Etaamb.openjustice.be
Decreet van 23 maart 2009
gepubliceerd op 14 mei 2009

Decreet betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2009202013
pub.
14/05/2009
prom.
23/03/2009
ELI
eli/decreet/2009/03/23/2009202013/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 MAART 2009. - Decreet betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft het volgende goedgekeurd en wij, Regering, bekrachtigen het : TITEL I. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1.Toepassingsgebied Voorliggend decreet is van toepassing op de onderwijsinstellingen uit het deeltijdse kunstonderwijs die door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd worden.

Het deeltijdse kunstonderwijs kan slechts worden aangeboden in onderwijsinstellingen die uitsluitend deze onderwijsvorm organiseren.

Art. 2.Persoonsbenamingen De persoonsbenamingen die in het voorliggende decreet voorkomen, gelden voor beide geslachten.

Art. 3.Definiti es Voor de toepassing van voorliggend decreet dient te worden verstaan onder : 1. opleidingsproject : aanvullend opleidingsprogramma dat de kunstacademie aanbiedt en na afloop waarvan een attest wordt uitgereikt;2. vakgroep : organisatorisch en inhoudend samenhangend deel van het deeltijdse kunstonderwijs;3. kerncompetenties : essentiële doelstellingen binnen het onderwijsvak of binnen de vakgroep die het uitgangspunt voor het formuleren van eindtermen vormen;4. competenties : vaardigheid om efficiënt te handelen met betrekking tot een groep van aanverwante situaties;om die situaties tot een goed einde te brengen, heeft men enerzijds nood aan de nodige kennis en anderzijds aan de vaardigheid om die kennis met het oog op het erkennen en oplossen van werkelijke problemen op het juiste tijdstip op doordachte wijze in concrete handelingen om te zetten; de competenties kunnen zowel op een vak betrekking hebben als de grenzen van een vak overstijgen; 5. eindtermen : de resultaten die de leerlingen door het leerproces op een bepaald tijdstip moeten hebben bereikt om te kunnen garanderen dat ze hun studie met succes kunnen voortzetten;deze gelden als minimumeisen waaraan elke leerling moet voldoen; 6. kunstacademie : onderwijsinstelling van het deeltijdse kunstonderwijs;7. examenvrijstelling : bevrijding van de leerling van de verplichting om aan één of meerdere examens deel te nemen;8. kaderplannen : bindende programma's die de vereisten vastleggen die aan het onderwijzen en leren in de school gesteld worden;deze omvatten onder andere kerncompetenties, eindtermen en verwijzingen naar de eindtermen; deze laatste beschrijven de tussentijdse doelen voor de verschillende graden, die belangrijke etappes in de ontwikkeling van de competenties vormen; 9. studieprogramma : wekelijks uurrooster en lesplannen per vak, studierichting of vakgroep;10. studierichting : individueel vak of meerdere vakken die inhoudelijk samenhangen;11. graad : structuur met een duur van meer dan één jaar, waarbij op het einde van de graad een vastgelegd moet worden gehaald, wat in een graaddiploma of een diploma wordt bevestigd;12. lesvrijstelling : bevrijding van de leerling van de verplichting om aan één of meerdere cursussen van een bepaald schooljaar of van een bepaalde module deel te nemen;13. lesuur : eenheid van 60 minuten waarin les wordt gegeven of andere pedagogische activiteiten in het kader van de schoolopleiding plaatsvinden. TITEL II. - Maatschappelijke opdracht

Art. 4.Opdracht en doelstelling Met hun activiteit in het domein van opleiding en opvoeding vervullen de kunstacademies een belangrijke maatschappelijke opdracht.

Ze verstrekken aan kinderen, jongeren en volwassenen artistieke vorming in de volgende domeinen : muziek, mondelinge expressie, toneelkunst en dans. Ze streven daarbij volgende doelstellingen na : 1. in het bijzonder bij kinderen en jongeren het plezier aan kunst tot leven wekken, hen de toegang tot kunst geven door hen verschillende artistieke technieken mee te geven en door hen vertrouwd te maken met verschillende kunstrichtingen;de klemtoon ligt hierbij dan in het bijzonder op de basisopleiding in het domein van de amateurkunst; 2. bij jongeren artistieke talenten ontdekken en promoten en hen een bei intensievere artistieke opleiding te geven zodat zij eventueel hoger kunstonderwijs kunnen volgen of zodat zij van kunst eventueel hun beroep kunnen maken. Het deeltijdse kunstonderwijs levert een bijdrage tot de zelfontplooiing van de leerlingen omdat het hen door het aanleren van verschillende artistieke technieken en door de vertrouwdheid met diverse kunstrichtingen toegang geeft tot kunst. Het reikt de leerlingen bovendien de middelen en opleidingen aan die zij nodig hebben om op een vrije manier aan kunst te doen, zodat zij hun eigen creativiteit kunnen ontwikkelen.

De kunstacademies leggen in het bijzonder de klemtoon op gelijke kansen. Met name achtergestelde personen en personen met een migratieverleden moeten gevoelig worden gemaakt voor kunst.

De Kunstacademies zien bovendien erop toe dat de diversiteit van de culturele uitdrukkingsvormen beschermd en bevorderd wordt. De culturele diversiteit is immers een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid en moet in het voordeel van iedereen gewaardeerd en bewaard worden. Culturele diversiteit maakt de wereld rijk en veelzijdig zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan en de menselijke vaardigheden en waarden verrijkt worden. De culturele interactie en creativiteit verrijken en vernieuwen de culturele uitdrukkingsvormen op aanzienlijke wijze. Degenen die bij de ontwikkeling van de cultuur betrokken zijn, zijn essentiële actoren om de vooruitgang van de maatschappij in haar geheel te promoten.

De absolute grondslag voor alle vormingswerk en alle opvoedingswerk wordt gevormd door : 1. de erkenning en de naleving van de mensrechten zoals a) in de universele verklaring van de rechten van de mens, die in de algemene vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1948 is verkondigd, respectievelijk b) in het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele rechten van 4 mei 1950 zijn vastgelegd;2. het beschermen en veraanschouwelijken van de taal en de bevordering van cultuur en identiteit.

Art. 5.Competenties Het concrete opleidingsdoel van alle kunstacademies is het overbrengen van competenties die tot doel hebben : 1. een bijdrage tot de zelfontplooiing van de leerlingen te leveren, door hen toegang tot de kunst te bieden door middel van het aanleren van verschillende artistieke technieken en door middel van het aanreiken van verschillende kunstrichtingen;2. de leerlingen de middelen en opleidingen aan te reiken die zij nodig hebben om zelfstandig artistiek te kunnen creëren, zodat zij hun eigen creativiteit ontwikkelen;3. onderwijs aan te bieden dat de leerlingen voorbereidt op de eisen die hogere artistieke studies aan hen zullen stellen. Elke kunstacademie heeft de opdracht om alle leerlingen de mogelijkheid te bieden een maximale hoeveelheid vaardigheden te verwerven om zo de kerncompetenties te verwerven en de eindtermen te halen.

Art. 6.Vakgebonden en vakoverschrijdende competenties De inhoudelijke basis voor de lessen gaat van het verband tussen vakgebonden en vakoverschrijdende competenties uit.

De vakgebonden competenties zijn gericht op het verwerven van vakspecifieke kennis, op het gebruik van kennis en op de link met groepen praktische handelingen. Het verwerven van vakgebonden competenties omvat onder andere het erkennen van verbanden, het verstaan van argumenten en uitleg, het evalueren van theses en theorieën.

Vakoverschrijdende competenties zijn competenties die in alle vakken en in het schoolse leven worden ontwikkeld. De vakoverschrijdende competenties vormen een basis voor het bereiken van de algemene leerdoelstellingen en ze vormen een belangrijke voorwaarde voor de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen. Ze vormen tevens de basis voor de ontwikkeling van de vakgebonden competenties.

De vakoverschrijdende competenties staan in een sterke wederzijdse verhouding tot elkaar : 1. Methodologische competenties : deze omvatten het flexibele gebruik van veelsoortige leer- en arbeidsmiddelen en leerstrategieën waarmee men opdrachten kan volbrengen en problemen kan oplossen.Op lange termijn bestaat het doel erin een zelfstandig, doelgericht, creatief leerproces met zin voor verantwoordelijkheid tot stand te brengen. 2. Sociale competenties : deze omvatten alle vaardigheden en attitudes om het eigen gedrag steeds minder op individuele handelingen en steeds meer op gemeenschappelijke handelingen te richten.De leerlingen stemmen hun individuele doelen af op de doelen van de andere leerlingen. 3. Persoonlijke competenties : deze zijn gericht op de vaardigheid van de leerlingen om als individu in alle levensomstandigheden kansen, eisen en grenzen te erkennen.Dit houdt onder andere het opbouwen van zelfvertrouwen en van een gevoel van eigenwaarde en het leren kennen van de eigen sterke en zwakke kanten in. Dit heeft tot doel om zichzelf kritisch te leren bekijken en om een kritisch beoordelingsvermogen te leren ontwikkelen.

Op competenties gericht onderwijs houdt in dat de leerling centraal staat in de les. De leerlingen moeten daarbij mettertijd steeds meer initiatief nemen en verantwoordelijkheid voor hun leerproces opnemen.

Dit veronderstelt dat de leerlingen duidelijk het nut, de bedoeling en de bruikbaarheid van het leerproces op school zien.

Leren is een uniek, persoonlijk en constructief proces. Om leerlingen bij het leren optimale kansen te bieden en tegelijkertijd aan de vaktechnische, institutionele en maatschappelijke vereisten te voldoen, is er een behoefte aan een breed gamma beslissingen inzake organisatie van de school en het onderwijs en methodologische en didactische beslissingen.

Op competenties gericht onderwijs vindt een evenwicht tussen "stimuleren" en "eisen" door te werken met getrapte doelstellingen die voor de leerlingen een uitdaging vormen, maar hen niet laat berusten.

In de schoolse vorming en opleiding zijn een opvoeding die leerlingen op eigen verantwoordelijkheid en zelfstandig leert leren, en het ondersteunen van de bereidheid om prestaties te leveren, belangrijke voorwaarden om hen in staat te stellen om levenslang te leren.

Art. 7.Studieprogramma en leerplan § 1 - Elke inrichtende maakt voor zijn kunstacademies studieprogramma's of leerplannen per studierichting en per graad of neemt deze over.

De leerplannen bevatten op erkenbare wijze de in de kaderplannen beschreven competenties.

De competenties die dit overstijgen, worden eveneens als doelstellingen in de overeenkomstige leerplannen opgenomen. § 2 - De studieprogramma's en de leerplannen worden ter goedkeuring aan de regering voorgelegd.

De regering controleert of zij aan de in § 1, lid 2 vermelde voorwaarde beantwoorden.

Indien de regering schoolprogramma's of leerplannen niet goedkeurt, worden zij door de inrichtende macht aangepast en opnieuw ter goedkeuring aan de regering voorgelegd. Ondertussen gebruikt de inrichtende macht voor de betrokken kunstacademies studieprogramma's en leerplannen die de regering voor die periode vastlegt.

Art. 8.Pedagogische vrijheid van de inrichtende macht en verbod op partijpolitieke activiteiten § 1 - Op voorstel van de in titel VIII, hoofdstuk II voorziene pedagogische raad beslist de inrichtende macht vrij over de didactische grondslagen en pedagogische methodes in haar kunstacademies. § 2 - Elke partijpolitieke activiteit en propaganda evenals elke activiteit met een winstoogmerk is voor de kunstacademies die door de Duitstalige Gemeenschap worden gesubsidieerd, verboden.

Oneerlijke concurrentie tussen de kunstacademies is verboden.

TITEL III - Structuur HOOFDSTUK I. - Vakgebieden en graden

Art. 9.Vakgebieden Het deeltijdse kunstonderwijs omvat volgende vakgebieden, die door de kunstacademies binnen het beschikbare urenkrediet georganiseerd worden : 1. muziek : hierbij ligt de nadruk op vroegtijdige muziekeducatie, muziekeducatie, onderwijs van instrumentale muziek, zang, ensemblespel en de opleiding tot dirigent;2. mondelinge expressie en toneelkunst : hierbij ligt de nadruk op dictie, declamatie en toneelkunst;3. dans : hierbij ligt de nadruk op klassiek ballet.

