Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 juni 2006
gepubliceerd op 24 november 2006

Wet tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2006009638
pub.
24/11/2006
prom.
10/06/2006
ELI
eli/wet/2006/06/10/2006009638/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JUNI 2006. - Wet tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van het personeel van de griffies en de parketsecretariaten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2.In het tweede deel, boek I, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het opschrift van titel III vervangen als volgt : « Titel III. - Leden van de griffie »

Art. 3.In het tweede deel, boek I, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van titel IV, vervangen als volgt : « Titel IV. - Leden van het parketsecretariaat »

Art. 4.Artikel 177 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 177.Aan ieder parket is een secretariaat verbonden, onder de leiding van een hoofdsecretaris.

De hoofdsecretaris wordt door de Koning benoemd De hoofdsecretaris van het parket is belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder leiding en toezicht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat.

De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door een of meer secretarissen en door adjunct-secretarissen, die de Koning benoemt.

Hun aantal wordt door de Koning bepaald naar de behoeften van de dienst.

De secretaris staat de procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden.

De secretaris bewaart alle archiefbescheiden die door het parket worden ontvangen of opgemaakt. Hij neemt de passende maatregelen om alle archiefbescheiden die hij onder zijn beheer heeft in goede staat te bewaren, om ze te ordenen en te inventariseren, ongeacht hun vorm, structuur en inhoud. De Koning stelt, na advies van de Algemeen Rijksarchivaris, nadere regels voor de toepassing van dit lid.

De procureur-generaal, de federale procureur, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur bij een gerecht waarvan het rechtsgebied meer dan tweehonderdvijftigduizend inwoners telt, kunnen een kabinetssecretaris kiezen uit de leden of het personeel van het secretariaat op advies van de hoofdsecretaris.

Bij een parket kunnen één tot drie secretarissen-hoofden van dienst worden aangewezen die, onder het gezag van de hoofdsecretaris, deelnemen aan de leiding van het secretariaat. Ingeval in een parket meer dan honderd personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, kan het aantal secretarissen-hoofden van dienst worden opgetrokken met één eenheid per dertig bijkomende personeelsleden.

De Koning bepaalt hun aantal en wijst hen voor drie jaar aan uit de secretarissen, op voordracht van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur en van de hoofdsecretaris van het parket.

Die aanwijzing kan telkens voor drie jaar worden vernieuwd; na negen jaar ambtsvervulling worden zij vast benoemd, volgens dezelfde procedure. »

Art. 5.Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997 en 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 178.De adjunct-secretarissen die ten minste twaalf jaar dienst hebben, worden door de Koning tot eerstaanwezend adjunct-secretaris benoemd, voor zover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 287ter, de vermelding « zeer goed » hebben gekregen.

De dienstjaren uitgeoefend in een parket, een parketsecretariaat of een griffie in een gelijkwaardige of een lagere graad komen in aanmerking. »

Art. 6.In het tweede deel, boek I, van hetzelfde Wetboek wordt een titel IVbis ingevoegd, dat de artikelen 179 en 180 bevat, luidende : « Titel IVbis. Personeel van de griffies en de parketsecretariaten »

Art. 7.Artikel 179 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997 en 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 179.Aan de griffies en de parketsecretariaten zijn personeelsleden verbonden die door de minister van Justitie worden benoemd in graden waarvan de hiërarchie 3 niveaus omvat, namelijk de niveaus B, C en D. Niveau B omvat de graden van deskundige, administratief deskundige en ICT deskundige.

Niveau C omvat de graad van assistent.

Niveau D omvat de graad van medewerker.

De Koning bepaalt het statuut van deze personeelsleden en het aantal betrekkingen. »

Art. 8.Artikel 180 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1978, 17 februari 1997 en 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 180.Buiten de in deze titel opgenoemde algemene graden kan de Koning bijzondere graden oprichten waarvan Hij het overeenstemmend aantal betrekkingen, de wedde en het statuut bepaalt. De wervingsexamens voor de bijzondere graden zijn vergelijkend en worden door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie.

De Koning kan eveneens, overeenkomstig de bepalingen van het vorige lid, bijzondere graden instellen teneinde het secretariaat van het college van procureurs-generaal te verzorgen. De in deze secretariaten beklede ambten worden beschouwd als ambten bekleed bij een parket.

