gepubliceerd op 14 augustus 2002
Wet tot wijziging van deel II, boek II, titel V, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht en tot intrekking van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek
7 JULI 2002. - Wet tot wijziging van deel II, boek II, titel V, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht en tot intrekking van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek
Art. 2.Artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « De tuchtstraffen bedoeld in dit hoofdstuk kunnen tevens worden opgelegd aan personen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van de justitie of aan het vertrouwen in die instelling. »
Art. 3.Artikel 405 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 405.§ 1. De lichte tuchtstraffen zijn : - waarschuwing; - berisping. § 2. De zware tuchtstraffen zijn : 1° eerste graad : - inhouding van wedde; - tuchtschorsing; - intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis ; - tuchtschorsing met intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis ; 2° tweede graad : - ontslag van ambtswege; - ontzetting uit het ambt of afzetting. § 3. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste twee maanden en mag die bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet te boven gaan.
De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste een jaar.
De tuchtschorsing heeft zolang zij duurt een verlies van 20 % van de brutowedde tot gevolg.
Gedurende de tuchtschorsing kan de betrokkene zijn aanspraken op bevordering of verhoging in weddeschaal niet doen gelden.
De intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis heeft tot gevolg dat de betrokkene, behoudens in geval van eerherstel of herziening bedoeld in de artikelen 427ter en 427quater , zich geen kandidaat meer kan stellen voor een mandaat bedoeld in artikel 58bis.
Het ontslag van ambtswege heeft het verlies van de hoedanigheid van lid van de Rechterlijke Orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten tot gevolg.
De ontzetting uit het ambt en de afzetting hebben het verlies van de hoedanigheid van lid van de Rechterlijke Orde of van lid van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten en het verlies van het rustpensioen tot gevolg.
Iedere definitieve zware tuchtstraf brengt, behoudens in het geval van eerherstel of herziening bedoeld in de artikelen 427ter en 427quater , het verbod mee zich kandidaat te stellen voor de Hoge Raad voor de Justitie. »
Art. 4.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 405bis ingevoegd, luidende : « Art. 405bis . Wanneer de betrokkene verscheidene tuchtrechtelijke tekortkomingen worden toegerekend, wordt tegen hem een enkele tuchtprocedure gevoerd die slechts aanleiding kan geven tot een enkele tuchtstraf.
Wanneer hem tijdens de tuchtprocedure een nieuwe tekortkoming wordt toegerekend, wordt een nieuwe tuchtprocedure ingeleid evenwel zonder dat de reeds lopende procedure wordt onderbroken.
In geval van samenhang wordt deze nieuwe tekortkoming evenwel behandeld en berecht tijdens de lopende procedure. »
Art. 5.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 405ter ingevoegd, luidende : « Art. 405ter . De overheid bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen brengt de Koning of de Minister van Justitie onverwijld op de hoogte van het feit dat een tuchtprocedure werd ingesteld. »
Art. 6.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 405quater ingevoegd, luidende : « Art. 405quater . Zodra een tuchtprocedure is ingesteld, wordt het onderzoek van het verzoek tot ontslag gericht aan de Koning of aan de Minister van Justitie geschorst tot de tuchtprocedure is beëindigd. »
Art. 7.Artikel 406 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 406.§ 1. Ingeval de betrokkene wordt vervolgd wegens een misdaad of een wanbedrijf of tuchtrechtelijk wordt vervolgd, kan hij in het belang van de dienst, op grond van een ordemaatregel uit zijn ambt worden geschorst voor de duur van de vervolging en tot de eindbeslissing is genomen.
De tuchtoverheid bevoegd om een lichte straf op te leggen spreekt de ordemaatregel uit voor de duur van een maand. De maatregel kan vervolgens van maand tot maand worden verlengd tot de eindbeslissing.
De maatregel kan een inhouding van 20 % van de brutowedde meebrengen.
Er kan geen ordemaatregel worden genomen zonder dat de betrokkene voorafgaandelijk is gehoord overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 423.
