gepubliceerd op 09 november 2004
Decreet betreffende de taaloverdracht en gebruik van de talen in het onderwijs
19 APRIL 2004. - Decreet betreffende de taaloverdracht en gebruik van de talen in het onderwijs (1)
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en wij, de Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN EN TOEPASSINGSGEBIED Toepassingsgebied
Artikel 1.Voorliggend decreet is van toepassing op de scholen, centra voor onderwijs met beperkt leerplan en internaten van het gewoon en buitengewoon onderwijs alsmede op de psycho-medisch-sociale centra die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd of erkend worden.
Hoedanigheden, woonplaats en gewone verblijfplaats
Art. 2.In voorliggend decreet gelden de hoedanigheden voor beide geslachten.
De leerling doet zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats in een gemeente, zoals bedoeld in voorliggend decreet, gelden door te bewijzen dat hij ingeschreven is in de vreemdelingenregister, in de wachtregister of in de bevolkingsregister van de betrokken gemeente.
TITEL II. - OPRICHTING VAN BASISSCHOOLAFDELINGEN WAAR HET DUITS NIET DE ONDERWIJSTAAL IS Oprichting van basisschoolafdelingen waar het Duits niet de onderwijstaal is
Art. 3.§ 1 - In afwijking van artikel 4, § 1, is elke gemeente verplicht tot de oprichting van afdelingen voor kleuter- of lager onderwijs die aangesloten zijn bij een basisschool en waar het Frans of het Nederlands de onderwijstaal is, indien volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de personen belast met de opvoeding van ten minste 15 leerlingen van het kleuteronderwijs of van ten minste 30 leerlingen van het lager onderwijs dienen een dienovereenkomstig verzoek in waarin zij op eer en geweten verklaren dat het Frans of het Nederlands hun moedertaal is;2° de leerlingen hebben hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in de betrokken gemeente en vinden in het Duitse taalgebied, in een afstand van vier kilometers, geen onderwijs dat in hun taal verstrekt wordt. § 2 - Andere inrichtende machten mogen onder de in § 1 vastgelegde voorwaarden een afdeling voor kleuter- of lager onderwijs oprichten. § 3 - Artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs is van toepassing op de lagere scholen of afdelingen lager onderwijs bedoeld in de §§ 1 en 2.
TITEL III. - ONDERWIJSTAAL EN VREEMDE TALEN Bepaling van de onderwijstaal
Art. 4.§ 1 - Het Duits is de onderwijstaal. Onder de in § 2 vermelde voorwaarden mogen activiteiten en cursussen in een andere taal gevoerd resp. verstrekt worden. § 2 - In het kleuteronderwijs worden met toepassing van § 1 activiteiten in de eerste vreemde taal gevoerd binnen de perken bepaald in artikel 6, § 1.
In het gewoon lager onderwijs mogen met toepassing van § 1 andere activiteiten dan de cursus « eerste vreemde taal » in deze taal gevoerd worden in de vakken « psychomotorische activiteiten », « lichamelijke opvoeding », « kunstopvoeding » en « handenarbeid ».
In het gewoon secundair onderwijs mogen met toepassing van § 1 andere cursussen dan de cursus « Frans » in deze taal verstrekt worden binnen de perken bepaald in artikel 6, § 3, lid 5. De cursussen « moderne talen » worden ervan uitgesloten.
De mogelijkheid waarin de leden 1 tot 3 voorzien, t.w. de mogelijkheid om cursussen in de eerste vreemde taal te verstrekken, kan niet ertoe leiden dat personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld.
Bepaling van de vreemde talen
Art. 5.§ 1 - In het basisonderwijs is het Frans de eerste en enige vreemde taal.
In afwijking van lid 1 is het Duits de eerste vreemde taal in de Franstalige of Nederlandstalige basisscholen of basisschoolafdelingen.
In de kleuterafdelingen worden de activiteiten in een vreemde taal uitsluitend in de eerste vreemde taal gevoerd. § 2 - In het secundair onderwijs is het Frans de eerste vreemde taal.
Naargelang de onderwijsvorm en de graad mogen in het gewoon secundair onderwijs andere vreemde talen onderricht worden, bepaald door de inrichtende macht in het kader van het leerplan. § 3 - In het hoger onderwijs is het Frans de eerste vreemde taal.
