gepubliceerd op 29 juni 2006
Wet tot oprichting van een Raad voor de mededinging
10 JUNI 2006. - Wet tot oprichting van een Raad voor de mededinging (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - De Raad voor de Mededinging Afdeling I. - Algemene bepaling
Art. 2.§ 1. Er wordt een Raad voor de Mededinging opgericht. Deze Raad is een administratief rechtscollege dat de bevoegdheid van beslissing heeft, alsmede de andere bevoegdheden die hem door deze wet en door de wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging worden toegekend. § 2. De Raad voor de Mededinging is samengesteld uit : 1° de algemene vergadering van de Raad;2° het Auditoraat;3° de griffie. § 3. De Raad heeft de bevoegdheid om mededelingen vast te stellen met betrekking tot de toepassing van deze wet of van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006. § 4. De Raad voor de Mededinging zendt jaarlijks een verslag over de toepassing van deze wet en van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 aan de minister die de Economie onder zijn bevoegdheid heeft, hierna « de minister » genoemd, en aan de Wetgevende Kamers. De Raad voor de Mededinging publiceert dit verslag.
De beslissingen en voorstellen van de Raad voor de Mededinging, de arresten van het Hof van beroep te Brussel en van het Hof van Cassatie en de beslissingen van de Ministerraad worden bij dit verslag gevoegd. Afdeling II. - Raadsleden van de Raad voor de Mededinging
Art. 3.§ 1. De algemene vergadering van de Raad is samengesteld uit twaalf raadsleden. De voorzitter, de ondervoorzitter en vier raadsleden oefenen hun ambt voltijds uit. § 2. De Koning kan bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het aantal raadsleden verhogen.
Art. 4.De voorzitter, de ondervoorzitter en de raadsleden van de Raad worden benoemd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Hun mandaat heeft een duur van zes jaar, met dien verstande dat na drie jaar de voorzitter en de ondervoorzitter onderling van functie wisselen. Het is hernieuwbaar.
De voorzitter en de ondervoorzitter bewijzen hun kennis van de Nederlandse en Franse taal.
De raadsleden blijven hun mandaat uitoefenen zolang niet voorzien is in hun vervanging, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 9, § 3.
Art. 5.Niemand kan tot raadslid worden benoemd indien hij geen houder is van een diploma van master.
Art. 6.§ 1. De voorzitter en de ondervoorzitter zijn houder van een diploma de ene in de Franse taal en de andere in de Nederlandse taal.
De helft van de raadsleden zijn houder van een diploma in de Franse taal en de andere helft in de Nederlandse taal.
De voorzitter, de ondervoorzitter en de raadsleden bewijzen hun functionele kennis van de Engelse taal.
Ten minste een raadslid bewijst zijn functionele kennis van de Duitse taal.
Ten hoogste drie vierde van de raadsleden mogen drager zijn van een diploma van eenzelfde studiegebied. § 2. Magistraten kunnen benoemd worden in de Raad voor de Mededinging, met inachtneming van artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 7.Om tot voorzitter, ondervoorzitter of raadslid in de zin van artikel 3, § 1, te kunnen worden benoemd, is de kandidaat geslaagd voor het examen inzake beroepsbekwaamheid. Dat examen is bedoeld om de maturiteit te evalueren, alsmede de capaciteiten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het betrokken ambt. De nadere regels en het programma van het examen worden door de Koning bepaald. Hij brengt bovendien het bewijs aan van een nuttige ervaring voor de uitoefening van de functie.
Art. 8.De wedde van de raadsleden wordt als volgt bepaald : 1° De voorzitter en de ondervoorzitter van de Raad ontvangen een wedde die gelijk is aan 90 % van de wedde van de eerste voorzitter van de Raad van State;zij ontvangen tevens de verhogingen en de voordelen die eraan verbonden zijn. 2° De andere voltijdse raadsleden ontvangen een wedde die gelijk is aan 90 % van de wedde van een staatsraad;zij ontvangen tevens de verhogingen en de voordelen die eraan verbonden zijn. 3° De raadsleden die hun mandaat niet voltijds uitoefenen, ontvangen een wedde die gelijk is aan de wedde bedoeld in 2° naar rato van de verrichte prestaties, maar die niet hoger mag zijn dan 50 % van het bedrag bedoeld in 2°. De wetten op de pensioenregeling voor de leden van het burgerlijk rijkspersoneel en voor hun rechtverkrijgenden zijn ook van toepassing op de leden van de Raad voor de Mededinging die niet het statuut van magistraat of rijksambtenaar hebben en die hun functie voltijds uitoefenen.