Art. 10.Graden In de in artikel 9 vermelde vakgebieden worden vier graden georganiseerd : 1. een lagere graad, die de voorbereidende cursussen omvat;2. een middelbare graad, die het eerste deel van de artistieke basisopleiding omvat;3. een hogere graad, die de artistieke basisopleiding afrondt;4. een uitmuntende graad, de voortgezette artistieke opleiding omvat en die leerlingen op voortgezette artistieke studies voorbereidt. In de in lid 1 vermelde graden gelden volgende doelstellingen : 1. aan de leerlingen de vaardigheden aanleren die zij nodig hebben voor hun verdere verblijf en hun verdere ontwikkeling in het deeltijdse kunstonderwijs;2. aan de leerlingen de mogelijkheid bieden om artistiek actief te zijn. Bovendien kan de inrichtende macht in de individuele vakgebieden artistieke educatie voor kinderen aanbieden. In het vakgebied muziek is dit verplicht. HOOFDSTUK II. - Onderwijsaanbod

Art. 11.Basisaanbod De kunstacademies zijn verplicht om binnen hun beschikbare urenkrediet de hierna onder de letters a), b) en c) vermelde vakgebieden aan te bieden. Deze vakgebieden worden per schooljaar aangeboden met uitzondering van het vak "Opleiding tot dirigent", dat cyclisch kan worden aangeboden. a) Het vakgebied muziek omvat volgende vakken : 1.muziekeducatie voor kinderen 2. muziekeducatie 3.harmonieleer 4. contrapunt 5.fuga 6. muziekgeschiedenis 7.instrument : blaasinstrumenten, slaginstrumenten, toetsinstrumenten, strijkinstrumenten, tokkelinstrumenten 8. instrumentaal ensemble 9.kamermuziek 10. zang 11.lied 12. koorgezang 13.vocaal ensemble 14. opera 15.opleiding tot dirigent b) Het vakgebied mondelinge expressie en toneelkunst omvat volgende vakken : 1.dictie 2. declamatie 3.toneel 4. literatuur- en theatergeschiedenis c) Het vakgebied dans omvat volgend vak : klassiek ballet. Sommige vakken kunnen slechts gekozen worden in combinatie met andere vakken of na een bewezen voorafgaande opleiding. De precieze modaliteiten worden vastgelegd in het studieprogramma en in het studiereglement.

Art. 12.Opleidingsprojecten De kunstacademies kunnen na goedkeuring door de regering opleidingsprojecten organiseren.

Zij dienen met het oog op de goedkeuring van dergelijk opleidingsproject bij de regering een aanvraag in die onder andere volgende inlichtingen bevat : 1. het opleidingsprogramma en de te verwerven competenties;2. de omvang en de duur van de studie;3. de toelatingsvoorwaarden;4. het bedrag van het inschrijvingsgeld; 5. de financiële middelen die nodig zijn voor de realisatie, met inbegrip van het urenkrediet, waarbij de door de Duitstalige Gemeenschap jaarlijks ter beschikking gestelde middelen een bedrag van 50.000 EUR niet mogen overschrijden.

Na afloop van een opleidingsproject reiken de kunstacademies een attest uit.

TITEL IV. - Organisatie HOOFDSTUK I. - Onderwijsorganisatie

Art. 13.Onderwijsorganisatie § 1 - De kunstacademies organiseren hun onderwijs principieel als deeltijds onderwijs.

Ze hebben de mogelijkheid om hun opleidingen modulair aan te bieden.

De modaliteiten worden in het studiereglement vastgelegd. § 2 - De les vindt in principe plaats buiten de uurroosters die in het reguliere onderwijs gebruikelijk zijn. § 3 - De les kan zowel de vorm van individueel onderwijs als van gemeenschappelijk onderwijs aannemen. § 4 - De leerling schrijft zich elk schooljaar in voor de les of de lessen die hij uit het aanbod gekozen heeft en waarvoor hij de toelatingsvoorwaarden vervult. HOOFDSTUK II. - Toelatingsvoorwaarden, les- en examenvrijstellingen en regelmatig karakter van de leerling

Art. 14.Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de afzonderlijke studiejaren worden in het studiereglement vastgelegd. Dit deel van het studiereglement wordt ter goedkeuring aan de regering voorgelegd. Elke wijziging moet op voorhand door de regering zijn goedgekeurd.

In het studiereglement kan worden voorzien dat een leerling op basis van zijn voorkennis tot een studiejaar wordt toegelaten, ook al heeft hij het vorige studiejaar of de vorige studiejaren niet bezocht resp. niet met succes afgesloten. In dit geval is er een proefperiode die bij het begin van het studiejaar begint en die uiterlijk op 31 december van datzelfde schooljaar eindigt met een evaluatie door de directeur van de kunstacademie en door het leerkrachten van de leerling. De evaluatie wordt vastgelegd in een verslag dat door de directeur van de kunstacademie en de betrokken leerkrachten wordt ondertekend. Indien de evaluatie negatief is, wordt de leerling door bovenvermelde personeelsleden in een ander studiejaar ingedeeld.

Geen enkele persoon die de in het studiereglement vastgelegde toelatingsvoorwaarden niet naleeft en die het inschrijvingsgeld niet heeft betaald, wordt toegelaten tot een kunstacademie.

Art. 15.Les- en examenvrijstellingen De directeur van de kunstacademie kan de leerling na ruggespraak met de betrokken leerkrachten een les- of examenvrijstelling geven. De motivering wordt vastgelegd in een verslag dat door de directeur van de kunstacademie wordt ondertekend.

De kunstacademies bepalen in het studiereglement resp. in het examenreglement de minimumregels voor de toekenning van les- of examenvrijstellingen. Dit deel van het studiereglement resp. van het examenreglement wordt ter goedkeuring aan de regering voorgelegd. Elke wijziging moet op voorhand door de regering zijn goedgekeurd.

Art. 16.Regelmatige leerling Onder "regelmatige leerling" moet een leerling worden verstaan die de toelatingsvoorwaarden vervult, die zich in overeenstemming met de in het studiereglement vastgelegde modaliteiten tijdig heeft ingeschreven en die het inschrijvingsgeld tijdig heeft betaald.

Een regelmatige leerling neemt aan alle onderwijsactiviteiten deel met uitzondering van de activiteiten waarvoor hij een lesvrijstelling heeft gekregen.

In het studiereglement wordt vastgelegd in welke mate afwezigheden toegestaan zijn. Dit deel van het studiereglement wordt ter goedkeuring aan de regering voorgelegd. Elke wijziging moet op voorhand door de regering zijn goedgekeurd. HOOFDSTUK III. - Organisatie van het schooljaar

Art. 17.Duur van het schooljaar De regering bepaalt de duur van elk schooljaar. De scholen moeten van 1 september tot 30 juni open zijn.

Art. 18.Lesvrije dagen De regering bepaalt de eerste en de laatste dag van de lessen. Ze bepaalt de lesvrije dagen en ze regelt de bepalingen inzake bijkomende of niet-systematische vrije dagen.

Op volgende dagen wordt geen les gegeven : 1. op alle zondagen, 2.op 1 november, 3. op 11 november, 4.op 15 november, 5. op 24, 25 en 26 december, 6.op 1 januari, 7. op Paasmaandag, 8.op 1 mei, 9. op Hemelvaart, 10.op Pinkstermaandag.

Art. 19.Lesdagen De lessen worden van maandag tot zaterdag gegeven.

TITEL V. - Schoolproject, studie- en examenreglement

Art. 20.Algemeen De inrichtende macht legt op voorstel van de pedagogische raad een schoolproject evenals een studiereglement en een examenreglement vast, die op het ogenblik van de inschrijving aan de persoon die bevoegd is de ouderlijke macht uit te oefenen, respectievelijk aan de meerderjarige leerling worden overhandigd en ter ondertekening worden voorgelegd. De handtekening attesteert de goedkeuring.

Art. 21.Inhoud van het schoolproject Het schoolproject omvat minstens volgende informatie : 1. een beschrijving van het globale concept dat in de betrokken kunstacademie wordt gehanteerd, met inbegrip van de pedagogische methodes;2. de pedagogische organisatiestructuur van de kunstacademie;3. de maatstaven voor de beoordeling van de ontwikkeling van de competenties van de leerling en voor de beoordeling van zijn prestaties;4. de vorm en het tijdstip van de mededeling van deze beoordelingen;5. de vorm van teamwerk in de kunstacademie;6. informatie over de mogelijkheden die aan de leerlingen resp.aan de personen die bevoegd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, gegeven worden om de betrokken beslissingen aan te vechten; 7. het soort medewerking van de personen die bevoegd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, en van de leerlingen aan het leven van de kunstacademie. Het schoolproject wordt op verzoek aan het ministerie van de Duitstalige Gemeenschap overgemaakt ter kennisneming.

Art. 22.Inhoud van het studiereglement Het studiereglement bevat minstens volgende informatie : 1. de doelstellingen en de inhoud van de respectieve les, het opleidingsprogramma en de opsplitsing van de opleiding in studiejaren of modules;2. de inschrijvingsvoorwaarden voor de verschillende studiejaren;3. de inschrijvingsmodaliteiten, het bedrag van het inschrijvingsgeld en de inschrijvingstermijn en de betalingstermijn;4. de rechten en plichten van de leerling, in het bijzonder inzake regelmatig bezoek van de lessen, en de modaliteiten voor de controle van de aanwezigheid;5. de modaliteiten inzake lesvrijstellingen;6. de organisatie van het schooljaar met inbegrip van de verlofregeling en de vakantieregeling;7. de maatregelen met het oog op orde en tucht en de respectieve procedure en de mogelijkheden en modaliteiten om die maatregelen te betwisten.

Art. 23.Inhoud van het examenreglement Het examenreglement bevat minstens volgende informatie : 1. de evaluatiecriteria;2. de samenstelling en de werkwijze van de examencommissies;3. de aard van het examen (schriftelijk / mondeling);4. de examenperiodes;5. de modaliteiten in verband met examenvrijstellingen;6. het openbare karakter van de examens;7. de procedure voor de beraadslaging en voor de publicatie van de resultaten van de examens;8. de mogelijkheden en modaliteiten voor verzet tegen een beslissing van de examencommissie. TITEL VI. - Inschrijvingsgeld en lesgeld

Art. 24.Inschrijvingsgelden De inrichtende macht kan voor de toegang tot zijn kunstacademies inschrijvingsgelden vragen die door de personen die bevoegd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, of de meerderjarige leerling moeten worden betaald.

Het bedrag van het in lid 1 vermelde inschrijvingsgeld mag per jaar voor leerlingen die in België woonachtig zijn, 100 euro niet overschrijden en mag per jaar voor leerlingen die in het buitenland woonachtig zijn, 350 euro niet overschrijden.

De regering kan voorwaarden vastleggen waaronder bepaalde groepen personen geheel of gedeeltelijk van de betaling van inschrijvingsgeld worden vrijgesteld.

Art. 25.Lesgeld De inrichtende macht kan voor de aankoop en het gebruik van lesmateriaal en voor het gebruik van installaties en uitrustingen lesgeld vragen dat door de personen die bevoegd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, of door de meerderjarige leerling moet worden betaald.

Het bedrag van het lesgeld mag 100 euro per schooljaar niet overschrijden.

De regering kan voorwaarden vastleggen waaronder bepaalde groepen personen geheel of gedeeltelijk van de betaling van inschrijvingsgeld worden vrijgesteld.

TITEL VII. - LESINHOUDEN, EVALUATIE EN CERTIFICERING HOOFDSTUK I. - Lesinhouden

Art. 26.In de kaderplannen beschreven competenties § 1 - De kunstacademies zetten de leerling ertoe aan vakgebonden en vakoverschrijdende competenties te verwerven. § 2 - De kaderplannen beschrijven competenties die voor het volledige deeltijdse kunstonderwijs per vak respectievelijk studierichting en graad worden vastgelegd. § 3 - De regering bepaalt de kaderplannen. § 4 - Een inrichtende macht kan een aanvraag indienen om van de in de kaderplannen beschreven competenties te mogen afwijken, indien hij van mening is dat deze onvoldoende ruimte bieden om zijn pedagogische opvattingen te realiseren.

In haar aanvraag ligt de inrichtende macht haar pedagogische opvattingen toe en motiveert zij in welke mate de in de kaderplannen beschreven competenties haar bij de verwezenlijking van haar opvattingen hinderen. De inrichtende macht geeft bijkomend haar van de kaderplannen afwijkende competenties aan en licht deze toe.

De regering controleert of de aanvraag compleet is. Indien dit het geval is, onderzoekt zij : 1. of de van de kaderplannen afwijkende competenties stroken met de fundamentele rechten en de fundamentele vrijheden, 2.of de kwaliteit van het onderwijs gegarandeerd is en of het onderwijs gelijkwaardig is als het om de uitreiking van graaddiploma's en studiecertificaten gaat.

In het raam van haar onderzoek wint de regering het advies van de pedagogische inspectie-begeleiding in. Zij kan eveneens andere experts raadplegen.