Bovendien kan de minister van Justitie of de overheid aan wie hij die bevoegdheid overdraagt, om bijzondere redenen, personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst, teneinde de continuïteit van de diensten te verzekeren. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen voor de desbetreffende functie, of bij ontstentenis, de kandidaten die geslaagd zijn voor een specifieke selectie op grond van een functieprofiel, georganiseerd door de Minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen, moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. »

Art. 9.In hetzelfde Wetboek worden opgeheven : 1° artikel 181, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997;2° artikel 182, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 15 juni 2001;3° artikel 182bis, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997;4° artikel 183, vernummerd bij de wet van 15 juli 1970 en vervangen bij de wet van 20 mei 1997;5° artikel 184, vernummerd bij de wet van 15 juli 1970, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997;6° artikel 185, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 21 juni 2001 en 3 mei 2003.

Art. 10.In artikel 206 ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden het tweede en het derde lid vervangen door de volgende leden : « De benoeming wordt pas vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken uitsluitend op voorstel van, naar gelang van het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de procureur-generaal bij het hof van beroep en na voorafgaand advies van de korpschef van de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen.

De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de in artikel 179 bedoelde voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde referendarissen en parketjuristen. »

Art. 11.In het tweede deel, boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk VI vervangen als volgt : « Hoofdstuk VI. - Leden van de griffie »

Art. 12.In artikel 263 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2°, a), wordt vervangen als volgt : « licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste vijf jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank hebben uitgeoefend »;2° § 2, 2°, a), wordt vervangen als volgt : « licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank hebben uitgeoefend;»; 3° § 2, 2°, b), de woorden « opsteller of van beambte » worden vervangen door de woorden « deskundige of assistent.».

Art. 13.Artikel 264, 2°, a), van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : « licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste vijf jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank hebben uitgeoefend; ».

Art. 14.In artikel 265 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2°, a), wordt vervangen als volgt : « a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank hebben uitgeoefend;»; 2° in 2°, b), worden de woorden « opsteller of van beambte » vervangen door de woorden « deskundige of assistent ».

Art. 15.In artikel 266, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet 17 februari 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2°, a), wordt vervangen als volgt : « a) licentiaat of master in de rechten zijn en tenminste vijf jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof, hebben uitgeoefend;»; « 2° in 2°, b), vervallen de woorden « van beroep of een arbeidshof ».

Art. 16.Artikel 266bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 januari 1975 wordt opgeheven.

Art. 17.Artikel 267, 2°, a), van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : « a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank hebben uitgeoefend; ».

Art. 18.Artikel 268, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : « 2° licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste vijf jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof hebben uitgeoefend; ».

Art. 19.Artikel 269, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : « a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-griffier bij een hof hebben uitgeoefend; ».

Art. 20.Artikel 269bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 december 1973 en vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 269bis.Om tot adjunct-griffier bij een gerecht te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle eenentwintig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn;b) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-griffier;c) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ten minste drie jaar het ambt deskundige of assistent hebben uitgeoefend bij een griffie of een parketsecretariaat. De benoeming tot adjunct-griffier van een kandidaat die voldoet aan de in het eerste lid, 2°, a) of b), bepaalde benoemingsvoorwaarden, wordt pas vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies naar gelang van het geval, van de eerste voorzitter, van de voorzitter, de vrederechter of de rechter in de politierechtbank, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.

De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de in artikel 179 bedoelde voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde adjunct-griffiers. »

Art. 21.In het tweede deel, boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van hoofdstuk VII, vervangen als volgt : « Hoofdstuk VII. - Leden van het parketsecretariaat »

Art. 22.Artikel 270 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 270.De secretarissen en adjunct-secretarissen worden door de Koning benoemd uit twee dubbeltallen waarvan het ene naar gelang van het geval door de procureurs-generaal, de federale procureur, de procureurs des Konings of de arbeidsauditeurs en het andere door de hoofdsecretaris van het parket wordt voorgedragen.

In de arbeidsgerechten worden de benoemingen verricht op de gezamenlijke voordracht van de Ministers die de Arbeid en de Justitie in hun bevoegdheid hebben. »

Art. 23.Artikel 271 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 2 december 1982, 17 februari 1997 en 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 271.Om tot hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur te worden benoemd moet de kandidaat : 1° volle vijfendertig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt van adjunct-secretaris bij het parketsecretariaat hebben uitgeoefend;b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste tien jaar het ambt van secretaris of adjunct-secretaris bij het parket of het auditoraat hebben uitgeoefend.»

