Etaamb.openjustice.be
Mededeling
gepubliceerd op 18 januari 2012

Raad voor de mededinging Mededeling van de Raad voor de Mededinging betreffende de berekening van geldboeten Mededeling van de Raad voor de Mededinging van 19 december 2011 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten inzake restrictieve I. Preambule 1. De Raad voor de Mededinging is krachtens artikel 11 van de wet tot bescherming v(...)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2012011009
pub.
18/01/2012
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


Raad voor de mededinging Mededeling van de Raad voor de Mededinging betreffende de berekening van geldboeten Mededeling van de Raad voor de Mededinging van 19 december 2011 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten inzake restrictieve mededingingspraktijken die uit hoofde van artikel 63 van de wet op de bescherming van de economische mededinging worden opgelegd.

I. Preambule 1. De Raad voor de Mededinging is krachtens artikel 11 van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006 (1) (hierna : « WBEM ») een administratief rechtscollege dat de bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen inzake restrictieve mededingingspraktijken.Krachtens artikel 63 WBEM kan de Raad voor de Mededinging voor dergelijke inbreuken geldboeten opleggen. 2. Artikel 11, § 3 WBEM verleent aan de Raad voor de Mededinging de bevoegdheid om mededelingen vast te stellen met betrekking tot de toepassing van de WBEM.Deze Mededeling komt tot stand na consultatie van de Algemene Directie Mededinging en de Europese Commissie, en na een publieke consultatie, van dewelke de resultaten zijn bekendgemaakt. 3. De Raad voor de Mededinging heeft beslist om de onderhavige Mededeling vast te stellen om inzichtelijk te maken welke de berekeningswijze is die gehanteerd wordt bij het opleggen van geldboeten.(2) 4. Het opleggen van geldboeten voor inbreuken op de Belgische en Europese mededingingsregels draagt bij aan de verwezenlijking van de regulerende taak die de wetgever aan de Belgische mededingingsautoriteit heeft toevertrouwd : de handhaving in het algemeen belang van de wet tot bescherming van de economische mededinging in België.Het bestrijden van kartelvorming en misbruik van machtspositie moet ervoor zorgen dat ondernemingen onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren op de markt, hetgeen kwalitatieve producten en diensten, optimale prijzen en innovatie verzekert, en het welzijn van de consumenten bevordert.

II. Inleiding en doelstellingen 5. De onderhavige Mededeling beoogt meer transparantie en meer rechtszekerheid te bieden aan de ondernemingen en ondernemingsverenigingen die het onderwerp uitmaken van een onderzoek of van een gemotiveerd verslag van de auditeur waarin wordt gevraagd aan de Raad (3) om een inbreuk vast te stellen.De voornaamste algemene factoren bij de berekening van geldboeten zijn de ernst en de duur van de inbreuk. Daarnaast wordt in elk individueel geval rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de markt, de onderneming en de inbreuk. 6. Tegelijkertijd houdt de Mededeling rekening met de eigenheid van het bestraffen van inbreuken op het mededingingsrecht.Deze eigenheid vereist onder meer dat de specifieke boete die wordt opgelegd voor een inbreuk op het kartelverbod of voor een misbruik van machtspositie niet in detail van tevoren kan worden ingeschat door ondernemingen, in die mate dat ze de financiële gevolgen van een inbreuk zouden kunnen berekenen. 7. Tevens vergt een effectieve handhaving van de mededingingsregels dat de geldboeten die worden opgelegd een voldoende afschrikwekkend karakter hebben.Geldboeten hebben in dit kader een sanctionerend karakter naar de onderneming of ondernemingsvereniging die een inbreuk maakt toe, maar ook een afschrikwekkend en preventief karakter naar de betreffende onderneming of ondernemingsvereniging toe, en naar de markt meer in het algemeen. De Raad zal zich bij elke stap in de berekening van de geldboete laten leiden door de noodzaak om een voldoende afschrikwekkend effect te verzekeren.