Naargelang het type van onderwijs mogen andere vreemde talen onderricht worden, bepaald door de inrichtende macht in het kader van het leerplan. § 4 - In de voortgezette schoolopleiding mogen verschillende taalcursussen verstrekt worden, bepaald door de inrichtende macht in het kader van het leerplan.
Omvang van de cursussen
Art. 6.§ 1 - In het kleuteronderwijs bepaalt de inrichtende macht, binnen het activiteitenprogramma, de tijdomvang voor de activiteiten die in een vreemde taal gevoerd worden; deze tijdomvang zal ten minste 50 en ten hoogste 200 minuten per week vertegenwoordigen, en de activiteiten zullen elke dag gevoerd worden.
In afwijking van het eerste lid zijn de inrichtende machten van de buitengewone scholen er niet toe verplicht, in buitengewone en gerechtvaardigde gevallen van pedagogische orde, activiteiten in vreemde talen te laten voeren. § 2 - In het lager onderwijs beloopt het onderricht van de onderwijstaal ten minste 5 lestijden per week.
In afwijking van het eerste lid mogen de inrichtende machten van de buitengewone scholen minder lestijden laten verstrekken.
De cursus « eerste vreemde taal » beloopt per week twee tot drie lestijden in de eerste graad, drie tot vier in de tweede graad en vijf in de derde graad.
In afwijking van het derde lid zijn de inrichtende machten van de buitengewone scholen er niet toe verplicht, de cursus « eerste vreemde taal » te laten verstrekken. Wordt zo'n cursus georganiseerd, dan mogen ze afwijken van het in het derde lid bepaald aantal lestijden, waarbij de respectievelijke maxima niet mogen worden overschreden. § 3 - In het secundair onderwijs bepaalt de inrichtende macht in het kader van het leerplan het aantal lestijden voor de cursus « Duits » met inachtneming van de volgende minima : 1° algemeen onderwijs : 4 lestijden per week;2° technisch en beroepsonderwijs : 3 lestijden per week. In afwijking van het eerste lid mogen de inrichtende machten van de buitengewone scholen minder lestijden laten verstrekken.
In het kader van het leerplan bepaalt de inrichtende macht het aantal lestijden voor de vreemde talen, met inachtneming van de volgende minima, wat het Frans betreft : 1° algemeen onderwijs : 4 lestijden per week;2° technisch en beroepsonderwijs : 2 lestijden per week. In afwijking van het derde lid zijn de inrichtende machten van de buitengewone scholen er niet toe verplicht, de cursus « eerste vreemde taal » te laten verstrekken. Wordt zo'n cursus georganiseerd, dan mogen ze afwijken van het in het derde lid bepaald aantal lestijden, waarbij de respectievelijke maxima niet mogen worden overschreden.
In het gewoon secundair onderwijs mag ten hoogste 50 % van de vakcursussen in het Frans verstrekt worden. Een uitzondering geldt voor de eerste graad van het secundair onderwijs waar het percentage tot 65 % mag worden gebracht op voorwaarde dat, in de betrokken scholen, het onderricht in deze graad zodanig wordt georganiseerd dat een leerling tussen dit onderricht en een onderricht mag kiezen waar het aandeel van de vakcursussen verstrekt in het Frans 50 % niet overschrijdt.
Onder « vakcursussen » in de zin van voorliggend decreet verstaat men alle vakken met uitzondering van de moderne talen.
In het kader van het leerplan bepaalt de inrichtende macht het aantal lestijden en de vakken die in het Frans verstrekt worden. De cursus « godsdienst » mag in het Frans verstrekt worden met de toestemming van de voor de betrokken eredienst bevoegde overheid. § 4 - Wat de « lestijden » bedoeld in de §§ 2 en 3 betreft, moet de definitie worden verstaan die vastgelegd is in artikel 4, 25°, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.
TITEL IV. - TOELATING VAN DE LEERLINGEN IN DE GEWONE EN BUITENGEWONE BASISSCHOLEN Gewoon en buitengewoon basisonderwijs - Leerlingen afkomstig uit de Duitstalige Gemeenschap
Art. 7.Behoudens de inschrijvingsvoorwaarden vastgelegd in andere toepasselijke regelingen zijn de personen belast met de opvoeding van de kinderen die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in de Duitstalige Gemeenschap hebben, ertoe gemachtigd deze kinderen in een Duitstalige, Franstalige of Nederlandstalige basisschool of basisschoolafdeling in te schrijven.
