Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 28 maart 2014
gepubliceerd op 04 augustus 2014

Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning

bron
vlaamse overheid
numac
2014202854
pub.
04/08/2014
prom.
28/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/28/2014202854/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 MAART 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning


DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 18/1;

Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 7 en artikel 8, § 2;

Gelet op het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof, artikel 55, eerste lid, 2° en artikel 57;

Gelet op het decreet van 31 mei 2013 houdende toekenning van bepaalde bevoegdheden aan de provincies in de aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 2 tot en met 5;

Gelet op het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, artikel 8, derde lid, artikel 9, tweede lid, artikel 12, § 3, tweede lid, artikel 13, tweede lid, artikel 14, § § 2, 3 en 5, artikel 15, artikel 20, eerste en tweede lid, artikel 24 en 25;

Gelet op het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie, artikel 4;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 21 februari 2014;

Gelet op advies 55.479/3 van de Raad van State, gegeven op 24 maart 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, BESLUIT: Titel 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° aanbodsvorm: de wijze waarop, met het oog op de omschreven doelstellingen, een welbepaalde combinatie van opdrachten uitgevoerd wordt;2° agentschap: het agentschap, vermeld in artikel 3 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;3° decreet van 29 november 2013: het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning;4° ondersteuningsbron: een ondersteunende maatregel, voorziening, activiteit of aanbodsvorm die door gezinnen met kinderen en jongeren, alsook door kinderen en jongeren zelf gebruikt kan worden;5° opvoedingsverantwoordelijken: elke ouder van een kind of jongere of elke natuurlijke persoon die een of meer kinderen of jongeren feitelijk opvoedt;6° organisator: een natuurlijke persoon, feitelijke vereniging of rechtspersoon;7° saldoafrekening: de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag voor een jaar;8° Zorginspectie: het agentschap, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie. Alle in dit besluit vermelde bevoegdheden van het agentschap, vermeld in punt twee van het eerste lid, die een impact hebben op de erkenning en/of subsidiëring van de aanbodsvorm, vermeld in titel 3, hoofdstuk 1, afdeling 5, onderafdeling 5, worden pas uitgeoefend na de verplichte inwinning van advies bij het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Afdeling Welzijn en Samenleving. Daarnaast gebeurt de effectieve uitbetaling, vermeld in artikel 62 en de effectieve terugvordering, vermeld in artikel 79, door het agentschap, vermeld in punt twee van het eerste lid en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Afdeling Welzijn en Samenleving, elk voor hun deel.

Alle in dit besluit vermelde delegaties aan de minister hebben betrekking op de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. De delegatie, vermeld in artikel 50, heeft echter ook betrekking op de minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, voor wat betreft de uitvoering van de bepalingen, vermeld in artikel 48.

Art. 2.Conform artikel 2 tot en met 6 van het decreet van 31 mei 2013 houdende toekenning van bepaalde bevoegdheden aan de provincies in de aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kunnen de provincies hun opdrachten uitvoeren ten aanzien van de Huizen van het Kind of ten aanzien van de door of krachtens dit besluit erkende of gesubsidieerde aanbodsvormen.

Art. 3.Conform artikel 18/1 van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding kan de subsidie voor de bestrijding van kinderarmoede door het lokale bestuur aangewend worden in het kader van de Huizen van het Kind of in het kader van de door of krachtens dit besluit erkende of gesubsidieerde aanbodsvormen.

Art. 4.Een samenwerkingsverband dat erkend of gesubsidieerd wordt als Huis van het Kind of een organisator die erkend of gesubsidieerd wordt voor de uitvoering van een aanbodsvorm, kan in aanmerking genomen worden voor de toewijzing van een inschakelingstraject als vermeld in artikel 4 van het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie, voor zover voldaan is aan de in dat artikel vervatte voorwaarden.

Titel 2. Huizen van het Kind Hoofdstuk 1. Erkenning Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. 5.Het agentschap beslist over de toekenning van een erkenning als Huis van het Kind.

Art. 6.Een erkenning gaat gepaard met de toelating tot gebruik van de benaming Huis van het Kind en de toekenning van het logo, vermeld in artikel 13, eerste lid, van het decreet van 29 november 2013.

Art. 7.Het agentschap kent een erkenning toe voor onbepaalde duur. Afdeling 2. Erkenningsvoorwaarden

Onderafdeling 1. Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 8.Om erkend te worden als Huis van het Kind, moet het samenwerkingsverband: 1° een ontvankelijke aanvraag indienen;2° beschikken over een voorstel van werkingsgebied als vermeld in artikel 9 van het decreet van 29 november 2013;3° voldoen aan: a) de voorwaarde inzake de samenwerking met het lokale bestuur, vermeld in artikel 7 van het decreet van 29 november 2013;b) de voorwaarde inzake het minimaal verplichte aanwezige aanbod, vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 1° tot en met 3°, van het decreet van 29 november 2013;c) de voorwaarde inzake de verplichte aansluiting van het aanbod, vermeld in artikel 12, § 2, van het decreet van 29 november 2013;4° zich ertoe verbinden maximaal twee jaar na het verkrijgen van de erkenning te voldoen aan: a) de voorwaarde inzake doorverwijzing, vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 4°, van het decreet van 29 november 2013;b) de voorwaarde inzake de aansluiting bij het lokaal sociaal beleid, vermeld in artikel 12, § 5, van het decreet van 29 november 2013;c) de voorwaarde inzake het openstellen van het Huis van het Kind, vermeld in artikel 12, § 3, van het decreet van 29 november 2013, en in artikel 10 van dit besluit;d) de voorwaarde inzake het ondernemen van concrete acties, vermeld in artikel 12, § 4, van het decreet van 29 november 2013, ter realisatie van de doelstellingen, vermeld in het decreet van 29 november 2013;e) de voorwaarde inzake de bekendmaking van het aanbod, vermeld in artikel 12, § 1, tweede en vierde lid, van het decreet van 29 november 2013.

Art. 9.Het agentschap beslist op basis van het voorstel, vermeld in artikel 8, 2°, over het werkingsgebied.

Art. 10.Elke actor kan toetreden tot of aanbod binnenbrengen in het Huis van het Kind om de doelstellingen te realiseren, vermeld in het decreet van 29 november 2013.

Een weigering tot toetreding van een actor of het binnenbrengen van aanbod of de uitsluiting van een actor of aanbod tot het Huis van het Kind wordt gemotiveerd. De motivering verwijst altijd minstens naar de doelstellingen, vermeld in artikel 5, 6, 10 en 11 van het decreet van 29 november 2013.

Onderafdeling 2. Administratieve verplichtingen

Art. 11.Het samenwerkingsverband is in staat om, op eenvoudig verzoek van het agentschap, te rapporteren over de samenwerking en de werkzaamheden. De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de rapportage, met name de categorieën die gevraagd zullen worden.

Hoofdstuk 2. Subsidiëring Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. 12.Het agentschap beslist binnen de perken van de begrotingskredieten over de toekenning van een subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind. De beslissing inzake toekenning van een subsidie wordt genomen na een aanvraagoproep die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 89.