De inrichtende macht die een afwijking aanvraagt, dient deze aanvraag uiterlijk in op 1 september van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarop de afwijking van toepassing moet zijn. De regering beslist uiterlijk op 31 december van het voorafgaande schooljaar over de aanvraag. Bij stilzwijgen van de regering wordt de aanvraag als aanvaard beschouwd. HOOFDSTUK II. - Evaluatie

Art. 27.Al gemeen De evaluatie is een wezenlijk onderdeel van het onderwijs- en leerproces. Ze dient om de ontwikkeling en de prestaties van elke afzonderlijke leerling vast te stellen.

Art. 28.Schrif telijke evaluatie Het resultaat van de evaluatie wordt minstens eenmaal per schooljaar schriftelijk vastgelegd en van commentaar voorzien.

Art. 29.Rapport Het rapport informeert zowel de leerling als de persoon die bevoegd is de ouderlijke macht uit te oefenen, op regelmatige tijdstippen over de beoordeling per vak resp. per studierichting.

Art. 30.Vormende evaluatie De vormende evaluatie dient om de leerling aan te moedigen en te motiveren.

De leerling wordt tijdens zijn hele studie aan de kunstacademie in alle lessen en andere pedagogische activiteiten vormend geëvalueerd.

De vormende evaluatie gebeurt permanent in alle vakken en in alle pedagogische projecten.

De vormende evaluatie heeft betrekking op de vakgebonden en vakoverschrijdende competenties. Ze dient ertoe om voortdurend aanwijzingen te geven over de ontwikkeling van de competenties van de leerling die op weg is om zich de in de kaderplannen vastgelegde competenties eigen te maken. Ze meet die ontwikkeling niet aan de hand van bepaalde criteria, maar ze geeft fundamentele informatie over de individuele ontwikkeling van de leerling. Bovendien biedt ze de leerkracht de mogelijkheid om zijn lesactiviteit te toetsen en eventueel aan te passen. Tot slot geeft ze aan de klassenraad belangrijke informatie over de organisatie van begeleidende en ondersteunende maatregelen.

Art. 31.Normatieve evaluatie De normatieve evaluatie dient ertoe om aan de leerling, aan de personen, die bevoegd zijn om de ouderlijke macht uit te oefenen, en aan de klassenraad informatie te verstrekken in hoeverre de leerling de na te streven of te verwerven competenties heeft gerealiseerd. Dit gebeurt aan de hand van normen, die voor alle leerlingen identiek zijn en die hen op voorhand zijn meegedeeld.

Bij het laten overgaan en bij het uitreiken van graadrapporten en studiecertificaten zijn de in de kaderplannen beschreven competenties van doorslaggevend belang.

Art. 32.Organisatie van de examens § 1 - De examens worden in overeenstemming met het examenreglement onder inachtneming van § § 2 tot 6 gehouden. § 2 - De leerlingen zijn verplicht om aan alle examens van de vakken waarvoor ze ingeschreven zijn, deel te nemen met uitzondering van de vakken waarvoor ze een examenvrijstelling hebben gekregen. § 3 - Voor de leerlingen die om gegronde redenen niet aan de examens kunnen deelnemen, worden op een ander tijdstip examens georganiseerd.

De directeur van de kunstacademie beslist of de motivering aanvaardbaar is. § 4 - De kunstacademies kunnen herexamens organiseren. De modaliteiten worden vastgelegd in het examenreglement. § 5 - De examens vinden ofwel in het openbaar ofwel achter gesloten deuren plaats. § 6 - De examens worden beoordeeld door een examencommissie, die als volgt is samengesteld : 1. bij examens die een jaar of module afsluiten, en bij graadexamens in muziekeducatie (alle graden) : de directeur van de kunstacademie, de leerkracht of leerkrachten van de leerling en minstens twee andere vakleraren;2. bij examens die een jaar of module afsluiten, en bij graadexamens in het domein van instrumentale muziek, mondelinge expressie en toneelspeelkunst evenals dans : a) voor de lagere graad : de directeur van de kunstacademie en de leerkracht van de leerling;b) voor de eindexamens van de middelbare, hogere en uitmuntende graad : de directeur van de kunstacademie en de leerkracht of leerkrachten van de leerling. De directeur van de kunstacademie is voorzitter van alle examencommissies. Hij kan een vervangende voorzitter benoemen.

De beraadslagingen zijn vertrouwelijk.

Niemand mag lid van een examencommissie zijn of aan een beraadslaging deelnemen indien over een bloedverwant of een aanverwante persoon tot de vierde graad wordt beraadslaagd. HOOFDSTUK III. - Certificering

Art. 33.Jaarrapport, attest over een module, graadrapport en studieattest § 1 - Indien het onderwijs op basis van studiejaren wordt georganiseerd, ontvangt de regelmatige leerling op het einde van elk studiejaar een jaarrapport.

Indien het onderwijs op basis van modules wordt georganiseerd, ontvangt de regelmatige leerling op het einde van een met succes afgelegde module een overeenkomstig attest.

Aan de regelmatige leerling die het laatste studiejaar of alle modules van een graad heeft afgewerkt, wordt een graadrapport uitgereikt.

Aan de regelmatige leerling die het laatste studiejaar of alle modules van de hogere graad met succes heeft afgewerkt, wordt het studieattest "eerste prijs" uitgereikt.

Aan de regelmatige leerling die het laatste studiejaar of alle modules van de uitmuntende graad met succes heeft afgewerkt, wordt het studieattest "medaille van de kunstacademie" uitgereikt.

Aan de regelmatige leerling die het laatste studiejaar of alle modules van de uitmuntende graad met minstens 90 % heeft afgewerkt, wordt het studieattest "medaille van de regering van de Duitstalige Gemeenschap" uitgereikt. § 2 - De directeur van de kunstacademie beslist samen met de leerkrachten die de betrokken leerling in het betrokken studiejaar of de betrokken module hebben onderwezen, over de overplaatsing naar de volgende klas en over de uitreiking van de bovenvermelde diploma's, attesten en studieattesten.

Art. 34.Opstellen van graaddiploma's en studieattesten De regering legt de modellen en de voorschriften in verband met het opstellen van graaddiploma's en studieattesten vast.

De modellen van de jaarrapporten en de attesten voor de modules worden door de inrichtende macht vastgelegd.

Art. 35.Toezicht De regering ziet erop toe dat de uitreiking van de studieattesten in overeenstemming met de wettelijke en reglementaire bepalingen verloopt.

De uitgereikte studieattesten zijn slechts rechtsgeldig wanneer zij voorzien zijn van de stempel van de regering van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 36.Verlies van een studieattest In geval van verlies van een studieattest ontvangt de leerling een door de regering uitgereikt attest waaruit blijkt dat hij het studieattest heeft ontvangen. Dit attest heeft dezelfde waarde als het studieattest.

TITEL VIII. - Medewerking HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 37.Doel De medewerking heeft tot doel om te bevorderen dat alle betrokken personen binnen het vormings- en opvoedingswerk hun verantwoordelijkheid opnemen en samenwerken.

Art. 38.Rechten en plichten Uit deze samenwerking resulteren voor alle betrokkenen rechten en plichten. Dit vereist tussen alle betrokken een samenwerking op basis van vertrouwen. HOOFDSTUK II. - Pedagogische raad

Art. 39.Algemeen De inrichtende macht benoemt aan elke kunstacademie een pedagogische raad.

De pedagogische raad heeft een informatie- en adviesrecht in alle pedagogische aangelegenheden en in alle aangelegenheden met betrekking tot de organisatie van de kunstacademie.

Art. 40.Opdrachten De opdrachten van de pedagogische raad luiden als volgt : 1. uitwerking van het schoolproject dat hij ter goedkeuring aan de inrichtende macht voorlegt;2. uitwerking van het studiereglement en het examenreglement die hij ter goedkeuring aan de inrichtende macht voorlegt;3. uitwerking van voorstellen voor de aankoop van didactisch materiaal;4. uitwerking van voorstellen voor het vastleggen van de pedagogiek en de onderwijsmethoden;5. uitwerking van voorstellen voor de organisatie van de vakgebieden en opleidingsprojecten;6. uitwerking van voorstellen voor de organisatie van de interne kwaliteitscontrole van de kunstacademie;7. uitwerking van het plan voor de bijscholing van het personeel;8. coördinatie van de buitenschoolse activiteiten van de kunstacademie;9. opstelling van adviezen voor de inrichtende macht op haar verzoek.

Art. 41.Samenstelling en werkwijze De pedagogische raad bestaat uit de directeur van de kunstacademie, een vertegenwoordiger van de inrichtende macht en minstens vijf leden van het onderwijzende personeel, waarbij, indien mogelijk, minstens een leerkracht uit elk vakgebied vertegenwoordigd is. De pedagogische raad kan besluiten dat er twee vertegenwoordigers van de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, of van de meerderjarige leerlingen als lid in de raad worden opgenomen op voorwaarde dat deze twee laatstgenoemde vertegenwoordigers geen lid van de raad van bestuur van de inrichtende macht zijn.

Alle leden van de pedagogische raad hebben stemrecht. De directeur van de kunstacademie is voorzitter van de pedagogische raad.

De pedagogische raad keurt een huishoudelijk reglement goed.

Hij kan op zijn vergaderingen experts uitnodigen.

Alle leden van de pedagogische raad behalve de directeur van de kunstacademie en de vertegenwoordiger van de inrichtende macht worden in de maand september in een geheime stemming bepaald voor een periode van vijf jaar. Het mandaat kan verlengd worden.

Alle definitief benoemde personeelsleden en alle tijdelijk aangestelde personeelsleden die tot het einde van het schooljaar aangesteld zijn, mogen aan de stemming deelnemen en zijn verkiesbaar. Als een personeelsvertegenwoordiger zijn hoedanigheid van personeelslid verliest, eindigt zijn mandaat. Er wordt een nieuwe vertegenwoordiger gekozen die het mandaat beëindigt. De in artikel 70 vermelde gastdocenten mogen niet aan de stemming deelnemen en zijn ook niet verkiesbaar.

Art. 42.Beslissingsbevoegdheid De pedagogische raad heeft beslissingsbevoegdheid wanneer de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De voorstellen van de pedagogische raad worden bij meerderheid genomen. Met onthoudingen wordt geen rekening gehouden. De pedagogische raad komt minstens vier keer per schooljaar samen. HOOFDSTUK III. - Leerlingen en personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen

Art. 43.Participatie van de leerlingen en van de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen De personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, en de leerlingen moeten zo goed mogelijk bij de activiteiten van de kunstacademies worden betrokken. De kunstacademie vraagt in het bijzonder hun mening bij de interne evaluatie.

TITEL IX. - Rechten en plichten van de leerling en van de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen

Art. 44.Algemeen De leerling heeft het recht en de plicht : 1. aan de les en de schoolse evenementen en activiteiten deel te nemen;2. aan zijn eigen opleiding mee te werken.

Art. 45.Rechten van de leerling De leerling resp. de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, hebben het recht : 1. over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de leerling, geïnformeerd te worden;2. over het niveau van de prestaties geïnformeerd te worden;3. advies over de schoolse loopbaan te krijgen;4. beslissingen die betrekking hebben op de leerling, te betwisten;5. gehoord te worden, vooraleer er tuchtmaatregelen worden genomen;6. zijn resp.hun mening op vrije wijze te geven en wel mits behoud van de lichamelijke en morele integriteit van de medeleerlingen en van alle personeelsleden.

Art. 46.Plichten van de leerling De leerling is ertoe verplicht om ertoe bij te dragen dat de opdrachten van de kunstacademie vervuld worden en dat het doel van de opleiding wordt vervuld. Hij is in het bijzonder ertoe verplicht : 1. de in het kader van het onderwijs of in het belang van een geordend leven op school noodzakelijke instructies van de personeelsleden van de kunstacademie na te leven en het studiereglement te respecteren;2. geen handelingen te stellen die het geordende verloop van de lessen en van het opvoedende werk belemmeren;3. de installaties en uitrusting van de school zorgzaam te behandelen. TITEL X. - Tuchtmaatregelen

Art. 47.Algemeen § 1 - Tijdelijke verwijdering en definitieve verwijdering zijn de enige tuchtmaatregelen.

Zij worden slechts in buitengewone gevallen opgelegd en moeten in een adequate verhouding tot de klachten staan. § 2 - Tuchtmaatregelen worden door de inrichtende macht resp. door haar gevolmachtigde opgelegd.

Art. 48.Tijdelijke verwijdering Bij een tijdelijke verwijdering wordt de leerling uitgesloten van alle lesuren en andere evenementen van de kunstacademie.