Art. 9.§ 1. Elk raadslid licht de voorzitter in over de belangen die hij heeft of verwerft en over de functies die hij uitgeoefend heeft of uitoefent in het kader van een economische activiteit. § 2. De raadsleden kunnen worden gewraakt om de redenen vermeld in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Elk raadslid dat weet dat er een wrakingsgrond tegen zijn persoon is, onthoudt zich.
De vordering tot wraking wordt ingeleid door middel van een met redenen omkleed verzoekschrift dat bij de griffie wordt ingediend. Het bevat de middelen en is ondertekend door de partij of door haar bijzondere gemachtigde en de bijzondere volmacht is bij het verzoekschrift gevoegd.
Het verzoekschrift tot wraking wordt binnen vierentwintig uur door de griffier aan het gewraakte raadslid overhandigd.
Deze laatste geeft binnen twee dagen onderaan het verzoekschrift zijn schriftelijke verklaring met ofwel zijn instemming met de wraking ofwel zijn weigering zich te onthouden, met zijn antwoorden op de wrakingsmiddelen.
Indien de wraking betwist wordt, doet de algemene vergadering van de Raad uitspraak erover in afwezigheid van het betrokken raadslid. De eisende partij en het betrokken raadslid worden gehoord.
In dat geval is de beslissing van de algemene vergadering van de Raad niet vatbaar voor beroep. § 3. De Koning gaat over tot vervanging van een raadslid wanneer deze : 1° aangetast is door fysieke of mentale ongeschiktheid;2° een openbaar mandaat toegekend door verkiezing uitoefent;3° ontslag neemt of dient te nemen ten gevolge van een onverenigbaarheid.
Art. 10.De Raad wordt ingedeeld in kamers, elk bestaande uit drie raadsleden. De algemene vergadering van de Raad legt jaarlijks de samenstelling van de kamers vast en kiest daaruit de voorzitters.
De voorzitter van de raad wijst de zaken toe aan de kamers.
Art. 11.Elke kamer van de Raad en de voorzitter of het raadslid dat hij aanwijst in geval van voorlopige maatregelen doen bij met redenen omklede beslissing uitspraak over alle zaken waarmede zij belast worden, na de belanghebbenden in hun middelen gehoord te hebben, alsook, op hun verzoek, de eventuele klagers of de raadsman van hun keuze.
Art. 12.De Raad voor de Mededinging neemt deel aan de vergaderingen tussen rechterlijke autoriteiten. Voor deelname aan andere Europese en internationale vergaderingen is de voorafgaande toestemming van de minister vereist. Afdeling III De algemene vergadering van de Raad voor de Mededinging
Art. 13.De algemene vergadering van de Raad is samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de raadsleden. Zij wordt voorgezeten door de voorzitter, of bij diens ontstentenis, door de ondervoorzitter, of indien beide afwezig zijn, door de aanwezige kamervoorzitter, of desgevallend door het aanwezige raadslid, met de meeste anciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, de oudste in jaren.
De auditeur-generaal wordt opgeroepen op elke algemene vergadering.
Hij wordt er gehoord op zijn verzoek.
De algemene vergadering van de Raad kan slechts rechtsgeldig vergaderen wanneer tenminste de helft van de Nederlandstalige en de helft van de Franstalige leden aanwezig zijn. Wanneer het quorum niet bereikt is, wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen met dezelfde punten op de agenda. Over die punten kan deze tweede vergadering rechtsgeldig beslissen ongeacht het aantal aanwezige leden.
De algemene vergadering van de Raad beslist bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering doorslaggevend.