Art. 13.Het agentschap kent een subsidie toe voor onbepaalde duur. Afdeling 2. Subsidievoorwaarden

Art. 14.Om een subsidie voor een Huis van het Kind te kunnen krijgen, moet het samenwerkingsverband: 1° een ontvankelijke aanvraag indienen;2° de vorm aannemen van een feitelijke vereniging of vzw zoals vermeld in artikel 14, § 1, 3°, van het decreet van 29 november 2013;3° voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 8, 2° en 3°;4° zich ertoe verbinden maximaal twee jaar na het verkrijgen van de subsidie te voldoen aan: a) de voorwaarde inzake doorverwijzing, vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 4°, van het decreet van 29 november 2013;b) de voorwaarde inzake de aansluiting bij het lokaal sociaal beleid, vermeld in artikel 12, § 5, van het decreet van 29 november 2013;c) de voorwaarde inzake het realiseren van de doelstellingen, vermeld in artikel 14, § 1, 4°, van het decreet van 29 november 2013;d) de voorwaarde inzake het actief betrekken van andere actoren, vermeld in artikel 14, § 1, 2°, van het decreet van 29 november 2013, en artikel 10 van dit besluit;e) de voorwaarde inzake de bekendmaking van het aanbod, vermeld in artikel 12, § 1, tweede en vierde lid, van het decreet van 29 november 2013.

Art. 15.Als voldaan is aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 14, krijgt het samenwerkingsverband een erkenning als Huis van het Kind in de zin van artikel 5. De erkenning gaat gepaard met de toelating tot gebruik van de benaming Huis van het Kind en de toekenning van het logo, vermeld in artikel 13, eerste lid, van het decreet van 29 november 2013.

Onderafdeling 1. Administratieve verplichtingen

Art. 16.Het samenwerkingsverband is in staat om, op eenvoudig verzoek van het agentschap, te rapporteren over de samenwerking en de werkzaamheden. De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de rapportage, met name de categorieën die gevraagd zullen worden.

Art. 17.Als het samenwerkingsverband de vorm heeft van een feitelijke vereniging, wijst het samenwerkingsverband een rechtspersoon die lid is van de feitelijke vereniging, aan, die ten aanzien van het agentschap zal optreden als vertegenwoordiger van de feitelijke vereniging. De vertegenwoordiger fungeert als ontvanger van de subsidie en is onderworpen aan de regels, vermeld in artikel 55, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof.

Als de vertegenwoordiger, vermeld in het eerste lid, vervangen wordt door een andere vertegenwoordiger, brengt het samenwerkingsverband het agentschap daarvan onmiddellijk van op de hoogte. Die vervanging maakt vervolgens het voorwerp uit van een wijziging aan de oorspronkelijke subsidiebeslissing.

Art. 18.Het samenwerkingsverband voert een boekhouding overeenkomstig de toepasselijke regelgeving.

Het eerste lid is enkel van toepassing op de vertegenwoordiger indien het samenwerkingsverband de vorm heeft van een feitelijke vereniging.

Art. 19.Het samenwerkingsverband bezorgt het agentschap jaarlijks en uiterlijk zeven maanden na het afsluiten van het boekjaar een financieel verslag over het voorgaande werkingsjaar.

Het financieel verslag bevat minimaal de volgende gegevens: 1° de goedgekeurde jaarrekening van de ontvanger van de subsidie;2° een overzicht van alle kosten en opbrengsten met betrekking tot het Huis van het Kind. Voor de toepassing van het tweede lid, 2°, volstaat ook een overzicht van alle inkomsten en uitgaven met betrekking tot het Huis van het Kind als het samenwerkingsverband volgens de toepasselijke boekhoudregelgeving een vereenvoudigde boekhouding voert.

Voor de toepassing van het tweede lid, 2°, volstaat ook een uittreksel van de jaarrekening met de inkomsten en uitgaven voor het meest toepasselijke beleidsveld als het samenwerkingsverband de vorm heeft van een feitelijke vereniging en de ontvanger van de subsidie een lokaal bestuur is.

Onderafdeling 2. Aanwending van de subsidie

Art. 20.De subsidie moet worden aangewend voor de organisatie van een aanbodsvorm, als bedoeld bij de artikelen 40, 42, 44, 46 en 48.

De subsidie geldt als een algemene werkingssubsidie.

Art. 21.§ 1. Als de subsidie de kosten ten laste van de subsidie overschrijdt, bouwt het samenwerkingsverband een overschot ten laste van de subsidie op. Maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidie kan als overschot worden overgedragen naar het volgende jaar.

In het eerste lid wordt verstaan onder kosten ten laste van de subsidie: een procentueel deel van de totale kosten van het Huis van het Kind overeenkomstig het procentuele aandeel van de subsidie van het agentschap in de totale opbrengsten van het Huis van het Kind.

Een overschot als vermeld in het eerste lid, kan worden gecompenseerd door een tekort. Het gecumuleerde overschot ten laste van de subsidie is maximaal 50 % van de jaarlijkse subsidie. § 2. Het gecumuleerde overschot ten laste van de subsidie wordt door het agentschap berekend en bijgehouden, en wordt jaarlijks bij de saldoafrekening, vermeld in artikel 23, § 2, ter kennis gebracht van het samenwerkingsverband.

Het eerste lid is niet van toepassing indien het samenwerkingsverband de vorm heeft van een feitelijke vereniging en de ontvanger van de subsidie een lokaal bestuur is. § 3. Indien in het financieel verslag, vermeld in artikel 19, een overzicht van inkomsten en uitgaven is opgenomen, wordt voor de toepassing van dit artikel het woord "opbrengsten" gelezen als "inkomsten" en wordt het woord "kosten" gelezen als "uitgaven". Afdeling 3. Berekening van de subsidie

Art. 22.§ 1. Bij de berekening en bij de jaarlijkse herberekening van het subsidiebedrag dat een samenwerkingsverband kan krijgen, houdt het agentschap rekening met: 1° het aantal minderjarigen in het werkingsgebied van het Huis van het Kind, met uitzondering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest waar 30 % van het aantal minderjarigen in rekening wordt genomen;2° het aandeel minderjarigen in een kansarm gezin in dat werkingsgebied. Het aantal minderjarigen in het werkingsgebied van het Huis van het Kind, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt bepaald door het agentschap op basis van de gegevens die worden aangeleverd door de dienst Demografie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie.

Het aandeel minderjarigen in een kansarm gezin in het werkingsgebied van het Huis van het Kind, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bepaald door het agentschap door middel van een samengestelde indicator die is samengesteld op basis van de volgende gegevens: 1° de kansarmoede-index van Kind en Gezin;2° het aantal minderjarige rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen;3° het aantal minderjarigen in een eenoudergezin ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen. § 5. De subsidie is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2014. De bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De aanpassing gebeurt telkens vanaf de tweede maand die volgt op de maand waarin een spilindex wordt bereikt of er op wordt teruggebracht. Afdeling 4. De uitbetaling

Art. 23.§ 1. Het agentschap betaalt uiterlijk op het einde van het eerste kwartaal van het jaar een voorschot uit van 90 % van het geraamde subsidiebedrag van dat jaar.

Voor het jaar waarin de subsidie wordt opgestart, wordt het voorschot uitbetaald na de beslissing tot toekenning van de subsidie volgens de regels, vermeld in artikel 24. § 2. Na de verwerking van het financieel verslag, vermeld in artikel 19, wordt het eventuele saldo van het subsidiebedrag uitbetaald. Als door de uitbetaling van het volledige saldo een van de maxima, vermeld in artikel 21, wordt overschreden, wordt het saldo verminderd met het bedrag dat de maxima overschrijdt. De saldoafrekening wordt ter kennis gebracht van het samenwerkingsverband.

Art. 24.Voor het jaar waarin de subsidie wordt opgestart en voor het jaar waarin de subsidie wordt stopgezet, wordt het subsidiebedrag dat toegekend zou worden voor een volledig jaar, verminderd in evenredigheid met de werkelijke duur.

Titel 3. Aanbod preventieve gezinsondersteuning Hoofdstuk 1. Erkenning Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. 25.Het agentschap beslist over de toekenning van een erkenning voor de uitvoering van een aanbodsvorm, vermeld in afdeling 5 van deze titel.