Voldoende afschrikwekkende geldboeten zijn eveneens een basisvoorwaarde voor een effectief clementieprogramma. (4) Bij het uitblijven van zulke afschrikwekkende geldboeten zullen overtreders er immers niet toe aangezet worden een clementieverzoek in te dienen. 8. Deze Mededeling stelt zowel de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen als het Auditoraat beter in staat om in het debat op tegenspraak voor de kamer van de Raad die een zaak behandelt, hun standpunt te geven en gehoord te worden aangaande de factoren die in een individuele zaak bij de berekening van een geldboete door de Raad een rol moeten spelen.9. Wanneer een gemotiveerd verslag wordt ingediend bij de Raad waarin de auditeur voorstelt om een geldboete op te leggen, wordt in het verslag aangegeven welke de factoren zijn die volgens hem relevant zijn voor de berekening van de geldboete.De huidige richtsnoeren dienen hiervoor als leidraad. Deze werkwijze laat toe dat de betrokken onderneming of ondernemersvereniging in het debat voor de kamer hierop kan antwoorden. De eigenlijke boeteberekening volgt uit het oordeel van de Raad aangaande het al dan niet bestaan van een inbreuk. 10. De berekening van een geldboete in de zin van artikel 63, eerste lid van de WBEM is niet te vatten in een rekenkundige formule.De Raad zal deze Mededeling als referentiekader gebruiken en acht zich erdoor gebonden bij het berekenen en opleggen van geldboeten, binnen het geldende wettelijke kader en steeds rekening houdend met de eigen feitelijke, economische en juridische kenmerken van elke individuele zaak die hij behandelt. In de beslissingen van de Raad waarin een boete wordt opgelegd wordt de hierna beschreven methode ook in de motivering weergegeven.

III. Wettelijk kader 11. De bevoegdheid voor het opleggen van geldboeten berust binnen de Belgische mededingingsautoriteit (5) op exclusieve wijze bij de Raad in strikte zin.(6) De wetgever heeft in dit verband een ruime beoordelingsmarge gegeven aan de Raad. De wet voorziet slechts in een maximum dat in individuele gevallen niet mag worden overschreden. (7) 12. De Raad is bevoegd zowel voor het beteugelen van inbreuken op de verbodsbepalingen neergelegd in de artikelen 2 en 3 WBEM, als voor inbreuken op basis van de rechtstreeks werkende verbodsbepalingen neergelegd in de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna : « VWEU »). 13. Artikel 63 WBEM bepaalt dat, wanneer wordt vastgesteld dat een restrictieve mededingingspraktijk bestaat, aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen, een geldboete kan worden opgelegd tot maximum 10 % van hun omzet.(8) Geldboeten kunnen worden opgelegd in beslissingen waarin wordt vastgesteld dat er sprake is van een inbreuk op het kartelverbod of het verbod op het misbruik van machtspositie (artikel 52, 1° WBEM) of ingeval een dergelijke inbreuk wordt vastgesteld wanneer het voordeel van een nationale of Europese groepsvrijstelling vervalt (artikel 52, 3° en 4° WBEM) of in het kader van de heropening van een procedure na een beslissing met toezeggingen (artikel 53, § 2 WBEM).De onderhavige Mededeling zal door de Raad in alle genoemde gevallen gehanteerd worden. 14. Wat betreft de handhaving van de Europese mededingingsregels neergelegd in de artikelen 101 en 102 VWEU geldt dat de sancties die door de nationale autoriteit worden opgelegd, effectief en ontradend moeten zijn.Deze algemene beginselen zijn bindend voor de Raad bij het invullen van zijn boetebeleid en bij het uitvoeren van de concrete boeteberekening in individuele gevallen. 15. Voor het overige gelden de nationale bepalingen wat betreft het opleggen en het berekenen van geldboeten door de Raad.Bij het opstellen van deze Mededeling heeft de Raad ook rekening gehouden met de praktijk en ervaringen van de Commissie op Europees niveau en van de andere nationale autoriteiten in de Lidstaten van de Europese Unie, alsook met de werkzaamheden van ECA (European Competition Authorities), de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) en ICN (International Competition Network). 16. Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe WBEM, zijn de kamers van de Raad ervan uitgegaan dat de vorige boeterichtsnoeren niet meer van toepassing waren behoudens in die gevallen waarin uitdrukkelijk bepaald was dat het anders moest zijn om redenen van overgangsrecht. (9) IV. Methode voor de berekening van de geldboete IV.A. Inleiding 17. Voor de berekening van geldboeten in de zin van artikel 63 WBEM (zie hiervoor onder randnummer 13) zal de Raad de volgende methode hanteren.Eerst wordt een berekeningsbasis aangeduid (hierna in IV.B).