Een leerling kan in de loop van een schooljaar gedurende hoogstens tien lesdagen tijdelijk verwijderd zijn voor alle lesuren.

Art. 49.Definitieve verwijdering van de school Bij een definitieve verwijdering van de school wordt de leerling voor de rest van het schooljaar uitgesloten van alle lesuren en andere evenementen van de kunstacademie.

Art. 50.Procedure Een tijdelijke verwijdering van meer dan drie lesdagen of een verwijdering van de school is slechts mogelijk aan de hand van een procedure die volgende principes hanteert : 1. voorafgaand wordt het standpunt van de leerkracht die aan de leerling les geeft, gevraagd;2. de meerderjarige leerling resp.de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, en de mondige minderjarige leerling krijgen inzage in het tuchtdossier; 3. de leerling wordt in aanwezigheid van de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht over hem uit te oefenen, en eventueel van zijn advocaat gehoord;4. de genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd en wordt per aangetekend schrijven aan de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, resp.de meerderjarige leerling overgemaakt.

Het respectieve deel van het studiereglement wordt ter goedkeuring aan de regering voorgelegd.

TITEL XI. - Erkenning en subsidiëring HOOFDSTUK I. - Erkenning

Art. 51.Voorwaarden Een kunstacademie wordt erkend indien zij : 1. onder de verantwoordelijkheid van een inrichtende macht staat;2. in lokalen is ondergebracht die met de voorschriften inzake hygiëne en veiligheid overeenstemmen;3. uitsluitend deeltijds kunstonderwijs aanbiedt;4. de in voorliggend decreet vastgelegde maatschappelijke opdracht verwezenlijkt en de door de regering vastgelegde kerncompetenties verschaft;5. een studieprogramma volgt dat door de regering is goedgekeurd;6. over voldoende leermiddelen en over een aangepaste schooluitrusting beschikt;7. de wettelijke en reglementaire bepalingen voor de regeling van het gebruik van talen in het onderwijs naleeft;8. de bepalingen inzake vakantieperiodes en lesperiodes naleeft;9. zich, wat de naleving van de in de punten 1 tot 8 opgesomde voorwaarden betreft, aan het toezicht van de regering onderwerpt.

Art. 52.Erkenningsprocedure De regering vaardigt de erkenning uit. Deze geldt vanaf de eerste dag van een schooljaar en kan niet met terugwerkende kracht worden uitgevaardigd.

De regering legt de erkenningsprocedure vast.

Art. 53.Intrekking van de erkenning De regering kan de erkenning van een kunstacademie intrekken, als de kunstacademie een of meerdere voorwaarden uit artikel 51 niet meer naleeft.

De regering bepaalt de procedure voor de intrekking van de erkenning.

De procedure bevat volgende verweermiddelen.

Art. 54.Uitreiking van diploma's De inrichtende macht kan de in artikel 33 voorziene studieattesten van rechtswege uitreiken aan een erkende kunstacademie. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring Afdeling 1. - Werkingssubsidies

Art. 55.Recht Een erkende kunstacademie die op 30 september van een schooljaar minstens 600 leerlingen heeft, heeft vanaf het begin van het betrokken schooljaar recht op werkingssubsidies.

Art. 56.Gebruik van de werkingssubsidies De werkingssubsidies worden gebruikt om : 1. de werkings- en uitrustingskosten te dekken;2. schoolboeken en pedagogisch materiaal aan te kopen dat de leerlingen gratis ter beschikking wordt gesteld;3. gebouwen, lokalen, meubilair en installaties te kopen of te huren;4. de kosten voor herstellingswerken en onderhoudswerken en voor het terugbetalen van kredieten voor infrastructuurmaatregelen te dragen.

Art. 57.Modaliteiten voor de uitbetaling De werkingssubsidies worden vanaf het begin van het begrotingsjaar maandelijks in twaalfden uitbetaald aan de inrichtende machten.

Art. 58.Bedrag van de werkingssubsidies De inrichtende macht van een kunstacademie ontvangt voor elke regelmatige leerling een jaarlijks bedrag van 30 EUR. De peildatum voor de berekening is de laatste schooldag van de maand september. De regelmatige leerlingen worden meegeteld.

Het in lid 2 vastgestelde bedrag van de werkingssubsidies wordt elk jaar in de maand september aangepast aan de ontwikkeling van de index van de consumptieprijzen (volledige index).

Als basisindex geldt daarbij de index van de maand september 2009, als nieuwe index geldt de index van de maand september van het jaar van de aanpassing. Afdeling 2. - Loonsubsidies

Art. 59.Recht § 1 - De inrichtende macht van een erkende kunstacademie heeft voor de personeelsleden uit de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel vanaf het begin van het schooljaar recht op loonsubsidies, indien : 1. de kunstacademie minstens 600 regelmatige leerlingen telt;2. het om personeelsleden gaat die : a) in het bezit zijn van hun burgerrechten en politieke rechten;b) houder zijn van de op basis van de wettelijke en reglementaire bepalingen vastgelegde vereiste bekwaamheidsbewijzen of die over een in het ambtenarenreglement voorziene afwijking van het diploma beschikken;c) door hun gezondheidstoestand noch de gezondheid van de leerlingen noch de gezondheid van de andere personeelsleden in gevaar brengen;d) aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de talenregeling beantwoorden;e) voor zover zij tijdelijk in dienst zijn, onder inachtneming van de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling tijdelijk zijn aangesteld resp.aangeworven.

De loonsubsidies worden maandelijks rechtstreeks aan de personeelsleden van de kunstacademies betaald. § 2 - De door de kunstacademie krachtens artikel 170 in dienst genomen gastdocenten worden op honorariumbasis aangeworven en vergoed.

De financiële tegenwaarde van een jaaruur uit het uurkrediet komt overeen met bruto jaarloon van een leerkracht uit looncategorie II+ (loonschaal II+ - peildatum 30 september van het betrokken schooljaar) met een financiële anciënniteit van vijf jaar, gedeeld door 20. Een overeenkomstige omzetting van het uurkrediet wordt voor het begin van het academiejaar meegedeeld.

Het bedrag dat in overeenstemming met lid 2 ter beschikking is gesteld en dat op het einde van het betrokken schooljaar niet is gebruikt, wordt teruggegeven. De inrichtende macht maakt hiertoe en met het oog op de controle door de regering op het einde van het schooljaar de overeenkomstige bewijsstukken over.

Art. 60.Participatie van de inrichtende macht in de loonsubsidies In het kader van een overeenkomst tussen de Duitstalige Gemeenschap en een inrichtende macht kan deze in de loonsubsidies participeren. In deze overeenkomst worden de precieze modaliteiten voor die participatie geregeld. Afdeling 3. - Eisen tot terugbetaling en strafmaatregelen

Onderafdeling 1. - Eisen tot terugbetaling

Art. 61.Beginsel § 1 - De regering eist de terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde werkingssubsidies. Dit kan door middel van de inhouding van de uitstaande werkingssubsidies gebeuren. § 2 - De regering vordert ten onrechte uitbetaalde lonen terug wanneer de ononderbroken periode waarin de ongerechtvaardigde betaling is gebeurd, niet meer dan drie jaar bedraagt. Als de betaling niet het gevolg van een fout van de regering is, eist de regering die betalingen onafhankelijk van de periode terug.

In buitengewone gevallen kan de regering geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien. Die mogelijkheid bestaat wanneer de ten onrechte uitgevoerde betaling het gevolg is van een fout van de regering en wanneer het betrokken personeelslid de ontvangst van het bedrag te goeder trouw als onherroepelijk kan beschouwen.

Art. 62.Verjaring De verordening die de in artikel 61 vermelde terugvordering beslist, verjaart na een jaar als het om lonen gaat, respectievelijk na twee jaar, als het werkingssubsidies gaat, waarbij deze termijn begint te lopen op 1 januari van het jaar dat volgt op het tijdstip van uitbetaling.

In afwijking van lid 1 bedraagt de verjaringstermijn 30 jaar, indien de berekening van de uitbetaalde lonen of werkingssubsidies gebeurd is op basis van bedrieglijke handelingen of foutieve inlichtingen.

Onderafdeling 2. - Strafmaatregelen

Art. 63.Inhouding van werkingssubsidies § 1 - Onverminderd de toepassing van artikel 61 geven de volgende overtredingen aanleiding tot strafmaatregelen : 1. het ontbreken van het in artikel 21 vermelde schoolproject zes maand na inwerkingtreding van het decreet of na de oprichting van een kunstacademie;2. het ontbreken van het in artikel 22 en 23 vermelde studiereglement en examenreglement. § 2 - Indien een van de in § 1 vermelde overtredingen wordt vastgesteld, worden de uitstaande werkingssubsidies na een waarschuwing ingehouden voor de duur van de overtreding.

Het ingehouden bedrag mag 20 % van de werkingssubsidies die de inrichtende macht voor het lopende schooljaar zou moeten ontvangen, niet overschrijden.

Art. 64.Terugbetaling van werkingssubsidies § 1 - Onverminderd de toepassing van artikel 61 geven de volgende overtredingen aanleiding tot strafmaatregelen : 1. een ontoereikende kwaliteit van het onderwijs bij een door de kunstacademie aangeboden opleiding die bij de in artikel 80 vermelde externe evaluatie werd vastgesteld;2. overtredingen van de in artikel 14 vermelde toelatingsvoorwaarden 3.misbruiken bij het gebruik van de in de artikelen 55 tot 58 vermelde werkingssubsidies; 4. de niet-naleving van de in de artikelen 47 tot 50 vermelde beginselen inzake de tuchtprocedure;5. de niet-naleving van de in de artikelen 17 tot 19 vermelde bepalingen over de duur van een schooljaar evenals de verlofregeling en de vakantieregeling. § 2 - Indien bij een kunstacademie een van de in § 1 vermelde overtredingen wordt vastgesteld, moeten de reeds uitbetaalde werkingssubsidies terugbetaald worden.

De terugbetaling mag 20 % van de werkingssubsidies die de inrichtende macht voor het vorige schooljaar ontvangen heeft, niet overstijgen.

Art. 65.Procedure De regering bepaalt de regels inzake de vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen vermeld in artikel 63 en 64. Deze procedure biedt aan de inrichtende macht voldoende verweermiddelen.

TITEL XII. - Personeel Ondertitel I. - betrekkingen en uurkrediet HOOFDSTUK I. - Recht

Art. 66.Minimumaantal leerlingen De in deze ondertitel vastgelegde betrekkingen en uren worden permanent toegekend voor zover een kunstacademie minstens 600 regelmatige leerlingen telt. De peildatum is de laatste schooldag van de maand januari. Als een kunstacademie dit aantal leerlingen niet haalt, vindt vanaf het daaropvolgende schooljaar geen subsidiëring meer plaats.

In afwijking van lid 1 is de eerste peildatum bij de oprichting van een kunstacademie 30 september van het eerste schooljaar. HOOFDSTUK II. - Directie

Art. 67.Directie van een kunstacademie De directeur van een kunstacademie staat in voor de leiding van de inrichting. Dit ambt is ondeelbaar. De directeur van een kunstacademie is van alle lesactiviteiten bevrijd.

Aan elke kunstacademie wordt voor het betrokken mandaat een voltijdse betrekking gesubsidieerd. HOOFDSTUK III. - Onderwijzend personeel

Art. 68.Berekeningsmethode De inrichtende macht ontvangt voor elke leerling die op regelmatige wijze bij een kunstacademie is ingeschreven, 0,5 uur.

Dit uurkrediet geldt voor vier schooljaren, tenzij het aantal leerlingen met 10 % stijgt of daalt. In dit geval wordt in overeenstemming met lid 1 een nieuwe berekening uitgevoerd. Dit nieuwe uurkrediet geldt opnieuw voor vier schooljaren, tenzij er een hernieuwde berekening wordt gemaakt.

De eerste peildatum voor de berekening van het uurkrediet is de laatste schooldag van de maand januari 2008. Bij oprichting van een kunstacademie is de eerste peildatum 30 september van het eerste schooljaar.

Art. 69.Afwijking voor reeds bestaande kunstacademies In afwijking van artikel 68 wordt het uurkrediet dat aan de reeds bestaande kunstacademies in het schooljaar voor de inwerkingtreding van dit decreet werd toegekend, met 60 uur vermeerderd en voor vier jaar bevroren.

Art. 70.Gastdocenten De inrichtende macht kan maximaal 5 % van het uurkrediet dat conform artikel 68 en artikel 69 werd toegekend, voor de aanwerving van gastdocenten gebruiken.