De erkenning, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend voor onbepaalde duur. Afdeling 2. Erkenningsvoorwaarden

Art. 26.Om erkend te worden, moet de organisator van een aanbodsvorm, vermeld in afdeling 5 van deze titel: 1° een ontvankelijke aanvraag indienen;2° over een voorstel van werkingsgebied beschikken dat voldoet aan de regels, vermeld in artikel 27;3° voldoen aan de startvoorwaarden inzake kwaliteit, vermeld in artikel 28 tot en met 32;4° zich ertoe verbinden maximaal een jaar na het verkrijgen van de erkenning: a) te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden die door of krachtens dit besluit van toepassing zijn met betrekking tot de betrokken aanbodsvorm, vermeld in afdeling 5 van deze titel;b) te voldoen aan de voorwaarden inzake de kwaliteit van de werking, vermeld in artikel 33 tot en met 37;c) aan te sluiten bij alle Huizen van het Kind waarmee de aanbodsvorm werkingsgebied deelt.Bij ontstentenis van een Huis van het Kind neemt de organisator zelf het initiatief om een Huis van het Kind op te starten.

Art 27. Het voorstel van werkingsgebied, vermeld in artikel 26, 2°, houdt minstens rekening met populatie, schaalgrootte en toegankelijkheid. De minister bepaalt per aanbodsvorm de nadere regels. Het agentschap beslist op basis van het voorstel, vermeld in de eerste zin, over het effectieve werkingsgebied. Afdeling 3. Kwaliteit

Onderafdeling 1. Infrastructuur

Art. 28.De organisator beschikt over toegankelijke en aangepaste infrastructuur om elke aanbodsvorm waarvoor hij erkend is, kwaliteitsvol uit te voeren.

Onderafdeling 2. Personeel

Art. 29.De organisator beschikt over voldoende en voldoende opgeleid personeel om elke aanbodsvorm waarvoor hij erkend is, kwaliteitsvol uit te voeren. De organisator voorziet bovendien in de nodige ondersteuning van dat personeel, opdat de kwaliteit van de dienstverlening op elk moment gegarandeerd is.

Art. 30.De organisator kan voor elke aanbodsvorm waarvoor hij erkend is, een beroep doen op vrijwilligers. Als de vrijwilligers belast worden met de uitvoering van een of meer opdrachten, vermeld in deze titel, voorziet de organisator in de nodige ondersteuning voor die vrijwilligers, opdat de kwaliteit van de dienstverlening op elk moment gegarandeerd is.

Art. 31.Naast de wettelijk verplichte verzekeringen sluit de organisator minstens een verzekering af voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vrijwilligers.

Onderafdeling 3. Werking

Art. 32.De organisator beschikt over een duidelijke visie waarmee hij de opdrachten en doelstellingen, vermeld in deze titel, zal vormgeven.

Art. 33.De organisator stemt de concrete uitvoering van de aanbodsvorm waarvoor hij erkend is, af op alle Huizen van het Kind waarmee die aanbodsvorm werkingsgebied deelt. De afstemming omvat minimaal afspraken over de realisatie van een geïntegreerd en progressief universeel aanbod.

Art. 34.De organisator voert de aanbodsvorm waarvoor hij erkend is uit: 1° in overeenstemming met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind;2° zonder te discrimineren op basis van geslacht, nationaliteit, geloofs- en politieke overtuiging, taal, vermogen of sociale afkomst;3° vanuit een positieve visie op het kind en de opvoedingsverantwoordelijken;4° vanuit een vraaggerichte en participatieve opstelling;5° vanuit een krachtgerichte en versterkende benadering;6° vanuit een contextgerichte benadering;7° vanuit het principe van subsidiariteit.Subsidiariteit betekent dat de organisator vertrekt van de vraag of de behoefte van de personen tot wie hij zich richt, er maximaal bij aansluit. Als een verschillend aanbod aan de vraag of de behoefte kan beantwoorden, wordt het minst ingrijpende aanbod aangeboden.

Art. 35.De organisator streeft zo veel mogelijk methodisch onderbouwd werken na.

Art 36. § 1. De organisator streeft naar maximale toegankelijkheid en laagdrempeligheid. De organisator ontwikkelt strategieën om zowel de drempels in de eigen dienstverlening met betrekking tot de toegankelijkheid en de participatie van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen en jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie te verlagen als manieren om die gezinnen maximaal te bereiken. § 2. De organisator neemt een signaalfunctie op omtrent structurele problemen die gezinnen ondervinden.

Art. 37.De organisator levert binnen de uitvoering van de aanbodsvorm waarvoor hij erkend is, maximale inspanningen om grensoverschrijdend gedrag en gevaarsituaties ten aanzien van kinderen te vermijden en in voorkomend geval aan te pakken.

De organisator meldt elke gevaarsituatie en situatie van grensoverschrijdend gedrag zo snel mogelijk aan het agentschap.

Art. 38.De minister kan nadere regels bepalen met betrekking tot deze afdeling. Afdeling 4. Administratieve verplichtingen

Art. 39.De organisator rapporteert jaarlijks over de werking en het kwaliteitsbeleid met betrekking tot de aanbodsvorm waarvoor hij erkend is. De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de rapportage, met name de categorieën die gevraagd zullen worden. Afdeling 5. Erkenningsvoorwaarden per aanbodsvorm

Onderafdeling 1. Een laagdrempelig aanbod aan opvoedingsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen

Art. 40.Een laagdrempelig aanbod aan opvoedingsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen bestaat uit de uitvoering van minstens een van de volgende opdrachten met betrekking tot elk van de volgende doelgroepen: 1° opdrachten ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen: a) in basisondersteuning voorzien om de opvoeding te verrijken;b) ondersteuning bieden bij opvoedingsvragen;c) ondersteuning bieden bij opvoedingsproblemen;d) opvoedingsonzekerheid of opvoedingsproblemen vroegtijdig detecteren, en gericht doorverwijzen indien nodig;e) ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen.2° opdrachten ten aanzien van actoren: a) sensibiliseren inzake het belang van opvoedingsondersteuning;b) expertise uitwisselen met andere actoren in een Huis van het Kind.

Art. 41.Bij het vervullen van de opdrachten, vermeld in artikel 40, worden de volgende doelstellingen nagestreefd: 1° de ontwikkelingskansen van kinderen versterken;2° de vaardigheden en de draagkracht van de opvoedingsverantwoordelijken versterken;3° de spanningen, moeilijkheden en draaglast van de opvoedingsverantwoordelijken zo veel mogelijk verminderen;4° het sociale netwerk van gezinnen versterken;5° bijdragen tot de profilering van opvoedingsondersteuning als een laagdrempelig en kwaliteitsvol aanbod. Onderafdeling 2. Een laagdrempelig aanbod aan spel en ontmoeting voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen

Art. 42.Een laagdrempelig aanbod aan spel en ontmoeting voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen bestaat uit de uitvoering van minstens een van de volgende opdrachten met betrekking tot elk van de volgende doelgroepen: 1° opdrachten ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen: a) de ontmoeting van kinderen en aanstaande gezinnen en opvoedingsverantwoordelijken faciliteren en stimuleren;b) inzetten op spel, interactie en taalontwikkeling;c) ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen.2° opdrachten ten aanzien van actoren: a) sensibiliseren inzake het belang van spel en ontmoeting;b) expertise uitwisselen met andere actoren in een Huis van het Kind.