Art. 14.Wanneer de voorzitter van de Raad voor de Mededinging oordeelt dat een zaak in algemene vergadering dient te worden behandeld teneinde de eenheid van rechtspraak te verzekeren, beveelt hij de verzending naar deze vergadering.
Art. 15.Het huishoudelijk reglement wordt vastgelegd door de algemene vergadering na de auditeur-generaal te hebben gehoord. Het wordt goedgekeurd door de Koning. Afdeling IV. - Het Auditoraat
Art. 16.Een Auditoraat, samengesteld uit minimum zes en maximum tien leden, die auditeur-generaal, auditeur of adjunct-auditeur zijn, wordt opgericht bij de Raad voor de Mededinging.
De auditeur-generaal, de auditeurs en de adjunct-auditeurs oefenen collegiaal de bevoegdheden van het Auditoraat uit, en elk van hen kan de bevoegdheden van de auditeurs, omschreven in deze wet en in de bovenvermelde wet van 10 juni 2006, uitoefenen.
De adjunct-auditeurs worden benoemd door de Koning, onder de geslaagden voor een vergelijkend examen inzake beroepsbekwaamheid waarvan de nadere regels en het programma door de Koning worden bepaald.
Zij moeten houder zijn van een diploma van master en hun functionele kennis van het Frans, het Nederlands en het Engels bewijzen.
Ten hoogste drie vierde van de leden van het Auditoraat mogen drager zijn van een diploma in hetzelfde studiegebied.
De helft van de leden van het Auditoraat zijn houder van een diploma van master in de Franse taal en de andere helft bezit dat diploma in de Nederlandse taal.
Ten minste één lid van het Auditoraat bewijst de functionele kennis van de Duitse taal.
Art. 17.De Koning benoemt de auditeur-generaal onder de auditeurs, of bij gebreke onder de adjunct-auditeurs voor een hernieuwbare termijn van zes jaar, op advies van de algemene vergadering van de Raad voor de Mededinging.
De auditeurs worden door de Koning benoemd onder de adjunct-auditeurs die zes jaar dienstanciënniteit tellen bij het Auditoraat.
Art. 18.De auditeur-generaal verdeelt de zaken onder de leden van het Auditoraat en leidt hun werkzaamheden.
De leden van het auditoraat staan onder het hiërarchisch gezag van de auditeur-generaal.
Art. 19.De wedde van de leden van het Auditoraat wordt als volgt bepaald : 1° auditeur-generaal : de geldelijke regeling die van toepassing is op de eerste auditeurs-afdelingshoofden van de Raad van State;2° auditeur : de geldelijke regeling die van toepassing is op de auditeurs van de Raad van State;3° adjunct-auditeur : de geldelijke regeling die van toepassing is op de adjunct-auditeurs van de Raad van State. De leden van het Auditoraat zijn onderworpen aan de reglementering die van toepassing is op de rijksambtenaren, behoudens indien deze wet daarvan uitdrukkelijk afwijkt.
Art. 20.§ 1. De auditeurs zijn belast met : 1° het ontvangen van de klachten en de verzoeken om voorlopige maatregelen betreffende de restrictieve mededingingspraktijken, evenals van de aanmeldingen van concentraties;2° het leiden en organiseren van het onderzoek en toezien op de uitvoering van de door de Raad voor de Mededinging genomen beslissingen;3° het afgeven van de opdrachtbevelen aan de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging, met inbegrip van de opdrachtbevelen bedoeld in artikel 22, § 3, achtste lid, van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006;4° het opstellen en het indienen van het gemotiveerd verslag bij de Raad voor de Mededinging;5° het seponeren van klachten en verzoeken om voorlopige maatregelen;6° het zich uitspreken op verzoek van de belanghebbende natuurlijke of rechtspersoon of op eigen initiatief, over het vertrouwelijk karakter van de gegevens die in de loop van de procedure aan de Dienst voor de Mededinging of aan het Auditoraat zijn overgezonden;7° het vragen van de verwijzing van een concentratie naar de in artikel 2, 4°, van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 bedoelde Belgische mededingingsautoriteit en het verwijzen van een concentratie naar de Europese Commissie met toepassing van de artikelen 4 en 9, enerzijds, en van artikel 22, anderzijds, van de verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, anderzijds; 8° de toepassing van artikel 39 van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006. De auditeur-generaal zit de vergaderingen van het Auditoraat voor, met uitzondering van de vergaderingen die tot doel hebben de prioriteiten van het implementatiebeleid van de wet te bepalen en de volgorde van behandeling van de dossiers die ingediend werden op grond van artikel 22 van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 vast te leggen. Deze laatste vergaderingen worden voorgezeten door de leidende ambtenaar van de Dienst voor de Mededinging. In geval van afwezigheid of verhindering wordt de auditeur-generaal vervangen door de auditeur met de meeste dienstjaren of, in geval van gelijke anciënniteit, door de oudste in jaren. § 2. De auditeurs kunnen alle handelingen verrichten ter volbrenging van hun opdracht, behalve wanneer de wet deze handelingen aan het Auditoraat voorbehoudt. In dit geval beraadslaagt het Auditoraat bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen; bij staking van stemmen is de stem van de auditeur-generaal doorslaggevend.