Art. 24.Artikel 272 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 20 mei 1997 wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 272.Om tot secretaris bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-secretaris bij het parketsecretariaat hebben uitgeoefend;b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ofwel adjunct-secretaris zijn bij een parket of auditoraat, ofwel ten minste vijf jaar het ambt van deskundige of assistent hebben uitgeoefend bij een secretariaat van het parket of van het auditoraat.»

Art. 25.In het tweede deel, boek I, titel VI van hetzelfde Wetboek, vervalt het opschrift van hoofdstuk VIII.

Art. 26.Artikel 273 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 273.Om tot hoofdsecretaris van het parket van een hof van beroep of van een arbeidshof of het federaal parket te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle vijfendertig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste vijf jaar het ambt van tenminste adjunct-secretaris bij het parketsecretariaat van een hof hebben uitgeoefend;b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaatsecretaris en daarenboven ofwel ten minste vijf jaar het ambt van secretaris bij het parket van een hof hebben uitgeoefend, ofwel hoofdsecretaris zijn van het parket van de procureur des konings of de arbeidsauditeur.»

Art. 27.Artikel 274van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 274.Om tot secretaris bij het parket van een hof van beroep, van een arbeidshof of van het federaal parket te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-secretaris bij het parketsecretariaat hebben uitgeoefend;b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste vijf jaar ofwel het ambt van secretaris bij een parket of een auditoraat, ofwel het ambt van adjunct-secretaris bij het parket van een hof hebben uitgeoefend.»

Art. 28.Artikel 275 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 275.Om tot hoofdsecretaris van het parket van het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle vijfendertig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste vijf jaar het ambt van adjunct-secretaris bij het parketsecretariaat van een hof hebben uitgeoefend;b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ofwel vijf jaar het ambt van secretaris bij het parket van het Hof van Cassatie hebben uitgeoefend, ofwel hoofdsecretaris zijn van het parket van een hof.»

Art. 29.Artikel 276 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 276.Om tot secretaris bij het parket van het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle vijfentwintig jaar oud zijn : 2° a) licentiaat of master in de rechten zijn en ten minste één jaar het ambt van adjunct-secretaris bij het parketsecretariaat van een hof hebben uitgeoefend;b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste vijf jaar het ambt ofwel van secretaris bij het parket van een hof, ofwel van adjunct-secretaris bij het parket van het Hof van Cassatie hebben uitgeoefend.»

Art. 30.Artikel 277 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 277.Om tot adjunct-secretaris bij het parket te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle eenentwintig jaar oud zijn;2° a) licentiaat of master in de rechten zijn;b) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau A bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-secretaris;c) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste drie jaar het ambt van deskundige of van assistent hebben uitgeoefend bij een griffie of een parketsecretariaat. De benoeming tot adjunct-secretaris van een kandidaat die voldoet aan de in het eerste lid, 2°, a) of b), bepaalde benoemingsvoorwaarden, wordt pas vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

Tijdens deze periode kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de federale procureur, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.

De termijn en het statuut die van toepassing zijn op de in artikel 179 bedoelde voorlopig benoemde personeelsleden van het niveau B en C worden in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden toegepast op de voorlopig benoemde adjunct-secretarissen. »

Art. 31.Artikel 278 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 278.De Koning organiseert het examen met het oog op de afgifte van het getuigschrift van kandidaat-secretaris bedoeld in de artikelen 271 tot 277. Aan dat examen kan alleen worden deelgenomen door kandidaten die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in artikel 277, eerste lid, 2°, b) of c) bepaalde benoemingsvoorwaarden inzake diploma en anciënniteit. »

Art. 32.In het tweede deel, boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek, wordt een nieuw hoofdstuk VIII ingevoegd, dat de artikelen 279 tot 281 bevat, met als opschrift : « Hoofdstuk VIII. Personeelsleden van de griffies en parketsecretariaten ».