Art. 43.Een organisator streeft bij het vervullen van de opdrachten, vermeld in artikel 42, de volgende doelstellingen na: 1° bijdragen tot de socialisatie en ontwikkelingsstimulering van kinderen;2° de vaardigheden en de draagkracht van opvoedingsverantwoordelijken versterken;3° het sociale netwerk van gezinnen versterken;4° de sociale cohesie bevorderen. Onderafdeling 3. Een laagdrempelig, ambulant aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen

Art. 44.In dit artikel wordt verstaan onder ambulant: de ondersteuning wordt hoofdzakelijk in de setting van de organisator aangeboden.

Een laagdrempelig, ambulant aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen bestaat uit de uitvoering van minstens een van de volgende opdrachten met betrekking tot elk van de volgende doelgroepen: 1° opdrachten ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in een maatschappelijk kwetsbare positie: a) de gezinnen op een duurzame wijze bereiken;b) laagdrempelige, integrale en ambulante ondersteuning bieden;c) ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen;2° opdrachten ten aanzien van actoren: a) sensibiliseren inzake drempels die maatschappelijke kwetsbaarheid in stand houden of verhogen;b) structurele knelpunten of tekorten signaleren waardoor gezinnen beknot worden in hun ontplooiingsmogelijkheden en -kansen;c) expertise uitwisselen met andere actoren in een Huis van het Kind.

Art. 45.Een organisator streeft bij het vervullen van de opdrachten, vermeld in artikel 44, de volgende doelstellingen na ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in een maatschappelijk kwetsbare positie: 1° de ontwikkelingskansen van kinderen versterken;2° de vaardigheden en de draagkracht van de opvoedingsverantwoordelijken versterken;3° de spanningen, moeilijkheden en draaglast van de opvoedingsverantwoordelijken zo veel mogelijk verminderen;4° het sociale netwerk van gezinnen versterken;5° bijdragen tot de ontwikkeling van structurele oplossingen op het vlak van armoedebestrijding, en die ontwikkeling positief beïnvloeden. Onderafdeling 4. Een laagdrempelig, mobiel aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen

Art. 46.In dit artikel wordt verstaan onder mobiel: de ondersteuning wordt hoofdzakelijk aangeboden in de thuiscontext, of vertrekt vanuit de thuiscontext.

Een laagdrempelig, mobiel aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen bestaat uit de uitvoering van minstens een van de volgende opdrachten met betrekking tot elk van de volgende doelgroepen: 1° opdrachten ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in een maatschappelijk kwetsbare positie: a) laagdrempelige, integrale en mobiele ondersteuning bieden;b) ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen;2° opdrachten ten aanzien van actoren: a) sensibiliseren inzake de drempels die maatschappelijke kwetsbaarheid in stand houden of verhogen;b) structurele knelpunten of tekorten signaleren waardoor gezinnen beknot worden in hun ontplooiingsmogelijkheden en -kansen;c) expertise uitwisselen met andere actoren in een Huis van het Kind.

Art. 47.Een organisator streeft bij het vervullen van de opdrachten, vermeld in artikel 46, de volgende doelstellingen na voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in een maatschappelijk kwetsbare positie: 1° de ontwikkelingskansen van kinderen versterken;2° de vaardigheden en de draagkracht van de opvoedingsverantwoordelijken versterken;3° de spanningen, moeilijkheden en draaglast van de opvoedingsverantwoordelijken zo veel mogelijk verminderen;4° het sociale netwerk van gezinnen versterken;5° bijdragen tot de ontwikkeling van structurele oplossingen op het vlak van armoedebestrijding, en die ontwikkeling positief beïnvloeden. Onderafdeling 5. Een laagdrempelig aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen met het oog op de versterking van onderwijskansen

Art. 48.Een laagdrempelig aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen om onderwijskansen te versterken, bestaat uit de uitvoering van minstens een van de volgende opdrachten met betrekking tot elk van de volgende doelgroepen: 1° opdrachten ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in een maatschappelijk kwetsbare positie: a) de voor- en vroegschoolse ontwikkeling van de kinderen stimuleren;b) de opvoedingsverantwoordelijken ondersteunen bij de voor- en vroegschoolse ontwikkeling van de kinderen;c) ondersteuning bieden bij spel en taalontwikkeling en de interactie tussen de opvoedingsverantwoordelijken en de kinderen stimuleren;d) ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen;2° opdrachten ten aanzien van actoren: a) sensibiliseren inzake het belang van voor- en vroegschoolse ontwikkeling;b) structurele knelpunten of tekorten waardoor de voor- en vroegschoolse ontwikkeling wordt bemoeilijkt, signaleren;c) expertise uitwisselen met andere actoren in een Huis van het Kind.

Art. 49.Een organisator streeft bij het vervullen van de opdrachten, vermeld in artikel 48, de volgende doelstellingen na ten aanzien van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in een maatschappelijk kwetsbare positie: 1° de onderwijskansen van de kinderen versterken;2° de vaardigheden en de draagkracht van de opvoedingsverantwoordelijken versterken;3° het sociale netwerk van gezinnen versterken;4° bijdragen tot een gezamenlijke inzet om de voor- en vroegschoolse ontwikkeling van kinderen te versterken, en die ontwikkeling positief beïnvloeden.

Art. 50.Met betrekking tot deze afdeling bepaalt de minister per aanbodsvorm de nadere regels met betrekking tot de verplichte combinatie van opdrachten die de organisator moet uitvoeren, en de wijze waarop die opdrachten uitgevoerd moeten worden. De minister kan daarnaast de nadere regels bepalen met betrekking tot de doelgroep en de doelstellingen.

Hoofdstuk 2. Subsidiëring Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. 51.Het agentschap beslist binnen de perken van de begrotingskredieten over de toekenning van een subsidie ten behoeve van de uitvoering van een aanbodsvorm, vermeld in titel 3, hoofdstuk 1, afdeling 5. De beslissing inzake toekenning van een subsidie wordt genomen op basis van een aanvraagoproep die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 89.

Art. 52.Het agentschap kent een subsidie toe voor onbepaalde duur. Afdeling 2. Subsidievoorwaarden

Art. 53.Om een subsidie te kunnen krijgen voor de uitvoering van een aanbodsvorm, vermeld in hoofdstuk 1, afdeling 5 van deze titel, moet de organisator minstens beschikken over een erkenning voor die aanbodsvorm.

De minister kan bijkomende en nadere voorwaarden bepalen.

Onderafdeling 1. Administratieve verplichtingen

Art. 54.De organisator rapporteert jaarlijks over de werking en het kwaliteitsbeleid met betrekking tot de aanbodsvorm waarvoor hij gesubsidieerd wordt. De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de rapportage, met name de categorieën die gevraagd zullen worden.

Art. 55.Als de organisator de vorm heeft van een feitelijke vereniging, wijst de organisator een rechtspersoon aan die lid is van de feitelijke vereniging, die ten aanzien van het agentschap zal optreden als vertegenwoordiger van de feitelijke vereniging. De vertegenwoordiger fungeert als ontvanger van de subsidie en is onderworpen aan de regels, vermeld in artikel 55, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof.

Als de vertegenwoordiger, vermeld in het eerste lid, vervangen wordt door een andere vertegenwoordiger, brengt de organisator het agentschap daarvan onmiddellijk op de hoogte. De vervanging maakt vervolgens het voorwerp uit van een wijziging van de oorspronkelijke subsidiebeslissing.

Art. 56.De organisator voert een boekhouding overeenkomstig de toepasselijke regelgeving.

Het eerste lid is enkel van toepassing op de vertegenwoordiger indien de organisator een feitelijke vereniging is.

Art. 57.De organisator bezorgt het agentschap jaarlijks en uiterlijk zeven maanden na het afsluiten van het boekjaar een financieel verslag over het voorgaande werkingsjaar.