Zonder afbreuk te doen aan artikel 18, mogen de auditeurs geen enkel uitdrukkelijk bevel vragen of aanvaarden in verband met de behandeling van de op grond van artikel 22, § 1, van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006, ingediende dossiers of met hun standpuntbepaling in de vergaderingen van het Auditoraat die tot doel hebben de prioriteiten van het implementatiebeleid van de wet te bepalen en de volgorde van behandeling van de dossiers vast te leggen. § 3. Wanneer het Auditoraat beslist een onderzoek te openen op grond van artikel 22, § 1, van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 wijst de leidende ambtenaar van de Dienst voor de Mededinging, in overleg met de auditeur-generaal, de ambtenaren van deze dienst aan die het team samenstellen dat met het onderzoek is belast.
De ambtenaren die bij een onderzoeksteam zijn ingedeeld, kunnen enkel uitdrukkelijke bevelen ontvangen van de auditeur die dat onderzoek leidt. § 4. Het Auditoraat stelt zijn huishoudelijk reglement op dat, na advies van de algemene vergadering van de Raad, door de Koning wordt goedgekeurd.
Art. 21.§ 1. De auditeurs kunnen worden gewraakt om de redenen vermeld in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Elke auditeur die weet dat er een wrakingsgrond tegen zijn persoon is, onthoudt zich.
De vordering tot wraking wordt ingediend door middel van een met redenen omkleed verzoekschrift dat bij de griffie wordt ingediend. Het bevat de middelen en is ondertekend door de partij of door haar bijzondere gemachtigde en de bijzondere volmacht is bij het verzoekschrift gevoegd.
Het verzoekschrift tot wraking wordt binnen vierentwintig uur door de griffier aan de gewraakte auditeur overhandigd.
Deze laatste geeft binnen twee dagen onderaan het verzoekschrift zijn schriftelijke verklaring met ofwel zijn instemming met de wraking ofwel zijn weigering zich te onthouden, met zijn antwoorden op de wrakingsmiddelen.
Indien de wraking betwist wordt, doet de algemene vergadering van de Raad uitspraak erover in afwezigheid van de betrokken auditeur. De eisende partij en de betrokken auditeur worden gehoord.
In dit geval is de beslissing van de algemene vergadering van de Raad niet vatbaar voor beroep. § 2. De leden van het Auditoraat worden op rust gesteld wanneer zij wegens een ernstig en permanent gebrek hun ambt niet meer behoorlijk kunnen uitoefenen of wanneer zij de leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt. Afdeling V. - Tucht
Art. 22.Elk raadslid bij de Raad voor de Mededinging en elk lid van het Auditoraat bij de Raad voor de Mededinging kan uit zijn ambt vervallen worden verklaard of in zijn ambt worden geschorst overeenkomstig artikel 615, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan op gemotiveerde wijze aan de raadsleden en de leden van het Auditoraat een terechtwijzing, een blaam of een inhouding van wedde als tuchtrechtelijke sanctie opleggen. Afdeling VI. - De griffie
Art. 23.Bij de Raad voor de Mededinging wordt er een griffie opgericht die het secretariaat ervan behartigt.