Art. 33.Artikel 279, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1979, wordt vervangen als volgt : «

Art. 279.§ 1. Om door middel van werving tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle eenentwintig jaar oud zijn;2° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau B bij de rijksbesturen;3° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door SELOR - het Selectiebureau van de federale Overheid. De benoeming van een deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige wordt pas vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

Tijdens deze periode kan de Minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, die het hem rechtstreeks overzendt. § 2. Om via bevordering tot deskundige, administratief deskundige of ICT-deskundige bij een griffie of een parketsecretariaat te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn in het ambt van assistent bij een griffie of een parketsecretariaat;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor de selectie en werving van de deskundigen, administratief deskundigen of ICT-deskundigen, en stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopige benoeming. »

Art. 34.Artikel 280 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 17 februari 1979, en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 280.§ 1. Om via werving tot assistent bij een griffie of een parketsecretariaat te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle achttien jaar oud zijn;2° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau C bij de Rijksbesturen;3° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid. De benoeming van een assistent wordt pas vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

Tijdens deze periode kan de Minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, die het hem rechtstreeks overzendt. § 2. Om via bevordering tot assistent bij een griffie of een parketsecretariaat te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° vast benoemd zijn in het ambt van medewerker bij een griffie of een parketsecretariaat;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor de selectie en werving van de assistenten, en stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopige benoeming. »

Art. 35.Artikel 281 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 februari 1977 en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 281.Om tot medewerker bij een griffie of een parketsecretariaat te worden benoemd, moet de kandidaat : 1° volle achttien jaar oud zijn;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor het desbetreffende ambt, georganiseerd door SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid. De benoeming van een medewerker wordt pas vast na het verloop van een periode van voorlopige benoeming die moet toelaten om de geschiktheid van de kandidaat voor het ambt te kunnen beoordelen.

Tijdens deze periode kan de Minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris, die het hem rechtstreeks overzendt.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de selectie en werving van de medewerkers, en stelt de termijn en het statuut vast die van toepassing zijn op de voorlopige benoeming. ».

Art. 36.In hetzelfde Wetboek worden opgeheven : 1° artikel 282, vervangen bij de wet van 17 februari 1997;2° artikel 283, vervangen bij de wet van 17 februari 1997.

Art. 37.Artikel 285bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 285bis.De geslaagden van een vergelijkend wervingsexamen bedoeld in het artikel 180, eerste lid, behouden het voordeel van hun goede uitslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen. »

Art. 38.Artikel 286 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 december 1998, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3. Voor de ambten, functies en bedieningen die in deze titel zijn bepaald moeten de betrokkenen een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking en de burgerlijke en politieke rechten genieten. »

Art. 39.In artikel 286bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en 12 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « een vertaler, een beambte » vervallen;2° het woord « 185 » wordt vervangen door het woord « 180 ».

Art. 40.In artikel 287, laatste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 12 april 1999, wordt het woord « 185 » vervangen door het woord « 180 ».

Art. 41.In artikel 287bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 12 april 1999, 17 juli 2000, 13 maart 2001 en 21 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, 5°, worden de woorden « 274, 276 en 278 » vervangen door de woorden « 271, 273 en 275 »;2° in § 1, vierde lid worden de woorden « 275, 277, 279 en 280 » vervangen door de woorden « 272, 274, 276 en 277 »;3° het vijfde lid en het zesde lid van § 1 worden opgeheven;4° in § 4, vervallen de woorden « of aan de Minister die bevoegd is voor de Arbeid ».

Art. 42.In artikel 287ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid en tweede lid, 5°, wordt het woord « 185 » vervangen door het woord « 180 »;2° in § 3, derde lid wordt het woord « advies » vervangen door het woord « beslissing »;3° in § 3, vierde lid worden de woorden « dat advies » vervangen door de woorden « die beslissing »;4° in § 4, 2°, worden de woorden « of 330bis » vervangen door de woorden « , 330bis, 330ter of 330quater ».

Art. 43.In artikel 287quater, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999 en 21 juni 2001, wordt het woord « 185 » vervangen door het woord « 180 ».

Art. 44.Artikel 291bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 12 april 1999 en 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : « Is de plaats onbezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of de aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd binnen een maand na die bekendmaking, anders kan de benoeming of de aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd.

Is de plaats nog bezet op het ogenblik van de bekendmaking van de benoeming of aanwijzing in het Belgisch Staatsblad, dan moet de eed worden afgelegd in de loop van een maand te rekenen van het daadwerkelijk vrij komen van de plaats, anders kan de benoeming of aanwijzing als niet-bestaande worden beschouwd. »

Art. 45.In artikel 328 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Bij verhindering van een griffier-hoofd van dienst, kan deze worden vervangen door een griffier die de hoofdgriffier hiertoe aanwijst.»; 2° het laatste lid wordt opgeheven.