Het gebruik van het in lid 1 vermelde uurkrediet mag niet in een terbeschikkingstelling wegens een gebrek aan arbeidsplaatsen resulteren. HOOFDSTUK IV. - Administratief personeel

Art. 71.Administratief personeel Aan elke kunstacademie wordt een voltijdse betrekking als inrichtingshoofd en een voltijdse betrekking als bestuurssecretaris gesubsidieerd.

Ondertitel II. - OPDRACHT VOOR DE PERSONEELSLEDEN

Art. 72.Algemeen Tot de opdrachten van de personeelsleden behoren de diensten die noodzakelijkerwijs bij de uitoefening van het respectieve mandaat horen, en andere opdrachten die tot de verwezenlijking van het schoolproject bijdragen.

Art. 73.Vastlegging De inrichtende macht of de directeur van de kunstacademie legt de opdrachten na ruggespraak met de betrokken personeelsleden schriftelijk en op evenwichtige wijze vast. Zij moeten hun volledige professionele competentie benutten met het oog op het vervullen van die opdracht.

Art. 74.Directeur van de kunstacademie De opdracht van de directeur van de kunstacademie omvat volgende opdrachten : 1. de pedagogische en organisatorische leiding van de kunstacademie in opdracht van de inrichtende macht 2.de verwezenlijking van de maatschappelijke opdracht en van het schoolproject; 3. de leiding en begeleiding van het personeel;4. de samenwerking met de personeelsleden, de pedagogische raad, de andere instanties die de kunstacademie vertegenwoordigen en het overlegcomité dat vermeld staat in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel 5.de externe vertegenwoordiging van de kunstacademie 6. regelmatige contacten met de verenigingen voor amateurkunst 7.regelmatige contacten met cultuurinstellingen en cultuurverenigingen in binnen- en buitenland; 8. adviesverstrekking voor leerlingen en de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht over hen uit te oefenen;9. het verstrekken van onderwijs;10. het opstellen van wekelijkse lesroosters en jaarplannen;11. het garanderen van het onderwijs;12. het leiden van de examencommissies en andere schoolse conferenties;13. het organiseren van bijscholingen en herscholingen;14. permanente persoonlijke bijscholing en herscholing;15. toezicht op de naleving van de wettelijk en reglementair relevante bepalingen en van het studie- en examenreglement;16. samenwerking met de inrichtende macht;17. alle andere taken die tot de verwezenlijking van het schoolproject bijdragen.

Art. 75.Onderwijzend personeel De opdracht van elk lid van het onderwijzende personeel omvat volgende taken : 1. de lesopdracht, d.w.z. planning, voorbereiding en uitvoering van lesuren en andere pedagogische activiteiten volgens het leerplan; 2. de opvoedende taak, d.w.z. regelmatige en persoonlijke begeleiding van de leerling en van de ontwikkeling van zijn of haar zin voor verantwoordelijkheid; 3. regelmatige deelname aan bijscholingen 4.deelname aan pedagogische conferenties; 5. deelname aan teambijeenkomsten en andere bijeenkomsten van het lerarenkorps;6. het geven van vervangingsuren;7. het meewerken aan de interne en externe evaluatie van de kunstacademie;8. het opstellen van verslagen en rapporten;9. het uitwerken van het plan om de leerstof te verdelen;10. het corrigeren van werken van de leerlingen en het regelmatig beoordelen van de leerlingen;11. het voor- en nabereiden van de lessen;12. alle andere opdrachten die tot de verwezenlijking van de educatieve opdracht en van het schoolproject bijdragen.

Art. 76.Administratief personeel Het takenpakket van de bestuurssecretaris omvat alle administratieve, organisatorische en boekhoudkundige taken.

Het takenpakket van het inrichtingshoofd omvat de coördinatie van de in lid 1 vermelde taken.

Ondertitel III. - Arbeidstijd

Art. 77.Wekelijkse arbeidstijd § 1 - De diensten die de directeur van de kunstacademie en het onderwijzende personeel met het oog op de uitvoering van de in artikelen 72 tot 75 vastgelegde opdracht leveren, belopen bij een voltijdse betrekking wekelijks gemiddeld 38 uren van 60 minuten. Het gemiddelde wordt berekend over een referentieperiode van vier maand.

De wekelijkse arbeidstijd mag in geen geval 50 uur overschrijden.

In het kader van de in lid 1 vermelde arbeidstijd geven de leerkrachten met een voltijdse betrekking gedurende 20 uren van 60 minuten les met uitzondering van de leerkrachten voor pianobegeleiding, die gedurende 24 uren van 60 minuten les geven. § 2 - De diensten die het administratieve personeel met het oog op de uitvoering van de in artikelen 76 vastgelegde opdracht leveren, belopen bij een voltijdse betrekking wekelijks gemiddeld 36 uren van 60 minuten. Het gemiddelde wordt berekend over een referentieperiode van vier maand.

De wekelijkse arbeidstijd mag in geen geval 50 uur overschrijden.

Ondertitel IV. - BEZOLDIGING

Art. 78.Bezoldigingsregeling Het Koninklijke Besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het ministerie van Openbaar Onderwijs is van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs.

TITEL XIII. - Kwaliteitscontroke en schoolbegeleiding

Art. 79.Interne evaluatie De kunstacademies waken permanent en onder eigen verantwoording over de kwaliteit van haar opleidingsactiviteiten.

De inrichtende macht zorgt ervoor dat haar kunstacademies zich minstens alle drie jaar aan een interne evaluatie onderwerpen. Zij belast de respectieve pedagogische raad met de organisatie van die evaluatie. De regering controleert in het kader van de externe evaluatie of de interne evaluatie heeft plaatsgevonden.

De kunstacademie betrekt de leerlingen en de personen die gemachtigd zijn de ouderlijke macht uit te oefenen, en externe experts uit de kunstwereld in de interne evaluatie.

Bij de interne evaluatie werken de kunstacademies, voor zover dit mogelijk is, samen met andere Belgische of buitenlandse kunstinstellingen, hogescholen, universiteiten of andere nuttige instellingen. Zij controleren in welke mate hun organisatiestructuur, de gehanteerde methodes en de resultaten van de opleidingsactiviteiten stroken met de doelstellingen van de in het voorliggende decreet vastgelegde maatschappelijke opdracht en hun respectieve schoolproject, ze houden ruggespraak met vertegenwoordigers van de kunstgenootschappen voor amateurs en ze dienen voorstellen in voor de toekomstige ontwikkeling van het deeltijdse kunstonderwijs. De resultaten en voorstellen van deze evaluatie worden vastgelegd in een verslag, dat vervolgens aan de regering wordt overgemaakt.

De inrichtende macht houdt rekening met de resultaten van de interne evaluatie.

Art. 80.Externe evaluatie § 1 - De regering benoemt een commissie die voor de externe evaluatie van de kunstacademies en van het deeltijdse kunstonderwijs instaat.

Deze evaluatie heeft tot doel : 1. te controleren of en in welke mate de kunstacademies aan de in voorliggend decreet vastgelegde maatschappelijke taak voldoen;2. aan de regering, de inrichtende machten en de kunstacademies voorstellen voor de ontwikkeling van de scholen te presenteren. § 2 - De commissie bestaat uit : 1. twee personeelsleden van het onderwijswezen die door de regering met de externe evaluatie van scholen zijn belast;2. een personeelslid van de afdeling "culturele aangelegenheden" van het ministerie van de Duitstalige Gemeenschap 3.een expert uit de kunstsector. § 3 - De externe evaluatie vindt in principe om de vijf jaar plaats.

Ze kan ook op verzoek van de inrichtende macht worden uitgevoerd. § 4 - De commissie stelt een verslag op dat aan de inrichtende macht wordt voorgelegd. De inrichtende macht heeft het recht om een schriftelijk standpunt aan het verslag toe te voegen. Het verslag en het respectieve standpunt worden aan de regering en aan het ministerie overgemaakt. § 5 - Indien de resultaten van de kwaliteitscontrole die door deze externe commissie is uitgevoerd, volgens de regering aantonen dat de kwaliteit van de opleidingsactiviteiten aan een kunstacademie ontoereikend is, legt de inrichtende macht van de betrokken kunstacademie binnen de zes maand een plan voor waarin zij de maatregelen vermeldt die zij zal nemen om de vastgestelde gebreken weg te werken.

Vervolgens informeert de inrichtende macht de regering jaarlijks in een gedetailleerd verslag over de uitvoering van dit plan en over de effecten van de genomen maatregelen. In een periode die door de regering wordt vastgelegd, voert zij opnieuw een externe evaluatie door. De resultaten worden in een verslag vastgelegd. Indien de commissie vaststelt dat de kwaliteit nog steeds ontoereikend is, kan de regering de in artikel 64 vermelde terugbetaling van werkingssubsidies vorderen. § 6 - De commissie neemt het vertrouwelijke karakter van de resultaten in acht. § 7 - De leden hebben onder bepaalde voorwaarden die door de regering worden vastgelegd, recht op presentiegelden en een reiskostenvergoeding.

Art. 81.Begeleiding van de school De regering kan aan gespecialiseerde krachten de opdracht geven om een kunstacademie of individuele personeelsleden te begeleiden teneinde de kwaliteit van hun werk te garanderen. Deze begeleiding kan ook gebeuren op verzoek van de inrichtende macht.

TITEL XIV. - Wijzingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Ambten en vereiste bekwaamheidsbewijzen

Art. 82.Ambten voor het onderwijzende personeel In artikel 6 van het Koninklijke Besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, in laatste instantie gewijzigd door het decreet van 21 april 2008, wordt een letter G met volgende tekst ingevoegd : "G. In het deeltijdse kunstonderwijs : a) aanwervingsbetrekkingen 1.leerkracht voor accordeon 2. leerkracht voor dictie en declamatie 3.leerkracht voor fluit 4. leerkracht voor zang 5.leerkracht voor gitaar 6. leerkracht voor harmonieleer 7.leerkracht voor hoorn 8. leerkracht voor instrumentaal ensemble 9.leerkracht voor kamermuziek 10. leerkracht voor klarinet 11.leerkracht voor klassiek ballet 12. leerkracht voor piano 13.leerkracht voor pianobegeleiding 14. leerkracht voor contrapunt en fuga 15.leerkracht voor lied 16. leerkracht voor literatuur- en theatergeschiedenis 17.leerkracht voor mandoline 18. leerkracht voor muziekinitiatie 19.leerkracht voor muziekopvoeding 20. leerkracht voor muziekgeschiedenis 21.leerkracht voor hobo 22. leerkracht voor orgel 23.leerkracht voor trombone en tuba 24. leerkracht voor saxofoon 25.leerkracht voor toneelkunst 26. leerkracht voor slagwerk 27.leerkracht voor trompet 28. leerkracht voor viool 29.leerkracht voor cello b) bevorderingsbetrekkingen 30.directeur van een kunstacademie"

Art. 83.Bekwaamheidsbewijzen die vereist zijn voor het onderwijzende personeel In het Koninklijke Besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, wordt een hoofdstuk IIter , dat de artikelen 13sexies en 13septies omvat, met volgende tekst ingevoegd : "HOOFDSTUK II ter - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET DEELTIJDSE KUNSTONDERWIJS Artikel 13 sexies - § 1 - Bij het gebruik van voorliggend hoofdstuk geldt een diploma van het voltijdse onderwijs aan de hogeschool voor kunst als zijnde uitgevaardigd in de te onderwijzen studierichting indien de benaming van het diploma overeenstemt met de benaming van het betrokken ambt of indien de hoofdcursussen van de opleiding van de houder van het diploma verband houden met het betrokken ambt.

In dit laatste geval beslist de regering op basis van een advies van de pedagogische inspectie-begeleiding of het diploma in de te onderwijzen studierichting werd verleend. § 2 - Als onderwijsbevoegdheid geldt een bewijs van pedagogische bekwaamheid dat door een hogeschool voor kunst is uitgereikt, een bewijs van pedagogische bekwaamheid dat krachtens artikel 16 is uitgereikt, of een bekwaamheidsbewijs voor de laatste graad van het secundair onderwijs. § 3 - Op verzoek van de inrichtende macht kunnen volgende personeelsleden door de regering bevrijd worden van de verplichting om over een onderwijsbevoegdheid te beschikken : 1. de personeelsleden die aan een in de Franse of Vlaamse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kunstacademie in hetzelfde ambt vastbenoemd of aangesteld zijn;2. de houders van een diploma "Eerste prijs in pianobegeleiding" die voor een opdracht als leerkracht voor begeleiding solliciteren;3. de houders van een diploma "Eerste prijs in orkestleiding" die voor een opdracht als leerkracht voor instrumentaal ensemble of kamermuziek solliciteren. De vrijstelling geldt uitsluitend voor de inrichtende macht die de aanvraag heeft ingediend.