Gewoon en buitengewoon basisonderwijs - Leerlingen die niet uit de Duitstalige Gemeenschap afkomstig zijn
Art. 8.§ 1 - Behoudens de inschrijvingsvoorwaarden vastgelegd in andere toepasselijke regelingen zijn de personen belast met de opvoeding van de kinderen die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats niet in de Duitstalige Gemeenschap hebben, ertoe gemachtigd deze kinderen in een Duitstalige basisschool of basisschoolafdeling in te schrijven. § 2 - Behoudens de inschrijvingsvoorwaarden vastgelegd in andere toepasselijke regelingen, zijn de personen belast met de opvoeding van de kinderen die hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats niet in de Duitstalige Gemeenschap hebben, ertoe gemachtigd deze kinderen in een Franstalige of Nederlandstalige basisschool of basisschoolafdeling in te schrijven, voorzover de kinderen de volgende voorwaarden vervullen : 1° het kind heeft, in de loop van het voorafgaande schooljaar, een Franstalige of Nederlandstalige basisschool bezocht;dit geldt niet voor de leerlingen die in het eerste studiejaar van het kleuter- of lager onderwijs ingeschreven worden; 2° één der volgende gevallen doet zich voor : a) de school of afdeling waarin hij wenst zich in te schrijven is de dichtsbijgelegen waar een onderwijs verstrekt in deze taal georganiseerd of gesubsidieerd wordt;b) ten minste één der personen belast met de opvoeding van het kind heeft een vaste betrekking in de Duitstalige Gemeenschap;c) ten minste één broer of zus bezoekt al de betrokken basisschool op het moment van de inschrijving. In bijzonder gerechtvaardigde gevallen en in afwijking van het eerste lid kan de Regering een leerling die de voorwaarden niet vervult ertoe machtigen een Franstalige of Nederlandstalige basisschool of basisschoolafdeling te bezoeken.
TITEL V. - UITREIKING VAN STUDIEGETUIGSCHRIFTEN Studiegetuigschriften
Art. 9.Met uitzondering van het bewijs van basisonderwijs, dat in de onderwijstaal opgesteld wordt, worden alle studiegetuigschriften in het Duits opgesteld.
TITEL VI. - TAALVEREISTEN OPGELEGD AAN HET PERSONEEL Ondertitel I. - SELECTIE- EN BEVORDERINGSAMBTEN Voorwaarde
Art. 10.Alle selectie- en bevorderingsambten worden bekleed door personeelsleden die een grondige kennis van het Duits en van het Frans hebben.
Ondertitel II. - WERVINGSAMBTEN VOOR HET BESTUURS- EN ONDERWIJZEND PERSONEEL HOOFDSTUK 1. - Gewoon en buitengewoon basisonderwijs Onderwijstaal
Art. 11.Met uitzondering van de cursus « eerste vreemde taal » worden de cursussen verstrekt door leerkrachten die een grondige kennis van de onderwijstaal hebben.
Eerste vreemde taal
Art. 12.In het kleuteronderwijs worden de activiteiten gevoerd in een vreemde taal door kleuteronderwijzers verstrekt die een voldoende kennis van die taal en van de onderwijstaal hebben.
In het lager onderwijs worden de cursussen « eerste vreemde taal » door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van die taal en een voldoende kennis van de onderwijstaal hebben.
Worden in het gewoon lager onderwijs psychomotorische, sport-, kunst- of handactiviteiten in de eerste vreemde taal gevoerd, dan zullen de leerkrachten een grondige kennis van die taal en van de onderwijstaal hebben. HOOFDSTUK 2. - Gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Cursus « Duits »
Art. 13.De cursus « Duits » wordt door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Duits hebben.
Cursus « Frans »
Art. 14.De cursus « Frans » wordt door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Frans en een voldoende kennis van het Duits hebben.
Andere moderne talen
Art. 15.Het onderricht in andere moderne talen dan degene bedoeld in de artikelen 13 en 14 wordt door leerkrachten verstrekt die een voldoende kennis van het Duits hebben.
Vakcursussen in het Duits
Art. 16.De vakcursussen in het Duits worden door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Duits hebben.
Vakcursussen in het Frans
Art. 17.De vakcursussen in het Frans worden door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Frans en van het Duits hebben. HOOFDSTUK 3. - Hoger onderwijs Cursus « Duits »
Art. 18.De cursus « Duits » wordt door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Duits hebben.