Vervolgens wordt op die berekeningsbasis die zo nauw mogelijk aansluit bij de inbreuk in kwestie, een percentage toegepast dat bepaald wordt door de ernst van de inbreuk (hierna in IV.C). Ten slotte wordt de factor van de duur van de inbreuk in rekening gebracht (hierna in IV.D). 18. De ernst en de duur van de inbreuk bepalen zo samen het basisbedrag van de geldboete.Hiermee is de praktijk van de Raad in overeenstemming met zijn eigen beslissingspraktijk tot nu toe, en met het grote merendeel van de jurisdicties waarin ernst en duur bepalend zijn voor de boeteberekening. 19. In een volgende stap kan het basisbedrag verder aangepast worden aan meer specifieke omstandigheden voor elke onderneming.Deze aanpassing kan gemotiveerd worden door de aanwezigheid van concrete verzachtende of verzwarende omstandigheden (hierna in V.), of door, onder meer, overwegingen van proportionaliteit of billijkheid (behandeld in het afsluitend gedeelte VI.).

IV.B. De berekeningsbasis 20. In lijn met de gangbare praktijk in de handhaving van het mededingingsrecht, moet de voorkeur van de Raad uitgaan naar een berekeningsbasis voor de geldboete die zoveel mogelijk in relatie staat met de gepleegde inbreuk(en).21. De berekeningsbasis zal in beginsel worden gevormd door de betrokken omzet, namelijk de totale waarde van de verkoop van de betrokken producten of diensten door de betrokken onderneming diein verband staat met de vastgestelde inbreuk(en).Normaliter zal het laatste volledige jaar van de vastgestelde inbreuk het referentiepunt zijn, maar dit kan verschillen naargelang de beschikbare gegevens. De Raad kan ook van schattingen uitgaan, bijvoorbeeld omdat de nodige gegevens over de verkoop niet beschikbaar worden gesteld, onbetrouwbaar zijn of onvoldoende toelaten om het aandeel van de onderneming in de inbreuk tot uiting te brengen. In een dergelijk geval kan een percentage van de volledige omzet als uitgangspunt dienen, ook wanneer deze minder rechtstreeks in verband staat met de inbreuk.

Indien een onderneming de restrictieve mededingingspraktijk niet ten uitvoer heeft gelegd of deze is gestaakt door het begin van het mededingingsonderzoek, kan rekening worden gehouden met de omzet die de onderneming had kunnen behalen met de betrokken producten of diensten die in verband staan met de vastgestelde inbreuk(en). Daarbij kan onder meer rekening worden gehouden met verkopen van de betrokken producten of diensten of gelijkaardige producten of diensten, in vroegere periodes. 22. Wanneer een inbreuk wordt toegerekend aan een ondernemingsvereniging en deze heeft betrekking op de activiteiten van haar leden, dan kan de Raad uitgaan van de totale omzet van de leden van de vereniging en de berekeningsbasis vervolgens bepalen volgens de methode beschreven in randnummer 21. IV.C. De ernst van de inbreuk 23. De graad van ernst van een inbreuk heeft te maken met de mate waarin de mededinging en de mededingingsstructuur worden aangetast of potentieel kunnen worden aangetast, maar ook met de mate waarin de afnemers en/of consumenten benadeeld worden of kunnen benadeeld worden.24. De volgende inbreuken kunnen onder meer naar hun aard als ernstig of zeer ernstig beschouwd worden : - Overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen twee of meer concurrerende ondernemingen en/of ondernemingsverenigingen, met desgevallend één of meer andere niet-concurrerende ondernemingen en/of ondernemingsverenigingen, en besluiten van ondernemingsverenigingen, met als doel het concurrerend handelen van ondernemingen op de markt te coördineren en/of de relevante parameters van mededinging te beïnvloeden via praktijken zoals het afspreken van aan- en verkoopprijzen, de toewijzing van productie- of verkoopquota, de verdeling van markten, het beperken van importen of exporten en/of mededingingsverstorende maatregelen tegen andere concurrenten. - Verticale overeenkomsten die hardcore concurrentiebeperkingen bevatten. (10) 25. Verder zijn alle vormen van misbruik van machtspositie die leiden tot uitsluiting van daadwerkelijke of potentiële concurrenten of tot ernstige benadeling van afnemers of consumenten als ernstig of, afhankelijk van de omvang van de marktmacht van de onderneming, als zeer ernstig te beschouwen.26. De beoordeling van de ernst van de inbreuk heeft te maken met de intrinsieke kenmerken en de juridische kwalificatie van de restrictieve mededingingspraktijk in de beslissing van de Raad (hiervoor in randnummers 24 en 25 : de aard van de inbreuk in strikte zin) (11) maar ook met de economische context waarbinnen de inbreuk is gepleegd.Deze laatste omvat zowel de omvang en het belang van de betrokken ondernemingen op de markt, het belang van de betrokken producten en diensten, en de omvang van de relevante markt.

