Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 31 oktober 2006
gepubliceerd op 22 november 2006

Koninklijk besluit betreffende de procedures inzake bescherming van de economische mededinging

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011484
pub.
22/11/2006
prom.
31/10/2006
ELI
eli/besluit/2006/10/31/2006011484/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit betreffende de procedures inzake bescherming van de economische mededinging


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006, inzonderheid op de artikelen 46, 48, § 8, en 57, § 5;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1993 betreffende de procedures inzake bescherming van de economische mededinging, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 januari 1998, 11 maart 1999 en 28 december 1999;

Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging in werking treedt op 1 oktober 2006 en op dezelfde datum de wet op de bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, opheft; dat de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging eveneens in werking treedt op dezelfde datum. Met het oog op een volledige toepassing van de bepaling van deze nieuwe wetten, past het dat de uitvoeringsbesluiten in werking treden ten laatste op dezelfde datum en dat hun publicatie voordien kan plaats vinden. Zo niet zou de nieuwe wetgeving onmogelijk kunnen worden toegepast en zou er een juridisch vacuüm ontstaan dat op een ernstige wijze het economische leven van de bedrijven, die van elke rechtszekerheid zouden uitgesloten worden, zou belemmeren en dat de geloofwaardigheid van de Belgische mededingingsautoriteit in gevaar zou brengen. Deze toestand zou van aard kunnen zijn dat de aansprakelijkheid van de Staat in het geding komt. De Staat zou zich dan bloot stellen aan een aansprakelijkheidsvordering voor de rechtbanken en aan een ingebrekestelling door de Commissie van de EG wegens nalaten;

Gelet op het advies 41.370/1 van de Raad van State gegeven op 28 september 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006;2° de Dienst : de Dienst voor de Mededinging bedoeld bij Hoofdstuk III, Afdeling 2, van de wet;3° het Auditoraat : het Auditoraat bedoeld bij Hoofdstuk III, Afdeling 1, Onderafdeling 4, van de wet;4° de auditeur : het lid van het Auditoraat bedoeld in artikel 29 van de wet;5° de Raad : de Raad voor de Mededinging bedoeld bij Hoofdstuk III, Afdeling 1, Onderafdeling 1, van de wet;6° de griffie : de griffie bedoeld bij Hoofdstuk III, Afdeling 1,

Onderafdeling 6, van de wet. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de Dienst en het Auditoraat

Art. 2.Voor de noodwendigheden van het onderzoek kunnen de auditeur of de Dienst op de datum die zij vaststellen de betrokken natuurlijke of rechtspersonen oproepen.

Art. 3.De opgeroepen natuurlijke of rechtspersonen verschijnen ofwel zelf, ofwel in de persoon van hun wettelijke, statutaire of daartoe gevolmachtigde vertegenwoordigers. Zij kunnen zich laten bijstaan door een raadsman.

Art. 4.Deze personen worden afzonderlijk gehoord, of in aanwezigheid van andere natuurlijke of rechtspersonen. In dit laatste geval wordt rekening gehouden met het rechtmatig belang van de betrokkenen dat hun zakengeheimen niet openbaar worden gemaakt.

Art. 5.Na het verschijnen wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin de naam en de hoedanigheid van de aanwezige personen worden vermeld.

De eventuele schriftelijke opmerkingen van de opgeroepen personen worden in bijlage gevoegd.

Van het niet-verschijnen van de opgeroepen natuurlijke of rechtspersonen wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

Het niet-verschijnen doet geen afbreuk aan de geldigheid van de procedure. HOOFDSTUK III. - Specifieke procedure voor het Auditoraat inzake concentratie

Art. 6.§ 1. De informatie die door de auditeur wordt overgemaakt in toepassing van artikel 56 van de wet, vermeldt de mededingingsproblemen die, naar zijn mening, tot gevolg zouden hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of op een wezenlijk deel ervan op significante wijze wordt belemmerd. § 2. De verbintenissen, bedoeld in de artikelen 56, tweede lid, en 59 van de wet evenals hun bijlagen, worden in drie exemplaren meegedeeld ter attentie van de auditeur op het adres van de griffie zoals aangeduid op de website van de Raad.

