinatoren interculturele bemiddeling uitgegeven kan worden, is beperkt tot 322.261,58 EUR. De toekenning van deze financiering kan gekoppeld worden aan de deelname aan projecten uitgewerkt door de Coördinatiecel Interculturele Bemiddeling Afdeling III. - Deel C van het budget

Onderafdeling I. - Onderdeel C1 van het budget

Art. 81.De aanloopkosten worden aanvaard op basis van de werkelijke uitgaven, en in het budget opgenomen, overeenkomstig artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 14 december 1987 betreffende de jaarrekeningen van de ziekenhuizen.

Onderafdeling 2. - Onderdeel C2 van het budget

Art. 82.De inhaalbedragen worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voorzien in Hoofdstuk 10.

Onderafdeling 3. - Onderdeel C3 van het budget

Art. 83.Onderdeel C3 van het budget van de financiële middelen wordt vastgesteld op zijn waarde van 30 juni 2002.

Onderafdeling 4. - Onderdeel C4 van het budget

Art. 84.Onderdeel C4 van het budget van de financiële middelen van de palliatieve bedden en Sp-diensten voor palliatieve verzorging, de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden en de psychiatrische ziekenhuizen is gelijk aan een bedrag berekend als volgt : (B1 + B2) x ((JR-Ref) )/JR) Waar : B1 + B2 = het budget voor de onderdelen B1 en B2;

JR = het aantal verpleegdagen gerealiseerd tijdens het laatst bekende dienstjaar;

Ref = het referentieaantal waarvan sprake in artikel 89. Afdeling IV. - Indexering van de delen van het budget

Art. 85.§ 1. a) . Het deel B wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel tot koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 156 van 30 december 1982 en de artikelen 24 en 25 van de programmawet van 2 januari 2001. b) Het deel B dat bij het begin van elk dienstjaar wordt vastgesteld, wordt opgesteld in functie van het geldende indexcijfer van de comsumptieprijzen en van de indexhypothesen, die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de Staatsbegroting, bekend op het ogenblik van de betekening. Na beëindiging van het dienstjaar wordt er een positieve of negatieve aanpassing uitgevoerd in functie van de werkelijke indexgegevens. § 2. De delen A en C van het budget worden niet geïndexeerd. HOOFDSTUK VII. - Vaststelling van het vaste en variabele gedeelte van het budget

Art. 86.§ 1. Het vaste gedeelte van het budget van de financiële middelen wordt gevormd : door het budget van de Onderdelen A1, A2, A3, B3, B4, B5, B6, B7, B8, C1, C2, C3 en C4. Dat laatste Onderdeel betreft enkel de palliatieve ziekenhuizen en Sp-diensten voor palliatieve verzorging, de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden en de psychiatrische ziekenhuizen; 80 % van de budgetten van de Onderdelen B1 en B2. § 2. Het variabel gedeelte van het budget van de financiële middelen wordt gevormd door 20 % van de budgetten van de Onderdelen B1 en B2. § 3. Het vaste en variabele gedeelte bepaald overeenkomstig §§ 1, en 2, wordt in twee gedeelten opgesplitst, waarbij het ene berekend wordt op basis van het aantal verpleegdagen van het laatst bekende dienstjaar voor de in artikel 99, § 2, bedoelde patiënten en het andere op basis van het aantal verpleegdagen van het laatst bekende dienstjaar voor de in artikel 100 bedoelde patiënten.

Zodra het dienstjaar is beëindigd wordt de bovengenoemde opsplitsing op basis van de specifieke gegevens van dit dienstjaar herzien. HOOFDSTUK VIII. - Vaststelling van het referentieaantal bedoeld in artikel 97, § 1, e), van de wet op de ziekenhuizen

Art. 87.§ 1. Voor de acute ziekenhuizen en de Sp-diensten, buiten de Sp-diensten voor palliatieve verzorging, wordt geen referentieaantal vastgesteld. § 2.Voor palliatieve ziekenhuizen en Sp-diensten voor palliatieve verzorging en de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden wordt er een enkel referentieaantal vastgesteld, en dit op volgende wijze : Aantal bedden x 365 x 0,8 § 3. Voor de psychiatrische ziekenhuizen wordt er een enkel referentieaantal vastgesteld, en dat op de volgende wijze : |gS aantal bedden per dienst op 1 januari X 365 X T waarbij : T = A, T, Tf = 80 % Ad, An, Td, Tn = 56 % K = 70 % Kd = 35 % Kn = 42 % HOOFDSTUK IX. - Aanpassing van het budget Afdeling 1. - Acute ziekenhuizen

Onderafdeling 1. - Afschaffing van ziekenhuisbedden

Art. 88.§ 1. In geval van afschaffing van ziekenhuisbedden, begrepen in het aantal verantwoorde bedden bedoeld in artikel 46, § 1, 1°, zijn de volgende regels van toepassing : 1. Onderdeel A1 wordt, voor wat de afschrijvingslasten voor de forfaitair vastgestelde medische en niet-medische uitrusting betreft, proportioneel aangepast in functie van de wijziging van de bedcapaciteit;2. de Onderdelen B1, B2 en B5 van het budget worden proportioneel verminderd in functie van de wijziging van de bedcapaciteit. Wanneer de sluiting minstens 30 bedden of minstens 5 % van hun capaciteit betreft voor de ziekenhuizen van 600 of meer bedden en als er na het einde van het dienstjaar blijkt dat de verantwoorde activiteiten, uitgedrukt in termen van verantwoorde bedden, het aantal verantwoorde bedden behouden of op een hoger aantal dan dat vastgelegd na sluiting, worden de verminderingen waarvan sprake in de 1e alinea niet meer volledig of gedeeltelijk toegepast, naargelang het geval. § 2. In geval van afschaffing van ziekenhuisbedden die niet begrepen zijn in het aantal verantwoorde bedden bedoeld in artikel 46, § 1,1°, wordt er geen enkele vermindering van het budget uitgevoerd, behalve voor wat de Onderdelen A1 en B5 waarop de bepalingen van § 1, van toepassing zijn, betreft.

Onderafdeling 2. - Opening van ziekenhuisbedden

Art. 89.In geval van opening van ziekenhuisbedden zijn volgende regels van toepassing.

In geval het aantal ziekenhuisbedden vermeerderd wordt : - met een vermindering van het aantal verantwoorde bedden in een ander ziekenhuis, wordt het budget van de onderdelen A1, B1, B2 en B5 vermeerderd met een bedrag dat overeenstemt met die waarvoor het budget van het andere ziekenhuis verminderd wordt bij toepassing van artikel 88, § 1. In dat geval mag het bedrag nooit hoger liggen dan dat bedoeld in het volgende gedachtenstreepje; - bij toepassing van artikel 31 van de gecoördineerde wet op de ziekenhizen worden de Onderdelen B1, B2 en B5 vermeerderd met een bedrag dat overeenstemt met het respectieve gedeelte van de Onderdelen B1, B2 en B5 van het budget van financiële middelen dat overeenstemt met het aantal uitgebate bedden; - wanneer de beddenopening minstens 30 bedden of tenminste 5 % van hun capaciteit betreft voor de ziekenhuizen van 600 bedden en meer, wordt er na beëindiging van het dienstjaar onderzocht of de verantwoorde activiteiten uitgedrukt in termen van verantwoorde bedden geheel of gedeeltelijk overeenstemmen met de toename van de bedden in het ziekenhuis. Indien dit niet het geval is, of als de toename maar gedeeltelijk is, wordt het budget van de Onderdelen B1, B2 en B5 die bij toepassing van het eerste en tweede gedachtenstreepje werden toegevoegd, geheel of gedeeltelijk verminderd.

Onderafdeling 3. - Omschakeling van ziekenhuisbedden

Art. 90.§ 1. Indien één of meer acute diensten van een ziekenhuis naar één of meerdere andere acute diensten omgeschakeld worden, wordt Onderdeel B2 van het budget van de financiële middelen van het ziekenhuis in min of in meer herzien, en dit in functie van de waarde van het aantal punten toegekend aan de gesloten dienst of diensten en aan de nieuwe dienst of diensten bij toepassing van artikel 46, § 2. § 2. Indien één of meer acute diensten van een ziekenhuis omgeschakeld worden naar één of meer Sp-diensten of diensten van een psychiatrische ziekenhuis, zijn de regels van onderafdeling 1 van toepassing. Afdeling 2. - Sp-diensten, geïsoleerde G-diensten

en Psychiatrische Ziekenhuizen

Art. 91.§ 1. In geval van afschaffing van ziekenhuisbedden of in geval bijkomende bedden in gebruik genomen worden, zijn volgende regels van toepassing : 1° het referentieaantal voor de psychiatrische ziekenhuizen wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 87, § 3;2° ingeval van vermindering van het aantal bedden wordt Onderdeel A1 van het budget, voor wat de forfaitair vastgestelde afschrijvingslasten betreft, proportioneel aangepast in functie van de wijziging van de bedcapaciteit.In geval van een beddenoverdracht wordt het erop betrekking hebbende bedrag overgedragen naar het budget van het ziekenhuis dat de overgedragen bedden verkrijgt; 3° a) in geval het aantal ziekenhuisbedden verminderd wordt, worden de onderdelen B1, B2 en B5 verminderd met een bedrag in evenredigheid met de vermindering van de bedcapaciteit van het ziekenhuis;b) ingeval het aantal ziekenhuisbedden wordt vermeerderd : - door vermindering van een aantal bedden in een andere Sp-dienst of psychiatrisch ziekenhuis, worden de Onderdelen B1, B2 en B5 van het budget vermeerderd met het bedrag waarmee het budget in het ander ziekenhuis wordt verminderd;in geen geval mag dit bedrag hoger zijn dan dat bedoeld in de volgende gedachtenstreep. Indien de vermindering plaatsvindt in een acuut ziekenhuis is er enkel overdracht van budget indien het bedden betreft zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 1°; - door toepassing van artikel 31 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, worden de Onderdelen B1, B2 en B5 van het budget vermeerderd met het bedrag dat gelijk is aan het respektievelijk aandeel van de Onderdelen B1, B2 en B5 overeenstemmend met het aantal bedden dat in gebruik genomen wordt. § 2. Indien één of meerdere diensten van een psychiatrisch ziekenhuis omgeschakeld worden in één of meerdere andere diensten met andere personeelsnomen wordt Onderdeel B2 van het budget van financiële middelen van het ziekenhuis, zowel naar beneden als naar boven, herzien. In dit laatste geval wordt de herziening slechts toegekend voor zover het bijkomend personeel effectief aangeworven wordt. De personeelsnormen zijn deze zoals bedoeld in artikel 48 van dit besluit. HOOFDSTUK X. - Voorwaarden en regelen voor de herziening van het budget Afdeling 1. - Herziening van sommige bestanddelen

Art. 92.Worden na beëindiging van het boekjaar van ambtswege herzien, rekening houdend met de regelen voorzien in Hoofdstuk VI : 1. Onderdeel A1, met uitzondering van de afschrijvingslasten dewelke forfaitair worden bepaald overeenkomstig artikel 29, de Onderdelen A3 en C1;2. de maatregel betreffende de uitgaven van de in artikel bedoelde verstrekkingen alsmede de naleving van de verschillende maatregelen betreffende de toename van het personeel in de ziekenhuisdiensten;3. Onderdeel B4 voor wat de activiteiten betreft waarvoor een rapport wordt gevraagd;4. de splitsing van het vast en variabel gedeelte zoals bedoeld in artikel 86, § 3;5. voor de Sp-diensten voor palliatieve verzorging, de eenheden voor zware brandwonden en de psychiatrische ziekenhuizen, de vergoeding, overeenkomstig Afdeling 2, van de activiteiten ten opzichte van het referentieaantal die in meer worden gerealiseerd of die niet gerealiseerd worden;6. de aanpassing aan de werkelijkheid voor de indexhypothesen van Deel B, gebruikt bij de betekening van het budget zoals bedoeld in artikel 85,§ 1,b;7. de correcties aan de budgetten van de Onderdelen B1, B2 en B5 zoals bedoeld in de artikelen 88,§ § 1,2 en 8. Afdeling 2. - Herziening van de budgetten B1 en B2 ingevolge de

niet-realisatie of overschrijding van het referentieaantal

Art. 93.§ 1. Op de Sp-diensten voor palliatieve verzorging en de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden zijn de volgende regels van toepassing : 1° voor de verpleegdagen die ten opzichte van het referentieaantal niet gerealiseerd worden, wordt er een bedrag toegekend dat overeenstemt met de waarde per referentieaantal van het variabele gedeelte van de budgetten B1 en B2, vermenigvuldigd met het aantal niet-gerealiseerde verpleegdagen;2° er wordt geen enkel bedrag toegekend voor de verpleegdagen die boven het referentieaantal gerealiseerd worden, en dat met inbegrip van de verpleegdagen die boven een bezetting van meer dan 100 % gerealiseerd worden. § 2. Voor de psychiatrische ziekenhuizen is de volgende regel van toepassing : - er wordt geen enkel bedrag toegekend voor de verpleegdagen die niet of ten opzichte van het referentieaantal in plus gerealiseerd worden, en dat met inbegrip van de dagen die boven een bezetting van meer dan 100 % gerealiseerd worden. HOOFDSTUK XI. - Nieuwbouw of belangrijke structurele wijzigingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 94.Dit hoofdstuk bepaalt voor alle ziekenhuizen de regelen met betrekking tot de vaststelling van het budget voor de hiernavolgende gevallen : 1. nieuwbouw;2. fusie van twee of meerdere ziekenhuizen Afdeling 2.- Nieuwbouw

Art. 95.In geval van uitbating zonder opening van bijkomende bedden, van een nieuw gebouw of een nieuwe vleugel van een ziekenhuis, welke betrekking heeft op minstens de helft van de bedden, en voorzover er in de in artikel 8 bedoelde diensten een vermeerdering van de oppervlakte van minstens 10 % toegepast wordt, wordt Onderdeel B1 vermeerderd met een bedrag berekend door de toename van de oppervlakte te vermenigvuldigen met het totaal van de gemiddelde kosten per werkeenheid van de ziekenhuizen van de groep betreffende de algemene kosten, het onderhoud en de verwarming met dien verstande dat de psychiatrische ziekenhuizen één enkele groep vormen. Onderdeel B2 wordt niet gewijzigd.

Art. 96.De onderdelen A en C en de onderdelen B3, B4, B5 en B6 van het budget worden vastgesteld overeenkomstig de regels van Hoofdstuk VI. Afdeling 3. - Fusie van ziekenhuizen

Art. 97.§ 1. Ingeval van fusie tussen twee of meer ziekenhuizen gelden de volgende regelen : 1. Onderdelen B1 en B2 van het budget van de nieuwe entiteit worden vastgesteld door optelling van de respectievelijke Onderdelen B1 en B2 van de betrokken ziekenhuizen;2. in voorkomend geval worden de referentieaantallen van de nieuwe eenheid verkregen overeenkomstig de regels van artikel 87. § 2. a) In 2002 wordt aan de tussen 1 januari 2000 en 31 december 2001 gefuseerde ziekenhuizen een eenmalig bedrag toegekend, berekend zoals aangegeven in punt b) , voorzover ze aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° het tijdens het eerste volledige jaar na de fusie toegekende totale aantal punten ligt voor Onderdeel B2 lager dan het totaal aantal punten dat tijdens het jaar voorafgaand aan de fusie aan de toekomstige fuserende ziekenhuizen werd toegekend;2° het bij toepassing van 1° vastgestelde puntenverschil is te wijten aan de onderstaande diensten : - C-, D- en E-bedden wat het aantal bijkomende punten uitgedrukt per bed betreft; - medische producten van de verpleegeenheden : wat het aantal per bed uitgedrukte punten betreft; - operatiekwartier : wat de waarborg van financiering van twee operatiezalen per vestigingsplaats betreft waar de erkende chirurgische bedden zich bevinden; - spoedgevallen : wegens het verschil tussen de vóór en de na fusie toegekende punten; - pediatrie : wat de waarborg van financiering van 7 voltijdse equivalenten voor 15 erkende bedden betreft. 3° het puntenverschil dat voor de berekening van het bedrag in aanmerking wordt genomen, is gelijk aan : - datgene berekend bij toepassing van 1° indien dat aantal lager ligt dan dat hetwelk voor de in 2° bedoelde diensten berekend werd; - datgene hetwelk berekend werd voor de in 2° bedoelde diensten indien dat aantal lager ligt dan dat hetwelk bij toepassing van 1° berekend werd. b) het bedrag bedoeld onder a) , wordt berekend als volgt : [(PAF - PHF) x V] - (BTHF - BTAF) Waarbij : PAF = het totaal van de punten toegekend aan de ziekenhuizen vóór fusie voor de betrokken diensten tijdens het jaar vóór de fusie; PHF = de punten toegekend aan het gefusioneerde ziekenhuis voor de betrokken diensten tijdens het jaar na de fusie;

V = de aan de PHF toegekende puntenwaarde;

BTHF = het thesauriebudget van het gefusioneerde ziekenhuis van de Onderdelen B1 en B2 berekend bij toepassing van artikel 60, 2°, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986;

BTAF = het totaal van de thesauriebudgetten van de Onderdelen B1 en B2 berekend bij toepassing van artikel 60, 2°, van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 van de ziekenhuizen voor de fusie.