Artikel 13 septies - § 1 - Voor de uitoefening van de volgende ambten in het vakgebied muziek gelden als vereiste bekwaamheidsbewijzen : 1. leerkracht voor muziekeducatie a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs, uitgereikt in een studierichting van het muziekonderwijs, en een van de volgende lesbevoegdheden : - pedagogisch bekwaamheidsdiploma in de studierichting "notenleer"; - pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de studierichting "muziekopvoeding". 2. leerkracht voor muziekgeschiedenis a) diploma van aggregeerde voor de laatste graad van het secundair onderwijs in het vakgebied "kunstgeschiedenis en archeologie", studierichting "muziek";b) diploma van het hoger kunstonderwijs, studierichting "muziekgeschiedenis" en een pedagogisch bekwaamheidsbewijs in muziekgeschiedenis;c) diploma van laureaat van het hogere kunstonderwijs (alle studierichtingen) en een pedagogisch bekwaamheidsbewijs in muziekgeschiedenis.3. leerkracht voor instrumentaal onderwijs (verschillende studierichtingen) a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "instrumentaal onderwijs", uitgereikt in de te onderwijzen studierichting, en een van de volgende lesbevoegdheden : - pedagogisch bekwaamheidsdiploma in de betrokken studierichting; - pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de betrokken studierichting. 4. leerkracht voor instrumentaal ensemble a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "dirigent";b) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "kamermuziek" en een lesbevoegdheid in de studierichting "instrumentaal onderwijs";c) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "instrumentaal onderwijs" en een lesbevoegdheid in de studierichting "instrumentaal ensemble".5. leerkracht voor kamermuziek a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "dirigent";b) diploma van een hogeschool voor kunst in de studierichting "kamermuziek" en een lesbevoegdheid in de studierichting "kamermuziek".6. leerkracht voor zang a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichtingen "zang" of "lied" en een lesbevoegdheid voor het domein zang.7. leerkracht voor lied a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "lied" en een lesbevoegdheid voor de studierichting "lied".8. leerkracht voor pianobegeleiding a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "instrumentaal onderwijs - piano" of een lesbevoegdheid voor pianobegeleiding.9. leerkracht voor muziekinitiatie a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "muziekinitiatie" en een van de volgende lesbevoegdheden : - pedagogisch bekwaamheidsdiploma in de studierichting "muziekinitiatie"; - pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de studierichting "muziekinitiatie". b) einddiploma van het "Institut de Rythmique Jaques-Dalcroze de Belgique" en een van de volgende lesbevoegdheden : - pedagogisch bekwaamheidsdiploma in de studierichting "muziekinitiatie"; - pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de studierichting "muziekinitiatie". 10. leerkracht voor harmonieleer a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "fuga" of "contrapunt" of "harmonieleer" en een van de volgende lesbevoegdheden : - pedagogisch bekwaamheidsdiploma in de studierichting "harmonieleer"; - pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de studierichting "harmonieleer".

Voor bovenvermelde ambten gelden ook als vereiste bekwaamheidsbewijzen : 1. het diploma van geaggregeerde van de laatste graad van het secundaire onderwijs dat door een hogeschool voor kunst in de te onderwijzen studierichting werd of wordt uitgereikt;2. het diploma van licentiaat of master dat door een hogeschool voor kunst in de te onderwijzen studierichting werd of wordt uitgereikt, met een lesbevoegdheid in de betrokken studierichting. § 2 - Voor de uitoefening van de volgende ambten in het vakgebied mondelinge expressie en toneelkunst gelden als vereiste bekwaamheidsbewijzen : 1. leerkracht voor dictie en declamatie a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "declamatie" en een lesbevoegdheid in de studierichting "dictie en declamatie", uitgereikt in de Duitse taal;b) diploma van de derde graad van de hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "toneelkunst" en een lesbevoegdheid in de studierichting "dictie en declamatie", uitgereikt in de Duitse taal;c) diploma van de hogeschool voor kunst van het korte type in de studierichting "dictie en declamatie" en een lesbevoegdheid in de studierichting "dictie en declamatie", uitgereikt in de Duitse taal.2. leerkracht voor toneelkunst a) diploma van een hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "toneelkunst" en een lesbevoegdheid in de studierichting "toneelkunst", uitgereikt in de Duitse taal;b) diploma van de derde graad van de hogeschool voor kunst of van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "toneelkunst" en een lesbevoegdheid in de studierichting "toneelkunst", uitgereikt in de Duitse taal;c) diploma van de hogeschool voor kunst van het korte type in de studierichting "toneelkunst" en een lesbevoegdheid in de studierichting "toneelkunst", uitgereikt in de Duitse taal.3. leerkracht voor literatuur- en theatergeschiedenis a) diploma van geaggregeerde van de laatste graad van het secundair onderwijs studierichting "germanistiek";b) diploma van het hogere kunstonderwijs in de studierichting "literatuur- en theatergeschiedenis" en een pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de studierichting "literatuur- en theatergeschiedenis";c) diploma van de derde graad van de hogeschool voor kunst in de studierichting "theater" en een pedagogisch bekwaamheidsbewijs in de studierichting ä literatuur- en theatergeschiedenis";d) diploma van geaggregeerde van de laatste graad van het secundair onderwijs studierichting in de studierichting "toneelkunst", uitgereikt door een universiteit. Voor bovenvermelde ambten gelden ook als vereiste bekwaamheidsbewijzen : 1. het diploma van geaggregeerde van de laatste graad van het secundaire onderwijs dat door een hogeschool voor kunst in de te onderwijzen studierichting werd of wordt uitgereikt;2. het diploma van licentiaat of master dat door een hogeschool voor kunst in de te onderwijzen studierichting werd of wordt uitgereikt, met een lesbevoegdheid in de betrokken studierichting. § 3 - Voor de uitoefening van de volgende ambten in het vakgebied dans gelden als vereiste bekwaamheidsbewijzen : 1. leerkracht voor klassiek ballet a) vijf jaar praktische ervaring en een lesbevoegdheid in de studierichting "klassiek ballet";b) het einddiploma van de laatste graad van het voltijdse secundaire onderwijs, dat in de studierichting "dans" werd of wordt uitgereikt, en drie jaar praktische ervaring en een lesbevoegdheid in de studierichting "klassiek ballet".»

Art. 84.Ambten voor het administratieve personeel In artikel 1, lid 1 van het Koninklijke Besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs, gewijzigd door het decreet van 27 juni 2005, worden volgende ambten toegevoegd : "bestuurssecretaris inrichtingshoofd".

In lid 2, nummer 1 van datzelfde artikel wordt het volgende ambt toegevoegd : "bestuurssecretaris " In nummer 2 van datzelfde lid wordt het volgende ambt toegevoegd : "inrichtingshoofd "

Art. 85.Vereiste bekwaamheidsbewijzen voor het administratieve personeel In artikel 1, lid 1 van het Koninklijke Besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, in laatste instantie gewijzigd door de decreten van 27 juni 2005 en 26 juni 2006, wordt een nummer 2 ter met volgende tekst toegevoegd : "2 ter. Bestuurssecretaris : minstens graduaat of bachelor;" HOOFDSTUK II. - Ambtenarenreglement Afdeling 1. - Toepassingsgebied van de verschillende

ambtenarenreglementen

Art. 86.Gesubsidieerd vrij onderwijs In artikel 1, § 1, nummer 1 van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum worden de woorden "en voor het deeltijdse kunstonderwijs" na de woorden "hoger onderwijs van het korte type" ingevoegd.

Art. 87.Gesubsidieerd vrij onderwijs In artikel 1, lid 1, nummer 1 van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van het gesubsidieerd officieel PMS-centrum worden de woorden "en voor het deeltijdse kunstonderwijs" na de woorden "hoger onderwijs van het korte type" ingevoegd.

Art. 88.Gemeenschapsonderwijs In artikel 1 van het Koninklijke Besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd door het besluit van de regering van 2 maart 1995, wordt na lid 1 een nieuwe lid 2 met volgende tekst ingevoegd : "Voorliggend decreet wordt ook toegepast op het leidinggevende en onderwijzende personeel van de onderwijsinstellingen van het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap wordt georganiseerd. » Afdeling 2. - Mogelijkheid tot vaste benoeming

Art. 89.Gesubsidieerd vrij onderwijs In artikel 46 van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, gewijzigd door de decreten van 26 juni 2006 en van 25 juni 2007, wordt een lid 3 met volgende tekst ingevoegd : "In afwijking van lid 1 mag het procentuele aandeel van de vaste benoemingen in het deeltijdse kunstonderwijs hoogstens 85 % van het urenkrediet bedragen dat beschikbaar is voor de aanwervingsbetrekkingen in de categorie van het leidinggevende en onderwijzende personeel. »

Art. 90.Gesubsidieerd officieel onderwijs In artikel 36 van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van het gesubsidieerd officieel PMS-centrum, gewijzigd door de decreten van 25 juni 2007 en van 23 juni 2008, wordt na lid 2 een nieuw lid 3 met volgende tekst ingevoegd : "In afwijking van lid 1 mag het procentuele aandeel van de vaste benoemingen in het deeltijdse kunstonderwijs hoogstens 85 % van het urenkrediet bedragen dat beschikbaar is voor de aanwervingsbetrekkingen in de categorie van het leidinggevende en onderwijzende personeel. »

Art. 91.Gemeenschapsonderwijs In artikel 38 van het Koninklijke Besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd door het decreet van 25 juni 2007, wordt na lid 2 een nieuw lid 3 met volgende tekst ingevoegd : "In afwijking van lid 1 mag het procentuele aandeel van de vaste benoemingen in het deeltijdse kunstonderwijs hoogstens 85 % van het uurkrediet bedragen dat beschikbaar is voor de aanwervingsbetrekkingen in de categorie van het leidinggevende en onderwijzende personeel. » Afdeling 3. - Toegang tot het ambt van inrichtingshoofd

Art. 92.Gesubsidieerd vrij onderwijs In titel I, hoofdstuk IV van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum wordt een artikel 62 bis met volgende tekst ingevoegd : "Artikel 62 bis - In afwijking van de artikelen 56 tot 62 wordt het ambt van inrichtingshoofd vanaf 1 september 2009 ingevuld aan de hand van een aanstelling voor onbepaalde duur en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen. »

Art. 93.Gesubsidieerd officieel onderwijs In het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van het gesubsidieerd officieel PMS-centrum wordt een hoofdstuk IV bis met volgende tekst ingevoegd : "HOOFDSTUK IVbis - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET INRICHTINGSHOOFD Artikel 56.1 - Beginsel In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van inrichtingshoofd ingevuld aan de hand van een aanstelling voor onbepaalde duur en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de volgende bepalingen.

Artikel 56.2 - Toelatingsvoorwaarden Een persoon mag dit ambt bekleden indien zij : 4. een van de volgende voorwaarden vervult : 5.burger van de Europese Unie of familielid van een burger van de Europese Unie zijn in de zin van artikel 4 § 2 van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, de regering kan een afwijking van deze voorwaarde toestaan; 6. de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;7. vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;8. een verblijfstitel krachtens de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 bezitten;9. minstens over een diploma van de eerste graad van het hoger onderwijs beschikt;10. haar sollicitatie in de vorm en binnen de termijn heeft ingediend die in de vacature zijn vastgelegd;11. over haar burgerlijke en politieke rechten beschikt;12. aan de dienstplichtwetten hebben voldaan. Lid 1, nummer 1, littera b) tot d) dient voor de omzetting van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en die met de bevoegde diensten samenwerken en van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.

Artikel 56.3 - Vacature en sollicitatie De vacature wordt door de inrichtende macht in de krant en onder elke andere adequate vorm gepubliceerd.

De vacature bevat het vereiste profiel van het inrichtingshoofd en de doelstellingen die tijdens het mandaat moeten worden vervuld.

De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief.

Artikel 56.4 - Aanwerving van het inrichtingshoofd De inrichtende macht beslist welke sollicitant het ambt moet bekleden.

Zij baseert zich onder andere op een of meerdere sollicitatiegesprekken en op de beroepservaring.