Evenwel kan bij uiterst dringende noodzakelijkheid of bij betrapping op heterdaad een voorlopige ordemaatregel worden genomen zonder voorafgaand verhoor van de betrokkene. De betrokkene wordt na het toepassen van de voorlopige ordemaatregel onverwijld gehoord. Deze voorlopige ordemaatregel vervalt na tien dagen, tenzij de overheid die de maatregel genomen heeft, hem binnen deze termijn heeft bekrachtigd. § 2. Wanneer een tuchtstraf met inhouding van wedde wordt uitgesproken tegen een persoon die het voorwerp is geweest van een ordemaatregel met vermindering van wedde, heeft de tuchtstraf ten vroegste uitwerking op de dag waarop de ordemaatregel is ingegaan.
Het tijdens de ordemaatregel ingehouden bedrag van wedde wordt afgetrokken van het bedrag van verlies van wedde dat voortvloeit uit de tuchtstraf met inhouding van wedde. Als het bedrag van de ingehouden wedde hoger is dan het bedrag van het verlies van wedde dat voortvloeit uit de tuchtstraf met inhouding van wedde, wordt het verschil aan de betrokkene uitbetaald.
De ingehouden bedragen worden aan de betrokkene uitbetaald wanneer de ordemaatregel niet gevolgd wordt door een tuchtstraf of een strafrechtelijke veroordeling wegens dezelfde feiten, of wanneer de strafvordering vervallen is, dan wel aanleiding heeft gegeven tot een beschikking van buitenvervolgingstelling of tot een seponering. »
Art. 8.In deel II, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van het hoofdstuk III, dat de artikelen 409 tot 416 bevat, vervangen als volgt : "HOOFDSTUK III. - Bevoegde overheden
Art. 9.In deel II, boek II, titel V, Hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek, wordt afdeling 1 die de artikelen 409 tot 413 bevat, vervangen als volgt : Afdeling I. - De Nationale Tuchtraad
«
Art. 409.§ 1. Er wordt een Nationale Tuchtraad ingesteld die bevoegd is voor het onderzoeken van feiten die in aanmerking komen om te worden gestraft met een zware tuchtstraf en het uitbrengen van een niet bindend advies over de in dat geval op te leggen straf.
De Nationale Tuchtraad oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de magistraten, van de referendarissen bij het Hof van Cassatie, van de referendarissen en van de parketjuristen bedoeld in artikel 156ter , van de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, van de griffiers, van de secretarissen en van het personeel van griffies en parketten. § 2. De Nationale Tuchtraad bestaat uit een Nederlandstalige kamer en uit een Franstalige kamer. Bij elke kamer is een secretaris-verslaggever die de beraadslaging bijwoont maar niet deelneemt aan de besluitvorming.
Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van een magistraat, van een referendaris bij het Hof van Cassatie, van een attaché van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, van een referendaris of van een parketjurist bedoeld in artikel 156ter , is zij samengesteld uit drie leden van de zittende magistratuur, twee magistraten van het openbaar ministerie en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.
Wanneer de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad haar bevoegdheid moet uitoefenen ten aanzien van een griffier, een secretaris of een personeelslid van de griffies en parketten, is zij samengesteld uit twee leden van de zittende magistratuur, een magistraat van het openbaar ministerie, een griffier, een secretaris en twee leden die niet tot de rechterlijke orde behoren. Deze laatsten worden gekozen onder advocaten en universiteitsprofessoren die het recht doceren.
In geval van wettige verhindering wordt een beroep gedaan op plaatsvervangers.
De Koning bepaalt het aantal plaatsvervangers en de regels die bij de vervanging van de vaste leden in acht moeten worden genomen. § 3. De magistraten die in aanmerking komen om zitting te hebben in de Nationale Tuchtraad en hun plaatsvervangers worden door hun algemene vergadering of hun korpsvergadering voor vier jaar verkozen onder de magistraten die sedert ten minste tien jaar het ambt van magistraat hebben uitgeoefend, die geen tuchtstraf hebben opgelopen en die zich kandidaat stellen voor de functie.