Voor de berekening van BTAF en BTHF worden de volgende gegevens in aanmerking genomen : - het quotum van verpleegdagen vóór en na fusie, vastgesteld bij toepassing van artikel 53; - het aantal werkelijke dagen vóór en na fusie; - de waarde per dag van de Onderdelen B1 en B2 van kracht de dag vóór en na de fusie.

Indien BTAF hoger is dan BTHF : het resultaat van (BTHF - BTAF) is gelijk aan nul.

Indien BTAF lager is dan BTHF : het resultaat van (BTHF - BTAF) wordt van [(PAH - PHF) x V] afgetrokken. c) het in punt a) bedoelde bedrag wordt toegekend aan de betrokken ziekenhuizen via Onderdeel C2 van het budget van financiële middelen. HOOFDSTUK XII. - Gezinsplaatsing

Art. 98.§ 1. Voor de erkende functie van gezinsplaatsing wordt jaarlijks een budget van financiële middelen, een afzonderlijk referentieaantal van verpleegdagen en een prijs per referentieaantal toegekend. § 2. Het in § 1, bedoeld budget van financiële middelen is gelijk aan een prijs van 37,61 EUR per dag vermenigvuldigd met een referentieaantal dat op jaarbasis gelijk is aan het aantal dagen gedurende dewelke de patiënten effectief in een gezin hebben verbleven evenwel beperkt tot een maximum aantal dagen gelijk aan een 100 % bezetting van de erkende plaatsen. § 3. Provisioneel wordt voor het referentieaantal, op jaarbasis, uitgegaan van een aantal dagen gelijk aan 95 % bezetting van het aantal erkende plaatsen. § 4. Het budget van financiële middelen voor de functie van gezinsplaatsing kan in min of in meer worden herzien om rekening te houden met een teveel of een tekort van ontvangsten ingevolge de toepassing van § 3, of ingevolge de toepassing van regelen die voor één of voor meerdere dienstjaren gelden. § 5. Per dag verblijf in een pleeggezin wordt aan de inrichtende macht van het ziekenhuis dat voor de functie van psychiatrische gezinsverpleging werd erkend provisioneel een forfaitair bedrag van 16,55 EUR ter beschikking gesteld om de kosten in het pleeggezin, andere dan deze verbonden aan de verzorging van de patiënt, te dekken.

Hiervan wordt een forfaitair basisbedrag van 15,05 EUR aan het pleeggezin toegekend, vermeerderd met bedragen toegewezen op grond van criteria van kwaliteit van de huisvesting, en van zorgbehoefte van de patiënt. Deze criteria worden door de inrichtende macht bepaald in het inwendig reglement dat dient goedgekeurd te worden door de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft. Het globaal bedrag dat aan de pleeggezinnen wordt uitgekeerd mag voor alle patiënten samen nooit meer bedragen dan gemiddeld 16,55 EUR per dag. Indien dit bedrag toch zou worden overschreden zullen de bedragen waarmee het basisbedrag wordt vermeerderd worden aangepast. Teneinde het definitief bedrag per dag verblijf in een pleeggezin te kunnen vaststellen, worden door de inrichtende macht alle noodzakelijke gegevens medegedeeld aan het Bestuur der Verzorgingsintellingen, Dienst Boekhouding en Beheer der ziekenhuizen, van het Ministerie van Sociale Zaken,Volksgezondheid en Leefmilieu. § 6. De in §§ 2 en 5 bedoelde bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel tot koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 december 1989 en door de artikels 24 en 25 van de programmawet van 2 januari 2001. § 7. Voor de inrichtingen bedoeld in artikel 6 van de wet van 18 juni 1850 op de behandeling van de krankzinningen, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1873, 7 april 1964 en 26 juni 1990, wordt het budget van financiële middelen en het quotum van verpleegdagen verminderd met het budget van financiële middelen en het referentieaantal dat voor de overeenstemmende periode wordt toegekend voor de functie van gezinsplaatsing.

Bij de eerste toepassing van de §§ 1, 2, en 3, van dit artikel gebeurt deze aanpassing verhoudingsgewijs voor de resterende periode van het dienstjaar. HOOFDSTUK XIII. - Vereffening van het budget Afdeling 1. - Patiënten die vallen onder één van de

verzekeringsinstellingen bedoeld in de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

Art. 99.§ 1. Onder verzekeringsinstelling bedoeld in de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wordt verstaan met : - de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten; - het Nationale Verbond van Socialistische Mutualiteiten; - het Nationale Verbond van Liberale Mutualiteiten; - de Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen; - de Landsbond van Neutrale Ziekenfondsen; - de Hulpkas voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering; - de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. § 2. a) Voor de patiënten die vallen onder een van de verzekeringsinstellingen bedoeld in § 1, wordt het vaste gedeelte van het in artikel 86, § 1, bedoelde budget door de in § 1 bedoelde landsbonden van de verzekeringsinstellingen in twaalfden vereffend, en dat in evenredigheid met hun respectievelijk aandeel voor het betrokken ziekenhuis in de loop van het laatst bekende dienstjaar, binnen de termijn vastgesteld door de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft. b) Voor het variabele gedeelte van het budget, zoals bedoeld in artikel 86, § 2, wordt er als volgt een prijs per parameter vastgesteld * voor de acute ziekenhuizen, geïsoleerde G- en Sp-diensten : - 50 % van het variabele gedeelte wordt vereffend per opname.Het aantal in aanmerking genomen opnamen is datgene dat overeenstemt met de opnamen « grote poort », gerealiseerd gedurende het dienstjaar op welke basis de verantwoorde activiteiten werden berekend; - 50 % van het variabele gedeelte wordt per verpleegdag vereffend. Er wordt rekening gehouden met het aantal verpleegdagen gerealiseerd gedurende het dienstjaar op welke basis de verantwoorde activiteiten werden berekend.

Er zal geen bedrag vereffend worden voor de verblijven in de niet-intensieve neonatale verzorgingsfunctie. * voor de Sp-diensten voor palliatieve verzorging en de eenheden voor de behandeling van zware brandwonden : 100 % van het variabele gedeelte wordt vereffend per parameter samengesteld door het referentieaantal zoals bedoeld in artikel 87, § 2; * voor de psychiatrische ziekenhuizen : 100 % van het variabele gedeelte wordt vereffend door een parameter samengesteld per referentieaantal zoals bedoeld in artikel 87, § 3. Afdeling 2. - Patiënten die niet onder een in Afdeling 1 bedoelde

verzekeringsinstelling vallen

Art. 100.Voor de patiënten die niet onder een in afdeling 1 bedoelde verzekeringsinstelling vallen, wordt als volgt een prijs per parameter vastgesteld : het vaste gedeelte van het budget en het variabele gedeelte van het budget, zoals bedoeld in artikel 86, worden opgeteld en gedeeld door het referentieaantal bedoeld in artikel 87, § 2, of artikel 87, § 3, naargelang het gaat om een palliatieve Sp-dienst of om eenheden voor de behandeling van zware brandwonden of een psychiatrisch ziekenhuis.

Voor de acute ziekenhuizen en de geïsoleerde G- en Sp-diensten wordt de deler gevormd door de tijdens het laatste bekende dienstjaar gerealiseerde verpleegdagen.

Er zal geen bedrag vereffend worden voor de verblijven in de niet-intensieve neonatale verzorgingsfunctie. HOOFDSTUK XIV. - Slotbepalingen

Art. 101.De Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft of de door hem gedelegeerde ambtenaar van het Bestuur der Verzorgingsinstellingen, kan aan de beheerder van het ziekenhuis alle gegevens opvragen die nuttig zijn voor de vaststelling van het budget en het referentieaantal.

Indien het ziekenhuis binnen de toegemeten termijn de gevraagde gegevens niet indient, wordt hem een aangetekende brief gezonden waarin het een nieuwe termijn van 15 dagen wordt toegekend. Indien na het verstrijken van deze nieuwe termijn het ziekenhuis nog niets heeft meegedeeld, wordt het Onderdeel of worden de Onderdelen van het budget van financiële middelen dat betrekking heeft of die betrekking hebben op de ontbrekende elementen bij de berekening van het budget van financiële middelen gelijkgesteld aan nul. Het in die zin te nemen voorstel van beslissing wordt, overeenkomstig artikel 98 van de wet op de ziekenhuizen, medegedeeld aan de beheerder van het ziekenhuis.

Art. 102.Het Ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten gewijzigd door de ministeriële besluiten van 21 april 1987, 11 augustus 1987, 7 november 1988, 12 oktober 1989, 20 december 1989, 23 juni 1990, 10 juli 1990, 28 november 1990, 26 februari 1991, 20 maart 1991, 10 april 1991, 20 november 1991, 21 november 1991, 19 oktober 1992, 30 oktober 1992, 30 december 1993, 23 juni 1994, 19 juli 1994, 28 december 1994, 27 december 1995, 30 december 1996, 8 september 1997, 10 december 1997, 29 december 1997, 26 augustus 1998, 30 december 1998, 24 maart 1999, 15 juni 1999, 22 juni 1999, 25 september 2000, 12 januari 2001, 4 juli 2001, 4 oktober 2001 en ... en het ministerieel besluit van 5 maart 2002 houdende vaststelling, voor het dienstjaar 2002, van de voorwaarden en regelen die gelden voor de vaststelling van de prijs per verpleegdag, het budget van financiële middelen en het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten, worden opgeheven.

Art. 103.§ 1. De artikelen 81 tot 83, 87 tot 96 en 98 tot 104 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, treden in werking op 1 juli 2002 § 2. Artikel 97 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg treedt in werking op 1 januari 2003.

Art. 104.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2002.

Gegeven te Brussel, 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 1 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Criteria inzake de behandelingseenheden voor zware brandwonden Om als behandelingseenheid voor zware brandwonden bedoeld in artikel 5, § 1, 3° van het koninklijk besluit van [....] te worden beschouwd, moeten de eenheden : - deel uitmaken van een algemeen ziekenhuis dat beschikt over erkende bedden onder kenletters C en D, over een functie gespecialiseerde spoedgevallenzorg alsook over een dienst voor plastische chirurgie; - over minstens 6 erkende hospitalisatiebedden beschikken die samen een afzonderlijke architectonische eenheid vormen met een aangepaste structuur met minstens 3 individuele isoleerkamers die bestemd zijn voor verbranden die er bijzonder erg aan toe zijn of in schocktoestand verkeren. - over een autonome interventiezaal beschikken om er huidtransplantaties uit te voeren. Die interventiezaal moet het ook mogelijk maken courante traumatologische ingrepen uit te voeren er moet minstens een waterbed zijn om de verbranden te wassen alvorens de transplantatie wordt verricht. - de dienstlokalen moeten geventileerd en geklimatiseerd zijn. Lucht die van buiten wordt genomen moet door filterering stofvrij worden gemaakt. - de dienst moet met een toegangssas zijn uitgerust. - de dienst staat onder leiding van een geneesheer-specialist in de heelkunde of in de inwendige geneeskunde met bijzondere bekwaming in de intensieve zorg. - per 6 bedden dient de dienst over 2 FTE-artsen te beschikken waarvan één chirurg met een opleiding in de traumatologie en een internist die een opleidingscyclus van infectioloog heeft gevolgd. - over een verpleeg- en verzorgingsteam beschikken dat exlusief aan de eenheid verbonden is en uit minstens 3 FTE's per bed bestaat.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 25 april 2002 Vaststelling van het in artikel 45, § 9 bedoelde bedrag 1° een bedrag van 8.130.907,61 EUR wordt onder de ziekenhuizen verdeeld overeenkomstig de volgende formule M1 = 8.130.907,61 x DSI/Tot. DSI Waarbij : DSI = verschil inzake het aantal verantwoorde bedden van daghospitalisatie bedoeld in punt 4.3.2 van bijlage 3 indien men dat aantal berekent al dan niet rekening houdend met de besparing van 8.130.907,61 EUR. 2° Een bedrag van 8.130.907,61 EUR wordt onder de ziekenhuizen verdeeld overeenkomstig de volgende formule : M2 = 8.130.907,61/Tot. BA. x BAhi Waarbij : BA. = het huidige budget op 31 december 2001, zoals bedoeld in artikel 45, § 3, 2e lid. 3° Teneinde het in artikel 45, § 9 bedoelde bedrag te bepalen, worden M1 en M2 bij elkaar opgeteld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 3 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Vaststelling van een gemiddelde ligduur per diagnosegroep en berekening van een aantal verantwoorde bedden 1. INLEIDING 1.1. Begrippen en afkortingen MKG-registratie : de registratie van de Minimale Klinische Gegevens zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 06/12/1994 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde statistische gegevens moeten worden meegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

ICD-9-CM : International Classification of Diseases - 9th edition- Clinical Modification MDC : Major Diagnostic Category, grote diagnosegroepen die elk een systeem of een orgaan omvatten, zoals beschreven in de « All Patients Refined Diagnosis Related Groupes, Definitions Manual, Version 15.0 ».

AP-DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de « All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0 ».

APR-DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de « All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ».

Klinische ernst of « severity of illness » : Omvang van de fysiologische decompensatie of van verlies van orgaanfunctie zoals beschreven in de « All Patients Refined diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ».

Sterfterisico : waarschijnlijkheid van overlijden, zoals beschreven in « All Patients Refined diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ».

Gfin-patiënten : de geriatrische patiënten worden in een afzonderlijke groep ondergebracht. Om tot deze groep te behoren, dient de patiënt aan een aantal voorwaarden te voldoen : 1/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de geriatrische dienst van het ziekenhuis 75 jaar of meer bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de volgende 2 voorwaarden : a) minimaal 10 dagen in een G-bed verbleven hebben;b) en minstens 30 % langer in het ziekenhuis verbleven hebben dan de gemiddelde standaardligduur van de patiënten met een zelfde pathologie of een zelfde klinische ernst die niet in een G-dienst verbleven hebben. 2/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de geriatrische dienst van het ziekenhuis minder dan 75 jaar bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de 2 hogervermelde voorwaarden en daarenboven minstens 75 jaar zijn. 1.2 Diagnosegroepen De diagnosegroepen worden gevormd op grond van de « All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ».

Op basis van de hoofddiagnose wordt een eerste indeling gemaakt in grote diagnosegroepen, hierna MDC's genoemd, die elk betrekking hebben op een systeem of orgaan. Elke MDC wordt vervolgens verder verdeeld in een medische en chirurgische subgroep op basis van het al dan niet voorkomen van een chirurgische ingreep.