Artikel 56.5 - Aanstelling voor onbepaalde duur, beëindiging en definitieve benoeming § 1 - De aanstelling geldt voor onbepaalde duur. § 2 - Zij loopt in volgende gevallen ten einde : 1. bij een uit voorzorg opgelegde voorlopige ambtsontheffing met een duur van meer dan zes maand;2. bij een terbeschikkingstelling door intrekking van het ambt in het belang van de dienst met een duur van meer dan zes maand;3. bij oplegging van een van de volgende tuchtstraffen : a) een inhouding op het loon, b) een voorlopige ambtsontheffing om tuchtredenen, c) een overplaatsing naar de niet-actieve dienst om tuchtredenen, d) een ontslag ingevolge zware fout;4. bij vrijwillig vertrek, indien het om een vastbenoemd personeelslid gaat;5. bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;6. bij een eenzijdige opzeg door de inrichtende macht;7. bij een evaluatierapport met als eindevaluatie "onvoldoende". De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in de loop van een vakantie of een terbeschikkingstelling ingevolge ziekte of lichamelijk gebrek met een ononderbroken duur van meer dan zes maand.

In de in lid 1, nummer 4 en 5 voorziene gevallen en afwijkend van artikel 78, lid 2, nummer 1 moet het inrichtingshoofd een opzegtermijn van 60 dagen in acht nemen.

In het in lid 1, nummer 6 voorziene geval bedraagt de duur van de opzegtermijn zes maand, indien het inrichtingshoofd minder dan vijf jaar anciënniteit in het ambt heeft. Voor elke begonnen schijf van vijf jaar wordt de duur bijkomend met drie maand verlengd.

De in de vorige leden voorgeschreven opzegtermijn kan in onderling overleg worden ingekort. De opzeg wordt per aangetekende brief gegeven en die brief bevat de duur van de opzegtermijn. De aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de datum van verzending. § 3 - Een inrichtingshoofd dat minstens 50 jaar is, wordt vast benoemd indien : 1. hij een anciënniteit in het ambt van minstens vijf jaar heeft;2. zijn laatste evaluatierapport minstens met de eindevaluatie "voldoende" werd afgesloten. Artikel 56.6 - Ambtenarenreglement § 1 - Onverminderd lid 2 is het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 5 tot 16, 18, 70 tot 76 en 79 tot 98 van voorliggend ambtenarenreglement onderworpen.

Het is het inrichtingshoofd verboden : 1. verlof te nemen of ter beschikking gesteld te zijn met uitzondering van volgende vakanties en terbeschikkingstellingen : a) jaarlijks verlof, b) omstandigheidsverlof, c) buitengewoon verlof ingevolge overmacht, d) moederschapsverlof, e) verlof ingevolge adoptie of voogdij, f) verlof wegens ziekte of kwaal, g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of lichamelijk gebrek;2. een loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van een deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking ingevolge ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking met het oog op het verstrekken van palliatieve zorgen aan een lid van het huishouden of het gezin. § 2 - De bepalingen uit § 1 zijn ook op een krachtens artikel 56.5 § 3 vastbenoemd inrichtingshoofd van toepassing.

Artikel 56.7 - Tijdelijke vervanging § 1 - Indien het inrichtingshoofd op basis van een van de in artikel 56.6 vermelde vormen van verlof of terbeschikkingstelling meer dan vijf opeenvolgende werkdagen afwezig is, kan de inrichtende macht hem tijdelijk vervangen door een ander vastbenoemd personeelslid uit de categorie van het administratieve personeel dat beantwoordt aan de voorwaarden uit artikel 56.2, lid 1, met uitzondering van de voorwaarde uit nummer 3.

Bij de toepassing van het vorige lid gelden volgende dagen niet als werkdagen : 1. de schoolvrije dagen vermeld in artikel 58 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs en voor het buitengewoon onderwijs, 2.de zomervakantiedagen die krachtens de verlofwetgeving tot het jaarlijks verlof behoren.

Indien het inrichtingshoofd op basis van de in artikel 56.6 vermelde vormen van verlof of terbeschikkingstelling vermoedelijk gedurende meer dan een jaar afwezig is, kan de inrichtende macht hem tijdelijk vervangen door een persoon die beantwoordt aan de voorwaarden uit 56.2. Hierbij geldt de in artikel 56.3 en 56.4 vermelde procedure. § 2 - Tijdens de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 56.6 § 1, lid 2, 56.8, 56.10 en 56.11 van toepassing op het vervangende personeelslid.

Artikel 56.8 - Loon en premie § 1 - Tijdens de aanstelling als inrichtingshoofd ontvangt deze een loon op basis van de loonschaal 422 die vermeld staat in de bijlage bij het Koninklijke Besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat. § 2 - Indien een personeelslid als inrichtingshoofd wordt aangesteld, ontvangt hij afwijkend van § 1 nog steeds zijn loon en ontvangt hij ter compensatie een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend : P = X - M, P = premie, X= in § 1 vermeld loon, M = maandelijks brutoloon van het personeelslid.

De premie wordt gelijktijdig met het maandloon en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald. § 3 - Indien een niet-personeelslid als inrichtingshoofd wordt aangesteld, ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie in overeenstemming met de in het onderwijs geldende bepalingen, waarbij het in § 1 vermelde bedrag als grondslag voor de berekening geldt. § 4 - Het bedrag vermeld in de § § 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.

In geval van verlof ingevolge ziekte of lichamelijke kwaal wordt de premie verder uitbetaald.

Artikel 56.9 - Evaluatieverslag § 1 - De inrichtende macht stelt voor een inrichtingshoofd per periode van vijf jaar minstens een evaluatieverslag op. Hiertoe voert hij een evaluatiegesprek. Het inrichtingshoofd kan een evaluatie vragen.

Het evaluatieverslag wordt afgesloten met de eindconclusie "onvoldoende", "niet tevredenstellend", "voldoende", "goed" of "zeer goed". § 2 - Het verslag wordt in drie exemplaren aan het inrichtingshoofd overhandigd. Hij ondertekent de drie exemplaren en houdt een exemplaar in zijn bezit. § 3 - Het inrichtingshoofd kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na de afgifte ervan beroep aantekenen bij de raad van beroep.

Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, zendt hij een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen de 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Ze vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Artikel 56.10 - Terugkeer Voor zover het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs vastbenoemd is, bekleedt het op het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 56.5 § 2, lid 1, nummer 3 d) en nummer 4.

Artikel 56.11 - In aanmerking komende diensten Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerde vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen. » Afdeling 4. - Toegang tot het ambt van directeur van een kunstacademie

Art. 94.Gesubsidieerd vrij onderwijs Titel I van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, gewijzigd door de decreten van 26 juni 2006 en van 25 juni 2007 wordt als volgt gewijzigd : § 1 - Hoofdstuk Vter wordt hoofdstuk Vquater. § 2 - Er wordt een nieuw hoofdstuk Vter ingevoegd dat artikel 69.13 omvat en volgende tekst bevat : "HOOFDSTUK V ter - BIJZONDERE BEPALING VOOR DIRECTEURS VAN EEN KUNSTACADEMIE Artikel 69.13 - Beginsel In afwijking van hoofdstuk V en Vbis wordt het ambt van directeur van een kunstacademie vanaf 1 september 2009 toegekend aan de hand van een aanstelling van onbepaalde duur en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen. »

Art. 95.Gesubsidieerd officieel onderwijs In het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van het gesubsidieerd officieel PMS-centrum wordt een hoofdstuk Vbis met volgende tekst ingevoegd : "HOOFSTUK Vbis - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DIRECTEURS VAN EEN KUNSTACADEMIE Artikel 64.1 - Beginsel In afwijking van hoofdstuk V wordt het ambt van directeur van een kunstacademie vanaf 1 september 2009 toegekend aan de hand van een aanstelling van onbepaalde duur en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen. » Artikel 64.2 - Toelatingsvoorwaarden Een persoon mag dit ambt bekleden indien zij : 13. een van de volgende voorwaarden vervult : a.burger van de Europese Unie of familielid van een burger van de Europese Unie zijn in de zin van artikel 4 § 2 van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, de regering kan een afwijking van deze voorwaarde toestaan; b. de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c. vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;d. een verblijfstitel krachtens de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 bezitten;14. minstens over een diploma van de tweede graad van het hoger onderwijs beschikt;bij gebrek aan een sollicitant met dit diploma volstaat een diploma van de eerste graad van het hoger onderwijs; 15. haar sollicitatie in de vorm en binnen de termijn heeft ingediend die in de vacature zijn vastgelegd;16. over haar burgerlijke en politieke rechten beschikt;17. aan de dienstplichtwetten hebben voldaan. Lid 1, nummer 1, littera b) tot d) dient voor de omzetting van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en die met de bevoegde diensten samenwerken en van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.

Artikel 64.3 - Vacature en sollicitatie De vacature wordt in de krant en onder elke andere adequate vorm gepubliceerd.

De vacature bevat het vereiste profiel van de directeur van de kunstacademie en de doelstellingen die tijdens het mandaat moeten worden vervuld.

De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief. De sollicitant voegt bij de sollicitatie onder andere een strategisch plan en een actieplan, om de in lid 2 vermelde doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 64.4 - Aanwerving van de directeur van de kunstacademie De inrichtende macht beslist welke sollicitant het ambt moet bekleden.

Zij baseert zich onder andere op het strategische plan en actieplan van de sollicitant en op een sollicitatiegesprek.

Artikel 64.5 - Aanstelling voor onbepaalde duur, beëindiging en definitieve benoeming § 1 - De aanstelling geldt voor onbepaalde duur. § 2 - Zij loopt in volgende gevallen ten einde : 8. bij een uit voorzorg opgelegde voorlopige ambtsontheffing met een duur van meer dan zes maand;9. bij een terbeschikkingstelling door intrekking van het ambt in het belang van de dienst met een duur van meer dan zes maand;10. bij oplegging van een van de volgende tuchtstraffen : a) een inhouding op het loon, b) een voorlopige ambtsontheffing om tuchtredenen, c) een overplaatsing naar de niet-actieve dienst om tuchtredenen, d) een ontslag ingevolge zware fout;11. bij vrijwillig vertrek, indien het om een vastbenoemd personeelslid gaat;12. bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;13. bij een eenzijdige opzeg door de inrichtende macht;14. bij een evaluatierapport met als eindevaluatie "onvoldoende". De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in de loop van een vakantie of een terbeschikkingstelling ingevolge ziekte of lichamelijk gebrek met een ononderbroken duur van meer dan zes maand.

In de in lid 1, nummer 4 en 5 voorziene gevallen en afwijkend van artikel 78, lid 2 moet de directeur van de kunstacademie een opzegtermijn van 60 dagen in acht nemen.

In het in lid 1, nummer 6 voorziene geval bedraagt de duur van de opzegtermijn zes maand, indien de directeur van de kunstacademie minder dan vijf jaar anciënniteit in het ambt heeft. Voor elke begonnen schijf van vijf jaar wordt de duur bijkomend met drie maand verlengd.

De in de leden 1 tot 4 voorgeschreven opzegtermijn kan in onderling overleg worden ingekort. De opzeg wordt per aangetekende brief gegeven en die brief bevat de duur van de opzegtermijn. De aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de datum van verzending. § 3 - De aanstelling eindigt na vijf jaar van ambtswege indien de directeur van een kunstacademie in die periode geen door de regering erkende opleiding tot schooldirecteur tot een goed einde heeft gebracht. De regering legt de wezenlijke elementen van een opleiding ter goedkeuring aan de regering voor. § 4 - Een directeur van een kunstacademie die minstens 50 jaar is, wordt vast benoemd indien : 1. hij een anciënniteit in het ambt van minstens vijf jaar heeft;2. zijn laatste evaluatierapport minstens met de eindevaluatie "voldoende" werd afgesloten. Artikel 64.6 - Ambtenarenreglement § 1 - Onverminderd lid 2 is de directeur van de kunstacademie tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 5 tot 16, 18, 70 tot 76 en 79 tot 98 van voorliggend ambtenarenreglement onderworpen.

Het is de directeur van de kunstacademie verboden : 3. verlof te nemen of ter beschikking gesteld te zijn met uitzondering van volgende vakanties en terbeschikkingstellingen : a) jaarlijks verlof, b) omstandigheidsverlof, c) buitengewoon verlof ingevolge overmacht, d) moederschapsverlof, e) verlof ingevolge adoptie of voogdij, f) verlof wegens ziekte of kwaal, g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of lichamelijk gebrek;4. een loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van een deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking ingevolge ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking met het oog op het verstrekken van palliatieve zorgen aan een lid van het huishouden of het gezin. § 2 - De bepalingen uit § 1 zijn ook op een krachtens artikel 64.5 § 4 vastbenoemd inrichtingshoofd van toepassing.

Artikel 64.7 - Tijdelijke vervanging § 1 - Indien de directeur van de kunstacademie op basis van een van de in artikel 64.6 vermelde vormen van verlof of terbeschikkingstelling waarschijnlijk meer dan vijf opeenvolgende werkdagen afwezig is, kan de inrichtende macht hem tijdelijk vervangen door een ander vastbenoemd personeelslid uit de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel dat beantwoordt aan de voorwaarden uit artikel 64.2, met uitzondering van de voorwaarde uit nummer 3.