Deze mededeling gebeurt per aangetekend schrijven of per drager tegen ontvangstbewijs gedurende de openingsuren van de griffie.

Tegelijkertijd wordt een elektronische versie van de verbintenissen naar het e-mailadres van de auditeur gestuurd. § 3. Zonder verwijl wordt een ontvangstbewijs van de meegedeelde verbintenissen afgeleverd aan de aanmeldende partijen of aan de gemeenschappelijke vertegenwoordiger per aangetekend schrijven, per fax of per e-mail. § 4. Wat de verbintenissen betreft bedoeld in artikel 59, § 1, tweede lid, van de wet, is de dag van de neerlegging van de verbintenissen begrepen in de termijn die door de aanmeldende partijen wordt gebruikt om verbintenissen voor te stellen.

Art. 7.De auditeur roept op de datum die hij bepaalt de betrokken natuurlijke of rechtspersonen op ten einde hen toe te laten hun verbintenissen voor te stellen overeenkomstig artikel 56, derde lid, van de wet. HOOFDSTUK IV. - Specifieke procedure voor het Auditoraat inzake klachten en verzoeken

Art. 8.Wanneer het Auditoraat bij toepassing van artikel 45, § 2, van de wet, overweegt te besluiten tot de onontvankelijkheid of de ongegrondheid van een klacht of een verzoek, roept hij desgewenst de klager of de verzoeker op voor een hoorzitting.

De klager of de verzoeker verschijnt volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 3.

Art. 9.Van de beslissingen van het Auditoraat bedoeld respectievelijk in de artikelen 45, § 2 en 62, § 3 van de wet wordt eveneens een kopie overgemaakt aan de ondernemingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van het onderzoek evenals aan de Raad.

Deze beslissingen worden door toedoen van de griffie bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de Raad voor de Mededinging.

Bij elke bekendmaking of kennisgeving van beslissingen, wordt rekening gehouden met het rechtmatig belang van de natuurlijke of rechtspersonen dat hun zakengeheimen en andere vertrouwelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt. HOOFDSTUK V. - Procedure voor de Raad

Art. 10.§ 1. In hun opmerkingen kunnen de betrokken natuurlijke of rechtspersonen alle voor hun verweer nuttige middelen en feiten uiteenzetten en alle nuttige documenten bijvoegen tot bewijs van de aangevoerde feiten. Zij kunnen eveneens voorstellen dat de Raad de personen hoort die de ingeroepen feiten kunnen bevestigen. § 2. Indien de natuurlijke of rechtspersonen in hun opmerkingen zakengeheimen of andere vertrouwelijke elementen inroepen, verstrekken zij eveneens een niet-vertrouwelijk versie.

Art. 11.Om te worden gehoord overeenkomstig artikel 48, § 5, van de wet, richten de klager en de natuurlijke of rechtspersonen die menen blijk te geven van een voldoende belang, de minister of de openbare instelling belast met de controle over een economische sector, hun verzoek aan de griffie van de Raad, met vermelding van hun naam, hoedanigheid, en in voorkomend geval de rechtvaardiging van hun belang.

Hetzelfde geldt voor de natuurlijke of rechtspersonen die, in toepassing van artikel 57, § 2, tweede tot vierde lid, van de wet, vragen om te worden gehoord.

Art. 12.De kamer van de Raad die de zaak behandelt, of het lid dat daartoe door haar wordt gemachtigd, spreekt zich uit over de ontvankelijkheid van de verzoeken om gehoord te worden van de natuurlijke en de rechtspersonen die menen blijk te geven van een voldoende belang.

Art. 13.§ 1. De Raad roept de te horen personen op voor de datum die hij vaststelt. § 2. De te horen personen verschijnen overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.