Binnen deze subgroepen worden de eigenlijke diagnosegroepen, namelijk de APR-DRG's, onderscheiden, rekening houdend met de volgende elementen : hoofddiagnose, nevendiagnoses, chirurgische ingrepen, speciale technieken, leeftijd, geslacht en aard van ontslag overeenkomstig de « All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0 ». Op die manier worden 355 basis-APR-DRG's verkregen.

Elke basis-APR-DRG (met uitzondering van de APR-DRG's 955 en 956) wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveaus van klinische ernst. De bepaling van het niveau van klinische ernst van een verblijf gebeurt in 3 fasen waarbij met name rekening wordt gehouden met de gevolgen op de klinische ernst van de nevendiagnosen die geen verband houden met de hoofddiagnose en niet onderling verbonden zijn, de leeftijd, de hoofddiagnose, het bestaan van bepaalde niet-operatieve procedures (Cf. All Patients Refined Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 15.0). - De 4 verkregen « severity of illness » zijn : Niveau 1 : zwak niveau van klinische ernst Niveau 2 : gematigd niveau van klinische ernst Niveau 3 : groot niveau van klinische ernst Niveau 4 : extreem niveau van klinische ernst Patiënten zonder vermelding van een hoofddiagnose (APR-DRG 955) of met vermelding van een diagnose die niet als hoofddiagnose gebruikt mag worden (APR-DRG 956) worden verder de « rest diagnosegroepen type I » genoemd. Hiervoor wordt geen gemiddelde standaardligduur, « NGL » (zie punt 2.4.6.), berekend.

Patiënten met een belangrijke chirurgische ingreep die niet overeenkomt met de hoofddiagnose (APR-DRG 950, 951, 952) worden verder de « restdiagnosegroepen type II » genoemd. Hiervoor wordt geen gemiddelde standaardligduur, « NGL » (zie punt 2.4.6.), berekend. 1.3 Concatenatie Vóór de registratie 1999 : Indien bij de MKG-registratie werd geopteerd voor een registratie per specialisme, wordt uit de hoofddiagnoses die bij de verschillende specialismen vermeld staan, één hoofddiagnose geselecteerd op basis van de volgende regels : a) als er slechts in één specialisme een ingreep gebeurde, dan wordt de hoofddiagnose van dit specialisme gekozen voor het toekennen van de AP-DRG;b) als er in verschillende specialismen een ingreep gebeurde, dan wordt, voor het toekennen van de AP-DRG, tussen deze specialismen de hoofddiagnose gekozen die aanleiding geeft tot de AP-DRG die op nationaal niveau de langste verblijfsduur heeft;c) voor de verblijven waar in geen enkel specialisme een ingreep gebeurde, geldt dezelfde regel als deze geformuleerd onder b) . Vanaf de registratie 1999 : Vanaf de registratie 1999 zijn de voornoemde concatenatieregels niet meer van toepassing. De hoofddiagnose wordt dan de hoofddiagnose van het eerste specialisme tenzij dit het psychiatrisch specialisme is. 1.4 Aantal aangetaste systemen.

Voor de berekening van het aantal aangetaste systemen wordt het systeem van de hoofddiagnose berekend als het eerste aangetaste systeem en wordt het aantal systemen (verschillend van dat van de hoofddiagnose) van de vermelde complicaties of comorbiditeiten toegevoegd, zoals beschreven in de « All Patients Diagnosis Related Groups, Definitions Manual, Version 10.0 - Appendix E ». 2. BEREKENING VAN DE GEMIDDELDE STANDAARDLIGDUUR 2.1. Doelstelling.

Het doel bestaat erin de berekening van de gemiddelde standaardligduur per APR-DRG, severity of illness en leeftijdscatgorie toe te lichten. 2.2 Toepassingsgebied.

Om de in punt 2.1. beoogde doelstelling te realiseren, wordt rekening gehouden met alle verblijven in acute ziekenhuizen, uitgezonderd : 1) patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een Sp-dienst verbleven hebben;2) patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een A of K-dienst verbleven hebben;3) patiënten die op een subacute G-dienst verbleven hebben; 4) verblijven die als « oneigenlijk » klassieke verblijven worden beschouwd (zie punt 4.2.2.). 2.3 Gegevens op basis waarvan de ligduur wordt berekend.

De laatste drie gekende dienstjaren van de MKG-registratie dienen als basis voor de berekening van de gemiddelde standaardligduren. Voor de financiering vanaf juli 2002, zullen de MKG-gegevens 1998, 1999 en 2000 worden gebruikt. 2.4 Bewerkingen. 2.4.1 Berekening van de ligduur.

De ligduur wordt berekend per globaal ziekenhuisverblijf en is gelijk aan het aantal te factureren ligdagen. 2.4.2 Bepalen van de diagnosegroepen.

De verblijven zoals geregistreerd in de MKG-registratie worden ondergebracht in groepen, APR-DRG's genoemd, op basis van de techniek beschreven in punt 1.2. Elk van die groepen wordt vervolgens opgesplitst in 4 severity of illness zoals beschreven in punt 1.2.

Vervolgens worden de severity of illness 1 en 2 opgesplitst in drie leeftijdscategorieën : 1) patiënten onder 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten) 2) patiënten van 75 jaar en ouder (uitgezonderd Gfin-patiënten) 3) Gfin-patiënten zoals beschreven in punt 1.1 : De severity of illness 3 en 4 worden opgesplitst in twee subgroepen 1) Gfin-patiënten, zoals beschreven in punt 1.1.; 2) niet-Gfin-patiënten Hieronder wordt de kruising APR-DRG, severitygraad en leeftijdscategorie als APR-DRG-subgroep aangeduid. De APR-DRG 862 wordt bovendien gesplitst in APR-DRG 862.1 en APR-DRG 862.2. Die laatste APR-DRG bevat enkel de verblijven voor polysomnografieën.

Voor de patiënten waarvoor tijdens eenzelfde verblijf in het ziekenhuis een MKG-registratie per specialisme wordt uitgevoerd, wordt één enkele hoofddiagnose gekozen voor gans het ziekenhuisverblijf overeenkomstig de concatenatietechniek zoals beschreven in punt 1.3. 2.4.3. Verblijven die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelde ligduur per APR-DRG-subgroep.

De verblijven die behoren tot een van de volgende groepen worden uitgesloten voor de berekening van de gemiddelde ligduur per APR-DRG-subgroep : a) de niet-beëindigde verblijven en de verblijven met een opnamedatum die meer dan zes maanden voor het begin van de statistische periode valt.Dit zijn de langdurige verblijven; b) de foutieve verblijven, met name de verblijven met een ongeldige verblijfsduur (negatief, niet in overeenstemming met de dag, maand en jaar van opname en ontslag of niet ingevuld, incoherentie tussen de berekende verblijfsduur, de gefactureerde verblijfsduur en de som van de verblijfsduren per bedindex), ongeldige leeftijd (niet tussen 0 en 120 jaar) of ongeldig geslacht (foutief of niet ingevuld). c) de verblijven die behoren tot de « restdiagnosegroepen type I en II », namelijk de APR-DRG's 950, 951, 952, 955 en 956 (zie punt 1.2.); d) de « kleine » outliers (cf.punt 2.4.5.); e) de outliers van « type 1 » (cf.punt 2.4.5.) f) de verblijven waarbij de patiënt binnen 3 dagen overleden is. 2.4.4 APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde ligduur is berekend.

De APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde ligduur is berekend, zijn : a) De APR-DRG-subgroepen waarin er nationaal minder dan 30 verblijven overblijven na toepassing van de bovenstaande criteria.b) De subgroepen met een extreem severity of illness indien dit niveau minder dan 20 % van de APR-DRG-verblijven vertegenwoordigt. c) De restdiagnosegroepen type I en II (zie 1.2.) 2.4.5 Outliers.

Verblijven worden als kleine outliers beschouwd als die - patiënten betreffen die één dag in het ziekenhuis verblijven en naar een ander ziekenhuis worden overgebracht;- patiënten betreffen met een gefactureerde ligduur die gelijk is aan of korter is dan de benedengrens van zijn APR-DRG-subgroep, waarvoor de benedengrens gelijk is aan de afgeronde waarde van EXP [lnQ1 - 2x (lnQ3-lnQ1)]. Die benedengrens moet bovendien minstens 10 % van de gemiddelde standaardligduur van de beschouwde APR-DRG-subgroep vertegenwoordigen, indien die duur minstens gelijk is aan of langer is dan 10 dagen. In elk geval stemt de benedengrens overeen met een waarde die ten minste drie dagen lager ligt dan de gemiddelde standaardligduur.

Met de kleine outliers wordt er bij de berekening van de gemiddelden geen rekening gehouden.

Er worden twee soorten grote outliers gedefinieerd : de outliers type 1 en type 2.

De outliers type 1 zijn die verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 4 x (Q3-Q1).

Met die outliers type 1 wordt bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep geen rekening gehouden.

De outliers type 2 zijn de verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden : Q3 + 2 x (Q3-Q1), maar die onder de bovengrens van de outliers type 1 liggen. De bovengrens van de outliers type 2 ligt minstens 8 dagen hoger dan de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep.

Aan de outliers type 2 wordt een fictieve ligduur toegekend die gelijk is aan de bovengrens Q3 + 2 x (Q3-Q1).

De bovengrens en de benedengrens worden op nationaal niveau berekend, waarbij Q1 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waaronder de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is en Q3 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waarboven de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is.

De verblijven die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelde standaardligduur, maar die geen outliers type 2 zijn, worden normale verblijven genoemd. 2.4.6 Berekening van de gemiddelde standaardligduur per APR-DRG-subgroep.

Per APR-DRG-subgroep, zoals beschreven in het punt 2.4.2., wordt een gemiddelde standaardligduur berekend, hierna afgekort « NGL ». Die duur wordt per APR-DRG-subgroep berekend door de som van de gefactureerde dagen van de in aanmerking genomen verblijven » (zie punt 2.4.3.) te delen door het aantal « in aanmerking genomen verblijven ». 3. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN PER ZIEKENHUIS VOOR DE KLASSIEKE VERBLIJVEN 3.1 Bepaling van de verantwoorde verblijfsduur ? Voor de normale verblijven : de verantwoorde ligduur is de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep waartoe hij behoort; ?Voor de verblijven grote outliers type 2 (teruggebracht tot de bovengrens) : de verantwoorde ligduur is de som van de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep en het verschil tussen de grens van type-2 outliers en de gefactureerde duur. ? Voor de verblijven ingedeeld bij de rest-APR-DRG's type I (definitie : zie punt 1.2.) : de verantwoorde ligduur is de gefactureerde ligduur als die lager is dan de gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen. Indien die ligduur daarentegen hoger is dan de gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen, wordt die teruggebracht tot de gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen. ? Voor de verblijven ingedeeld bij de APR-DRG-restgroep type II (definitie : zie punt 1.2.) : de verantwoorde ligduur is gelijk aan de gefactureerde ligduur. ? Voor de foutieve verblijven : de verantwoorde ligduur is de waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis. Die duur wordt toegekend aan de C-, D-diensten; ? Voor de verblijven die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelden (cf. punt 2.4.3. met uitzondering van de rest-APR-DRG's) : de verantwoorde ligduur is gelijk aan de gefactureerde ligduur. ? Voor de verblijven begrepen in de APR-DRG-subgroepen waarvoor geen gemiddelde verblijfsduur wordt berekend : (zie punt 2.4.4.) (met uitzondering van de rest-APR-DRG's) : de verantwoorde ligduur is gelijk aan de gefactureerde ligduur. ? De verblijven waarbij de patiënten minstens de helft van hun verblijf in een A-, K- of Sp-dienst hebben doorgebracht : de verantwoorde ligduur is de gefactureerde ligduur voor de diensten die onder de berekening van het aantal verantwoorde bedden vallen. ? De verblijven waarbij de patiënten minder dan de helft van hun verblijf in een A-, K-, of Sp-dienst hebben doorgebracht : de verantwoorde ligduur wordt verdeeld pro rata de gefactureerde ligduur in de diensten. De verantwoorde ligduur is de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep waartoe hij behoort. 3.2 Beperking van het effect van de berekening van het aantal verantwoorde ligdagen.

Om in het voorgestelde systeem het effect van de berekening van het aantal verantwoorde activiteiten te beperken, wordt het aantal verantwoorde dagen voor een verblijf gelijkgesteld aan de som van 75 % van de verantwoorde dagen zoals beschreven in punt 3.1. en 25 % van de reële gefactureerde dagen. 3.3. Diensten waarvoor een aantal verantwoorde bedden wordt berekend Het doel bestaat erin voor de hierna vermelde diensten een aantal verantwoorde bedden te berekenen 3.3.1. De C-, D-, H-, I-, L- en B-bedden.

Er zal een aantal verantwoorde bedden worden berekend voor de C-, D-, H-, I-, L- en B-bedden samen op basis van de pathologie en de verantwoorde ligduur in die bedden. 3.3.2. De E-bedden Er zal een aantal verantwoorde bedden worden berekend voor de E-bedden op basis van de pathologie en de verantwoorde ligduur in die bedden. 3.3.3. De G-bedden.

Er zal aantal verantwoorde bedden worden berekend voor de G-bedden op basis van de pathologie en de verantwoorde ligduur in die bedden. Er zal evenwel een aantal G-bedden worden toegekend, ten belope van maximum 1/4 van de capaciteit van een complete eenheid G-bedden (6 bedden) op basis van het geriatrisch profiel van de patiënt en dus onafhankelijk van het gebruik van G-bedden.

Dit betekent : a) Voor de ziekenhuizen die niet over G-bedden beschikken : Opdat een patiënt als potentieel G wordt beschouwd, moet hij aan drie voorwaarden voldoen : - minimum 70 jaar zijn - minimum 2 aangetaste sytemen hebben - een ligduur hebben die hoger is dan het gemiddelde Gfin * 0.5 De verantwoorde ligduur die aan die verblijven wordt toegekend, hangt af van de leeftijd van de patiënt en wordt als volgt berekend : 70-74 jaar : verantwoorde duur in G = standaardligduur (< 75 jaar) * 0.45.

De 55 % resterende standaarddagen worden toegekend aan de andere bedden pro rata de gefactureerde ligduur in die bedden. 75-79 jaar : verantwoorde verblijfsduur in G = standaardligduur (>= 75 jaar) * 0.65 80-84 jaar : verantwoorde verblijfsduur in G = standaardligduur (>= 75 jaar) * 0.75 g= 85 jaar : verantwoorde verblijfsduur in G = standaardligduur (>= 75 jaar) * 0.9 Er kunnen dus G-bedden worden toegekend aan de ziekenhuizen die niet over G-bedden beschikken, maar hoogstens 6 bedden. b) voor de ziekenhuizen die over G-bedden beschikken : Opdat een patiënt als potentieel G wordt beschouwd, mag hij niet bij Gfin ingedeeld zijn en moet hij aan drie voorwaarden voldoen : - minimum 70 jaar zijn - minimum 2 aangetaste sytemen hebben; - een ligduur hebben die hoger is dan het gemiddelde Gfin * 0.5 Het principe van leeftijdscategorieën wordt eveneens gebruikt. 3.3.4. De M-bedden.

Men kent een aantal M-bedden toe dat beantwoordt aan de activiteit die op basis van de MDC 14 (zwangerschap en bevalling) bepaald is voor zover het ziekenhuis over een erkende M-dienst beschikt. De verantwoorde ligduur van een patiënte die verblijft in M voor een andere reden dan bevalling,... (buiten MDC 14) zal aan de C-, D-diensten worden toegekend, terwijl de verantwoorde ligduur van een patiënte die niet in een M-bed is opgenomen, maar wel voor een reden die verband houdt met de bevalling (MDC 14), aan de M-dienst zal worden toegekend. 3.3.5. De A-, K-, T- en NIC-bedden.