Het financieel verslag bevat minimaal de volgende gegevens: 1° de goedgekeurde jaarrekening van de ontvanger van de subsidie;2° een overzicht van alle kosten en opbrengsten met betrekking tot de aanbodsvorm. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, volstaat ook een overzicht van alle inkomsten en uitgaven met betrekking tot de aanbodsvorm als de organisator volgens de toepasselijke boekhoudregelgeving een vereenvoudigde boekhouding voert.

Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, volstaat ook een uittreksel van de jaarrekening met de inkomsten en uitgaven voor het meest toepasselijke beleidsveld als de organisator een lokaal bestuur is, of als de organisator de vorm heeft van een feitelijke vereniging en de ontvanger van de subsidie een lokaal bestuur is.

Art. 58.De organisator bezorgt het agentschap jaarlijks en uiterlijk eind januari een lijst met alle personeelsleden van de gesubsidieerde aanbodsvorm, met van elk personeelslid de voor- en achternaam, het aantal jaar geldelijke anciënniteit, de datum van indiensttreding, tegen welk percentage voltijds equivalent het personeelslid werkt in de aanbodsvorm, volgens de situatie op 1 oktober van het voorgaande jaar.

Onderafdeling 2. Aanwending van de subsidie

Art. 59.De subsidie moet worden aangewend om de opdrachten uit te voeren en de doelstellingen na te streven die eigen zijn aan de aanbodsvorm.

De subsidie geldt als een algemene werkingssubsidie die toegekend wordt ter ondersteuning van personeels- en werkingskosten.

Art. 60.§ 1. Als de subsidie de kosten ten laste van de subsidie overschrijdt, bouwt de organisator een overschot ten laste van de subsidie op. Maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidie kan als overschot worden overgedragen naar het volgende jaar.

In het eerste lid wordt verstaan onder de kosten ten laste van de subsidie: een procentueel deel van de totale kosten van de gesubsidieerde aanbodsvorm, overeenkomstig het procentuele aandeel van de subsidie van het agentschap in de totale opbrengsten van de gesubsidieerde aanbodsvorm.

Een overschot als vermeld in het eerste lid, wordt gecompenseerd door een tekort. Het gecumuleerde overschot ten laste van de subsidie is maximaal 50 % van de jaarlijkse subsidie. § 2. Het gecumuleerde overschot ten laste van de subsidie wordt door het agentschap berekend en bijgehouden, en wordt jaarlijks bij de saldoafrekening, vermeld in artikel 62, § 2, ter kennis gebracht van de organisator.

Het eerste lid is niet van toepassing indien de organisator de vorm heeft van een feitelijke vereniging en de ontvanger van de subsidie een lokaal bestuur is. § 3. Als in het financieel verslag, vermeld in artikel 57, een overzicht van inkomsten en uitgaven is opgenomen, wordt voor de toepassing van dit artikel het woord "opbrengsten" gelezen als "inkomsten" en wordt het woord "kosten" gelezen als "uitgaven". Afdeling 3. Berekening van de subsidie

Art. 61.§ 1. Bij de berekening en bij een herberekening van het subsidiebedrag dat een organisator kan krijgen, houdt het agentschap rekening met: 1° het aantal minderjarigen in het werkingsgebied van de aanbodsvorm, met uitzondering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest waar 30 % van het aantal minderjarigen in rekening wordt genomen;2° het aandeel minderjarigen in een kansarm gezin in dat werkingsgebied;3° de evolutie van de gemiddelde geldelijke anciënniteit van alle personeelsleden van één aanbodsvorm. Het aantal minderjarigen in het werkingsgebied van de aanbodsvorm, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt bepaald door het agentschap op basis van de gegevens die worden aangeleverd door de dienst Demografie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie.

Het aandeel minderjarigen in een kansarm gezin in het werkingsgebied van de aanbodsvorm, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bepaald door het agentschap door middel van een samengestelde indicator die is samengesteld op basis van de volgende gegevens: 1° de kansarmoede-index van Kind en Gezin;2° het aantal minderjarige rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen;3° het aantal minderjarigen in een eenoudergezin ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen. De evolutie van de gemiddelde geldelijke anciënniteit van alle personeelsleden van één aanbodsvorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald door het agentschap op basis van de situatie op 1 oktober van het voorgaande jaar, in vergelijking met de situatie op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar. § 2. De subsidie is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2014. De bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De aanpassing gebeurt telkens vanaf de tweede maand die volgt op de maand waarin een spilindex wordt bereikt of er op wordt teruggebracht. § 6. De minister kan bijkomende en nadere regels bepalen met betrekking tot de berekening van het subsidiebedrag. Afdeling 4. De uitbetaling

Art. 62.§ 1. Het agentschap betaalt uiterlijk op het einde van het eerste kwartaal van het jaar een voorschot uit van 90 % van het geraamde subsidiebedrag van dat jaar.

Voor het jaar waarin de subsidie wordt opgestart, wordt het voorschot uitbetaald na de beslissing tot toekenning van de subsidie volgens de regels, vermeld in artikel 63. § 2. Na de verwerking van het financieel verslag, vermeld in artikel 57, wordt het eventuele saldo van het subsidiebedrag uitbetaald. Als door de uitbetaling van het volledige saldo een van de maxima, vermeld in artikel 60, wordt overschreden, wordt het saldo verminderd met het bedrag dat de maxima overschrijdt. De saldoafrekening wordt ter kennis gebracht van de organisator.

Art. 63.Voor het jaar waarin de subsidie wordt opgestart en voor het jaar waarin de subsidie wordt stopgezet, wordt het subsidiebedrag dat toegekend zou worden voor een volledig jaar, verminderd in evenredigheid met de werkelijke duur.

Titel 4. Toezicht en handhaving Hoofdstuk 1. Toezicht en handhaving met betrekking tot de erkenning Afdeling 1. Toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden

Art. 64.Het agentschap kan op elk moment de werking van een Huis van het Kind opvolgen met het oog op de controle van de naleving van de erkenningsvoorwaarden. De opvolging gebeurt minstens aan de hand van de door het Huis van het Kind aangeleverde rapportage, vermeld in artikel 11, en op basis van de bevindingen van Zorginspectie. Het agentschap kan daarnaast aan het betrokken Huis van het Kind alle stukken opvragen die met de erkenningsvoorwaarden verband houden.

Het agentschap bespreekt het resultaat van de opvolging, vermeld in het eerste lid, met het betrokken Huis van het Kind. Op basis van die bespreking kan het agentschap in voorkomend geval gebruikmaken van een van de handhavingsinstrumenten, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk.

Art. 65.Het agentschap volgt jaarlijks de werking van de aanbodsvormen, vermeld in titel 3, hoofdstuk 1, afdeling 5, op aan de hand van de door de organisator aangeleverde rapportage, vermeld in artikel 39.

Het agentschap evalueert daarnaast minstens om de vijf jaar de werking van de aanbodsvorm waarvoor de organisator erkend is met het oog op de controle van de naleving van de erkenningsvoorwaarden. Die evaluatie gebeurt minstens op basis van de rapportage, vermeld in artikel 39, en op basis van de bevindingen van Zorginspectie. Het agentschap kan daarnaast aan de betrokken organisator alle stukken opvragen die met de erkenningsvoorwaarden verband houden.