Art. 14.De nota van de Minister, van de openbare instellingen belast met de controle over een economische sector, of de schriftelijke opmerkingen van de betrokken natuurlijke of rechtspersonen of van hen wier vraag om gehoord te worden ontvankelijk werd geoordeeld, worden in achtvoud aan de griffie van de Raad gericht.

Indien de verstrekte documenten vertrouwelijke elementen bevatten zal ingeval van toepassing van artikel 57, § 3, van de wet, een niet-vertrouwelijk versie bijgevoegd worden.

Indien noodzakelijk, worden de betrokkenen verzocht bijkomende kopieën te verstrekken.

Art. 15.De zitting is niet openbaar. De natuurlijke of rechtspersonen worden afzonderlijk of in aanwezigheid van andere opgeroepen personen gehoord. In dit laatste geval wordt rekening gehouden met het wettig belang van de natuurlijke of rechtspersonen, opdat hun zakengeheimen niet worden openbaar gemaakt. HOOFDSTUK VI. - Procedures voor de voorzitter van de Raad

Art. 16.Het verzoek om voorlopige maatregelen bedoeld in artikel 62, § 1, van de wet, kan op elk ogenblik na het neerleggen van de betreffende klacht worden ingediend en is gemotiveerd.

Art. 17.De zitting vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van artikel 18.

De partijen verschijnen overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.

Art. 18.§ 1. In geval van toepassing van artikel 44, § 2, derde lid, van de wet, juncto artikel 66, van deze wet, bepaalt de voorzitter van de Raad de datum waarop de natuurlijke of rechtspersonen kunnen worden gehoord.

Indien zij gehoord willen worden, dienen de natuurlijke of rechtspersonen hun aanwezigheid op deze zitting per kerende post te bevestigen. § 2. De natuurlijke of rechtspersonen verschijnen overeenkomstig de bepalingen van artikel 3. HOOFDSTUK VII. - Bepalingen inzake de termijnen op het gebied van de concentraties

Art. 19.Bovenop de sluitingsdagen vastgelegd door de minister die bevoegd is voor het Openbaar Ambt of de minister die bevoegd is voor de Economie, worden de volgende dagen niet als werkdagen beschouwd : - 1 januari - de eerste werkdag van het jaar; - Paasmaandag; - 1 mei; - Hemelvaartsdag; - Pinkstermaandag; - 21 juli; - 15 augustus; - 1 november; - 2 november; - 11 november; - 15 november; van 25 december tot 31 december.

Art. 20.§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 44, § 2, vierde lid, van de wet, worden de in artikel 58, § 2, en in artikel 59, § 6, van de wet bedoelde termijnen eveneens geschorst wanneer de aangewezen auditeur of de Raad de vertaling van stukken uit het dossier noodzakelijk acht. § 2. De schorsing van de termijn begint de dag volgend op de dag waarop de oorzaak van de schorsing plaatsvond. De schorsing eindigt bij het verstrijken van de dag waarop de oorzaak van de schorsing verdwijnt, onder voorbehoud van artikel 44, § 2, vierde lid, van de wet. HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen

Art. 21.§ 1. Tenzij anders is bepaald, geschieden de toezending van stukken en de oproeping voor de Dienst, het Auditoraat, de Raad, de voorzitter van de Raad, het aangewezen raadslid of de griffie op een van de hiernavolgende wijzen : a) afgifte per drager tegen ontvangstbewijs;b) aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging;c) telefax met verzoek om ontvangstbevestiging;d) elektronische post met verzoek om ontvangsbevestiging. § 2. § 1 is ook van toepassing op de toezending van stukken aan de Dienst, het Auditoraat, de Raad, de voorzitter van de Raad, het aangewezen raadslid of de griffie. § 3. In geval van verzending per telefax of per elektronische post wordt het verzonden stuk geacht op de dag van de verzending te zijn toegekomen bij de geadresseerde.

Art. 22.Het koninklijk besluit van 15 maart 1993 betreffende de procedures inzake bescherming van de economische mededinging, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 januari 1998, 11 maart 1999 en 28 december 1999, wordt opgeheven.

Art. 23.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2006.

Art. 24.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 31 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^