De griffie wordt onder het functioneel gezag van de griffier geplaatst.
De griffier oefent zijn ambt uit onder de leiding van de voorzitter van de Raad.
De griffier wordt bijgestaan door een adjunct-griffier.
De algemene vergadering van de Raad voor de Mededinging stelt het reglement van de griffie op.
Art. 24.De griffier en de adjunct-griffier worden benoemd door de Koning onder de personeelsleden van de federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Zij zijn houder van het diploma van master behaald in de Franse taal voor de ene en in de Nederlandse taal voor de andere.
De Koning bepaalt het statuut van de griffier en de adjunct-griffier. HOOFDSTUK III Prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Cassatie
Art. 25.Het Hof van Cassatie spreekt zich bij wege van prejudicieel arrest uit over de vragen met betrekking tot de interpretatie van deze wet of van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006.
Art. 26.§ 1. Wanneer de oplossing van een geschil afhangt van de interpretatie van deze wet of van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006, kan het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, met inbegrip van de Raad voor de Mededinging, de uitspraak uitstellen en een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Cassatie.
De beslissing om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Cassatie schorst de termijnen en de procedure voor de rechtbank die de vraag stelt vanaf de dag waarop de beslissing werd genomen tot de dag waarop het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt het antwoord van het Hof van Cassatie ontvangt.
Tegen de beslissing van de rechter om een prejudiciële vraag te stellen of een dergelijke vraag niet te stellen kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. § 2. De griffier van het Hof van Cassatie stelt de partijen, de Raad voor de Mededinging, de minister en, in het geval van toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de Europese Commissie onverwijld in kennis van de prejudiciële vraag.
De griffier van het Hof van Cassatie nodigt de partijen, de minister en de Europese Commissie uit om hun schriftelijke opmerkingen over te zenden, op straffe van onontvankelijkheid, binnen een maand na de kennisgeving van de prejudiciële vraag. § 3. Deze laatsten kunnen elk vragen om gehoord te worden en het proceduredossier ter plaatse raadplegen of vragen dat hen een afschrift wordt toegezonden.
Wanneer de prejudiciële vraag gesteld wordt door de Raad voor de Mededinging, wordt de auditeur, die voor de Raad voor de Mededinging de zaak onderzoekt binnen het kader waarvan de vraag wordt gesteld, uitgenodigd door de griffier bij het Hof van Cassatie om zijn opmerkingen in te dienen volgens de nadere regels bedoeld in § 2, tweede lid.
Het Hof kan de prejudiciële vraag herformuleren. Het Hof neemt een met redenen omklede beslissing. Het Hof doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken. § 4. Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, moeten zich, voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de vragen zijn gesteld, voegen naar het arrest dat het Hof van Cassatie heeft gewezen.
Art. 27.Elk door de hoven en rechtbanken gewezen vonnis of arrest waarbij het gaat om het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in bovenvermelde wet van 10 juni 2006, wordt binnen acht dagen aan de Dienst voor de Mededinging, aan de Raad voor de Mededinging, aan de federale overheidsdienst Kanselarij en, voor zover het gaat om een vonnis of arrest dat een toepassing van het Europees mededingingsrecht bevat, aan de Europese Commissie meegedeeld door toedoen van de griffier van het bevoegde rechtscollege.
Bovendien geeft de griffier zonder verwijl de Dienst voor de Mededinging en de Raad voor de Mededinging kennis van de beroepen die zijn ingesteld tegen enig in het voorgaande lid bedoeld vonnis of arrest. HOOFDSTUK IV. - Hoger Beroep
Art. 28.Tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging en van de voorzitter, alsmede tegen stilzwijgende beslissingen tot toelating van concentraties door het verstrijken van de in de artikelen 36 en 37 van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 bepaalde termijnen kan beroep worden ingesteld bij het Hof van beroep te Brussel, behalve wanneer de Raad voor de Mededinging een beslissing neemt met toepassing van artikel 32.