In het algemeen kan, waar mogelijk, rekening gehouden worden met de impact van het inbreukmakend gedrag op de relevante markt en op de economie meer in het algemeen. Als de Raad beschikt over gegevens hieromtrent, kan ook rekening worden gehouden met de onwettige winst die een onderneming uit verboden restrictieve mededingingspraktijken heeft behaald. 27. Voor ernstige en zeer ernstige inbreuken zal de Raad over het algemeen een percentage in aanmerking nemen tussen de 15 % en 30 %. Voor andere inbreuken zal het percentage dan kunnen gaan tot 15 %. 28. Bij het bepalen van het hiervoor genoemde percentage, waakt de Raad erover dat er ook voldoende afschrikwekkend effect uitgaat van deze component van de geldboete.29. Op basis van de genoemde overwegingen bepaalt de Raad welk percentage (X) van de berekeningsbasis zal worden aangehouden voor elk van de betrokken ondernemingen.De Raad gaat uit van een maximaal percentage van 30 %. Het aldus bekomen bedrag is de factor ernst.

IV.D. De duur van de inbreuk 30. Het is vervolgens van belang om met de duur van de inbreuk(en) rekening te houden wanneer de geldboete wordt berekend.De duur staat in rechtstreeks verband met de ernst van de inbreuk en wordt afgebakend in de beslissing van de Raad. Er moet van worden uitgegaan dat de impact op de relevante markt en op de economie zal toenemen wanneer de inbreuk langer duurt. Inbreuken van lange duur kunnen ook op duurzame wijze schade berokkenen aan de belangen van de consument. 31. De duur van de inbreuk wordt voor elke betrokken onderneming of ondernemingsvereniging als volgt uitgedrukt in de berekening. Per jaar wordt een bedrag in aanmerking genomen dat gelijk is aan een percentage van het bedrag waarvan sprake hiervoor in randnummer 29, dit is het bedrag voor de factor ernst. Dat percentage kan gaan van 10 tot 30 % per jaar, afhankelijk van het geval. Voor inbreuken met een duur van minder dan één jaar, wordt de duur afgerond tot een jaar.

Voor inbreuken van langer dan één jaar, wordt elk begonnen kwartaal als kwartaal in aanmerking genomen.

Het aldus bekomen bedrag voor de factor duur wordt opgeteld bij het bedrag voor de factor ernst. 32. Het basisbedrag dat derhalve wordt bekomen is : de factor ernst (X % van de berekeningsbasis)+ de factor duur (Y % van de factor ernst vermenigvuldigd met het aantal jaar) = basisbedrag. De berekening van het basisbedrag kan geïllustreerd worden met het volgende voorbeeld.

Stel dat de berekeningsbasis 100.000 euro bedraagt, het percentage voor de ernst 20 %, het percentage voor de duur 30 % en de duur van de inbreuk die door de Raad wordt weerhouden is 5 jaar.