Cursus « Frans »
Art. 19.De cursus « Frans » wordt door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Frans hebben.
Vakcursussen
Art. 20.De vakcursussen worden door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Duits hebben. HOOFDSTUK 4. - Voortgezette schoolopleiding Taalcursussen
Art. 21.De cursussen worden door leerkrachten verstrekt die een voldoende kennis van het Duits hebben.
In afwijking van het eerste lid wordt de cursus « Duits » door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Duits hebben.
Andere cursussen dan taalcursussen
Art. 22.Deze cursussen worden door leerkrachten verstrekt die een grondige kennis van het Duits hebben.
Ondertitel III. - WERVINGSAMBTEN VOOR HET ADMINISTRATIEF, OPVOEDEND EN PARAMEDISCH PERSONEEL Voorwaarde
Art. 23.Het personeel heeft een grondige kennis van het Duits.
In een Franstalige of Nederlandstalige basisschool of basisschoolafdeling zal de inrichtende macht ervoor zorgen dat de leerlingen in de betrokken taal begeleid worden.
Ondertitel IV. - WERVINGSAMBTEN VOOR HET TECHNISCH PERSONEEL VAN DE PSYCHO-MEDISCH-SOCIALE CENTRA Voorwaarde
Art. 24.Het personeel heeft een grondige kennis van het Duits.
Begeleidt het psycho-medisch-sociaal centrum een Franstalige of Nederlandstalige basisschool of basisschoolafdeling, dan zal de inrichtende macht van het centrum ervoor zorgen dat de leerlingen in de betrokken taal begeleid worden.
Ondertitel V. - GEBREK AAN PERSONEEL MET DE VEREISTE TAALKENNIS Afwijkingen
Art. 25.§ 1 - Indien het bewezen wordt dat een inrichtende macht moeilijkheden heeft om personen aan te werven die de bij voorliggend decreet vastgelegde voorwaarden vervullen, kan de Regering haar toelaten personen aan te werven die ze niet vervullen. § 2 - Om de in § 1 vermelde afwijking te kunnen genieten, laat de inrichtende macht in de geschreven pers een werkaanbieding verschijnen, deelt de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap schriftelijk mede dat in een betrekking moet worden voorzien et verwittigt het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap ervan dat geen personeelslid dat alle voorwaarden vervult om tijdelijk aangewezen of aangesteld te worden, zijn kandidatuur heeft ingediend om deze betrekking als hoofdambt te bekleden. § 3 - Een afwijking wordt voor elk betrokken personeelslid persoonlijk toegestaan, geldt ten hoogste voor één schooljaar en is hernieuwbaar.
Ondertitel VI. - BEWIJS VAN DE TAALKENNIS Taalkennis
Art. 26.§ 1 - De grondige kennis van een taal wordt bewezen door : 1° het getuigschrift van hoger secundair onderwijs met volledig leerplan, een getuigschrift van hoger onderwijs van het korte of lange type met volledig leerplan of een universitair diploma behaald in deze taal;2° één van de onder 1° bedoelde bekwaamheidsbewijzen, behaald in deze taal vóór een buitenschoolse jury;3° een bekwaamheidsbewijs gelijkgesteld met één der in 1° en 2° bedoelde bekwaamheidsbewijzen of een erkend bekwaamheidsbewijs, behaald in deze taal;4° het diploma uitgereikt door de examencommissie bedoeld in titel VII en waaruit blijkt dat het personeelslid een grondige kennis van deze taal heeft. § 2 - De voldoende kennis van een taal wordt bewezen door de diploma's, getuigschriften en andere bekwaamheidsbewijzen opgesomd in § 1 alsmede door : 1° het getuigschrift van lager secundair onderwijs met volledig leerplan behaald in deze taal;2° het getuigschrift van hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan behaald in de afdeling « moderne talen » of « secretariaat-talen », het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs behaald in de afdeling « moderne talen », het diploma van licentiaat in Germaanse of Romaanse talen of het diploma van licentiaat vertaler/tolk, indien de opleiding deze taal betreft;3° één van de onder 1° en 2° bedoelde getuigschriften, behaald in deze taal vóór een buitenschoolse jury;4° een bekwaamheidsbewijs gelijkgesteld met één der in 1° à 3° bedoelde bekwaamheidsbewijzen of een erkend bekwaamheidsbewijs, behaald in deze taal;5° het diploma uitgereikt door de examencommissie bedoeld in titel VII en waaruit blijkt dat het personeelslid een voldoende kennis van deze taal heeft. TITEL VII. - JURY'S VOOR TAALEXAMENS Ondertitel I. - DOEL, SAMENSTELLING EN WERKING Doel en oprichting
Art. 27.Buitenschoolse jury's worden opgericht die met toepassing van voorliggend decreet onderzoeken of de personeelsleden een grondige of voldoende kennis van het Duits, het Frans of het Nederlands hebben.