Het Hof van beroep doet uitspraak met volle rechtsmacht inzake de vermeende restrictieve praktijken zoals bedoeld in de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 en desgevallend inzake de opgelegde sancties evenals inzake de toelaatbaarheid van concentraties. Het Hof van beroep kan de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sedert de aangevochten beslissing van de Raad in overweging nemen.
Het Hof van beroep kan geldboetes en dwangsommen opleggen volgens de bepalingen zoals bedoeld in Afdeling VIII van Hoofdstuk V van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006.
Art. 29.§ 1. Tegen beslissingen waarbij de Raad voor de Mededinging de zaak terugstuurt naar de auditeur kan geen afzonderlijk beroep worden ingesteld. § 2. Het beroep waarin artikel 28 voorziet, kan worden ingesteld door de voor de Raad betrokken partijen, door de indiener van de klacht alsook door elke persoon die overeenkomstig artikel 26, § 2, van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 of artikel 35, § 2, van dezelfde wet een belang kan doen gelden en die aan de Raad gevraagd heeft te worden gehoord. Het beroep kan eveneens door de minister worden ingesteld zonder dat deze een belang moet aantonen en zonder dat hij vertegenwoordigd was voor de Raad voor de Mededinging.
Het beroep wordt, op straffe van nietigheid die ambtshalve wordt uitgesproken, ingesteld door middel van een ondertekend verzoekschrift dat wordt ingediend ter griffie van het Hof van beroep te Brussel binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing.
Het verzoekschrift bevat op straffe van nietigheid : 1° de aanduiding van dag, maand en jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornaam, beroep en woonplaats, alsook, in voorkomend geval, zijn ondernemingsnummer;indien de verzoeker een rechtspersoon is, de benaming, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel en de hoedanigheid van de persoon die of het orgaan dat hem vertegenwoordigt, alsook, in voorkomend geval, zijn ondernemingsnummer; indien het beroep uitgaat van de minister, de benaming en het adres van de dienst die hem vertegenwoordigt; 3° de vermelding van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;4° een lijst van de namen, hoedanigheden en adressen van de partijen aan wie de beslissing ter kennis was gebracht in de zin van artikel 45 van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006;5° de uiteenzetting van de middelen;6° de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het Hof van beroep;7° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. Binnen vijf dagen na het indienen van het verzoekschrift moet de verzoeker, op straffe van nietigheid van het verzoek, een afschrift van het verzoekschrift bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs toesturen aan de partijen aan wie kennis werd gegeven van de aangevochten beslissing zoals blijkt uit de kennisgevingsbrief bedoeld in artikel 45 van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006 aan de Raad voor de Mededinging evenals aan de minister indien hij de verzoeker niet is.
Tegenberoep kan worden ingesteld. Het is slechts ontvankelijk indien het is ingesteld binnen een maand na de ontvangst van de brief waarin het vorige lid voorziet.
Het tegenberoep kan echter niet toegelaten worden indien het hoofdberoep nietig of laattijdig wordt verklaard.
Het Hof van beroep te Brussel kan te allen tijde de personen die partij waren voor de Raad voor de Mededinging van rechtswege in de zaak betrekken, als het hoofdberoep of het tegenberoep hun belangen of verplichtingen kan aantasten.
Het Hof kan het Auditoraat bij de Raad voor de Mededinging verzoeken om een onderzoek in te stellen en hem zijn verslag mee te delen. In dit geval beschikt het Auditoraat over de onderzoeksbevoegdheden zoals bepaald bij Afdeling I van Hoofdstuk V van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006.
Het Hof van beroep te Brussel stelt de termijn vast waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen moeten meedelen en ze bij de griffie moeten indienen.
De minister kan zijn schriftelijke opmerkingen bij de griffie van het Hof van beroep te Brussel indienen en het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen. Het Hof van beroep te Brussel stelt de termijnen vast om deze opmerkingen voor te leggen. De griffie brengt deze opmerkingen ter kennis van de partijen. § 3. Binnen vijf dagen na het plaatsen van de zaak op de rol vraagt de griffie van het Hof van beroep te Brussel de griffie van de Raad voor de Mededinging om haar het dossier van de procedure over te zenden. De overzending geschiedt binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.