De factor ernst bedraagt dan : 100.000 x 20 % = 20.000 euro De factor duur bedraagt dan : (20.000 x 30 % = 6.000) x 5 jaar = 30.000 euro Het basisbedrag voor de berekening van de geldboete wordt dan samengesteld als volgt : factor ernst (20.000 euro) + factor duur (30.000 euro) = 50.000 euro.

V. Aanpassing van het basisbedrag wegens het bestaan van individuele omstandigheden die een invloed kunnen hebben op de hoogte van de geldboete V.A. Verzwarende omstandigheden 33. Het basisbedrag kan verhoogd worden wegens verzwarende omstandigheden die aangetoond worden voor een individuele onderneming of ondernemingsvereniging.De Raad zal in zijn beslissing de vermeerdering uitdrukken in de vorm van een percentage van het basisbedrag (zie hiervoor in randnummer 33) dat wordt berekend volgens de hiervoor vermelde stappen. Dit percentage van het basisbedrag wordt dan opgeteld bij het basisbedrag. 34. Het kan onder meer gaan om de volgende omstandigheden : - Het feit dat reeds eerder eenzelfde of een gelijkaardige inbreuk door dezelfde onderneming of ondernemingsvereniging werd gepleegd. - Het doelbewust en opzettelijk overtreden van de mededingingsregels in het specifieke geval dat de Raad beoordeeld heeft. - Het gebrek aan medewerking, het niet naleven van termijnen tijdens het onderzoekof zelfs pogingen om het verloop van het onderzoek te dwarsbomen. - Het feit dat de betrokken onderneming een leidinggevende rol speelde of anderen tot een inbreuk heeft aangezet. - Het nemen van retorsiemaatregelen tegen andere ondernemingen om hen de inbreukmakende besluiten of praktijken te doen naleven.

V.B. Verzachtende omstandigheden 35. Het basisbedrag kan verlaagd worden wegens verzachtende omstandigheden die aangetoond worden voor een individuele onderneming of ondernemingsvereniging.De Raad zal in zijn beslissing de vermindering uitdrukken in de vorm van een percentage van het basisbedrag (zie hiervoor in randnummer 33) dat wordt berekend volgens de hiervoor vermelde stappen. Dit percentage van het basisbedrag wordt dan afgetrokken van het basisbedrag. 36. Het kan onder meer gaan om de volgende omstandigheden : - Het feit dat de betrokken onderneming een louter passieve rol vervulde bij de inbreukmakende praktijken of op zeer beperkte wijze deelnam aan de inbreuk of door een leidinggevende onderneming tot de inbreuk werd aangezet. - Het feit dat de inbreukmakende praktijken niet daadwerkelijk zijn toegepast of het feit dat de betrokken onderneming op vrijwillige basis de deelneming aan de inbreukmakende praktijken heeft beëindigd vooraleer de procedure bij de Raad aanhangig werd gemaakt. - Het feit dat de inbreukmakende praktijken uit onachtzaamheid zouden zijn begaan. - Daadwerkelijke en efficiënte medewerking van de onderneming of ondernemingsvereniging, anders dan deze waartoe zij wettelijk gehouden is of waartoe zij verplicht is in het kader van de clementieregeling. - Het feit dat de inbreuk wordt erkend tijdens het onderzoek of tijdens de schriftelijke procedure voor de kamer van de Raad. - Het feit dat de inbreuk aangemoedigd zou zijn door de overheid.