Er wordt één jury voor elke in het eerste lid vermelde taal opgericht.
Samenstelling
Art. 28.§ 1 - Elke jury is samengesteld uit : 1° één voorzitter en één plaatsvervangende voorzitter;2° vier examinators en vier plaatsvervangende examinators;3° één secretaris en één plaatsvervangende secretaris. De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter aan onder de beambten van niveau 1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of de adviserende inspecteurs die in dienstactiviteit of op rust zijn.
De Regering wijst de examinators en plaatsvervangende examinators aan onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair en hoger onderwijs en van de voortgezette schoolopleiding die in dienstactiviteit of op rust zijn.
De Regering wijst de secretaris en de plaatsvervangende secretaris aan onder de personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
De Regering kan onverenigbaarheden vastleggen. § 2 - De voorzitter zorgt voor het goede verloop van de examens en leidt de beraadslagingen. Bij afwezigheid wordt de voorzitter door zijn plaatsvervanger of de oudste van de aanwezige examinators vervangen.
Bij afwezigheid van een examinator wordt hij door een plaatsvervangende examinator vervangen.
Bij afwezigheid van de secretaris wordt deze door één van de plaatsvervangende secretarissen of door een examinator vervangen.
Stemrecht
Art. 29.Zijn stemgerechtigd de voorzitter of zijn plaatsvervanger en de examinators of plaatsvervangende examinators.
Duur van het mandaat
Art. 30.Alle mandaten duren vier jaar en zijn hernieuwbaar.
Vergoeding
Art. 31.De werkingskosten van de jury's vallen ten laste van de begroting van de Duitstalige Gemeenschap.
Onder de door de Regering vastgelegde voorwaarden worden een kilometervergoeding en een presentiegeld aan de juryleden toegekend.
Werking
Art. 32.De Regering bepaalt de werkingsregels van de jury's.
Ondertitel II. - INSCHRIJVING EN TOELATING TOT HET EXAMEN Toelatingsvoorwaarde
Art. 33.De personen die ten minste 18 jaar oud zijn mogen het examen vóór de in artikel 26 bedoelde jury's afleggen.
Inschrijvingsprocedure
Art. 34.De Regering legt de inschrijvingsprocedure vast en bepaalt de documenten die bij het inschrijvingsformulier moeten worden gevoegd.
Inschrijvingsgeld
Art. 35.Er wordt geen inschrijvingsgeld vereist.
Ondertitel III. - ORGANISATIE EN INHOUD VAN HET EXAMEN Examenzittijden
Art. 36.Er is één examenzittijd per jaar waarvan de Regering het moment bepaalt.
Grondige kennis van een taal - vaardigheden en inhoud van het examen
Art. 37.§ 1 - Het examen over de grondige kennis van een taal omvat een schriftelijk en een mondeling examengedeelte. § 2 - Het schriftelijk examengedeelte omvat een verhandeling van ten hoogste twee bladzijden over een huidig pedagogisch thema en vindt met gesloten deuren plaats.
De kandidaten leggen het examengedeelte tegelijk af. In gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen kan de voorzitter van deze regel afwijken.