De minister bepaalt de wijze waarop het dossier wordt overgezonden. § 4. Het beroep schorst de beslissing van de Raad voor de Mededinging of die van zijn voorzitter niet.
Het Hof van beroep kan echter, op verzoek van de belanghebbende en bij beslissing alvorens recht te doen, de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Raad voor de Mededinging of van die van zijn voorzitter geheel of gedeeltelijk schorsen tot op de dag van de uitspraak van het arrest.
De schorsing van de tenuitvoerlegging kan slechts bevolen worden wanneer ernstige middelen worden ingeroepen die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen rechtvaardigen en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beslissing het risico met zich brengt op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.
Het Hof van beroep kan, in voorkomend geval, bevelen dat het betaalde bedrag van de geldboeten en dwangsommen aan de betrokkene wordt terugbetaald. Het hoeft zich ook niet onmiddellijk uit te spreken over de teruggave van de betaalde geldboeten of dwangsommen. § 5. Het hof van beroep draagt er zorg voor dat de vertrouwelijkheid van het dossier bezorgd door de Raad, wordt bewaard gedurende de hele procedure voor het Hof.
Art. 30.§ 1. Tegen de beslissingen van de Ministerraad inzake concentraties kan bij de Raad van State een beroep tot vernietiging worden ingesteld door de betrokken partijen.
Het beroep wordt door middel van een verzoekschrift ingediend bij de griffie van de Raad van State binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving. § 2. Het verzoekschrift bevat op straffe van nietigheid : 1° de aanduiding van dag, maand en jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornaam, beroep en woonplaats, alsook, in voorkomend geval, zijn ondernemingsnummer;3° indien de verzoeker een rechtspersoon is, de benaming, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel en de hoedanigheid van de persoon die of het orgaan dat hem vertegenwoordigt alsook, in voorkomend geval, zijn ondernemingsnummer;4° de vermelding van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;5° in voorkomend geval, de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke daarvan, de verblijfplaats of de benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel van de partijen waaraan de beslissing ter kennis moest worden gebracht;6° de uiteenzetting van de grieven;7° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. § 3. Het beroep schorst de beslissingen niet waartegen beroep is ingesteld.
De minister kan, namens de Ministerraad, zijn schriftelijke opmerkingen indienen bij de Raad van State. Hij kan het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen.
De Raad van State doet uitspraak inzake concentraties bij voorrang boven alle andere zaken.
De Raad van State gaat de wettigheid na van de beslissingen waartegen beroep is ingesteld.
In geval van vernietiging van de bestreden beslissing beschikt de Ministerraad over een nieuwe termijn om uitspraak te doen. Die termijn is dezelfde als de termijn bepaald in artikel 38 van de bovenvermelde wet van 10 juni 2006. Hij vangt aan op het ogenblik waarop het vernietigingsarrest van de Raad van State ter kennis wordt gebracht.
Voor het overige zijn de regels betreffende de procedure voor de afdeling administratie van de Raad van State van toepassing. De Koning kan van deze procedureregels afwijken bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Art. 31.De voorzieningen in cassatie gericht tegen de arresten van het Hof van beroep gewezen met toepassing van dit hoofdstuk kunnen eveneens worden ingeleid door de minister, zonder dat hij een belang moet aantonen en zonder dat hij partij is geweest voor de Raad voor de Mededinging of het Hof van beroep te Brussel. HOOFDSTUK V Beroep tegen de beslissingen van de sectoriële regulatoren
Art. 32.In de gevallen bepaald door de wet neemt de Raad voor de Mededinging kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen door de sectoriële regulatoren.
Art. 33.§ 1. Het beroep wordt, op straffe van nietigheid die ambtshalve wordt uitgesproken, ingesteld door middel van een ondertekend verzoekschrift dat wordt ingediend ter griffie van de Raad voor de Mededinging binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing, of voor de andere betrokken personen, binnen een termijn van dertig dagen na de publicatie van de beslissing of, bij gebrek aan publicatie, van de kennisname. Het verzoekschrift wordt ingediend ter griffie in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn.