Art. 46.In artikel 329 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden de woorden « opsteller of een beambte » vervangen door de woorden « een personeelslid met de graad van deskundige, assistent of medewerker ».

Art. 47.In artikel 329bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of wanneer hij overlijdt of zijn ambt neerlegt « worden ingevoegd tussen de woorden « te doen » en « wordt »;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Bij verhindering van een secretaris-hoofd van dienst, kan deze worden vervangen door een secretaris die de hoofdsecretaris hiertoe aanwijst.»

Art. 48.In artikel 330, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 26 maart 2003, 10 april 2003 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid vervallen de woorden « opstellers en beambten »;2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de toepassing van artikel 370 blijven de referendarissen, hoofdgriffiers, griffiers en adjunct-griffiers, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten.»

Art. 49.In artikel 330bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997, 24 maart 1999, 12 april 1999, 10 april 2003 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid vervallen de woorden « vertalers, opstellers en beambten bij het parket, »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de toepassing van artikel 370, blijven de parketjuristen, hoofdsecretarissen, secretarissen, adjunct-secretarissen, aan wie aldus opdracht is gegeven, hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten.»

Art. 50.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 330ter ingevoegd, luidende : «

Art. 330ter.§ 1. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de hoofdgriffier, een personeelslid van zijn griffie dat geslaagd is voor het examen van kandidaat-griffier, opdracht geven voor een bepaalde en beperkte tijd het ambt van griffier uit te oefenen. § 2. De Minister van Justitie kan tevens aan de personeelsleden van een griffie of een parketsecretariaat een opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun eigen of in een andere griffie of parketsecretariaat, evenals in federale overheidsdiensten, beleidsorganen en secretariaten, in ministeriële kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagname en de Verbeurdverklaring.

Alleen een personeelslid dat voldoet aan de voorwaarden om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangewezen.

Enkel bij gebrek aan een personeelslid in de griffie of het parketsecretariaat dat voldoet aan de voorwaarden bedoeld in vorig lid, kan een personeelslid dat niet voldoet aan deze voorwaarden, bij aanstellingsakte, worden aangewezen voor de uitoefening van een hoger ambt. § 3. Een opdracht tot het uitoefenen van een hoger ambt bedoeld in § 2, kan slechts worden toegekend in geval een betrekking open staat of tijdelijk niet waargenomen is. In geval van toekenning naar aanleiding van een openstaande betrekking is vereist dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet.

Teneinde de continuïteit van de dienst te verzekeren kan de Minister van Justitie evenwel, in afwijking van het voorgaande lid, opdrachten in bovental toekennen om tegemoet te komen aan bijzondere behoeften of bijstand te leveren aan bijkomende magistraten.

De toekenning van een opdracht in een hoger ambt geschiedt voor maximum zes maanden. Deze toekenning kan maximaal driemaal worden verlengd met een zelfde termijn van ten hoogste zes maanden.

In afwijking hiervan kan de toekenning bij het verstrijken van de derde verlenging gehandhaafd worden : a) indien de betrekking niet in vast verband kon worden verleend;b) bij opdrachten in toepassing van het tweede lid, door de Minister van Justitie in bovental toegekend;c) in behoorlijk verantwoorde uitzonderlijke gevallen. § 4. De personeelsleden aan wie aldus opdracht is gegeven, blijven hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Voor wat betreft de opdrachten bedoeld in § 2, ontvangen de personeelsleden daarenboven een toelage voor het uitoefenen van een hogere functie. »

Art. 51.In het tweede deel, boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt, een hoofdstuk IIIbis dat artikel 330quater bevat, ingevoegd luidende : « Hoofdstuk IIIbis. - Mutatie en mobiliteit »

Art. 52.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 330quater ingevoegd, luidende : « Art. 330quater § 1. Een personeelslid van een griffie of een parketsecretariaat kan op zijn verzoek, door mutatie, in een gelijke graad definitief worden overgeplaatst naar een andere griffie of een ander parketsecretariaat voor zover daar een plaats vacant is.