Het mondeling examengedeelte omvat een onderhoud over een actueel pedagogisch thema en is openbaar. Op verzoek van de kandidaat kan dit examengedeelte met gesloten deuren plaatsvinden. § 3 - Het examen wordt als geslaagd beschouwd als de kandidaat op voldoende wijze volgende vaardigheden beheerst : 1° hij hanteert een pertinente eenduidige woordenschat alsmede een aangepaste stijl (zowel schriftelijk als mondelings) : 2° hij gebruikt op correcte wijze de taalhulpmiddelen (zowel schriftelijk als mondelings);3° hij is in staat om een tekst weer te geven;4° hij kan complexe teksten analyseren, uitleggen en voorstellen;5° hij kan een tekst, de gedachten en informaties ervan samenvatten en coherent weergeven zonder zijn eigen opinie uit te spreken;6° hij kan zijn eigen gedachtenpunten uitleggen en verdedigen;7° hij kan argumenten, theses en voorbeelden op verstandbare wijze organiseren en taalkundig met elkaar verbinden. Voldoende kennis van een taal - vaardigheden en inhoud van het examen
Art. 38.§ 1 - Het examen over de voldoende kennis van een taal omvat een schriftelijk en een mondeling examengedeelte. § 2 - Het schriftelijk examengedeelte omvat een verhandeling van ten hoogste twee bladzijden over een actueel pedagogisch thema en vindt met gesloten deuren plaats.
De kandidaten leggen het examengedeelte tegelijk af. In gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen kan de voorzitter van deze regel afwijken.
Het mondeling examengedeelte omvat een onderhoud over een actueel pedagogisch thema en is openbaar. Op verzoek van de kandidaat kan dit examengedeelte met gesloten deuren plaatsvinden. § 3 - Het examen wordt als geslaagd beschouwd als de kandidaat op voldoende wijze volgende vaardigheden beheerst : 1° hij gebruikt correcte formuleringen;2° hij heeft aandacht voor het spreekdoel, voor zijn gesprekspartner en voor de omstandigheden en past zijn mededelingen dienovereenkomstig aan;3° hij gebruikt aangepaste hulpmiddelen die duidelijkheid brengen in wat hij uitdrukt;4° hij is in staat de « hoge taal » zodanig te spreken dat een gesprekspartner hem zonder moeilijkheden kan verstaan;5° hij drukt zijn mededeling zodanig uit dat deze ook duidelijk en ondubbelzinnig wordt verstaan, wat de betrekkingen inzake tijd, ruimte, causaliteit, gevolgen en manier betreft. Fraude en ordestoring bij de examenprocedure
Art. 39.In geval van fraude bij de inschrijving wordt de kandidaat onmiddellijk van de deelname aan de betrokken zittijd uitgesloten. Het examen wordt als niet geslaagd beschouwd.
In geval van ernstige storing bij de examenprocedure alsmede in geval van fraude tijdens het examen wordt de kandidaat onmiddellijk van de deelname aan de betrokken zittijd uitgesloten. Het examen wordt als niet geslaagd beschouwd.
Het examenprogramma en het examenreglement worden elke geïnteresseerde gezonden die erom verzoekt. Zij worden alle kandidaten bij de inschrijving overhandigd.
Ondertitel IV. - BERAADSLAGING, VRIJSTELLING VAN EXAMEN EN BEKENDMAKING VAN DE RESULTATEN Beraadslaging
Art. 40.§ 1 - De jury kan rechtsgeldig beraadslagen als ten minste de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn. § 2 - Alle beraadslagingen in het kader van de evaluatie van het examen gebeuren met gesloten deuren. § 3 - De jury evalueert de examengedeelten. In voorkomend geval wordt over het resultaat van de evaluatie gestemd. De beslissing wordt met de meerderheid van de stemmen genomen, waarbij de voorzitter aan de stemming niet deelneemt.
De onthoudingen zijn niet toegelaten.
Bij staking van stemmen neemt de voorzitter de beslissing, in afwijking van het eerste lid.
Vrijstelling van examen
Art. 41.Er wordt geen vrijstelling toegekend.
Proces-verbalen en bekendmaking van de resultaten
Art. 42.Het resultaat van de beraadslaging wordt schriftelijk vastgesteld en in openbare zitting bekendgemaakt.
De kandidaten die voor het examen slagen behalen een diploma waarvan het model door de Regering wordt bepaald.
Ondertitel V. - BEROEPSMOGELIJKHEDEN EN INZAGERECHT IN HET DOSSIER Inzagerecht in het dossier
Art. 43.Op hun verzoek mogen de kandidaten onmiddellijk de examendocumenten inzien die hen betreffen. Het verzoek moet binnen de tien dagen na de openbare bekendmaking van de resultaten schriftelijk bij de secretaris ingediend worden.