Wat de A-, K-,T-, en NIC-bedden betreft, zullen geen verantwoorde bedden worden berekend. De erkende bedden zullen worden geassimileerd met de verantwoorde activiteiten 4. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN IN CHIRURGISCHE DAGHOSPITALISATIE PER ZIEKENHUIS 4.1 Gegevensbronnen 4.1.1. Facturatiegegevens RIZIV. Referentiejaar = laatst gekende jaar De RIZIV-gegevens die gebruikt worden bij de bepaling van de lijsten A en B (cf. punten 6 en 7) bevatten informatie in verband met de behandelingsplaats (artsenkabinet, polikliniek, daghospitalisatie en klassieke hospitalisatie), de frequentie van de ingreep op deze plaatsen en de mate waarin een ingreep in daghospitalisatie evolueert. 4.1.2. Minimale Klinische Gegevens Referentiejaren = de drie laatst gekende jaren De M.K.G. bevatten de noodzakelijke informatie in verband met het verblijf, meer bepaald de leeftijd van de patiënt, de APR-DRG waaronder het verblijf wordt gebracht, graad van klinische ernst, het aantal aangetaste systemen, de mortaliteit, de procedurecode ICD-9-CM, de RIZIV-code(s), het aantal verblijfsdagen, enzovoort. Zowel de klassieke als daghospitalisatieverblijven zijn in de databank opgenomen.

Door het gebruik van beide gegevensbronnen wordt het mogelijk om tot een identificatie van de verantwoorde heelkundige dagactiviteit (de reëel uitgevoerde heelkundige daghospitalisatie enerzijds en de oneigenlijk klassieke hospitalisatie anderzijds) te komen. 4.2. Selectie van de nationale RIZIV-nomenclatuurlijsten A en B 4.2.1. Selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes - LIJST A « RIZIV-codes bij gerealiseerde daghospitalisatie » (cf. punt 6) Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes is uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen.

Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle hiernavermelde criteria voldeed.

De selectiecriteria - het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het Koninklijk Besluit betreffende de forfaitarisering van de antibioticaprofylaxie in de heelkunde, en - het aantal intramurale(*) prestaties moet minstens 60 % zijn van het totaal aantal ambulant gerealiseerde prestaties. [(*)intramuraal = in ziekenhuisverband, hetzij in daghospitalisatie hetzij poliklinisch] 4.1.2. Selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes - LIJST B « RIZIV-codes bij oneigenlijke klassieke hospitalisaties » (cf. punt 7) Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes is uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen.

Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle van de hiernavermelde criteria voldeed.

De selectiecriteria : - het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het Koninklijk Besluit betreffende de forfaitarisering van de antibioticaprofylaxie in de heelkunde en - de substitutiegraad van de klassieke hospitalisatie door daghospitalisatie moet minstens 10 % bedragen in de referentieperiode. 4.3. Bepaling van de verantwoorde ziekenhuisactiviteit in chirurgische daghospitalisatie 4.3.1 Gerealiseerde verblijven in (heelkundige) daghospitalisatie Bij de bepaling van de verantwoorde gerealiseerde dagactiviteit wordt gebruik gemaakt van de MKG van het laatst gekende registratiejaar.

Alle in MKG geregistreerde dagverblijven waarvoor ten minste 1 heelkundige RIZIV-nomenclatuurcode uit de lijst A (cf. punt 4.2.1.1.) werd geregistreerd, worden weerhouden als een verantwoorde gerealiseerde daghospitalisatie.

Indien een verblijf meerdere RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst bevat, dan wordt dit verblijf slechts eenmaal weerhouden als verantwoorde daghospitalisatie 4.3.2. Oneigenlijk klassieke verblijven 4.3.2.1. Bepaling van de APR-DRG's waarvoor oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven aangeduid worden Op basis van de RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst B (cf. punt 4.2.1.2.) werden alle verblijven weerhouden die gedurende de referentieperiode (MKG van de drie laatst gekende registratiejaren) minstens één code uit de lijst hebben. Deze selectie bevat zowel de geregistreerde klassieke als daghospitalisatieverblijven. Op basis van deze selectie werd het aantal verblijven per APR-DRG berekend. De 32 APR-DRG's die 90 % van de geselecteerde verblijven vertegenwoordigen zijn in tabel 1 opgenomen. Deze lijst bevat 29 chirurgische en 3 medische APR-DRG's.

TABEL 1. APR-DRG's weerhouden bij de bepaling van de oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven 025 Ingrepen op neurologisch systeem voor perifere zenuwaandoeningen 071 Intra-oculaire ingrepen behalve op lens 072 Extra-oculaire ingrepen behalve op lens 073 Ingrepen op lens met of zonder vitrectomie 093 Ingrepen op sinussen en mastoid 094 Ingrepen op mond 097 Adenoid en amygdalectomie 098 Andere ingrepen op neus, keel, oren en mond 114 Aandoeningen van tand en mond 115 Andere aandoeningen van neus, keel, oren en mond 179 Onderbinden en strippen van venen 226 Ingrepen op de anus en gastro-intestinaal stoma 313 Ingrepen onderste extremiteiten knie en onderbenen, behalve voet 314 Ingrepen op voet 315 Ingrepen op schouder, elleboog en voorarm 316 Ingrepen op hand en pols 317 Ingrepen op weke weefsels 318 Verwijderen van inwendige fixatoren 319 Locale excisie van musculo-sceletaal stelsel 320 Andere ingrepen op musculo-sceletaal stelsel en bindweefsel 361 Huidgreffe en/of debridisatie behalve voor ulcus of cellulitis 364 Andere ingrepen op huid, subcutaan weefsel en borsten 446 Trans- en urethrale ingrepen 483 Ingrepen op de testes 484 Andere ingrepen op het mannelijk voorplantingsstelsel 501 Andere aandoeningen, behalve maligne, van het mannelijk voorplantingsstelsel 513 Ingrepen op uterus/annexen voor carcinoom in situ en benigne aandoeningen 515 Ingrepen op de vagina, cervix en vulva 516 Laparoscopie en onderbreken tubae 517 Dilatatie en curetage, conisatie 544 Abortus met dilatatie en curetage, aspiratie curetage of hysterectomie 850 Ingrepen bij andere contacten 4.3.2.2. Bepaling van de oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven Bij de bepaling van het aantal oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven wordt gebruik gemaakt van de case-mix geregistreerd in de MKG van het laatst gekende registratiejaar.

Om als oneigenlijk klassiek ziekenhuisverblijf aangeduid te worden, moet het verblijf gelijktijdig aan alle hiernavermelde criteria voldoen. - het verblijf is ondergebracht in één van de 32 weerhouden APR-DRG's uit tabel 1 (cf. punt 4.3.2.1.); - het betreft een klassieke hospitalisatie; - het betreft een geplande opname; - de ziekenhuisverblijfsduur is maximaal 3 dagen; - de severity of illness = zwak (cf. punt 1.2.); - de patiënt is gedurende het verblijf niet overleden; - het sterfterisico = zwak (cf. 1.2.); - de patiënt is jonger dan 75 jaar en - |Zw voor de verblijven behorende tot één van de chirurgische APR-DRG's opgenomen in tabel 1 (cf. punt 4.2.2.2.) : de operating room procedure (ICD-9-CM-code) die determinerend is voor de indeling van het klassieke ziekenhuisverblijf in de chirurgische APR-DRG werd in de referentieperiode (MKG van de drie laatst gekende registratiejaren) in minimaal 33 % der gevallen in daghospitalisatie uitgevoerd en nationaal konden er minstens 90 oneigenlijk klassieke ziekenhuisverblijven aangeduid worden; |Zw voor de verblijven behorende tot één van de medische APR-DRG's opgenomen in tabel 1 (cf. punt 4.3.2.1.) : het verblijf heeft minstens één RIZIV-nomenclatuurcode uit de lijst B (cf. punt 4.2.1.1.) 4.4. Bepaling van het aantal verantwoorde verblijven in heelkundige daghospitalisatie per ziekenhuis Het totaal aantal verantwoorde verblijven in heelkundige daghospitalisatie wordt per ziekenhuis bekomen door het totaal aantal gerealiseerde daghospitalisaties (cf. punt 4.2.1.) te voegen bij het totaal aantal oneigenlijke klassieke ziekenhuisverblijven (cf. punt 4.2.2.).

Elk verantwoord verblijf in chirurgische daghospitalisatie krijgt een verantwoorde verblijfsduur van 0,81 dagen (= multiplicator) toegemeten, die het effect van de besparing van 328 miljoen Belgische frank bevat. Zonder deze besparing bedraagt deze multiplicator 1,05. 5. PRINCIPES M.B.T. DE CONVERSIE VAN HET AANTAL VERANTWOORDE DAGEN IN EEN AANTAL VERANTWOORDE BEDDEN Op basis van de casemix van het laatste gegevensjaar dat gekend is, berekent men het aantal verantwoorde dagen voor elk ziekenhuis, per dienst of groep van betrokken diensten (zie punt 3). Wat de C-dienst betreft, dient men het aantal verantwoorde dagen in chirurgische daghospitalisatie toe te voegen (zie punt 4).

Bij de berekening van de verantwoorde activiteit wordt per ziekenhuis uitgegaan van het aantal geregistreerde MKG-verblijven voor het referentiejaar. De volledigheid van de registratie wordt voor de betrokken diensten (C, D, G, L, B, H, E en M) nagegaan door middel van de vergelijking van het aantal geregistreerde MKG-verblijven met het aantal ontslagen opgegeven aan de Administratie in het kader van de financiële statistieken. Indien de afwijking niet meer bedraagt dan 3 % (in plus of min) wordt de MKG-registratie en de daarin voorkomende casemix als uitgangspunt voor de berekening van de verantwoorde activiteit van het ziekenhuis genomen. Indien de afwijking tussen de twee databanken meer dan 3 % bedraagt, krijgt het ziekenhuis een verantwoorde activiteit die gebaseerd is op het laagste aantal verblijven uit de twee databanken. De correctie die hierbij moet doorgevoerd worden gebeurt aan de hand van navolgende formules.

Methodologie bij correctie van het aantal verblijven voor de diensten C, D, G, L, B, H, E en M (cf. supra) : a. het aantal MKG-verblijven is meer dan 3 % hoger dan het aantal ontslagen opgenomen in FINHOSTA : ? STAP 1 : op basis van de MKG -casemix wordt een verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis berekend ? STAP 2 : vervolgens wordt een correctie doorgevoerd op basis van de hiernavolgende formule voor het teveel aan verblijven (en bijgevolg pathologie) dat waargenomen wordt binnen de MKG-databank : VALZH nd = [VALZH - {(aantal MKG-verblijven - aantal ontslagen FINHOSTA) * GVLZH}] Waarbij VALZH nd : verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis na datacorrectie VAL ZH : verantwoord aantal ligdagen van het ziekenhuis op basis van de casemix geregistreerd in de MKG van het referentiejaar GVLZH : de gemiddelde verantwoorde ligduur voor het ziekenhuis op basis van de MKG-casemix b.het aantal MKG-verblijven is meer dan 3 % lager dan het aantal ontslagen opgenomen in FINHOSTA : ? STAP 1 : op basis van de casemix MKG wordt een verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis berekend ? STAP 2 : vervolgens wordt een correctie doorgevoerd op basis van de hiernavolgende formule voor het tekort aan verblijven (en bijgevolg aan pathologie) dat waargenomen wordt binnen de MKG-databank : VALZH nd = [VALZH] waarbij VALZH nd : verantwoord aantal ligdagen voor het ziekenhuis na datacorrectie VAL ZH : verantwoord aantal ligdagen van het ziekenhuis op basis van de casemix geregistreerd in de MKG van het referentiejaar In bovenstaande formules (cf. punt a. en b.) wordt geen rekening gehouden met de echte chirurgische daghospitalisatie-verblijven. De verantwoorde activiteit en aansluitend het verantwoord aantal bedden toegekend aan deze verblijven (cf. 4.3.1. en 4.4.) wordt, na toepassing van alle correcties en na plafonnering van de groei van de verantwoorde bedden ten opzichte van de erkende bedden (cf. infra), aan het aantal verantwoorde bedden van de overige verblijven toegevoegd om tot het totaal aantal verantwoorde bedden te komen.

Bij het gebruik van de MKG 2001, respectievelijk 2002 in het kader van de bepaling van de verantwoorde activiteit in de financiering wordt boven vermeld afwijkingspercentage teruggebracht tot 2 %, respectievelijk 1 %. Voor de registratiejaren die daarop volgen zal steeds het laagste aantal verblijven weerhouden worden bij de berekening van de verantwoorde activiteit.

Per dienst (of groep diensten) wordt het aantal verantwoorde ligdagen gedeeld door de normatieve bezettingsgraad van de dienst vermenigvuldigd met 365 om per dienst een aantal verantwoorde bedden te verkrijgen. De normatieve bezettingsgraden zijn opgenomen in artikel 53 van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986, namelijk : - voor de E- en M-bedden : 70 % - voor de C, D, L, B en H-bedden : 80 % - voor de G-bedden : 90 %.

Er dient rekening gehouden te worden met de geografische afwijkingen voorzien in het Koninklijk Besluit van 30 juni 1989.

Een maximale stijging van 7 % van het aantal verantwoorde bedden (zonder inachtname van de verantwoorde activiteit en de daaraan gekoppelde verantwoorde bedden voor chirurgische daghospitalisatie zoals berekend in punt 4.3.) ten opzichte van het aantal erkende bedden voor de diensten C, D, G, L, B, H, E en M wordt integraal toegekend aan het ziekenhuis. De verantwoorde activiteit die zich boven deze grens bevindt, wordt voor 25 % in aanmerking genomen. De toekenning aan de betrokken diensten van deze verantwoorde bedden, gewaardeerd aan 25 %, geschiedt enkel ten opzichte van de diensten die de 7 %-grens overschrijden en geschiedt pro rata de absolute overschrijding van het berekend aantal verantwoorde bedden ten opzichte van de 7 %-grens.

Het totaal aantal verantwoorde bedden (zoals berekend in bovenstaande paragraaf), wordt geconverteerd naar het overeenstemmend verantwoord aantal dagen.

Het totaal verantwoord aantal bedden (zoals hierboven berekend) verminderd met het verantwoord aantal bedden toegekend voor gerealiseerde verblijven in (heelkundige) daghospitalisatie (cf. 4.3.1.) wordt gebruikt bij de toepassing van artikel 42, 7e bewerking. 6. WEERHOUDEN RIZIV-CODES BIJ DE IDENTIFICATIE VAN DE GEREALISEERDE DAGHOSPITALISATIE (LIJST A) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 7.WEERHOUDEN RIZIV-CODES BIJ DE IDENTIFICATIE VAN DE ONEIGENLIJK KLASSIEKE ZIEKENHUISVERBLIJVEN (LIJST B) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 4 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Lijst van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 46, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 25 april 2002. 1) Artikel 46, § 2, 2°, c.1) : reanimatieverstrekkingen aan patiënten opgenomen in C, D, E : nrs. : 211024 - 211046 - 212122 - 213021 - 213043 - 214023 - 214045 - 214244. 2) Artikel 46, § 2, 2°, a) heelkundige verstrekkingen aan patiënten opgenomen in C-bedden. Heelkundige verstrekkingen in de C-bedden, zoals bedoeld in de artikelen 14 en 16 van de nomenclatuur van de gezondheidsverstrekkingen. 3) Artikel 46, § 2, a) en b ) : geneeskundige verstrekkingen met uitzondering van heelkundige verstrekkingen in de C-bedden van klinische biologie van radiologie, van fysiotherapie en van de forfaitaire honoraria. De verstrekkingen van alle diensten, met uitzondering van de Sp-dienst, bedoeld in : - artikel 9; - artikel 11, §§ 1 en 2; - artikel 12; - artikel 13, § 1; - artikel 18, met uitsluiting van § 2, B, 2°; - artikel 20, § 1, a) tot f); - artikel 21; - artikel 25; - artikel 26, § 1; - artikel 32 en 33, en de heelkundige verstrekkingen buiten die in de C-bedden. 4) Artikel 43, § 3, 2°, a) : Heelkundige verstrekkingen voor opgenomen patiënten. Heelkundige verstrekkingen van alle diensten van de instelling, met uitzondering van de Sp-dienst, zoals bedoeld in de artikelen 14 en 16 van de nomenclatuur van de gezondheidsverstrekkingen. 5) Artikel 46, § 3, 2°, b) : Supplementen voor verstrekkingen van urgentiegeneeskunde aan opgenomen patiënten. Ereloonsupplementen voor technische urgentieverstrekkingen 's nachts, in het weekend of op een officiële feestdag, bedoeld in artikel 26, § 1, van de nomenclatuur van de gezondheidsverstrekkingen. 6) Artikel 43, § 3, 2°, c) : Geneeskundige verstrekkingen met uitzondering van de verstrekkingen van klinische biologie, van radiologie, van fysiotherapie en van de forfaitaire honoraria. Totaal van de in punten 2, 3 en 4 bedoelde verstrekkingen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 5 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Bepaling van de MVG-punten per verpleegdag 1. BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN Voor de toepassing van deze bijlage worden de volgende afkortingen gebruikt : Koninklijk besluit van 14 augustus 1987 : koninklijk besluit van 14 augustus 1987 houdende bepaling van de regels volgens dewelke bepaalde statistische gegevens moeten worden medegedeeld aan de Minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid. Koninklijk besluit van 11 december 1987 : koninklijk besluit van 11 december 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 augustus 1987 houdende bepaling van de regels volgens dewelke bepaalde statistische gegevens moeten worden medegedeeld aan de Minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid.