Het verzoekschrift bevat op straffe van nietigheid : 1° de aanduiding van dag, maand en jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijk persoon is, zijn naam, voornaam, beroep en woonplaats;indien de verzoeker een rechtspersoon is, de benaming, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel en de hoedanigheid van de persoon die of het orgaan dat hem vertegenwoordigt, alsook, in voorkomend geval, zijn ondernemingsnummer; indien het beroep uitgaat van de minister, de benaming en het adres van de dienst die hem vertegenwoordigt; 3° de vermelding van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;4° de uiteenzetting van de middelen;5° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. De griffie van de Raad voor de Mededinging geeft kennis van het verzoekschrift, per aangetekende brief, binnen de termijnen en in de vorm bepaald bij artikel 1056 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de partijen aan wie de aangevochten beslissing werd ter kennis gebracht, evenals aan de minister indien hij niet de verzoeker is. § 2. Tegenberoep kan worden ingesteld. Het is slechts ontvankelijk indien het wordt ingesteld binnen de maand na de ontvangst van de brief voorzien in § 1, derde lid.
De voorzitter van de Raad voor de Mededinging bepaalt de termijn waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen moeten meedelen en een kopie ervan bij de griffie moeten indienen. Hij bepaalt eveneens de datum van de debatten.
De minister en de minister die bevoegd is voor de betrokken sector kunnen hun schriftelijke opmerkingen indienen bij de griffie van de Raad voor de Mededinging en het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen of zich een kopie ervan laten afleveren. De voorzitter van de Raad voor de Mededinging stelt termijnen vast om deze opmerkingen voor te leggen. De griffie brengt deze opmerkingen ter kennis van de partijen. § 3. De griffie van de Raad vraagt binnen vijf dagen na de instelling van het beroep aan de sectoriële regulator om hem het dossier van de procedure over te zenden. De overzending gebeurt binnen vijf dagen na de ontvangst van dit verzoek. De minister bepaalt de wijze waarop het dossier wordt overgezonden. § 4. Het beroep schorst de beslissingen van de sectoriële regulator niet.
De Raad voor de Mededinging kan echter op verzoek van de betrokkene en bij beslissing alvorens recht te doen, de beslissing van de sectoriële regulator geheel of gedeeltelijk schorsen. § 5. De Koning bepaalt de procedureregels voor de Raad. HOOFDSTUK VI. - Voorzieningen in cassatie tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging
Art. 34.Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de voorzieningen in cassatie tegen de beslissingen gewezen door de Raad voor de Mededinging met toepassing van artikel 32.
Wanneer bij de Raad voor de Mededinging een zaak is aanhangig gemaakt ten gevolge van een verwijzing door het Hof van Cassatie, voegt de Raad voor de Mededinging zich naar het arrest van het Hof van Cassatie omtrent het rechtspunt waarover het heeft geoordeeld.
De voorzieningen worden ingediend volgens de vormen en termijnen van de voorzieningen in cassatie gericht tegen de arresten van de Raad van State. HOOFDSTUK VII Bepalingen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 35.Artikel 609 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 23 december 1986 en bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt aangevuld als volgt : « 8° tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging genomen met toepassing van artikel 32 van de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging. »
Art. 36.Artikel 615 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Elk raadslid bij de Raad voor de Mededinging en elk lid van het Auditoraat bij de Raad voor de Mededinging dat te kort is geschoten in de waardigheid van zijn ambt of in de plichten van zijn status kan, naargelang het geval, van zijn ambt vervallen worden verklaard of in zijn ambt worden geschorst, bij een arrest dat door de eerste kamer van het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal bij dit Hof, wordt uitgesproken. » HOOFDSTUK VIII. - Slotbepaling
Art. 37.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin zij is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 juni 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-2426 - nr. 1.
Integraal verslag. - 30 maart en 20 april 2006.
Senaat : Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 3-1665 - nr. 1. - Verslag, 3-1665 - nr. 2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 3-1665 - nr. 3.
Handelingen. - 4 mei 2006.