Beroepsmogelijkheden
Art. 44.§ 1 - De kandidaat mag een beroep tegen de beslissing van de jury indienen. § 2 - De kandidaat die de beslissing van de jury wenst te betwisten, dient een beroep in binnen de veertien dagen van de openbare bekendmaking van de resultaten. Het beroep moet met redenen omkleed zijn en schriftelijk ingediend worden. De verzoeker mag elk document ter beschikking van de raad van beroep stellen dat ertoe kan bijdragen de zaak beter te begrijpen. De documenten bevatten geen stuk betreffende beslissingen omtrent andere kandidaten.
Het beroep wordt per aangetekende brief bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap ingediend dat de raad van beroep onmiddellijk bijeenroept. Het Ministerie betekent een afschrift van het beroep aan de voorzitter van de jury. De voorzitter heeft het recht de raad van beroep een met redenen omkleed advies of documenten te laten toekomen die ertoe kunnen bijdragen de zaak beter te begrijpen.
De raad van beroep kan de jury erom verzoeken hem alle nuttige documenten te zenden. Hij kan personen horen en deskundigen raadplegen. De voorzitter van de jury heeft het recht gehoord te worden.
De raad van beroep onderzoekt de beslissing van de jury. Hij bekrachtigt de beslissing of neemt een nieuwe beslissing. Tegen de beslissing van de raad van beroep kan geen beroep ingediend worden.
Bij ernstig vormgebrek kan de raad van beroep bevelen dat de jury binnen de kortst mogelijke termijn het examen opnieuw afneemt.
Oprichting, samenstelling en werking van de raad van beroep
Art. 45.§ 1 - Voor elke in 27, eerste lid, vermelde taal wordt er één raad van beroep opgericht. § 2 - Elke raad van beroep is samengesteld uit : 1° één voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter;2° twee leden en twee plaatsvervangende examinators;3° één secretaris en één plaatsvervangende secretaris. De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter aan onder de beambten van niveau 1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of de adviserende inspecteurs die in dienstactiviteit of op rust zijn.
De Regering wijst de twee andere leden en hun plaatsvervangers aan onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair en hoger onderwijs en van de voortgezette schoolopleiding die in dienstactiviteit of op rust zijn.
De Regering wijst de secretaris en de plaatsvervangende secretaris aan onder de personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
De Regering kan onverenigbaarheden vastleggen. § 3 - Bij afwezigheid wordt de voorzitter door zijn plaatsvervanger vervangen.
Bij afwezigheid van een secretaris wordt deze door de plaatsvervangende secretaris of door een ander lid vervangen. § 4 - Alle leden behalve de secretaris resp. zijn plaatsvervanger zijn stemgerechtigd. § 5 - Alle mandaten duren vier jaar en zijn hernieuwbaar. § 6 - De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de begroting van de Duitstalige Gemeenschap.
Onder de door de Regering vastgelegde voorwaarden worden een kilometervergoeding en een presentiegeld aan de leden van de raad van beroep toegekend. § 7 - De Regering bepaalt de werkingsregels van de raad van beroep. § 8 - De raad van beroep kan rechtsgeldig beraadslagen als ten minste de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn.
De raad van beroep zetelt met gesloten deuren.
De raad van beroep onderzoekt het beroep. Desgevallend vindt een stemming plaats. De beslissing wordt met de meerderheid der stemmen genomen; de voorzitter neemt niet deel aan de stemming.
De onthoudingen zijn niet toegelaten.
Bij staking van stemmen neemt de voorzitter de beslissing, in afwijking van het derde lid. § 9 - Het resultaat van de beraadslaging wordt schriftelijk vastgesteld en aan de eiser per aangetekende brief betekend.
TITEL VIII. - SCHOOLPROJECT EN EVALUATIE Schoolproject
Art. 46.In het schoolproject, zoals gedefinieerd in het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, stelt elke school haar concept nauwelijks voor met het oog op de verbetering van taalvaardigheden en taaloverdracht.
Interne evaluatie
Art. 47.In het kader van de interne evaluatie, zoals gedefinieerd in het bovenvermeld decreet, onderzoekt de school jaarlijks of zij haar concept met het oog op de verbetering van taalvaardigheden en taaloverdracht al dan niet heeft verwezenlijkt en zo ja in welke mate.
Op deze basis bepaalt ze de doeleinden en de maatregelen voor het volgend jaar.
Deze evaluatie vindt elk jaar plaats en wordt schriftelijk vastgesteld.