Ministeriële omzendbrief van 5 februari 1988 : registratie van de statistische gegevens vermeld in het koninklijk besluit van 14 augustus 1987, gewijzigd door het koninklijk besluit van 11 december 1987 -Uitvoeringsmodaliteiten.

De zorggegevens : de gegevens zoals deze worden geregistreerd overeenkomstig artikel 2.2. van het voornoemd koninklijk besluit van 14 augustus 1987.

MVG : de minimale verpleegkundige gegevens zoals bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 14 augustus 1987.

MVG-registratie : de registratie van de MVG zoals opgelegd in de voornoemde koninklijke besluiten van 14 augustus 1987 en 11 december 1987.

Zorgitem : een zorgitem is één van de in het artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit van 14 augustus 1987 vermelde verpleegkundig toegediende zorgen.

Registratieperiode : de registratieperiode zoals bedoeld in het artikel 2bis § 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1987.

Het verpleegkundige en verzorgend personeel : zoals bedoeld in artikel 2 van het voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1987.

Score-mogelijkheid : is één van de keuze-mogelijkheden zoals vermeld in voornoemde ministeriële omzendbrief van 5 februari 1988.

Score : is het resultaat van het invullen van één zorgitem.

Scores : is het resultaat van het invullen van alle zorgitems.

Verpleegeenheid : de verpleegeenheid aangeduid door de beheerder zoals bedoeld in artikel 2.1. van het voornoemd koninklijk besluit van 14 augustus 1987.

Dienst : de hospitalisatiedienst aangeduid in het kader van de erkenning zoals bedoeld in artikel 2.1. van het voornoemd koninklijk besluit van 14 augustus 1987. 2. BESCHRIJVING VAN DE WIJZE WAAROP DE MVG-PUNTEN PER VERPLEEGDAG WORDEN BEPAALD 2.1. Doelstelling.

Voor één dienst of een geheel van diensten van het ziekenhuis wordt een aantal MVG-punten per verpleegdag bepaald op basis van de overeenstemmende zorggegevens van het ziekenhuis. 2.2. Methodiek.

In een eerste fase worden, op basis van een referentiegroep van verpleegeenheden, landelijke puntenwaarden bepaald. In een tweede fase wordt voor de diensten van ieder ziekenhuis de berekening van het toe te kennen aantal MVG-punten gemaakt. 2.3. Bewerkingen. 2.3.1. Fase I : Bepaling van de landelijke puntenwaarden.

De landelijke puntenwaarden worden via 3 subfasen bepaald : 2.3.1.1. Subfase I : aanduiding referentie- eenheden en referentiejaren.

In subfase I worden de verpleegeenheden van de ziekenhuizen aangeduid die in aanmerking komen om de landelijke puntenwaarden te berekenen.

Deze verpleegeenheden worden hierna de "referentie-eenheden" genoemd.

De referentie-eenheden worden bepaald op grond van de gegevens van één of meerdere dienstjaren zoals bepaald door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheden heeft, hierna "referentiejaren" genoemd. De referentie-eenheden zijn die verpleegeenheden die gegevens hebben geregistreerd voor ieder van de registratieperioden van een referentiejaar, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 14 augustus 1987. De verpleegeenheid wordt bovendien slechts weerhouden voor zover de dienst waartoe de verpleegeenheid behoort voor de referentiejaren onder dezelfde identificatie bekend was in de registratie van de zorggegevens. 2.3.1.2. Subfase II : positionering van de referentie-eenheden t.o.v. elkaar.

Subfase 11 : bestaat erin de referentie-eenheden ten opzichte van elkaar te positioneren. Om deze positionering uit te drukken worden de hiernavolgende verschillende bewerkingen uitgevoerd : 2.3.1.2.1. Bewerking 1 : bepaling van de landelijke referentiescores.

Er worden "landelijke referentie-scores" berekend door de frequentie van voorkomen voor de verschillende score-mogelijkheden per zorgitem te bepalen op basis van de scores van alle referentie-eenheden, geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit van 14 augustus 1987. 2.3.1.2.2. Bewerking 2 : vaststelling van de vingerafdruk per referentie-eenheid.

Voor elke referentie-eenheid worden de scores vergeleken met de landelijke referentie-scores. Deze vergelijking levert de vingerafdruk van de referentie-eenheid op. De vingerafdruk wordt bekomen door voor de betrokken eenheid, per zorgitem, de scores van de MVG-registratie te vergelijken met de landelijke referentie-scores.

Deze vergelijking komt tot stand in 3 subbewerkingen : - subbewerking a : uitsplitsing van bepaalde zorgitems.

Voor drie van de zorgitems worden de score-mogelijkheden als volgt opgesplitst : 1. het zorgitem "zorgen aan patiënt met tracheacanule of endotracheale tube" wordt uitgesplitst in een subzorgitem "zorgen aan tracheotomie en/of tube zonder kunstmatige ventilatie" en een subzorgitem "zorgen aan tracheotomie en/of tube met kunstmatige ventilatie";2. het zorgitem "zelfstandigheidstraining" wordt opgesplitst in een subzorgitem "Zelfstandigheidstraining occasioneel" en een subzorgitem "Zelfstandigheidstraining programma";3. het zorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt" wordt opgesplitst in een subzorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt : passief" en een subzorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt : actief". De drie hierboven bedoelde uitsplitsingen worden verricht overeenkomstig de respectievelijke formules opgenomen in de punten 3.1, 3.2 en 3.3 van deze bijlage. - subbewerking b : « herschaling » van bepaalde zorgitems.

In punt 3.4 van deze bijlage wordt de tabel opgenomen volgens dewelke MVG-registraties voor de hiernavolgende zorgitems worden herschaald tot minimaal 7 en maximaal 10 samengevatte score-mogelijkheden : - bijzondere mondzorg; - decubituspreventie via wisselligging; - registratie van de vitale parameters; - registratie van de fysieke parameters; - afnemen bloedstalen; - toediening van medicatie (intramusculair, subcutaan, intradermis); - toediening medicatie (intraveneus); - toezicht op permanent infuus; - zorgen aan gesloten wonde; - zorgen open wonde; - subbewerking c : berekening van een ridit per zorgitem of subzorgitem voor elke referentie-eenheid.

Per zorgitem wordt voor elke score-mogelijkheid of samengevatte score-mogelijkheid een waarde berekend, hierna "riditscore" genoemd.

Voor elke referentie-eenheid wordt per zorgitem een ridit berekend.

Deze ridit wordt bekomen door de frequentie van voorkomen van elke score-mogelijkheid te vermenigvuldigen met de respectievelijke riditscore. De hiervoor gebruikte formules zijn opgenomen in punt 3.5 van deze bijlage. De aldus bekomen ridits voor alle zorgitems en subzorgitems van een referentie-eenheid wordt de "vingerafdruk" genoemd. 2.3.1.2.3. Bewerking 3 : samenvatting van scores tot twee zorgcoördinaten per referentie-eenheid.

De ridits van de referentie-eenheden voor alle zorgitems worden samengevat in twee waarden per referentie-eenheid, verder "zorgcoördinaten" genoemd. De zorgcoördinaten van alle verpleegeenheden samen vormen de "landelijke kaart van de referentie-eenheden met betrekking tot de verpleegkundige zorgen". De bepaling van de zorgcoördinaten gebeurt volgens de methodiek zoals bepaald onder punt 3.6 van deze bijlage. 2.3.1.3. Subfase III : bepaling van landelijke puntenwaarden.

In Subfase 3 wordt de bekomen landelijke kaart voor verpleegkundige zorgen opgedeeld in zones. De referentie-eenheden worden gesitueerd in deze zones op basis van de hogervernoemde zorgcoördinaten. Per zone wordt een landelijke puntenwaarde bepaald op basis van het aantal en de kwalificatie van het verpleegkundig en het verzorgend personeel zoals bedoeld in artikel 2.4. van het voornoemd koninklijk besluit van 11 december 1987.

Om deze landelijke puntenwaarde per zone te bepalen worden de hiernavolgende bewerkingen uitgevoerd : 2.3.1.3.1. Bewerking 1 : vastlegging zones en situering van elke referentie- eenheid.

In punt 3.7 van deze bijlage worden de zones van de landelijke kaart voor verpleegkundige zorgen vastgelegd. De 2 zorgcoördinaten van elke referentie-eenheid, berekend in punt 2.3.1.2.3., bepalen de zone waarin de referentie-eenheid zich bevindt. 2.3.1.3.2. Bewerking 2 :aantal personeelsleden en hun kwalificatiegraad per zone.

In elke zone worden voor iedere referentie-eenheid de hiernavolgende subbewerkingen uitgevoerd : a.Uitdrukking van het aantal personeelsleden per zone.

Voor iedere referentie-eenheid van de zone wordt het voltijds personeelsequivalent per verpleegdag, berekend volgens de definitie en de formule opgenomen in punt 3.8 van deze bijlage. Op basis van het voltijds personeelsequivalent per verpleegdag van al de referentie-eenheden van de zone wordt de mediaan-waarde bepaald, verder "voltijds personeelsequivalent per verpleegdag van de zone" genoemd. b. uitdrukking van de kwalificatiegraad van de personeelsleden per zone. Voor iedere referentie-eenheid van de zone wordt de kwalificatiegraad van het verpleegkundig en verzorgend personeel berekend volgens de formule opgenomen in punt 3.9 in deze bijlage. Op basis van de kwalificatiegraad van al de referentie-eenheden in een zone wordt de mediaanwaarde bepaald, verder "de kwalificatiegraad van de zone" genoemd. De kwalificatiegraad bekomen op basis van al de referentie-eenheden wordt de "landelijke kwalificatiegraad" genoemd. 2.3.1.3.3. Bewerking 3 :vaststelling van de landelijke punten.

De kwalificatiegraad van de zone, bepaald in punt 2.3.1.3.2.b , wordt omgezet in de kostenpuntenwaarde van de zone berekend volgens de formule opgenomen in punt 3.10 van deze bijlage. De kostenpunten van de zones worden vermenigvuldigd met het voltijds personeels- equivalent per verpleegdag van de respectievelijke zone, bepaald in punt 2.3.1.3.2.a . en worden "de landelijke punten" genoemd. 2.3.2. Fase II : bepaling van het aantal MVG-punten per dienst of een geheel van diensten.

Het aantal MVG-punten van de diensten van het ziekenhuis wordt in 3 subfasen bepaald : 2.3.2.1. Subfase 1 :vaststelling van een vingerafdruk en samenvoeging van de verpleegdagen In Subfase 1 worden de bewerkingen omschreven in de punten 2.3.1.2.2. en 2.3.1.2.3. toegepast op iedere verpleegdag van de diensten, geregistreerd tijdens de referentiejaren. Dit resulteert in twee zorgcoördinaten per verpleegdag. 2.3.2.2. Subfase 2 : vaststelling van de zone van de registraties en toepassing van de landelijke puntenwaarden per verpleegdag.

Uitgaande van de zones vastgelegd in punt 2.3.1.3.1 van deze bijlage enerzijds en van de zorgcoördinaten van de verpleegdag anderzijds wordt in Subfase 2 de zone van iedere verpleegdag bepaald. De overeenkomstige landelijke MVG-puntenwaarde van de zone, bepaald in punt 2.3.1.3.3, wordt toegekend aan deze verpleegdag, verder "de gemiddelde MVG-puntenwaarde van de verpleegdag" genoemd. 2.4.2.3. Subfase 3 : vaststelling van de gemiddelde MVG-puntenwaarde van de dienst of het geheel van diensten.

In Subfase 3 worden de bekomen MVG-puntenwaarden van de verpleegdagen van de dienst of het geheel van diensten, geregistreerd in de referentiejaren, opgeteld. Deze som wordt gedeeld door de verpleegdagen van de dienst of het geheel van diensten, geregistreerd in de referentiejaren. De bekomen punten worden de "gemiddelde MVG-puntenwaarde per verpleegdag" van de dienst of het geheel van diensten genoemd. 3. BESCHRIJVING VAN DE FORMULES 3.1. Uitsplitsing van het zorgitem "zorgen aan patiënt met tracheacanule of endotracheale tube".

Het zorgitem "zorgen aan patiënt met tracheacanule of endo-tracheale tube" heeft de volgende scoremogelijkheden : 0 : geen 1 : zonder kunstmatige ventilatie 2 : met kunstmatige ventilatie.

Dit zorgitem wordt uitgesplitst in het subzorgitem "zorgen aan tracheotomie en/of tube zonder kunstmatige ventilatie" en het subzorgitem "zorgen aan tracheotomie en/of tube met kunstmatige ventilatie" met respectievelijk als score-mogelijkheden : subzorgitem : "zorgen aan tracheotomie en/of tube zonder kunstmatige ventilatie" 0 : geen 1 : zonder kunstmatige ventilatie subzorgitem : "zorgen aan tracheotomie en/of tube met kunstmatige ventilatie 0 : geen 1 : met kunstmatige ventilatie.

De uitsplitsing van de score-mogelijkheden van het zorgitem naar de bijhorende subzorgitems gebeurt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.2. Uitsplitsing van het zorgitem "zelfstandigheidstraining".

Het zorgitem "zelfstandigheidstraining" heeft de volgende score-mogelijkheden : 0 : geen 1 : occasioneel 2 : vast programma.

Dit zorgitem wordt uitgesplitst in het subzorgitem "zelfstandigheidstraining occasioneel" en het subzorgitem "zelfstandigheidstraining programma" met respectievelijk als score-mogelijkheden : subzorgitem : "zelfstandigheidstraining occasioneel" 0 : geen 1 : occasioneel subzorgitem : "zelfstandigheidstraining programma" 0 : geen 1 : vast programma De uitsplitsing van de score-mogelijkheden van het zorgitem naar de bijhorende subzorgitems gebeurt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.3. Uitsplitsing van het zorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt".

Het zorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt" heeft de volgende score-mogelijkheden : 0 : geen 1 : middelen ter bescherming 2 : maatregelen met betrekking tot oriëntatie in tijd en ruimte.

Dit zorgitem wordt uitgesplitst in het subzorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt : passief" en het subzorgitem "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt : actief" met respectievelijk als score-mogelijkheden : subzorgitem : "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt : passief" 0 : geen 1 : middelen ter bescherming subzorgitem : "zorg aan de gedesoriënteerde patiënt : actief" 0 : geen 1 : maatregelen met betrekking tot oriëntatie in tijd en ruimte De uitsplitsing van de score-mogelijkheden van het zorgitem naar de bijhorende subzorgitems gebeurt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.4.Herschaling.