VI. Algemene opmerkingen 37. Het eindresultaat van de berekening mag in geen geval het wettelijke maximum overschrijden dat vervat is in artikel 63 WBEM. Voor de toetsing aan het wettelijke maximum gebruikt de Raad de meest recente beschikbare, betrouwbare cijfers over de omzet van de onderneming. (12) 38. Wanneer er sprake is van ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep, wordt bij de boeteberekening nagestreefd dat de geldboete wordt opgelegd aan de entiteit aan wie de inbreuk kan worden toegerekend.De Raad kan een moederonderneming die een economische eenheid vormt met een dochteronderneming, aansprakelijk achten voor de inbreuk van die dochteronderneming indien deze laatste niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt. 39. Overeenkomstig het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, moet de entiteit aan wie een inbreuk kan worden toegerekend, aansprakelijk worden gesteld voor de geldboete.Echter, wanneer die entiteit (onderneming of ondernemingsvereniging) rechtens niet meer bestaat en haar activiteiten worden door een andere entiteit verdergezet, vereist de effectieve handhaving van de mededingingsregels dat de Raad een andere onderneming aansprakelijk kan stellen voor de inbreuk en voor de betaling van de geldboete. In dat geval moet vaststaan dat deze onderneming de activiteiten heeft verdergezet waar de beslissing van de Raad betrekking op heeft. 40. Wanneer aan een ondernemingsvereniging een geldboete wordt opgelegd en de vereniging toont aan insolvabel te zijn, kan deze verplicht zijn zich te richten tot haar leden om bijdragen te vragen die haar in staat stellen de boete te betalen. 41. De omstandigheden vermeld onder V., die tot verhoging of verlaging van een geldboete aanleiding kunnen geven, zijn niet op exhaustieve wijze weergegeven. Het komt de Raad in elk geval toe om rekening te houden met de specifieke feitelijke en juridische context waarbinnen een onderneming of ondernemingsvereniging een inbreuk heeft gepleegd, en met de wijze waarop de onderneming of ondernemingsvereniging zich heeft gedragen in de periode nadat zij bekend was met het bestaan van een onderzoek naar een mogelijke inbreuk op de regels inzake restrictieve mededingingspraktijken.

In dat verband is het ook mogelijk dat de Raad rekening houdt met initiatieven die de onderneming of ondernemingsvereniging zelf genomen heeft om concurrentiebeperkend gedrag te vermijden, en om mogelijke concurrentiebeperkende gevolgen van het inbreukmakend gedrag te beperken of op te heffen. Als voorbeeld wordt hier de schadeloosstelling genoemd van andere ondernemingen of consumenten die van het inbreukmakend gedrag nadeel hebben ondervonden. 42. Elk boetebedrag waartoe de Raad komt op basis van de hiervoor beschreven methodiek, moet getoetst worden aan de beginselen van proportionaliteit en billijkheid.Het resultaat van deze toetsing kan zijn dat het bekomen bedrag in neerwaartse zin of in opwaartse zin wordt aangepast. 43. De proportionaliteit van de geldboete wordt onder meer beoordeeld in verhouding tot de inbreuk die gepleegd is, de omvang van de onderneming en, desgevallend, de omvang van de andere karteldeelnemers.Zo kan het beginsel van gelijke sanctionering voor een gelijke gedraging het noodzakelijk maken dat verschillende betrokken ondernemingen toch verschillend worden gesanctioneerd. 44. Algemene overwegingen van billijkheid kunnen toelaten aan de Raad om in specifieke gevallen de geldboete te matigen, tot zelfs het opleggen van een symbolische geldboete. In dit verband kan de Raad ook rekening houden met de financiële draagkracht van een onderneming op het moment van de feiten of op het moment van de beslissing van de Raad. In aanwezigheid van ernstige concurrentiebeperkingen die zich in het verleden hebben voorgedaan, zal echter slechts in uitzonderlijke gevallen rekening gehouden worden met mogelijke financiële moeilijkheden die een onderneming of ondernemersvereniging heeft op het moment van de beslissing van de Raad. Dit zal slechts kunnen indien een onderneming aantoont dat ze, over een langere termijn bekeken, niet in staat is de geldboete te betalen zonder het voortbestaan van de onderneming in gevaar te brengen. 45. Indien een onderneming of een ondernemingsvereniging tevens om toepassing heeft gevraagd van de clementieregeling (13) wordt eerst het basisbedrag berekend (onderdeel IV hiervoor).Heeft de onderneming of ondernemingsvereniging volgens de Raad recht op volledige immuniteit, dan zal vervolgens de geldboete tot nul worden herleid.