Externe evaluatie
Art. 48.In het kader van de externe evaluatie, zoals gedefinieerd in het bovenvermeld decreet, wordt onderzocht in welke mate de scholen rekening houden met de bepalingen van voorliggend decreet, welke inspanningen zij geleverd hebben om personeel aan te werven dat de vereiste taalkundige kennis heeft en/of om hun personeel een ad-hoc voortgezette opleiding aan te bieden. Bovendien worden de concepten en methodes onderzocht die zij intern hebben ontwikkeld om de taalvaardigheden te verbeteren en de taaloverdracht te optimaliseren.
De Regering of de werkgroep belast met de evaluatie legt daaromtrent aan de inrichtende machten en de scholen voorstellen voor met het oog op de schoolontwikkeling.
TITEL IX. - SANCTIES Terugbetaling van de werkingstoelagen
Art. 49.Bij niet-naleving van de bepalingen van voorliggend decreet en van de uitvoeringsbesluiten ervan moet de inrichtende macht van een school of van een psycho-medisch-sociaal centrum reeds uitbetaalde werkingstoelagen terugbetalen.
De terugbetaling mag 20 % van de werkingstoelagen niet overschrijden die de school, het centrum voor onderwijs met beperkt leerplan, het internaat of het psycho-medisch-sociaal centrum waar de overtreding werd vastgesteld voor het vorige schooljaar heeft gekregen.
De Regering bepaalt de nadere regels betreffende de vaststelling van de overtredingen en de toepassing van de sanctie. Deze procedure bepaalt voldoende beroepsmogelijkheden.
TITEL X. - OPHEFFINGS-, WIJZIGINGS- EN OVERGANGSBEPALINGEN Opheffingsbepalingen
Art. 50.Worden opgeheven : 1° de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs;2° het koninklijk besluit van 30 november 1966 houdende het statuut van de taalinspectie inzake onderwijs;3° het koninklijk besluit van 30 november 1966 houdende werking van de taalinspectie inzake onderwijs;4° het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van de taalexamens;5° het ministerieel besluit van 31 augustus 1972 betreffende de organisatie van de taalexamens, handelend over de kennis van de Duitse taal. Wijzigingsbepaling
Art. 51.In artikel 33, § 1, lid 1, gewijzigd bij het decreet van 23 oktober 2000, en in artikel 34, §1, lid 2, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs wordt de passus « Onverminderd artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs » vervangen door « Onverminderd artikel 3 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs ».
Overgangsbepaling ten gunste van het personeel
Art. 52.Inzake vaste benoeming is de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs van toepassing op de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die vóór de inwerkingtreding van voorliggend decreet tot de stage toegelaten werden, wat de vereiste taalkennis betreft.
De personeelsleden die vóór het einde van het schooljaar 2006-2007 het bewijs hebben geleverd van de krachtens de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs vereiste taalkennis, mogen tot de stage toegelaten of in vast verband benoemd worden.
De wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs is van toepassing op de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van voorliggend decreet tot de stage toegelaten of in vastverband benoemd of definitief aangesteld werden, wat de uitoefening van het ambt betreft.
TITEL XI. - INWERKINGTREDING Inwerkingtreding
Art. 53.Voorliggend decreet treedt in werking op 1 september 2004, met uitzondering van artikel 6, § 3, waarvan de leden 5 en 7 geleidelijk als volgt in werking treden : 1° voor het eerste studiejaar op 1 september 2004;2° voor het tweede studiejaar op 1 september 2005;3° voor het derde studiejaar op 1 september 2006;4° voor het vierde studiejaar op 1 september 2007;5° voor het vijfde studiejaar op 1 september 2008;6° voor het zesde studiejaar op 1 september 2009;7° voor het zevende studiejaar op 1 september 2010. Door de Raad van de Duitstalige Gemeenschap aangenomen Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Gegeven te Eupen, 19 april 2004.
K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport B. GENTGES Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme H. NIESSEN Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden _______ Nota (1) Zitting 2003-2004 Bescheiden van de Raad :146 (2003-2004) nr.1 Ontwerp van decreet 146 (2003-2004) nrs. 2-11 Voorstellen tot wijziging 146 (2003-2004) nr. 12 Verslag 146 (2003-2004) nrs. 13-15 Voorstellen tot wijziging betreffende de tekst aangenomen door de commissie Integraal verslag : Bespreking en aanneming. - Zitting van 19 april 2004.