De score-mogelijkheden van de volgende zorgitems worden teruggebracht naar een kleiner aantal score-mogelijkheden zoals respectievelijk aangegeven in de tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.5. Ridittechniek. 3.5.1. Bewerking 1 : bepaling van de riditscore.

Per zorgitem wordt voor elke score-mogelijkheid of samengevatte score-mogelijkheid een waarde berekend in functie van zijn frequentie van voorkomen ten opzichte van de landelijke referentie-scores. Deze waarde wordt verder aangeduid als "riditscore".

Voor elk zorgitem wordt de riditscore berekend op basis van de volgende formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld RSi = riditscore voor score-mogelijkheid of samengevatte score-mogelijkheid i Pj = de frequentie van voorkomen van score- mogelijkheid of samengevatte score- mogelijkheid i voor alle referentie-eenheden samen, de "landelijke referentie-score" genoemd. k = aantal score-mogelijkheden of samengevatte score-mogelijkheden 3.5.2. Bewerking 2 : bepaling van de ridit.

Voor elke referentie-eenheid en elk zorgitem wordt uitgaande van de frequentie van voorkomen voor alle score-mogelijkheden een waarde, verder de "ridit" genoemd, berekend volgens de volgende formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : R = de ridit voor het betrokken zorgitem k = aantal score-mogelijkheden of samengevatte score-mogelijkheden voor het betrokken zorgitem fi = frequentie van score-mogelijkheid i van het betrokken zorgitem RSi = riditscore voor score-mogelijkheid i van het betrokken zorgitem 3.6. Bepaling van de zorgcoördinaten.

De twee zorgcoördinaten worden berekend aan de hand van het prinqual-algoritme (principal components of qualitive data) zoals omschreven in "The Principal Components of Mixed Measurement Level Multivariate Data : An Alternating Least Squares Method with Optimal Scaling Features", Young, F.W., Takane, Y., en de Leeuw, J., 1978, Psychometrika, 43, 279-281. 3.7. Zone-indeling.

Om zich te situeren in een bepaalde zone moet voldaan worden aan alle voorwaarden van de desbetreffende zone zoals opgenomen in de hiernavolgende tabel : 3.8. Bepaling van het voltijds personeelsequivalent per verpleegdag.

Het voltijds personeelsequivalent per verpleegdag wordt bepaald met de volgende formule : VTE/verpleegdag Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : VTE/verpleegdag = voltijds personeelsequivalent per verpleegdag ua1 = uren gepresteerd door gegradueerde verpleegkundigen en vroedvrouwen ua2 = uren gepresteerd door gebrevetteerde verpleegkundigen (inbegrepen de ziekenhuisassistenten) ua3 = uren gepresteerd door het overige personeel ten laste van de verpleegdagprijs n = aantal verpleegdagen van de referentie- eenheid 20 = aantal weerhouden dagen waarop de MVG worden geregistreerd 3.9. Bepaling van de kwalificatiegraad.

De kwalificatiegraad van een referentie-eenheid wordt bepaald met behulp van de ridittechniek, beschreven in het punt 3.5 van deze bijlage.

In de eerste bewerking wordt de riditscore op basis van de personeelsgegevens van alle referentie-eenheden samen bepaald, waarbij de score-mogelijkheden de personeelscategorieën zijn zoals vermeld in het kader van de MVG. Het zijn de volgende, in dalende volgorde : 1. gegradueerde verpleegkundigen 2.gebrevetteerde verpleegkundigen en ziekenhuissassistenten 3. verzorgend personeel In de tweede bewerking wordt de ridit bepaald voor een bepaalde referentie-eenheid, waarbij de score-mogelijkheden de vermelde personeelscategorieën zijn.De bekomen ridit wordt de "kwalificatiegraad van de referentie-eenheid" genoemd. 3.10. Omzetting van de kwalificatiegraad naar een kostenpuntenwaarde.

De kostenpuntenwaarde wordt berekend met de volgende formule : kostenpuntenwaarde = 1 + (kwalificatiegraad-0,5) * coëfficiënt Met : Coëfficiënt : vast te stellen door de Minister die de volksgezondheid onder zijn bevoegdheden heeft Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 6 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Berekening van een ziekenhuismeerkostindex per bezet C- en D-bed Voor elk algemeen ziekenhuis wordt een pathologiegewogen meerkostindex per bezet C- en D-bed (zijnde MKIz) berekend op basis van een nationale meerkostindex per AP-DRG en leeftijdscategorie (zijnde MKIx). 1. Selectie van de C- en D-patiënten Uit de populatie van de gehospitaliseerde patiënten worden enkel de C- en D- patiënten weerhouden.Deze patiënten worden gedefinieerd als patiënten met uitsluitend ligdagen op een C-, D-, I- en /of H-dienst.

De kleine en type I outlierverblijven qua verblijfsduur worden buiten beschouwing gelaten.

De volgende AP-DRG's worden niet in de berekening opgenomen : - de AP-DRG's binnen MDC 14 (= zwangerschap, bevalling en kraambed), 15 (= pasgeborenen), 19 (= psychische stoornissen) en 20 (= alcohol en druggebruik); - de restgroep-AP-DRG's (= 468, 469, 470, 476 en 477); - de AP-DRG's en leeftijdscategorieën waarvoor in de MKI-berekening geen 30 verblijven voorhanden waren. 2. Berekening van de nationale gemiddelde reële verblijfskost per AP-DRG en leeftijdscategorie (= GRVKx) De gemiddelde reële verblijfskost per AP-DRG en leeftijdscatgorie (= GRVKx) is gelijk aan het totaal van de verblijfskosten inzake verpleegkundig personeel die worden vastgesteld voor de weerhouden patiënten behorend tot een bepaalde AP-DRG en leeftijdscatgorie (< 75 jaar en > = 75 jaar), gedeeld door het aantal patiënten die behoren tot die AP-DRG en leeftijdscategorie.De verblijfskosten inzake verpleegkundig personeel worden vastgesteld door gebruik te maken van de boekhoudkundige en de minimale verpleegkundige gegevens. 3. Berekening van de nationale gemiddelde normverblijfskost per AP-DRG en leeftijdscategorie (= GNVK) Voor de erkende C- en D-bedden wordt voor elke AP-DRG en leeftijdscategorie een gemiddelde normkost GNVK berekend en dit op de volgende wijze : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : Norm_CD = de personeelsnormen voor de erkende C- en D-bedden zoals bedoeld in artikel 42 § 9 van dit besluit; GemLoon_CD = het nationaal gemiddeld loon van een fulltime verpleegkundige op een C- en D-dienst;

AantBed_CD = het totaal aantal erkende C- en D- bedden;

AantLigd_CD = het totaal aantal ligdagen van de C- en D-patiënten;

GemLigdxa = de gemiddelde verblijfsduur voor AP-DRGx en leeftijdscategorie.

Voor de berekening van de normkost wordt er per AP-DRG en leeftijdscategorie desgevallend rekening gehouden met de verhouding universitaire en niet-universitaire ligdagen, evenals met de passages op intensieve zorgen. 4. Berekening van de nationale gemiddelde meerkost per AP-DRG en leeftijdscategorie (= GMK) Per AP-DRG en leeftijdscategorie wordt de nationaal gemiddelde normverblijfskost (= GNVK) afgetrokken van de nationaal gemiddelde reële verblijfskost (= GRVK).Indien het resultaat positief is wil dit zeggen dat de betrokken AP-DRG en leeftijdscategorie meer verpleegkundige middelen behoeft dan wat in de personeelsnormen werd voorzien. Een negatieve meerkost wijst op de omgekeerde situatie. 5. Berekening van de nationale meerkostindex per AP-DRG en leeftijdscategorie Op basis van de gemiddelde meerkost per AP-DRG en leeftijdscategorie (= GMK) en de algemeen gemiddelde meerkost (= AGMK) wordt een meerkostindex per AP-DRGx en leeftijdscategorie als volgt berekend MKIx = int (GMKxa/ AGMK * 100 + 0,5) waarbij : int = integerfunctie, zijnde afronding tot op de eenheid; GMKxa = de nationaal gemiddelde meerkost voor AP-DRGx en leeftijdscatgorie;

AGMK = de nationaal algemeen gemiddelde meerkost. 6. Berekening van de pathologiegewogen meerkostindex per bezet C- en D-bed van het ziekenhuis (= MKIz) Op basis van de weerhouden casemix (dit is het aantal verblijven binnen elke AP-DRG en leeftijdscategorie) van het ziekenhuis wordt de MKIz berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 7.Lijst per AP-DRG en leeftijdscategorie van de nationale gemiddelde meerkostindex MKIx Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Bijlage 7 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Vaststelling van de scores waarvan sprake in de tweede berekening geviseerd in artikel 46, § 2, c ), met het oog op de verdeling van de ziekenhuizen in decielen. 1. Doelstelling In deze bijlage worden de scores bepaald met het oog op de verdeling in decielen voorzien in de tweede berekening van artikel 46, § 2, c , berekend op basis van de M.V.G. registratie en gebaseerd op het laatst gekende boekjaar. 2. Vaststelling van de scores op basis van de M.V.G registratie De berekening van de scores op basis van MVG registratie gebeurt overeenkomstig de bepalingen van bijlage 3 van dit besluit.

Met het oog op de vaststelling van de punten MVG-ZIP (zones met intensief profiel) voor het geheel van de diensten C, D, C + D, E en C + D (intensief), worden de volgende operaties uitgevoerd : a) opsplitsing van de zones geviseerd in bijlage 3 in twee types, zijnde : de zones gekwalificeerd als "zones met profiel intensieve zorg" (ZIP) de zones gekwalificeerd als "zones met een ander zorgprofiel" (ZAP) De ZIP worden gekarakteriseerd door een zware basiszorg, hoge observatiefuncties (registratie van vitale en fysieke parameters) en veel verpleegtechnische interventies.De zones waar deze drie karakteristieken gelijktijdig en uitgesproken voorkomen worden beschouwd als ZIP. De zones 19, 20, 24, 25 en 28 worden beschouwd als ZIP want zij bezitten de vermelde karakteristieken. b) bepaling van de punten MVG-ZIP per ziekenhuis Om dit te doen, telt men de waarden in punten MVG op van de hospitalisatiedagen van de vermelde diensten die enkel in ZIP gesitueerd zijn.Vervolgens deelt men deze som door het totaal aantal hospitalisatiedagen (dagen ZIP en ZAP) van de vermelde diensten.

Het resultaat van deze deling wordt "punten MVG-ZIP" of "scores MVG-ZIP" genoemd.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 8 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Vaststelling van de score met het oog op de decielindeling der ziekenhuizen in de diensten erkend onder de kenletters C, D en E zoals bepaald in artikel 46, § 2, c .3) 3°berekening. 1. Doelstelling In deze bijlage wordt een score bepaald op basis van de MKG-registratie van de drie laatst gekende registratiejaren. 2. Bepaling van de score op basis van de MKG-registratie 2.a Toepassingsgebied.

Om de score op basis van de MKG-registratie te berekenen wordt rekening gehouden met alle verblijven in de algemene ziekenhuizen in klassieke hospitalisatie, uitgezonderd de verblijven van : 1. de patiënten die minstens voor de helft van hun ziekenhuisverblijf verbleven hebben op een Sp-dienst;2. de patiënten die minstens voor de helft van hun ziekenhuisverblijf verbleven hebben op een A-, K- of T-dienst;3. de patiënten die minstens voor de helft van hun ziekenhuisverblijf verbleven hebben op een G-dienst;4. de patiënten die in één van de eenheden voor de behandeling van zwaar verbranden verzorgd zijn en binnen MDC 22 (= brandwonden) vallen;5. de patiënten die behoren tot APR-DRG 950 (= belangrijke ingrepen zonder verband met de hoofddiagnose) of APR-DRG 951 (= ingrepen op de prostaat zonder verband met de hoofddiagnose) of APR-DRG 952 (= minder belangrijke ingrepen zonder verband met hoofddiagnose);6. de patiënten die behoren tot APR-DRG 955 (= diagnose niet geldig als hoofddiagnose) of APR-DRG 956 (niet te groeperen verblijven);7. de patiënten die behoren tot de MDC 14 (= kraambed, zwangerschap en bevalling) of MDC 15 (= neonati);8. de beëindigde verblijven en de niet-beëindigde verblijven met een opnamedatum die meer dan 6 maanden voor het begin van de statistische periode valt.Dit zijn de langdurige verblijven; 9. de foutieve verblijven. 2.b Berekening van het nationaal percentage intensieve zorgen dagen per diagnose-subgroep Voor de berekening van het nationaal percentage IZ-dagen per diagnose-subgroep wordt gebruik gemaakt van de MKG van de drie laatst gekende registratiejaren.

Per APR-DRGj en GRAAD VAN ERNSTi wordt het nationaal percentage intensieve zorgen dagen berekend aan de hand van de volgende formule : NPERCIZji = |gS IZ dagen/|gS FACdagen waarbij : NPERCIZji = het nationaal percentage intensieve zorgen dagen per APR-DRGj en GRAAD VAN ERNSTi |gS IZdagen = de som van de ligduren op de dienst intensieve zorgen van alle weerhouden patiënten in APR-DRGj en GRAAD VAN ERNSTI, waarbij enkel passages van meer dan 24 uur in rekening worden gebracht. |gS FACdagen = de som van de volledig te factureren ligdagen van alle weerhouden patiënten in APR-DRGj en GRAAD VAN ERNSTi 2.c Toepassing van het nationaal percentage op de casemix van het individuele ziekenhuis De case-mix van het individuele ziekenhuis wordt bepaald op basis van de MKG van het laatst gekende registratiejaar Per verblijf x in APR-DRGji in ziekenhuis k wordt het nationaal percentage IZdagen toegepast om te komen tot een pathologiegewogen percentage IZdagen, en dit via de volgende formule : VPERCIZk = |gS (Mx * NPERCIZx ji * FACdagenx ji) / |gS FACdagenk Waarbij : VPERCIZk = het pathologiegewogen ziekenhuispercentage van IZdagen.

Mx = de multiplicator die toegepast wordt per verblijf x en die normaal als waarde 1 heeft.

Hij wordt 2 indien : - de patiënt in de dienst voor intensieve zorgen verbleven heeft en - de patiënt opgenomen is via de dienst 100; of de patiënt overleden is.

De maximumwaarde van de multiplicator is 2 per verblijf. Het is onmogelijk de twee bovenvermelde voorwaarden te cumuleren.