De Koning regelt de mutatie. Deze overplaatsing gebeurt zonder toepassing van artikel 287, en zonder nieuwe eedaflegging. § 2. Een personeelslid van een griffie of een parketsecretariaat kan, op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke graad definitief worden overgeplaatst naar een federale overheidsdienst. Een personeelslid van een federale overheidsdienst kan, op zijn verzoek, door mobiliteit in een gelijke graad definitief worden overgeplaatst naar een griffie of een parketsecretariaat.

De Koning regelt de mobiliteit. »

Art. 53.In artikel 353ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1996 en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 12 april 1999 wordt het woord « 185 » vervangen door het woord « 180 ».

Art. 54.Artikel 370 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 370.§ 1. De leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 330 en 330bis, gedurende een ononderbroken periode van één maand een hoger ambt uitoefenen, ontvangen een toelage waarvan het bedrag wordt bepaald op het verschil tussen de bezoldiging welke het personeelslid zou genieten in de graad van het voorlopig uitgeoefend ambt en de bezoldiging welke hij geniet in zijn werkelijke graad.

De bezoldiging bedoeld in het eerste lid omvat : 1° de wedde, in voorkomend geval met inbegrip van de verschuldigde weddenbijslagen;2° eventueel de haard- of standplaatstoelage. § 2. De leden van een griffie of een parketsecretariaat, die in toepassing van de artikelen 328 of 329bis, geroepen worden om gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden een hoger ambt uit te oefenen, ontvangen een toelage, waarvan het bedrag wordt bepaald op de helft van het in § 1 bedoelde bedrag. § 3. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze toelage.

Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

De toelage is onderworpen aan de bijdrage voor het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit sector gezondheidszorgen en aan de bijzondere bijdrage voor de financiering van het stelsel van de sociale zekerheid.

De toelage is evenwel niet onderworpen aan de inhouding bestemd voor de financiering van het wettelijk pensioen. § 4. Deze toelage wordt verleend onder dezelfde voorwaarden als de toelage verleend voor de uitoefening van een hoger ambt, toegekend aan de in artikel 179 bedoelde personeelsleden van het niveau B, C en D. »

Art. 55.In artikel 375, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 56.In artikel 380 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en 12 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « bijslagen, toelagen en vergoedingen » worden ingevoegd tussen de woorden « wedden » en « van de vertalers »;2° de woorden « vertalers, de eerstaanwezende vertalers, de opstellers, de eerstaanwezende opstellers, de beambten, de eerstaanwezende beambten » worden vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen, ICT deskundigen, assistenten en medewerkers ».

Art. 57.In artikel 403 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 20 mei 1997, worden de woorden « vertalers, opstellers en beambten » vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers ».

Art. 58.In artikel 410, § 1, 7°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 7 juli 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vijfde gedachtestreepje worden de woorden « opstellers en van de griffiebeambten » vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en van de medewerkers bij de griffie »;2° in het zesde gedachtestreepje worden de woorden « vertalers, van de opstellers en van de parketbeambten » vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij het parketsecretariaat »;3° in het achtste gedachtestreepje worden de woorden « vertalers, van de opstellers en de beambten van het federaal parket » vervangen door de woorden « de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van het federaal parket ».

Art. 59.In artikel 412, § 2, 7°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002 worden de woorden « vertalers, van de opstellers en van de parket- en griffiebeambten » vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij de griffie of het parketsecretariaat ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

Art. 60.In artikel 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, ingevoegd bij de wet van 20 december 1957, worden de woorden « griffiersklerken, alsmede op de opstellers en de bedienden » vervangen door de woorden « adjunct-griffiers, alsmede op de deskundigen, administratief deskundigen en assistenten ».

Art. 61.In artikel 54ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « de opstellers en de beambten » vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen en assistenten »;2° in § 3, worden de woorden « opsteller of van beambten » vervangen door de woorden « deskundigen, administratief deskundigen en assistenten ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector

Art. 62.In artikel 2, eerste lid van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, gewijzigd bij de wetten van 3 december 1997 en 24 december 2002, wordt het 2° vervangen door volgende bepaling : « 2° het personeel verbonden aan hoven en rechtbanken ». HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de wet van 17 februari 1997 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het personeel van de griffies en parketten

Art. 63.De artikelen 92, 93 en 95 van de wet van 17 februari 1997 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het personeel van de griffies en parketten, worden opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 64.§ 1. De personeelsleden die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet titularis zijn van een graad vermeld in de linkerkolom, worden ambtshalve benoemd in de ingestelde graden bepaald in de rechterkolom : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De nadere regels waarbij personeelsleden worden geïntegreerd in de nieuwe graad worden vastgesteld door de Koning. § 3. Voor de benoemingsprocedures voor de vacante betrekkingen van vertaler, opsteller of beambte, welke werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad voor de inwerkingtreding van deze wet, gelden de bepalingen die bij de openbaarmaking van kracht waren.