De griffiers en de secretarissen die in aanmerking komen om zitting te hebben in de Nationale Tuchtraad en hun plaatsvervangers worden door de Minister van Justitie voor vier jaar aangewezen onder de griffiers en de secretarissen die sedert ten minste tien jaar in dienst zijn, die geen tuchtstraf hebben opgelopen en die zich kandidaat stellen voor de functie.
De leden die niet tot de rechterlijke orde behoren die in aanmerking komen om zitting te hebben in de Nationale Tuchtraad en hun plaatsvervangers worden door de raad van de Orde aangewezen onder de advocaten die een beroepservaring aan de balie van ten minste tien jaar hebben en geen tuchtstraf hebben opgelopen, en door de raad van bestuur van de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap onder de professoren die het recht doceren, die ten minste tien jaar beroepservaring als universiteitsprofessor hebben, die geen tuchtstraf hebben opgelopen en die zich kandidaat stellen voor de functie.
Bij loting wordt vervolgens bepaald welke magistraten, griffiers, secretarissen en leden die niet tot de rechterlijke orde behoren, hetzij als vast lid, hetzij als plaatsvervanger, deel zullen uitmaken van de Nationale Tuchtraad voor een periode van vier jaar.
De magistraten die blijk geven van kennis van de Duitse taal, aangewezen door hun algemene vergadering en door hun korpsvergadering en die niet door loting zijn aangewezen als vaste leden of plaatsvervangers worden opgenomen in een reserve gelet op de toepassing van § 5, eerste lid. § 4. Het lidmaatschap van de Nationale Tuchtraad is onverenigbaar met de uitoefening van een politiek mandaat en met de hoedanigheid van lid van de Hoge Raad voor de Justitie.
Artikel 828 is van toepassing op de vaste leden en de plaatsvervangers van de Nationale Tuchtraad.
Het mandaat van een vast of een plaatsvervangd lid kan om ernstige redenen worden beëindigd door de Nationale Tuchtraad die daarover beslist met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in elke kamer.
Tegen deze beslissingen staat geen enkel rechtsmiddel open. Het mandaat kan niet worden beëindigd dan nadat het vast of het plaatsvervangend lid is gehoord over de aangevoerde redenen.
Ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting wordt de betrokkene opgeroepen bij ter post aangetekende brief met opgave van tenminste : 1° de aangevoerde ernstige redenen;2° het feit dat de beëindiging van het mandaat overwogen wordt;3° de plaats, dag en uur van de hoorzitting;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze;5° de plaats waar het dossier kan worden ingezien;6° het recht om getuigen op te roepen. Vanaf de oproeping tot de dag voor de hoorzitting kunnen de betrokkene en de persoon die hem bijstaat het dossier raadplegen.
Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgesteld.
Vanaf het ogenblik dat het dossier aanhangig is gemaakt, kan de samenstelling van de bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad niet meer veranderen.
De leden van wie het mandaat een einde neemt blijven zitting houden tot het advies of de beslissing uitgesproken is.
Wanneer een lid tijdens het onderzoek van het dossier wegens wettelijke verhindering wordt vervangen, hervat de kamer het onderzoek van bij het begin. § 5. Wanneer in de Nationale Tuchtraad als vast lid of als plaatsvervanger geen magistraat zitting heeft die overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken blijk geeft van kennis van de Duitse taal en de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld, vraagt zich in de Duitse taal te mogen uitdrukken, wordt de jongste magistraat vervangen door een uit de reserve bedoeld in § 3, vijfde lid, bij loting aangewezen magistraat die blijk geeft van kennis van de Duitse taal.
Bij gebrek aan een magistraat die blijk geeft van kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk.