NPERCIZx ji = het nationaal percentage IZdagen voor verblijf x in APR-DRGj en GRAAD VAN ERNSTi FACdagenx ji = het aantal volledig te factureren ligdagen voor verblijf x in APR-DRGj en GRAAD VAN ERNSTi in ziekenhuis k |gS FACdagenk = de som van de volledig te factureren ligdagen van alle weerhouden patiënten in het ziekenhuis k.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Bijlage 9 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Lijst van de standaardtijden per nummer van nomenclatuur van de ziekte- en invaliditeitsverzekering Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Betekenis van de codes Code 1 : 1/2 uur; Code 2 : 1 uur;

Code 3 : 1 1/2 uur;

Code 4 : 2 uren;

Code 5 : 2 1/2 uren;

Code 6 : 3 uren;

Code 7 : 4 uren;

Code 8 : 5 uren;

Code 9 : 6 uren;

Code 10 : 7 uren;

Code 11 : 8 uren;

Code 12 : 9 uren;

Code 13 : 10 uur;

Code 14 : 15 uren;

Code 15 : 20 uren Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Bijlage 10 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 De tussenkomst van de ziekteverzekering geviseerd in artikel 77, § 1, d) , is deze betreffende de leveranciers van implantaten bedoeld in artikelen 28 en 35 van de Z.I.V. nomenclatuur, uitgezonderd volgende nummers : 611774 - 611785 612054 - 612065 8351 - 612334 - 612345 612813 - 612824 612835 - 612846 8371 - 612695 - 612706 612850 - 612861 pour les prestations 229014 - 229025, 229051 - 229062, 229073 - 229084, 229213 - 229224, 229272 - 229283, 229316 - 229320, 229515 - 229526, 229530 - 229541, 229552 - 229563, 236014 - 236025, 236036 - 236040, 236051 - 236062, 237016 - 237020, 237031 - 237042, 237053 - 237064, 237075 - 237086, 237156 - 237160, 242292 - 242303, 242314 - 242325, 242336 - 242340, 242631 - 242642, 281551 - 281562, 281573 - 281584, 281654 - 281665, 281794 - 281805, 281971 - 281982, 282052 - 282063, 293436 - 293440, 318054 - 318065 et 318076 - 318080 612872 - 612883 612894 - 612905 612732 - 612743 613012 - 613023 613034 - 613045 613955 - 613966 613970 - 613981 613874 - 613885 613896 - 613900 613992 - 614003 614036 - 614040 614095 - 614106 Gezien om te worden bijgevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 11 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Lijst van de prestaties (nomenclatuur RIZIV) bedoeld in artikel 77, § 1, e) van het koninklijk besluit van 25 april 2002. 1. ZWARE CHIRURGIE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.ZEER ZWARE CHIRURGIE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3. REANIMATIE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4.RADIOLOGIE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5. DRINGENDE VERSTREKKINGEN ANDERS DAN KLINISCHE BIOLOGIE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.DRINGENDE VERSTREKKINGEN KLINISCHE BIOLOGIE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Bijlage 12 aan het koninklijk besluit van 25 april 2002 Voorwaarden voor de toekenning van de financiering bedoeld in artikel 79, § 1, punten B en C en in artikel 79, § 2, punten C en D. 1. Nieuwe medische technieken § 1.Om de financiering bedoeld in artikel 79, § 1, punten B en C en § 2, punten C en D te behouden, moet het ziekenhuis : 1° actief meewerken aan onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's;2° erkend zijn voor de volledige opleidingen in de medische hoofdspecialismen;3° alle medische honoraria centraal innen;4° per 3 erkende bedden ten minste één ziekenhuisgeneesheer, uitgedrukt in full-time equivalenten in dienst hebben;5° bewijzen dat meer dan 70 % van de medische activiteit door voltijdse artsen wordt uitgevoerd;6° meer dan 70 % van de artsen, uitgedrukt in fulltime equivalenten, vergoeden via een salaris voor hun volledige ziekenhuisactiviteit;7° voor het geheel van het ziekenhuis de verbintenistarieven toepassen volgens de voorwaarden die in de nationale overeenkomst geneesheren-verzekeringsinstellingen van toepassing zijn op de geneesheren die er zich toe verbonden hebben die tarieven na te leven. Bij ontstentenis van een dergelijke nationale overeenkomst, voor het geheel van het ziekenhuis de tarieven toepassen die als basis dienen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering, volgens de voorwaarden die in de laatste nationale overeenkomst geneesheren-verzekeringsinstellingen van toepassing zijn op de geneesheren die er zich toe verbonden hebben de tarieven van die overeenkomst na te leven. 8° Elk jaar bezorgt de instelling tegen 1 mei de lijst met de referenties van de wetenschappelijke artikels over ontwikkeling, evaluatie en toepassing van nieuwe medische technieken die de voltijdse kaderleden van het ziekenhuis tijdens de drie voorgaande jaren hebben gepubliceerd.Een Wetenschappelijke Commissie, aangesteld door de Minister, zal de publicaties beoordelen en zal nagaan of de impact factor van de wetenschappelijke publicatie meer dan 1 punt per 10 bedden bedraagt.

De wetenschappelijke impact factor wordt jaarlijks berekend door het "Institute of Scientifique Information" onder de vorm van de "Science Citation Index" en gepubliceerd in het "Journal of Citation reports". § 2. De hiernavermelde bewijsstukken inzake de in § 1, 1° tot 8° bedoelde voorwaarden moeten tegen 1 oktober van het jaar dat volgt op het betrokken dienstjaar aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer der Ziekenhuizen worden bezorgd : 1° het aantal kandidaat-specialisten, uitgedrukt in fulltime equivalenten, die tijdens het betrokken dienstjaar in het ziekenhuis werkzaam waren;2° voor voorwaarde 2 : een kopie van de erkenning van de geneesheer-specialisten;3° voor voorwaarde 3 : het door de beheerder en de voorzitter van de medische raad ondertekende attest waarin staat dat het ziekenhuis alle honoraria centraal int;4° voor voorwaarde 4 : het aantal ziekenhuisgeneesheren, uitgedrukt in full-time equivalenten en het aantal erkende bedden op 1 januari van het betreffende dienstjaar;5° voor voorwaarde 5 en 6 : de namenlijst van de artsen, hun arbeidsduur uitgedrukt in halve dagen en het percentage van de bezoldiging waarvoor RSZ-bijdragen werden betaald;6° een kopie van het geldelijk statuut van de artsen die in het ziekenhuis werkzaam zijn;7° wat voorwaarde 7 betreft : een attest, ondertekend door de beheerder en de voorzitter van de medische raad, waarin vermeld wordt dat de verbintenistarieven voor het geheel van het ziekenhuis werden toegepast volgens de voorwaarden die in de nationale overeenkomst geneesheren-verzekeringsinstellingen van toepassing zijn op de geneesheren die er zich toe verbonden hebben die tarieven na te leven. 2. Opleidingsfunctie Om de kosten te financieren die voortvloeien uit de opleidingsfunctie in de in artikel 79 bedoelde universitaire en niet-universitaire ziekenhuizen wordt een bedrag toegekend van : - 29.747,22 euro per stagemeester; - 4.709,98 euro per geneesheer-specialist in opleiding.

Om voormelde financiering te behouden, moeten de ziekenhuizen aan volgende voorwaarden voldoen : - erkend zijn voor de volledige opleidingen in de belangrijkste geneeskundige, heelkundige en medisch-technische specialiteiten; - op elk ogenblik in het ziekenhuis instaan voor de opleiding van minstens één kandidaat-specialist met een erkend stageplan per 10 erkende bedden; - zelf alle kandidaat-specialisten vergoeden en de in artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 december 1944 voorziene bepalingen toepassen; - minstens één ziekenhuisgeneesheer tewerkstellen, uitgedrukt in voltijds equivalenten, per 3 erkende bedden; - bewijzen dat meer dan 70 % van de medische activiteit verricht wordt door voltijds werkende geneesheren; - meer dan 70 % van de artsen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, vergoeden met een salaris voor hun volledige activiteit; - de centrale inning voor alle artsenhonoraria uitvoeren; - voor het gehele ziekenhuis de verbintenistarieven toepassen onder de voorwaarden die in de nationale overeenkomst geneesheren - verzekeringsinstellingen van toepassing zijn op de artsen die er zich toe verbonden hebben de tarieven na te leven.

In geval van ontstentenis van een dergelijke nationale overeenkomst moeten voor het hele ziekenhuis de tarieven toegepast worden die als basis dienen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering onder de voorwaarden die in de laatste nationale overeenkomst geneesheren - verzekeringsinstellingen van toepassing zijn op de artsen die er zich toe verbonden hebben de tarieven van dat akkoord na te leven.

De bewijsstukken moeten tegen 1 oktober van het jaar dat volgt op het betrokken dienstjaar aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg, Boekhouding en Beheer der Ziekenhuizen worden bezorgd.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage nr. 13 bij het koninklijk besluit van 25 april 2002 Regels houdende vaststelling van het aantal PAL-NAL waarvan sprake in artikel 45, § 9, laatste lid § 1. Indien voor een gegeven dienstjaar blijkt dat voor het ziekenhuis een PAL is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van § 7, wordt onderdeel B2 van het huidige budget bedoeld in artikel 45, § 9, laatste lid, verminderd met een bedrag dat als volgt wordt berekend : 75 % x dagen PAL x Onderdeel B2 per dag.

Het percentage van 75 % wordt teruggebracht op 50 % voor de PAL-dagen die de overschrijding met 5 percent van voormeld onderdeel B2 vertegenwoordigen § 2. 95 % van het aldus, met toepassing van § 1, voor het gehele land vrijgekomen budget wordt verdeeld onder de ziekenhuizen waarvoor een aantal NAL-dagen is bepaald overeenkomstig de bepalingen van § 7, in verhouding tot het budget dat resulteert uit de vermenigvuldiging van het aantal NAL-dagen met de waarde per dag van Onderdeel B2. § 3. De in § 1 en § 2 bedoelde aanpassingen worden beperkt tot 7 % van Onderdeel B2 van voormeld budget van financiële middelen. § 4. De aanpassingen berekend met toepassing van § 1 en 2 zijn gebaseerd op de verwerkte gegevens van het referentiedienstjaar voor de berekening van de verantwoorde bedden bedoeld in artikel 46, behalve voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 voor hetwelk de gegevens 1998 gebruikt worden. § 5. Bovendien zullen enkel de aanvragen tot afwijking die gestaafd zijn door een verslag van de hoofdgeneesheer en betrekking hebben op de principes die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de in §§ 1 en 2 bedoelde aanpassingen, ingediend met toepassing van artikel 98 van de wet op de ziekenhuizen, onderworpen worden aan het gemotiveerd advies van de Commissie voor toezicht op en evaluatie van de statistische gegevens die verband houden met de medische activiteiten in de ziekenhuizen en aan de beslissing van de Minister die de vaststelling van het budget van financiële middelen onder zijn bevoegdheid heeft. § 6. De uitwerking van het geheel van de afwijkingen toegestaan met toepassing van § 5 mag niet groter zijn dan 5 % van het budget vrijgemaakt krachtens § 1. 1. INLEIDING 1.1. BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN M.K.G-registratie : de registratie van de Minimale Klinische Gegevens zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 6/12/1994 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde statistische gegevens moeten worden medegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

ICD-9-CM : International Classification of Diseases - 9th Edition - Clinical Modification.

MDC : Major Diagnostic Category, grote diagnosegroepen die elk een systeem of een orgaan omvatten, zoals beschreven in de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definition Manual, Version 10.0".

DRG : Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definition Manual Version 10.0".

Gfin-patiënten : de geriatrische patiënten worden in een afzonderlijke groep ondergebracht. Om tot deze groep te behoren dient de patiënt aan een aantal voorwaarden te voldoen : 1/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de G-dienst van het ziekenhuis, 75 jaar of meer bedraagt, dan moeten de patiënten voldoen aan de volgende 3 voorwaarden om tot de Gfin-groep te behoren : a) de patiënten moeten minstens 2 aangetaste systemen hebben;b) minimaal 10 dagen in een bed met erkenningsletter G verbleven hebben;c) en minstens 30 % langer in het ziekenhuis verbleven hebben dan de gemiddelde nationale ligduur van de patiënten met een gelijke pathologie die niet in een G-dienst verbleven hebben. 2/ indien de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven op de G-dienst van het ziekenhuis, minder dan 75 jaar bedraagt dan moeten de patiënten voldoen aan de 3 hogervermelde voorwaarden en daarenboven 75 jaar of ouder zijn. 1.2. Diagnosegroepen.

De diagnosegroepen worden gevormd op grond van de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definition Manual, Version 10.0".

Op basis van de hoofddiagnose wordt een eerste indeling gemaakt in grote diagnosegroepen, hierna MDC's genoemd, die elk een systeem of orgaan omvatten. Elke MDC wordt verder verdeeld in een medische en een chirurgische subgroep op basis van het al dan niet voorkomen van een chirurgische ingreep.

Binnen deze subgroepen worden de eigenlijke diagnosegroepen, verder DRG's genoemd, onderscheiden, rekening houdend met : hoofddiagnose, nevendiagnoses, chirurgische ingrepen, speciale technieken, leeftijd, geslacht, overlijden van de patiënt en aard van ontslag overeenkomstig de "All Patients Diagnosis Related Groups, Definition Manual, Version 10.0".

Daar sommige leeftijdsgroepen, diagnoses of ingrepen door hun specificiteit een aparte groepering vragen, wordt, vooraleer over te gaan tot de verdeling zoals beschreven in alinea 2 en 3, een aantal diagnosegroepen afgesplitst (zie schema's in "All Patients Diagnosis Related Groups, Definition Manual, Version 10.0").

Patiënten zonder vermelding van een hoofddiagnose (DRG 470), of met vermelding van een diagnose die niet als hoofddiagnose gebruikt mag worden (DRG 469), of met een belangrijke chirurgische ingreep die niet overeenkomt met de hoofddiagnose (DRG 476, 477, 468), worden verder de "diagnose restgroep" genoemd. Hiervoor wordt geen nationaal gemiddelde ligduur, "NGL" (zie punt 2.4.5.), berekend. 1.3. Concatenatie.

Indien bij de MKG-registratie werd geopteerd voor een registratie per specialiteit, wordt uit de hoofddiagnoses, die bij de verschillende specialismen vermeld werden, één hoofddiagnose geselecteerd op basis van de volgende regels : a) als er slechts in één specialisme een ingreep gebeurde, dan wordt de hoofddiagnose van dit specialisme gekozen voor het toekennen van de DRG;b) indien in meerdere specialismen een ingreep gebeurde, dan wordt tussen deze specialismen de hoofddiagnose gekozen die aanleiding geeft tot de DRG die op nationaal niveau de langste gemiddelde verblijfsduur heeft;c) voor de verblijven waar in geen enkel specialisme een ingreep gebeurde, geldt dezelfde regel als deze geformuleerd onder b). 1.4. Aantal aangetaste systemen.

Voor de berekening van het aantal aangetaste systemen wordt het systeem van de hoofddiagnose gelijkgesteld aan 1 systeem, het aantal systemen (verschillend van deze van de hoofddiagnose) waartoe de vermelde complicaties of comorbiditeiten behoren, wordt hierbij opgeteld. 2. BESCHRIJVING VAN DE WIJZE WAAROP MET DE LIGDUUR EN DE DAGHOSPITALISATIE REKENING GEHOUDEN WORDT. 2.1. Doelstelling.

In deze bijlage wordt bepaald op welke wijze een afwijkend aantal ligdagen wordt berekend bij de vaststelling van de onderdelen B1 en B2 van het budget van financiële middelen. 2.2. Toepassingsgebied.

Om de in punt 2.1. beoogde doelstelling te realiseren wordt rekening gehouden met alle verblijven in acute ziekenhuizen, uitgezonderd : 1/ patiënten die minstens voor de helft van hun verblijf verbleven hebben op een V-, S- of Sp-dienst; 2/ patiënten die [(24) minstens de helft van hun verblijf] verbleven hebben op een A-, K- of T-dienst; 3/ patiënten die op een [(24) subacute] G-dienst verbleven hebben.

Naast de verblijven in klassieke hospitalisatie (verblijven waarvoor een verpleegdagprijs mag aangerekend worden) wordt ook rekening gehouden met verblijven waarvoor een maxi- of superforfait in de ziekteverzekering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 4, §§ 4 en 5, van de conventie gesloten tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen of, bij ontstentenis hiervan, tussen de ziekteverzekering en de verplegingsinrichtingen. 2.3. Gegevens op basis waarvan de ligduur wordt berekend.

De Minister die de verpleegdagprijs onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt het dienstjaar van de MKG-registratie dat als basis zal dienen voor de berekening van de ligduur. Hij preciseert eveneens de regels betreffende de heropnamepolitiek. 2.4. Bewerkingen. 2.4.1. Berekening van de ligduur De ligduur is gelijk aan het aantal te factureren ligdagen per globaal ziekenhuisverblijf. 2.4.2. Bepalen van de diagnosegroepen De verblijven zoals geregistreerd in de MKG-registratie worden ondergebracht in groepen, verder DRG's genoemd, op basis van de techniek beschreven in punt 1.2.