Op het ogenblik van de benoeming wordt het betrokken personeelslid evenwel onmiddellijk geïntegreerd in de overeenkomstige graad van deskundige, assistent of medewerker.

Art. 65.Het personeelslid dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet het ambt uitoefent van beambte kan, overeenkomstig de benoemingsvoorwaarden gesteld in het Gerechtelijk Wetboek voor de inwerkingtreding van deze wet, worden benoemd tot het ambt van griffier, adjunct-griffier, secretaris of adjunct-secretaris, indien het op dat ogenblik voldoet aan al de voormelde benoemingsvoorwaarden, met uitzondering van die betreffende de dienstanciënniteit. De anciënniteit als beambte en de anciënniteit als medewerker worden voor de toepassing van deze bepaling gelijkgesteld.

Art. 66.Voor een termijn van zes jaar vanaf de inwerkingtreding van deze wet, worden de kandidaten die beschikken over een geldig getuigschrift van het slagen voor het examen van vertaler dat is georganiseerd voor of nog in uitvoering is op de datum van inwerkingtreding van deze wet, geacht te voldoen aan de toelaatbaarheidsvereisten bepaald in artikel 279, § 1, eerste lid, 3° en § 2, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.

Zij kunnen zich zowel door middel van werving als van bevordering kandidaat stellen voor benoeming in de graad van administratief deskundige.

Art. 67.Voor een termijn van zes jaar vanaf de inwerkingtreding van deze wet worden de kandidaten die beschikken over een geldig getuigschrift van het slagen voor het examen van opsteller, dat is georganiseerd voor of nog in uitvoering is op de datum van inwerkingtreding van deze wet, geacht te voldoen aan de toelaatbaarheidsvereisten bepaald in artikel 280, § 1, eerste lid, 3° en § 2, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.

Zij kunnen zich zowel door middel van werving als van bevordering kandidaat stellen voor benoeming in de graad van assistent.

Art. 68.Voor een termijn van zes jaar van de inwerkingtreding van deze wet worden de kandidaten die beschikken over een geldig getuigschrift van het slagen voor het examen van beambte dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op de datum van inwerkingtreding van deze wet, geacht te voldoen aan de toelaatbaarheidsvereiste bepaald in artikel 281, eerste lid, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 69.De personeelsleden aan wie voor de datum van 1 april 2003 een opdracht in een hoger ambt werd toegekend in toepassing van de artikelen 330 of 330bis van het Gerechtelijk Wetboek, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, behouden deze opdracht overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de aanstellingsakte die hun individuele toestand regelt. De opdrachten toegekend voor onbepaalde duur worden beschouwd als zijnde gehandhaafd en nemen een einde zodra de Minister van Justitie deze uitdrukkelijk opheft.

Zij worden evenwel vergoed overeenkomstig artikel 370 van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 70.In afwijking van de artikelen 179 en 180 van het Gerechtelijk Wetboek, behoudt de Minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft, tot vijftien maanden na de inwerkingtreding van deze wet, de bevoegdheid om de personeelsleden van de niveaus C en D van de griffies bij de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken te benoemen of aan te werven.

Art. 71.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op deze waarin ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 61, dat in werking treedt op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van 26 april 2005 tot wijziging van de artikelen 53, § 6, en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en tot invoeging in die wet van een artikel 54ter en een artikel 66bis.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT De Minister van Werk, P. VAN VELTHOVEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers Stukken. - Wetsontwerp, 51-2299/1 15 februari 2006. - Erratum, 51-2299/2 2 maart 2006. - Amendementen, 51-2299/3 21 maart 2006. - Verslag namens de commissie, 51-2299/4 27 maart 2006. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-2299/5 27 maart 2006. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-2299/6 30 maart 2006 Senaat Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer, 3-1644/1 - 31 maart 2006. - Verslag namens de commissie, 3-1644/2 - 19 april 2006.- Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 3-1644/23 - 11 mei 2006.

^