Bij de toepassing van het vorige lid gelden volgende dagen niet als werkdagen : 3. de schoolvrije dagen vermeld in artikel 18 van het decreet van 23 maart 2009 houdende organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs, 4.de zomervakantiedagen die krachtens de verlofwetgeving tot het jaarlijks verlof behoren.

Indien de directeur van de kunstacademie op basis van de in artikel 64.6 vermelde vormen van verlof of terbeschikkingstelling vermoedelijk gedurende meer dan een jaar afwezig is, kan de inrichtende macht hem tijdelijk vervangen door een persoon die beantwoordt aan de voorwaarden uit 64.2. Hierbij geldt de in artikel 64.3 en 64.4 vermelde procedure. § 2 - Tijdens de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 64.6 § 1, lid 2, 64.8, 64.10 en 64.11 van toepassing op het vervangende personeelslid.

Artikel 64.8 - Loon en premie § 1 - Tijdens de aanstelling als inrichtingshoofd ontvangt deze een loon op basis van de loonschaal die vermeld staat in lid 2, met een financiële anciënniteit van 19 jaar of met een daadwerkelijke financiële anciënniteit, wanneer deze meer dan 19 jaar bedraagt, vermeerderd met een maandelijkse premie van 428,48 EUR. De in de loontabellen voorziene loonsverhogingen worden om de twee jaar toegepast.

De loonschaal van een studieprefect van een koninklijk lyceum of atheneum is van toepassing. § 2 - Indien een personeelslid als inrichtingshoofd wordt aangesteld, ontvangt hij afwijkend van § 1 nog steeds zijn loon en ontvangt hij ter compensatie een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend : P = X - M, P = premie, X= in § 1 vermeld loon, M = maandelijks brutoloon van het personeelslid.

De premier wordt gelijktijdig met het maandloon en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald. § 3 - Indien een niet-personeelslid als directeur van een kunstacademie wordt aangesteld, ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie in overeenstemming met de in het onderwijs geldende bepalingen, waarbij het in § 1 vermelde bedrag als grondslag voor de berekening geldt. § 4 - Het bedrag vermeld in de § § 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.

In geval van verlof ingevolge ziekte of lichamelijke kwaal wordt de premie verder uitbetaald.

Artikel 64.9 - Evaluatieverslag § 1 - De inrichtende macht stelt voor een directeur van een kunstacademie per periode van vijf jaar minstens een evaluatieverslag op. Hiertoe voert hij een evaluatiegesprek. De directeur van de kunstacademie kan een evaluatie vragen.

Voor de inrichtende macht het evaluatiegesprek houdt, neemt hij kennis van een advies van de pedagogische raad, dat onder andere een advies voor de evaluatie bevat. De directeur van de kunstacademie neemt niet deel aan de vergaderingen van de pedagogische raad waarop het advies wordt opgesteld. De pedagogische raad benoemt een personeelslid dat bij deze bijeenkomsten het voorzitterschap op zich neemt.

De directeur van een kunstacademie maakt op voorhand een verslag over de verwezenlijking van het strategische plan en het actieplan en over de verwezenlijking van de doelstellingen. Dit verslag vormt de basis van het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag wordt afgesloten met de eindconclusie "onvoldoende", "niet tevredenstellend", "voldoende", "goed" of "zeer goed". § 2 - Het verslag wordt in drie exemplaren aan de directeur van de kunstacademie overhandigd. Hij ondertekent de drie exemplaren en houdt een exemplaar in zijn bezit. § 3 - De directeur van de kunstacademie kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na de afgifte ervan beroep aantekenen bij de raad van beroep.

Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, zendt hij een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen de 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Ze vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Artikel 64.10 - Terugkeer Voor zover het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs vastbenoemd is, bekleedt het op het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 64.5 § 2, lid 1, nummer 3 d) en nummer 4.

Artikel 64.11 - In aanmerking komende diensten Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerde vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen. »

Art. 96.Gemeenschapsonderwijs § 1 - Artikel 121 quaterdecies van het Koninklijke Besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd door het decreet van 21 april 2008; wordt artikel 121 quinquiesdecies. § 2 - In het hoofdstuk VIII van datzelfde Koninklijke Besluit wordt een afdeling 7, die het artikel 121quaterdecies omvat, met volgende tekst ingevoegd : "Afdeling 7 - Bijzondere bepalingen voor directeurs van een kunstacademie Artikel 121quaterdecies - Beginsel In afwijking van afdeling 1, 2 en 6 wordt het ambt van directeur van een kunstacademie vanaf 1 september 2009 ingevuld aan de hand van een aanstelling voor onbepaalde duur en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen. » HOOFDSTUK III. - Taalregeling

Art. 97.Taalkundige vereisten aan het personeel In Titel VI, ondertitel II van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs wordt een hoofdstuk 5, dat het artikel 22 bis omvat, met volgende tekst ingevoegd : "HOOFDSTUK 5 - DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS Artikel 22bis - Het deeltijdse kunstonderwijs wordt verstrekt door personeelsleden die de Duitse taal grondig beheersen.

In afwijking van lid 1 gebeuren het instrumentaal onderwijs en de begeleiding door personeelsleden die de Duitse taal voldoende beheersen. » HOOFDSTUK IV. - Middelen voor pedagogische doeleinden

Art. 98.Recht en bedrag In artikel 4 van het decreet van 16 december 2002 betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs wordt § 4 § 5 en wordt na § 3 een nieuw § 4 met volgende tekst ingevoegd : " § 4 - De inrichtende macht van een kunstacademie ontvangt een jaarlijks forfait van 2.500 EUR. » HOOFDSTUK V. - Besoldungsstatut

Art. 99.Erkenning van prestaties In artikel 18, lid 1 van het Koninklijke Besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 2001, wordt een letter e) met volgende tekst ingevoegd : "e) voor 1 september 2009 buiten een door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerde kunstacademie. »

Art. 100.Toepassingsgebied van het Koninklijke Besluit van 10 maart 1965 In titel I van het Koninklijke Besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur wordt een artikel 3bis met volgende tekst ingevoegd : "Artikel 3bis - Voorliggend besluit is niet van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd wordt. »

Art. 101.Toepassingsgebied van het Koninklijke Besluit nr. 63 van 20 juli 1982 In artikel 1 van het Koninklijk Besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij Koninklijk Besluit nr. 161 van 30 december 1982, wordt een lid 3 met volgende tekst ingevoegd : "Voorliggend besluit is, met uitzondering van artikel 7, niet van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd wordt. »

Art. 102.Toepassingsgebied van het Koninklijke Besluit van 29 augustus 1985 In artikel 1 van het Koninklijke Besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan wordt een lid 3 met volgende tekst ingevoegd : " § 3 - Voorliggend besluit is niet van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd wordt. »

Art. 103.Toepassingsgebied van het decreet van 21 april 2008 In artikel 103 nummer 3 van het decreet van 21 april 2008 voor de opwaardering van het beroep van leerkracht wordt de zinsnede "van de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap" vervangen door de zinsnede "van het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd wordt". HOOFDSTUK VI. - Organisatie van het onderwijs

Art. 104.Toepassingsgebied van de wet van 29 mei 1959 Artikel 1, lid 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt vervangen door volgende bepaling : "In afwijking van lid 1 zijn de artikelen 24, 25, 28, 35, 36 § 1, 36 bis en 37 nicht van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap wordt erkend, gesubsidieerd of georganiseerd. »

Art. 105.Toepassingsgebied van het decreet van 17 juli 1995 In het decreet van 17 juli 1995 betreffende het inschrijvings- en schoolgeld in het onderwijs wordt een artikel 1 bis met volgende tekst ingevoegd : "Artikel 1bis - Voorliggend besluit is niet van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd wordt. »

Art. 106.Toepassingsgebied van het decreet van 31 augustus 1998 In artikel 1 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 27 juni 2005, 26 juni 2006 en 16 juni 2008, wordt een lid 4 met volgende tekst ingevoegd : "Voorliggend besluit is niet van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap erkend, gesubsidieerd of georganiseerd wordt. » TITEL XV. - Slotbepalingen

Art. 107.Uitsluitingsbepaling Het besluit van de regering van 12 juli 2001 ter harmonisering van de presentiegelden en vergoedingen voor reiskosten in de instanties en raden van bestuur van de Duitstalige Gemeenschap, in laatste instantie gewijzigd door het besluit van de regering van 27 oktober 2005, is niet van toepassing op het deeltijdse kunstonderwijs.

Art. 108.Opheffingsbepaling Worden opgeheven : 1. het Koninklijke Besluit van 26 maart 1954 betreffende de voorwaarden waaronder de Staat toelagen verleent aan de gemeentelijke conservatoria, de gemeentelijke en vrije muziekacademiën en de muziekscholen, in laatste instantie gewijzigd door het Koninklijke Besluit van 5 mei 1980;2. de wet van 14 mei 1955 over het kunstonderwijs, in laatste instantie gewijzigd door de wet van 20 juli 1991;3. artikel 5, lid 1, littera f) van het Koninklijke Besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 2001, en de laatste twee leden van datzelfde artikel evenals titel IIIter van datzelfde Koninklijke Besluit, ingevoegd bij Koninklijk Besluit van 6 februari 1980;4. het Koninklijke Besluit van 26 januari 1968 tot vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs, in laatste instantie gewijzigd bij het Koninklijke Besluit van 21 december 1988;5. het Koninklijke Besluit van 21 april 1969 tot vaststelling van de structuur, de samenstelling en de werking van de Raad van Advies voor het onderwijs in de bouwkunst en de beeldende kunsten, gewijzigd bij het Koninklijke Besluit van 1 juni 1972;6. het Koninklijke Besluit van 9 september 1969 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van onderricht in gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs, in laatste instantie gewijzigd door het Koninklijke Besluit van 3 oktober 1973;7. het Koninklijke Besluit van 5 november 1969 tot oprichting van een Verbeteringsraad voor het muziekonderwijs, in laatste instantie gewijzigd door het Koninklijke Besluit van 10 maart 1976;8. het Koninklijke Besluit van 8 januari 1971 tot vaststelling van het onderwijsniveau van de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs;9. het Koninklijke Besluit van 5 augustus 1971 houdende algemene regeling van de studiën in het onderwijs in de plastische kunsten met beperkt leerplan;10. het Koninklijke Besluit van 12 augustus 1971 betreffende de toepassing van artikel 1, tweede lid, van koninklijk besluit van 5 augustus 1971 houdende algemene regeling van de studiën in het onderwijs in de plastische kunsten met beperkt leerplan;11. het Koninklijke Besluit van 13 augustus 1971 houdende toepassing, wat het gesubsidieerd onderwijs in de plastische kunsten met beperkt leerplan betreft, van artikel 24 der wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving betreffende het onderwijs;12. het ministerieel besluit van 10 november 1971 genomen ter toepassing van het koninklijk besluit van 9 september 1969 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid voor het onderwijs, gewijzigd bij het ministeriële besluit van 20 maart 1977;13. het koninklijk besluit van 7 december 1978 genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijk besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het Koninklijke Besluit van 1 augustus 1984;14. hoofdstuk XVII van het decreet van 6 juni 2005 over maatregelen in het onderwijs 2005, dat artikel 19 omvat;15. hoofdstuk XXX van het decreet van 25 juni 2007 over maatregelen in het onderwijs, dat de artikelen 80 tot 85 omvat.

Art. 109.Overgangsbepaling Een muziekacademie die voor inwerkingtreding van voorliggend decreet bestaat, geldt als erkende kunstacademie zoals bedoeld in titel XI van voorliggend decreet.

Art. 110.Inwerkingtreding Voorliggend decreet treedt op 1 september 2009 in werking.

Wij vaardigen het voorliggende decreet uit en bevelen zijn publicatie in het Belgische Staatsblad.

Opgesteld te Eupen op 23 maart 2009.

K.-H. LAMBERTZ Minister-president van de regering van de Duitstalige Gemeenschap, minister van Lokale besturen B. GENTGES Vice-minister-president van de regering van de Duitstalige Gemeenschap, minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale zaken en Toerisme O. PAASCH Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek Mevr. I. WEYKMANS Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport _______ Nota Overzicht over de voorafgaande documenten : Genummerde documenten : 144 (2008-2009) nr. 1 ontwerp van decreet 144 (2008-2009) nr. 2 voorstel tot amendement 144 (2008-2009) nr. 3 verslag Uitvoerig verslag : 23 maart 2009 - nr. 11 (2008-2009) discussie en stemming.

^