Het agentschap bespreekt het resultaat van de evaluatie, vermeld in het tweede lid, met de betrokken organisator. Op basis van die bespreking kan het agentschap in voorkomend geval gebruikmaken van een van de handhavingsinstrumenten, vermeld in afdeling 2. Afdeling 2. Aanmaning, opheffing of onmiddellijke schorsing van de

erkenning

Art. 66.Als uit het toezicht, vermeld in afdeling 1 van dit hoofdstuk, blijkt dat het Huis van het Kind of de organisator niet meer aan een of meer erkenningsvoorwaarden voldoet, of als het Huis van het Kind of een organisator niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht of de uitoefening van het toezicht belemmert, kan het agentschap het Huis van het Kind of de organisator, met een aangetekende brief, aanmanen om de tekorten weg te werken of mee te werken aan de uitoefening van het toezicht.

Art. 67.De aanmaning vermeldt minstens: 1° de identificatie- en contactgegevens van het Huis van het Kind of de organisator;2° de motivering van de aanmaning;3° de tekorten en de termijn waarin de tekorten weggewerkt moeten worden.

Art. 68.Als het Huis van het Kind of de organisator de tekorten niet weggewerkt heeft binnen de vooropgestelde termijn, of als het Huis van het Kind of de organisator de medewerking aan de uitoefening van het toezicht blijft weigeren of belemmeren, formuleert het agentschap binnen drie maanden na afloop van de termijn die is vastgelegd in de aanmaning: 1° de beslissing tot opheffing van de erkenning als Huis van het Kind;2° het voornemen tot opheffing van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm. De beslissing tot opheffing van de erkenning als Huis van het Kind of het voornemen tot opheffing van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm wordt met een aangetekende brief bezorgd aan respectievelijk het Huis van het Kind of de organisator. De aangetekende brief bevat, in voorkomend geval, de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen.

Art. 69.Als de organisator geen bezwaarschrift indient binnen de vooropgestelde termijn, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van het agentschap omgezet in een beslissing tot opheffing van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm. Die beslissing wordt met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de organisator.

Als de organisator een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de beslissing over de opheffing van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm genomen nadat de bezwaarprocedure doorlopen is.

Art. 70.Het agentschap kan de werking van een aanbodsvorm onmiddellijk schorsen als de gezondheid, de integriteit en de veiligheid van de aanwezige aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen niet gegarandeerd kan worden. De schorsing heeft directe uitwerking.

Het agentschap hoort zo snel mogelijk en uiterlijk binnen vijf werkdagen de betrokken organisator en neemt op basis daarvan een beslissing over de erkenning. De beslissing heeft betrekking op: 1° het behoud van de erkenning, in voorkomend geval met naleving van de opgelegde modaliteiten;2° het voornemen tot opheffing van de erkenning, op de wijze, vermeld in artikel 68 en 69. Het agentschap betekent de beslissing aan de organisator met een aangetekende brief. Afdeling 3. Vrijwillige stopzetting

Art. 71.Een Huis van het Kind of een organisator die wil overgaan tot de stopzetting van de erkende activiteiten, brengt het agentschap daar met een aangetekende brief van op de hoogte, minstens zes maanden voor de effectieve stopzetting. Gedurende die termijn blijft het Huis van het Kind of de organisator instaan voor de continuïteit van de dienstverlening.

In het geval dat de erkenning gepaard gaat met een subsidie, zet het agentschap de subsidie stop en vordert het in voorkomend geval het geheel of een deel van het subsidiebedrag terug.

Hoofdstuk 2. Toezicht en handhaving met betrekking tot de subsidie Afdeling 1. Toezicht op de naleving van de subsidievoorwaarden

Art. 72.Het agentschap kan op elk moment de werking van een Huis van het Kind opvolgen met het oog op de controle van de naleving van de subsidievoorwaarden. De opvolging gebeurt minstens aan de hand van de rapportage, vermeld in artikel 16, en op basis van de bevindingen van Zorginspectie. Het agentschap kan daarnaast aan het betrokken Huis van het Kind alle stukken opvragen die met de subsidievoorwaarden verband houden.

Het agentschap bespreekt het resultaat van de opvolging, vermeld in het eerste lid, met het betrokken Huis van het Kind. Op basis van die bespreking kan het agentschap in voorkomend geval gebruik maken van een van de handhavingsinstrumenten, vermeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Art. 73.Het agentschap volgt jaarlijks de werking van de aanbodsvormen, vermeld in titel 3, hoofdstuk 1, afdeling 5, op aan de hand van de door de organisator aangeleverde rapportage, vermeld in artikel 54.

Het agentschap evalueert daarnaast minstens om de vijf jaar de werking van de aanbodsvorm waarvoor de organisator gesubsidieerd wordt met het oog op de controle van de naleving van de subsidievoorwaarden. Die evaluatie gebeurt minstens op basis van de rapportage, vermeld in artikel 54 en op basis van de bevindingen van Zorginspectie. Het agentschap kan daarnaast aan de betrokken organisator alle stukken opvragen die met de subsidievoorwaarden verband houden.

Het agentschap bespreekt het resultaat van de evaluatie, vermeld in het tweede lid, met de betrokken organisator. Op basis van die bespreking kan het agentschap in voorkomend geval gebruikmaken van een van de handhavingsinstrumenten, vermeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk. Afdeling 2. Toezicht op de aanwending van de subsidies

Art. 74.Als het totale bedrag van de subsidie die door het agentschap aan een organisator of aan een samenwerkingsverband wordt toegekend voor de uitvoering van een aanbodsvorm of voor een Huis van het Kind, niet hoger is dan 7.000 euro, heeft het toezicht geen betrekking op de aanwending van de subsidies, onverminderd de terugvordering van de subsidie in de gevallen bedoeld in artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Als het totale bedrag van de subsidie die door het agentschap aan een organisator of aan een samenwerkingsverband wordt toegekend voor de uitvoering van een aanbodsvorm of voor een Huis van het Kind, hoger is dan 7.000 euro, gelden de bepalingen van deze afdeling.

Art. 75.Het agentschap volgt jaarlijks de aanwending van de toegekende subsidie in hoofde van het Huis van het Kind of de organisator op, minstens aan de hand van bepalingen, vermeld in artikel 19 en 57. Het agentschap kan daarnaast beroep doen op de bevindingen van Zorginspectie en kan aan het betrokken Huis van het Kind of de betrokken organisator alle stukken opvragen die met de aanwending van de subsidie verband houden. Afdeling 3. Aanmaning, stopzetting en terugvordering van de subsidie

Art. 76.In de volgende gevallen kan het agentschap het samenwerkingsverband of de organisator door middel van een aangetekende brief een aanmaning sturen: 1° als het samenwerkingsverband of de organisator niet langer aan een of meer subsidievoorwaarden voldoet;2° als de subsidie niet aangewend wordt voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend;3° als het samenwerkingsverband of de organisator niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht of de uitoefening van het toezicht belemmert.

Art. 77.De aanmaning, vermeld in artikel 76, vermeldt: 1° de identificatie- en contactgegevens van het samenwerkingsverband of de organisator;2° de motivering van de aanmaning;3° de tekorten en de termijn waarin de tekorten weggewerkt moeten worden. Gedurende de aanmaningstermijn kan de uitbetaling van de subsidie opgeschort worden.

Art. 78.Als het samenwerkingsverband of de organisator de tekorten niet weggewerkt heeft binnen de vooropgestelde termijn, of als het samenwerkingsverband of de organisator de medewerking aan de uitoefening van het toezicht blijft weigeren of belemmeren, zet het agentschap de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of ter uitvoering van een aanbodsvorm stop.

De beslissing inzake stopzetting van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of ter uitvoering van een aanbodsvorm wordt met een aangetekende brief bezorgd aan het samenwerkingsverband of de organisator.

Art. 79.§ 1. Naast de terugvordering van de subsidie in de gevallen bedoeld in artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, en na uitputting van de aanmaningsprocedure kan het agentschap de subsidie terugvorderen: 1° in de gevallen, vermeld in artikel 21 en 60;2° in het geval van een stopzetting van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of ter uitvoering van een aanbodsvorm;het bedrag ten belope van de gecumuleerde overschotten, met uitzondering van het sociaal passief.

Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, heeft het sociaal passief betrekking op het overschot dat dient voor de kosten die het samenwerkingsverband of de organisator moet dragen in geval van ontslag van werknemers ten gevolge van de stopzetting. § 2. De beslissing inzake terugvordering van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of ter uitvoering van een aanbodsvorm wordt met een aangetekende brief bezorgd aan het samenwerkingsverband of de organisator. De aangetekende brief bevat minstens de gemotiveerde beslissing.

Art. 80.In afwijking van artikel 79, § 1, eerste lid, 1°, kan het agentschap afzien van een terugvordering van het overschreden bedrag als de subsidie is toegekend aan een organisator voor de uitvoering van een aanbodsvorm en de organisator een aanwendings- of aanzuiveringsplan kan voorleggen aan het agentschap. Het plan kan voorzien in een alternatieve aanwending van de subsidie binnen het domein van de preventieve gezinsondersteuning.

Het plan, vermeld in het eerste lid, wordt door het agentschap ter goedkeuring voorgelegd aan de Inspectie van Financiën van de Vlaamse overheid. De minister kan nadere regels bepalen, met name de verdere criteria waaraan het aanwendings- of aanzuiveringsplan moet voldoen, en de precieze modaliteiten van de alternatieve aanwending.

Titel 5. Procedures inzake erkenning en subsidiëring Hoofdstuk 1. Procedures inzake erkenning Afdeling 1. Aanvraag

Art. 81.Een aanvraag tot erkenning als Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm is ontvankelijk als de aanvraag: 1° aangetekend wordt verstuurd;2° alle noodzakelijke gegevens bevat die door de minister worden bepaald, met name de gegevens die nodig zijn om een beslissing te nemen over de toekenning of de weigering van de erkenning.

Art. 82.§ 1. Als de aanvraag onontvankelijk is, brengt het agentschap de aanvrager daarvan op de hoogte binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag tot erkenning. § 2. Het agentschap behandelt de ontvankelijke aanvraag binnen een termijn van drie maanden.

Het agentschap kan aanvullende informatie vragen aan de aanvrager. De aanvrager bezorgt de gevraagde aanvullende informatie aan het agentschap binnen dertig dagen. Tijdens die periode wordt de beslissingstermijn geschorst. Afdeling 2. Toekenning

Art. 83.Het agentschap bezorgt de beslissing over de aanvraag tot erkenning als Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm uiterlijk na afloop van de termijn, vermeld in artikel 82, § 2, eerste lid, aan de aanvrager.

Art. 84.De beslissing, vermeld in artikel 83, heeft betrekking op: 1° de weigering van de erkenning als Huis van het Kind of het voornemen tot weigering van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm;2° de toekenning van de erkenning als Huis van het Kind of ter uitvoering van een aanbodsvorm. De weigering van de erkenning als Huis van het Kind of het voornemen tot weigering van een erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm wordt met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager.

De aangetekende brief bevat, in voorkomend geval, de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen.

De beslissing tot toekenning wordt met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager. De aangetekende brief bevat minstens de beslissing en de begindatum van de erkenningsperiode.

Art. 85.Als de aanvrager geen bezwaarschrift indient binnen de vooropgestelde termijn, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van het agentschap van rechtswege omgezet in een beslissing tot weigering van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm.

Als de aanvrager een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de beslissing over de weigering van de erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm genomen na het doorlopen van de bezwaarprocedure. Afdeling 3. Bezwaar

Art. 86.Binnen dertig dagen nadat de aangetekende brief, vermeld in artikel 68 of 84, is verstuurd, kan de organisator een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap in een van de volgende gevallen: 1° bij een voornemen tot weigering van een erkenning ter uitvoering van een aanbodsvorm;2° bij een voornemen tot opheffing van een erkenning voor de uitvoering van een aanbodsvorm.

Art. 87.Het bezwaarschrift is ontvankelijk als het: 1° is ingediend met een aangetekende brief;2° is ingediend binnen de vooropgestelde termijn;3° gemotiveerd is.

Art. 88.Het agentschap bezorgt het ontvankelijke bezwaarschrift, samen met het volledige administratieve dossier en de toepasselijke regelgeving, binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan aan het secretariaat van de Adviescommissie, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers. Het bezwaar, het advies en de uiteindelijke beslissing over de erkenning voor de uitvoering van een aanbodsvorm wordt verder behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het voormelde decreet.

Hoofdstuk 2. Procedures inzake subsidiëring Afdeling 1. Oproep

Art. 89.Als het agentschap een oproep doet tot aanvraag van een subsidie voor de uitvoering van een aanbodsvorm of ten behoeve van een Huis van het Kind voor de uitvoering van een aanbodsvorm, bevat die oproep minstens de volgende gegevens: 1° de periode van indiening;2° de ontvankelijkheidscriteria;3° de gegrondheidscriteria;4° de vergelijkingscriteria en het gewicht van die criteria;5° de maximale score die een aanvraag kan krijgen;6° een aanvraagformulier. Afdeling 2. Aanvraag

Art. 90.Een aanvraag van een subsidie voor de uitvoering van een aanbodsvorm of ten behoeve van een Huis van het Kind voor de uitvoering van een aanbodsvorm is ontvankelijk als de aanvraag: 1° aangetekend wordt verstuurd;2° alle noodzakelijke gegevens bevat die door de minister worden bepaald, met name de gegevens die nodig zijn om een beslissing te nemen over de toekenning of weigering van de subsidie.

Art. 91.§ 1. Als de aanvraag onontvankelijk is, brengt het agentschap de aanvrager daarvan op de hoogte binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag tot subsidiëring. § 2. Als de aanvraag tot subsidiëring ontvankelijk is, behandelt het agentschap de aanvraag binnen een termijn van drie maanden na het einde van de periode van indiening.

Het agentschap kan aanvullende informatie vragen aan de aanvrager. De aanvrager bezorgt de gevraagde aanvullende informatie zo snel mogelijk aan het agentschap. De beslissingstermijn wordt niet geschorst. Afdeling 3. Toekenning

Art. 92.Het agentschap bezorgt de beslissing over de aanvraag van een subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm uiterlijk na afloop van de termijn, vermeld in artikel 91, § 2, eerste lid, aan de aanvrager.

Art. 93.De beslissing, vermeld in artikel 92, heeft betrekking op: 1° de beslissing tot weigering van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm;2° de toekenning van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm. De beslissing tot weigering van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm wordt met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager. De aangetekende brief bevat minstens de beslissing.

De beslissing tot toekenning van de subsidie ten behoeve van een Huis van het Kind of voor de uitvoering van een aanbodsvorm wordt met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager. De aangetekende brief bevat minstens de beslissing en de begindatum van de subsidieperiode. Afdeling 4. Wijzigingen van de oorspronkelijke subsidiebeslissing

Art. 94.In geval van een wijziging van de oorspronkelijke subsidiebeslissing zoals vermeld in artikel 17 en 56, bepaalt de wijzigingsbeslissing minstens hoe de overdracht van de toegekende subsidie zal plaatsvinden, de datum van de overdracht en, in voorkomend geval, de overdracht van de gecumuleerde overschotten en de verantwoording inzake de aanwending van de subsidie, waarbij beide partijen zich afzonderlijk moeten verantwoorden inzake de aanwending van hun respectieve aandeel in de subsidie.