Komt de onderneming of ondernemingsvereniging volgens de Raad in aanmerking voor gedeeltelijke vrijstelling van een geldboete, dan wordt de geldboete eerst volledig berekend (volgens de methode beschreven in onderdelen IV en V en rekening houdend met randnummer 37) en wordt dan het percentage korting dat wordt toegekend op basis van de clementieregeling, in mindering gebracht.46. Deze Mededeling treedt in werking op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.Zij is van toepassing op de zaken waarin op de dag van de publicatie dehoorzitting van de kamer van de Raad nog niet heeft plaatsgevonden. _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad 29 september 2006, p.50613 (coördinatie van de wet van 10 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/06/2006 pub. 29/06/2006 numac 2006011269 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot bescherming van de economische mededinging type wet prom. 10/06/2006 pub. 29/06/2006 numac 2006011270 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot oprichting van een Raad voor de mededinging sluiten tot bescherming van de economische mededinging, B.S. 29 juni 2006, p 32755 en van de wet van 10 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/06/2006 pub. 29/06/2006 numac 2006011269 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot bescherming van de economische mededinging type wet prom. 10/06/2006 pub. 29/06/2006 numac 2006011270 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot oprichting van een Raad voor de mededinging sluiten tot oprichting van een Raad voor de Mededinging, B.S. 29 juni 2006, p. 32746). (2) Deze Mededeling laat de geldboeten buiten beschouwing die procedurele inbreuken bestraffen in verband met laattijdige of onvolledige informatieverstrekking (artikel 64, § 1 WBEM), de geldboeten die opgelegd worden omwille van laattijdige aanmelding of ontstentenis van aanmelding van een concentratie (artikel 64 § 2 WBEM) of omwille van inbreuk op artikel 9 § 4 WBEM (het tot uitvoering brengen van een concentratie voor de beslissing van de kamer van de Raad betreffende de toelaatbaarheid ervan) (artikel 65 WBEM) of omwille van niet-naleving van de beslissingen bedoeld bij artikelen 58, § 2, 1° en 59, § 6 WBEM (voorwaarden en/of verplichtingen verbonden aan de toelaatbaarheid van een concentratie) en 59, § 7 van de WBEM (herstellen van een daadwerkelijke mededinging wanneer de concentratie niet toelaatbaar is) (artikel 63, lid 2 WBEM).(3) Vanaf deze paragraaf wordt met de term « Raad » bedoeld de Raad voor de Mededinging in strikte zin. (4) Artikel 49 WBEM en de Mededeling van de Raad voor de Mededinging betreffende volledige of gedeeltelijke vrijstelling van geldboeten in kartelzaken, B.S. 22 oktober 2007, p. 54713. (5) Artikel 1 WBEM.(6) Artikel 63 WBEM en artikel 5 Vo.1/2003 van 16 december 2002 van de Raad betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, P.B. L 1 van 4 januari 2003, p. 1. (7) Artikel 63, eerste lid WBEM.(8) Artikel 63 verwijst naar artikel 86 WBEM voor nadere criteria betreffende de omzet die in dit verband als basis geldt.Er is sprake van de totale omzet tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij de export. De WBEM beperkt derhalve de Raad wat betreft het in aanmerking nemen van omzet buiten België wanneer het gaat om het berekenen van het wettelijk plafond. (9) Er is met name een specifieke overgangsregeling vervat in punt 50 van de Mededeling van de Raad voor de Mededinging betreffende volledige of gedeeltelijke vrijstelling van geldboeten in kartelzaken, B.S. 22 oktober 2007, p. 54713. (10) Verticale overeenkomsten in de zin van artikel 1, 1 a) van Verordening (EU) nr.330/2010 van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3 VWEU op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, P.B. L 102 van 20 april 2010, p. 1. De beperkingen opgesomd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 330/2010 zullen in ieder geval als zeer ernstige beperkingen beschouwd worden. (11) Voor de kwalificatie van de aard van de inbreuk in strikte zin, moet de Raad rekening kunnen houden met hoe de uitlegging van verbodsbepalingen inhoudelijk evolueert, ook op Europees niveau.(12) Artikel 86 WBEM over omzet, zie ook noot 8 hiervoor. (13) Hiervoor geciteerd in noot 4.

^