Voor de patiënt wiens chirurgische verstrekking in de MKG-registratie bekend is onder de RlZIV-nomenclatuur, wordt de verstrekking geconverteerd naar de overeenkomstige ICD-9-CM-code.

Voor de patiënten waarvoor tijdens eenzelfde verblijf in het ziekenhuis een MKG-registratie per specialisme wordt geregistreerd, wordt één hoofddiagnose gekozen voor gans het ziekenhuisverblijf, overeenkomstig de techniek van concatenatie zoals beschreven in punt 1.3.

Voor de verblijven waarvoor een maxi- of superforfait in de ziekteverzekering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 4, §§ 4 en 5, van de conventie gesloten tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen of, bij ontstentenis hiervan, tussen de ziekteverzekering en de verplegingsinrichtingen, wordt een diagnosegroep weerhouden die hiermee overeenkomt.

Elke diagnosegroep wordt onderverdeeld in drie subgroepen, één met de patiënten onder 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten), één met de patiënten vanaf 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten) en de Gfin-patiënten zoals beschreven in punt 1.1. [(26) DRG 467 wordt bovendien gesplitst in een DRG 467.1 en een DRG 467.2. Deze laatste DRG bevat enkel de verblijven voor polysomnografieën.] 2.4.3. De verblijven die weerhouden worden voor de berekening van de gemiddelde verblijfsduur per DRG-subgroep.

Enkel de verblijven die tot geen enkele van de volgende groepen behoren worden weerhouden voor de berekening van de gemiddelde verblijfsduur per DRG-subgroep : a) de niet-beëindigde verblijven en de verblijven met een opnamedatum in het ziekenhuis meer dan 6 maanden voor het begin van de statistische periode.Dit zijn de langdurige verblijven; b) de verblijven met een ongeldige verblijfsduur (negatief, niet in overeenstemming met de opgegeven weekdag, maand en jaar van opname en ontslag of niet ingevuld), ongeldige leeftijd (niet tussen 0 en 120 jaar) of ongeldig geslacht (foutief of niet ingevuld); c) de verblijven die behoren tot de "diagnose-restgroep", nl de DRG's 468, 469, 470, 476 en 477 (zie punt 1.2.); d) de "kleine outliers" (cfr.punt 2.4.4.); e) de outliers type 1 (cfr.2.4.4); f) de verblijven waarbij de patiënt binnen de 3 dagen overleden is en waarbij het overlijden geen voorwaarde vormt voor de classificatie in een DRG; g) de DRG-subgroepen waarin er nationaal minder dan 30 verblijven overblijven na toepassing van de bovenstaande criteria 2.4.4. Outliers Verblijven worden als kleine outliers beschouwd als die : 1. patiënten betreffen die één dag in het ziekenhuis verblijven en naar een ander ziekenhuis worden overgebracht;2. patiënten betreffen met een gefactureerde ligduur die gelijk is aan of korter is dan de benedengrens van zijn DRG-subgroep, waarvoor de benedengrens gelijk is aan EXP[lnQ1 - 2 x (lnQ3-lnQ1)].Die benedengrens moet bovendien minstens 10 % van de nationale gemiddelde ligduur van de beschouwde DRG-subgroep vertegenwoordigen, indien die duur minstens gelijk is aan of langer is dan 10 dagen. In elk geval stemt de benedengrens overeen met een waarde die ten minste drie dagen lager ligt dan de nationale gemiddelde verblijfsduur.

De kleine outliers worden met weerhouden voor de berekening van de gemiddelden. Er worden twee soorten grote outliers gedefinieerd : de outliers type 1 en type 2.

De outliers type 1 zijn die verblijven welke, binnen hun DRG-subgroep, de volgende bovengrens overschrijden : Q3+4x(Q3-Q1). Met die outliers type 1 wordt er bij de berekening van de gemiddelde ligduren per DRG-subgroep geen rekening gehouden. De outliers type 2 zijn de verblijven die, binnen hun DRG-subgroep, de volgende bovengrens overschrijden : Q3+2x(Q3-Q1), maar die onder de bovengrens van de outliers type 1 liggen. De bovengrens van de outliers type 2 ligt minstens 8 dagen hoger dan de nationale gemiddelde duur van de DRG-subgroep. [(28) Aan de outliers type II wordt er een fictieve ligduur toegekend, die gelijk is aan de bovengrens Q3 + 2 x (Q3 - Q1) en dit ongeacht het aantal aangetaste systemen].

De boven- en benedengrens wordt op nationaal niveau berekend waarbij : Q1 = de verblijfsduur is die overeenstemt met de drempel waaronder de verblijfsduur van 25 % van de verblijven van de DRG-subgroep gelegen is; en waarbij : Q3 = de verblijfsduur is die overeenstemt met de drempel waarboven de verblijfsduur van 25 % van de DRG-subgroep gelegen is. 2.4.5. Berekening van de gemiddelde nationale ligduur per DRG en subgroep Per DRG en subgroep, zoals gedefinieerd in punt 2.4.2., alinea 5, wordt een gemiddelde nationale ligduur berekend, afgekort « NGL ».

Deze ligduur per DRG-subgroep wordt berekend door de som van de gefactureerde dagen van de « weerhouden verblijven » (zie punt 2.4.3.) te delen door het aantal « weerhouden verblijven ». 2.4.6. Toepassing van de NGL op de individuele ziekenhuizen.

Per ziekenhuis en per DRG-subgroep wordt een gemiddelde reële ligduur berekend, hierna afgekort "GRLZi", evenals een gemiddelde genormaliseerde ligduur, hierna "GNLZi" genoemd. a) Om de GNLZi vast te stellen wordt de som gemaakt van de te factureren ligdagen van de weerhouden verblijven (na toepassing van punt 2.4.3.) en wordt deze som gedeeld door het aantal weerhouden verblijven. b) Om de GNLZi vast te stellen wordt aan alle "weerhouden verblijven" (punt 2.4.3.) een aantal ligdagen toegekend dat overeenstemt met de "NGL" van de DRG-subgroep waartoe elk weerhouden verblijf behoort.

Vervolgens wordt de som van het aldus toegekend aantal ligdagen gedeeld door het aantal weerhouden verblijven. 2.5. Correctie doorgevoerd op basis van de neutrale DRG's.

Een neutrale DRG is een DRG die niet opgesplitst wordt in functie van het al of niet aanwezig zijn van complicaties en/of comorbiditeiten. 2.5.1. Verblijven weerhouden in de analyse (= N).

Om in de correctie te worden weerhouden, moet het verblijf voldoen aan de volgende voorwaarden : a) het verblijf moet weerhouden zijn in het kader van de financiering (zie punt 2.2.); b) de patiënt mag enkel verbleven hebben in een bed met de volgende bedindexen : C, D, E, I, G, H;c) de patiënt is minder dan 75 jaar. De verblijven waarbij de leeftijd, het geslacht of de verblijfsduur foutief of onbekend zijn (zie punt 2.4.3.b ), worden uit de correctie geweerd. 2.5.2. Toekenning van punten per weerhouden verblijf.

Aan de hand van het aantal aangetaste systemen (zie punt 1.4.) worden er per weerhouden verblijf (zie punt 2.6.1.) punten toegekend volgens de onderstaande modaliteiten : 0 punten per verblijf indien 1 aangetast systeem, 1 punt per verblijf indien 2 aangetaste systemen, 2 punten per verblijf indien 3 of meer aangetaste systemen. 2.5.3. Berekenen van de score per ziekenhuis.

De totale score van het ziekenhuis i wordt berekend door het totaal aantal punten van het ziekenhuis te delen door het aantal weerhouden verblijven (zie punt 2.5.1.) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : Pij = aantal punten toegekend aan verblijf j van ziekenhuis i;

NiR = aantal weerhouden verblijven voor ziekenhuis i (zie punt 2.6.1.). 2.5.4. Rangschikking van de ziekenhuizen in decielen.

De ziekenhuizen worden in decielen geclasseerd op basis van de stijgende grootte van de bekomen score. De decielpositie van het ziekenhuis zal dienen als correctiebasis voor de neutrale DRG's. 2.5.5. Berekening van het teveel aan ligdagen (TLDineutr) van de neutrale DRG's.

TLDineutr = [GNRLZi - GNNLZi]*Ni : Waarbij GNRLZi = gemiddelde reële verblijfsduur van ziekenhuis i (zoals beschreven in punt 2.4.6., maar berekend voor de weerhouden verblijven (zie punt 2.6.1.) van de neutrale DRG's);

GNNLZi = gemiddelde genormaliseerde verblijfsduur van ziekenhuis i (zoals beschreven in punt 2.4.6., maar berekend voor de weerhouden verblijven (zie punt 2.6.1.) van de neutrale DRG's);

Ni = aantal weerhouden verblijven van ziekenhuis i (zie punt 2.6.1.). 2.5.6. De correctiefactor.

De correctiefactor hangt af van de decielplaats van het ziekenhuis.

De gecorrigeerde TLDineutr wordt op de volgende wijze berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het verschil tussen de TLDineutr, en de gecorrigeerde TLDineutr vertegenwoordigt de correctiefactor voor de TLDifinaal (zie punt 8) en is uitgedrukt in aantal gefactureerde dagen.

De correctiefactor voor ziekenhuis i wordt CORi genoemd en is gelijk aan : CORi = gecorrigeerde TLDineutr - TLDineutr De nationale som van de correcties van de laatste 3 decielen zal worden gelijkgeschakeld met de som van de eerste 3 decielen zodat het totaal aantal positief gecorrigeerde ligdagen in evenwicht is met het totaal aantal negatief gecorrigeerde ligdagen. 2.6. Berekenen van het teveel aan ligdagen (uitgezonderd de correctie doorgevoerd op basis van het teveel aan grote outliers en de correctie voor de neutrale DRG's).

De afwijking in dagen tussen GRLZi en GNLZi (zie punt 2.4.6.), wordt vermenigvuldigd met het totaal aantal verblijven zoals bedoeld in punt 2.2. en verminderd met het teveel aan grote outliers met meerdere aangetaste systemen (zie punt 2.5.1.) gesommeerd over alle DRG-subgroepen.

TLD1i = [GRLZi - GNLZi] * [N_totaal - Tai] waarbij : TLD1i = teveel aan ligdagen (kan ook een negatief getal zijn) voor ziekenhuis i;

GRLZi = gemiddelde reële ligduur voor ziekenhuis i;

GNLZi = gemiddelde genormaliseerde ligduur voor ziekenhuis i;

N_totaali = het totaal aantal verblijven van ziekenhuis i zoals bedoeld in punt 2.2.;

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld met meerdere aangetaste systemen" voor gans het ziekenhuis i (dus gesommeerd over alle DRG-subgroepen j). 2.7. Berekening van het uiteindelijk teveel aan ligdagen. [TLDiFinaal = TLDli + CORi] Waarbij : TLD1i = het teveel aan ligdagen voor ziekenhuis i (zie punt 2.6.);

CORi = correctiefactor voor de verblijven met een neutrale DRG voor ziekenhuis i (zie punt 2.5.6.). 3. VOORLOPIGE MAATREGEL VOOR DE DAGHOSPITALISATIE. Er wordt voorlopig geen toepassing gemaakt van de bepalingen bedoeld in punt 2.2., tweede alinea, evenals de bepaling bedoeld in punt 2.4.2., vierde alinea. 3.1. Algemene regel.

De TLDfinaal (zie punt 2.8.) wordt verhoogd (verlaagd) met een bijkomende waarde die berekend wordt aan de hand van een substitutiegraad (hierna SG genoemd) van klassieke hospitalisatie (opnamen waarvoor een verpleegdagprijs mag aangerekend worden) naar daghospitalisatie. Voor een selectie (zie bijlage a) van verstrekkingen j waarvoor een maxi- of super-forfait in de ziekteverzekering aangerekend wordt overeenkomstig artikel 4, §§ 4 en 5 van de conventie gesloten tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen of, bij ontstentenis hiervan, tussen de ziekteverzekering en de verplegingsinrichtingen, wordt een SG nationaal (NSG) en per ziekenhuis (SG) berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : N_ambij = aantal verstrekkingen j in daghospitalisatie in ziekenhuis i;

N_hospij = aantal verstrekkingen j in klassieke hospitalisatie in ziekenhuis i;

De TLDid wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld verstrekkingen (inclusief de chemotherapie, zie punt 3.2.);

NSGj = nationale substitutiegraad voor verstrekking j;

SGij = substitutiegraad van het ziekenhuis i voor verstrekking j; [(30) g = 1 indien (NSGj - SGj) lager is dan 0,2 in absolute waarde; = 1,5 indien (NSGj - SGj) hoger of gelijk is aan 0,2 en lager dan 0,3 in absolute waarde; = 1,75 indien (NSGj - SGj) hoger of gelijk is aan 0,3 in absolute waarde SVj = substitutie verblijfsduur voor verstrekking j. (Een lijst met deze nationale waarden wordt in bijlage a toegevoegd.); g is steeds gelijk aan 0,5 voor de RlZIV-pseudonomenclatuur code 761353 en 761390(Chemotherapie, zie punt 3.2.) en voor de medische verstrekkingen 473211, 473174, 473196, 473454 en 473432. 3.2. Chemotherapie.

Voor de toepassing van punt 3.1 wordt het aantal verstrekkingen chemotherapie in dag en klassieke hospitalisatie als volgt bepaald : N_amb = aantal verstrekkingen in daghospitalisatie; = aantal verstrekkingen met RlZIV-pseudonomenclatuur code 761353 of 761390;

N_hosp = aantal verstrekkingen in klassieke hospitalisatie; = aantal verblijven in DRG 410 (All Patients Diagnosis Related Groups, Definition Manual, Version 10.0) "Chemotherapie" met minder dan 5 te factureren ligdagen, vermeerderd met het aantal medische verblijven met als nevendiagnose chemotherapie (ICD-9-CM code V58.1) met minder dan 5 te factureren ligdagen. 4. DE TOTALE TLDit. De totale TLDit voor ziekenhuis i is de som van de TLDifinaal voor de klassieke hospitalisatie en de TLDid die de daghospitalisatie in rekening brengt.

TLDit = TLDifinaal(uit punt 2.8.) + TLDid (uit punt 3.1.) 5. BEREKENEN VAN HET TEVEEL AAN LIGDAGEN REKENING HOUDEND MET EEN FRANCHISE (TLDie). a) Indien de TLDij zoals berekend in punt 4., in absolute waarde minder bedraagt dan een jaarlijks vast te stellen percentage (f %), en dit voor de laatste maal in 1997, van het totaal aantal genormaliseerde ligdagen, dan wordt met dit teveel of te weinig aan ligdagen geen rekening gehouden.

Het totaal aantal genormaliseerde ligdagen, hierna N_GLDi genoemd, wordt op de volgende manier berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarbij GNLZi = gemiddelde genormaliseerde ligduur voor ziekenhuis i (zie punt 2.4.6.);

N_totaali = het totaal aantal verblijven zoals bedoeld in punt 2.2.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld verstrekkingen (inclusief chemotherapie) (zie punt 3);

N_ambij = aantal verstrekkingen j in daghospitalisatie;

DSRj = substitutie verblijfsduur voor verstrekking j.

TLDid = TLD berekend op de daghospitalisatie (zie punt 3). b) Indien de TLDj, zoals berekend in punt 4.in absolute waarde meer bedraagt dan het percentage (f %) (zoals bedoeld in punt 5.a) dan wordt de TLDit verminderd met een waarde gelijk aan f % van het totaal aantal genormaliseerde ligdagen.

TLDie = TLDit - (f % * N_GLDi) Waarbij TLDit = TLD zoals berekend in punt 4.

TLDie = teveel aan ligdagen (kan ook een negatief getal zijn) rekening houdend met een franchise;

Indien TLDie positief is zal dit verder aangeduid worden als PAL (positief aantal ligdagen). Indien TLDie negatief is, wordt deze waarde NAL (negatief aantal ligdagen) genoemd.

Bijlage A Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

^