Titel 6. Slotbepalingen Hoofdstuk 1. Erkenning

Art. 95.Ter uitvoering van artikel 24 van het decreet van 29 november 2013 wordt het kwaliteitslabel van elke organisator van een opvoedingswinkel de dag na de inwerkingtreding van dit besluit stopgezet.

Ter uitvoering van artikel 25 van het decreet van 29 november 2013: 1° krijgt elke organisator van een opvoedingswinkel, die reeds voor 1 april 2014 beschikt over een kwaliteitslabel of subsidie-enveloppe, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege een voorlopige erkenning tot en met 31 maart 2016 voor de uitvoering van de aanbodsvorm, zoals geregeld door en krachtens artikel 40 van dit besluit.2° krijgt de organisator van de opvoedingslijn, die reeds voor 1 april 2014 beschikt over een subsidie, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege een voorlopige erkenning tot en met 31 maart 2016 voor de uitvoering van de aanbodsvorm, zoals geregeld door en krachtens artikel 40 van dit besluit;3° krijgen de organisator van het project de speelbrug en elke organisator van de proeftuinen ontmoeting, die reeds voor 1 april 2014 beschikken over een subsidie, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege een voorlopige erkenning tot en met 31 maart 2016 voor de uitvoering van de aanbodsvorm, zoals geregeld door en krachtens artikel 42 van dit besluit;4° krijgt elke organisator van een inloopteam, die reeds voor 1 april 2014 beschikt over een subsidie, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege een voorlopige erkenning tot en met 31 maart 2016 voor de uitvoering van de aanbodsvorm, zoals geregeld door en krachtens artikel 44 van dit besluit;5° krijgt elke organisator van de projecten opvoedingsondersteuning aan kansarme gezinnen door vrijwilligers, die reeds voor 1 april 2014 beschikt over een subsidie, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege een voorlopige erkenning tot en met 31 maart 2016 voor de uitvoering van de aanbodsvorm, zoals geregeld door en krachtens artikel 46 van dit besluit;6° krijgen elke organisator van de projecten betreffende de versterking of uitbreiding van de integrale en laagdrempelige preventieve gezinsondersteuning met bruggen naar onderwijs en activering, die reeds voor 1 april 2014 beschikt over een subsidie, en elke organisator van de projecten betreffende de versterking of uitbreiding van de integrale en laagdrempelige Brusselse preventieve gezinsondersteuning met bruggen naar onderwijs, die reeds voor 1 april 2014 beschikt over een subsidie, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege een voorlopige erkenning tot en met 31 maart 2016 voor de uitvoering van de aanbodsvorm, zoals geregeld door en krachtens artikel 48 van dit besluit. Tot en met 31 maart 2016 krijgen alle organisatoren van het aanbod, vermeld in het tweede lid, de tijd om te voldoen aan alle erkenningsvoorwaarden die op dat aanbod van toepassing zijn door of krachtens dit besluit. Gedurende die termijn zijn de bepalingen inzake handhaving vermeld in dit besluit niet van toepassing, met uitzondering van een geval van noodzakelijkheid.

Alle organisatoren, vermeld in het eerste en het tweede lid, krijgen op 1 april 2016 van rechtswege een omzetting van de voorlopige erkenning in een definitieve erkenning van onbepaalde duur voor de uitvoering van de op hen van toepassing zijnde aanbodsvorm, op voorwaarde dat op dat moment voldaan is aan de erkenningsvoorwaarden.

Vanaf dat moment zijn de bepalingen inzake handhaving vermeld in dit besluit onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2. Subsidie

Art. 96.In afwijking van artikel 61 van dit besluit: 1° behoudt elke organisator gedurende de periode van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 het op hem van toepassing zijnde subsidiebedrag, vermeld in een van de volgende besluiten: a) het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 betreffende de toekenning van een subsidie-enveloppe en kwaliteitslabel aan de opvoedingswinkels;b) het besluit van de administrateur-generaal van Kind en Gezin van 29 januari 2014 houdende de toekenning van een facultatieve subsidie aan het project Opvoedingslijn;c) het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2014 tot toekenning van een facultatieve subsidie aan de inloopteams om groepsgerichte activiteiten rond kleuterparticipatie te organiseren;d) het besluit van de administrateur-generaal van Kind en Gezin van 29 januari 2014 houdende de toekenning van een facultatieve subsidie aan het inloopteam Kom'ma in Genk;e) het besluit van de administrateur-generaal van Kind en Gezin van 29 januari 2014 houdende de toekenning van een facultatieve subsidie aan het inloopteam Leuven;f) het besluit van de raad van bestuur van Kind en Gezin van 27 maart 2002 tot het verlenen van een erkenning aan het Inloopteam De Nieuwe Weg in Mechelen;g) het besluit van de raad van bestuur van Kind en Gezin van 24 april 2002 tot het verlenen van een erkenning aan het Inloopteam Reddie Teddy in Gent;h) het besluit van de raad van bestuur van Kind en Gezin van 26 juni 2002 tot het verlenen van een erkenning aan Inloopteam Ronse in Ronse; Inloopteam Pothoek, Inloopteam De Wijk en Inloopteam Zuidrand in Antwerpen; Inloopteam Zita in Brussel; Inloopteam Brugse Poort in Gent; en Inloopteam Menen in Menen; i) het besluit van de raad van bestuur van Kind en Gezin van 25 september 2002 tot het verlenen van een erkenning aan het Inloopteam De Viertorre in Oostende;j) het besluit van de raad van bestuur van Kind en Gezin van 14 december 2005 tot het verlenen van een erkenning aan Inloopteam Huis der Gezinnen in Brussel;Inloopteam De Sloep in Gent; en Inloopteam De Keerkring in Sint-Niklaas; k) de besluiten van de administrateur-generaal van Kind en Gezin van 29 januari 2014 houdende de toekenning van een facultatieve subsidie aan de daarin genoemde initiatieven voor een project opvoedingsondersteuning aan kansarme gezinnen door vrijwilligers;l) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014 tot uitvoering van het vierde Vlaams Intersectoraal Akkoord van 2 december 2011 voor de private social- en non-profitsectoren voor de periode 2011 tot 2015, door middel van de toekenning van een subsidie aan voorzieningen binnen de preventieve gezinsondersteuning, erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin in 2014.2° behoudt elke organisator gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 het op hem van toepassing zijnde subsidiebedrag, vermeld in een van de besluiten, vermeld in punt één, a) tot en met l).Op dat subsidiebedrag zijn de volgende bepalingen van toepassing: a) het subsidiebedrag is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2014.Het bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De aanpassing gebeurt telkens vanaf de tweede maand die volgt op de maand waarin een spilindex wordt bereikt of er op wordt teruggebracht; b) het subsidiebedrag wordt aangepast op basis van de evolutie van de gemiddelde geldelijke anciënniteit van alle personeelsleden van één aanbodsvorm.De evolutie van de gemiddelde geldelijke anciënniteit van alle personeelsleden van één aanbodsvorm wordt jaarlijks bepaald door het agentschap op basis van de situatie op 1 oktober van het voorgaande jaar, in vergelijking met de situatie op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

De subsidiebedragen, vermeld in het eerste lid, worden toegekend aan de in het eerste lid opgesomde organisatoren voor de uitvoering van de op hen van toepassing zijnde erkende aanbodsvormen, zoals vermeld in artikel 95, tweede lid.

Art. 97.Het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2009 tot benoeming van de leden van het adviescomité van het Vlaams Expertisecentrum voor Opvoedingsondersteuning wordt opgeheven.

Art. 98.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2014.

Art. 99.De Vlaamse minister, bevoegd voor de coördinatie van het armoedebeleid en de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 28 maart 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding I. LIETEN De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin J. VANDEURZEN

^