Het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken vastgesteld bij het koninklijk besluit van 28 december 1950 is van toepassing op de tolken op wie een beroep wordt gedaan door de kamer die een zaak in de Duitse taal behandelt. § 6. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de verkiezingen, de loting en de aanwijzingen, alsook het aantal bij loting aan te wijzen leden. § 7. De vaste leden van elke kamer kiezen uit hun midden een lid van de zittende magistratuur als voorzitter.
De beslissingen van de kamers worden bij gewone meerderheid genomen.
De Nationale Tuchtraad legt zijn huishoudelijk reglement ter goedkeuring voor aan de Minister van Justitie. § 8. De minister van Justitie stelt aan de Nationale Tuchtraad de secretarissen-verslaggevers en in voorkomend geval het administratief personeel ter beschikking dat nodig is voor de goede werking ervan. § 9. De Nationale Tuchtraad houdt zijn zittingen in de gebouwen van het Hof van Cassatie. § 10. De leden van de Nationale Tuchtraad hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten en hun verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de rijksambtenaren. Voor de verblijfskosten worden zij gelijkgesteld aan de ambtenaren van rang 13. Daarenboven hebben zij recht op presentiegeld waarvan het bedrag door de Koning wordt bepaald.»
Art. 10.In deel II, boek II, titel V, Hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling II die het artikel 414 bevat, vervangen als volgt : "Afdeling II. - Overheden bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen
Art. 410.§ 1. De tuchtoverheden bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen zijn : 1° ten aanzien van de zittende magistraten, met uitzondering van de magistraten van het Hof van Cassatie : - de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de eerste voorzitters van de arbeidshoven; - de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de leden van dat hof, van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de voorzitters van de rechtbanken van koophandel, van de toegevoegde rechters bij de rechtbank van eerste aanleg en van de toegevoegde rechters bij de rechtbank van koophandel van het betrokken rechtsgebied; - de eerste voorzitter van het arbeidshof ten aanzien van de leden van dat hof, met inbegrip van de raadsheren in sociale zaken, alsook ten aanzien van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken en van de toegevoegde rechters bij de arbeidsrechtbank van het betrokken rechtsgebied; - de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de leden van die rechtbank, van de vrederechters, van de rechters in de politierechtbanken, van de toegevoegde vrederechters en van de toegevoegde rechters bij de politierechtbanken; - de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de leden van die rechtbank, met inbegrip van de rechters in handelszaken; - de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de leden van die rechtbank, met inbegrip van de rechters in sociale zaken; 2° ten aanzien van de magistraten van het openbaar ministerie, met uitzondering van de magistraten bij het Hof van Cassatie : - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en van de federale procureur; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de leden van het parket-generaal bij het hof van beroep, van de leden van het auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van de procureurs des Konings, van de arbeidsauditeurs, van de toegevoegde-substituten procureur des Konings en de toegevoegde-substituten arbeidsauditeur; - de procureur des Konings ten aanzien van de leden van het parket van de procureur des Konings; - de arbeidsauditeur ten aanzien van de leden van het arbeidsauditoraat; - de federale procureur ten aanzien van de federale magistraten; - de tuchtoverheid bevoegd voor het ambt waarin zij werden benoemd ten aanzien van de bijstandsmagistraten; 3° ten aanzien van de magistraten van het Hof van Cassatie : - de algemene vergadering van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie; - de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de zittende magistraten in het Hof van Cassatie; - de Minister van Justitie ten aanzien van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie; - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste advocaat-generaal en de advocaten-generaal bij het Hof van Cassatie; 4° ten aanzien van de referendarissen bij het Hof van Cassatie : - de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren bijstaan; - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de leden van parket bijstaan; 5° ten aanzien van de referendarissen en van de parketjuristen : - de eerste voorzitter van het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij dat hof; - de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de referendarissen bij die rechtbank; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de parketjuristen bij het parket-generaal; - de procureur des Konings ten aanzien van de parketjuristen bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg; 6° ten aanzien van de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, de procureur-generaal bij dat Hof;7° ten aanzien van de griffiers, de secretarissen en van het personeel van de griffies en parketten : - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof; - de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings; - de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat; - de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, van de griffiers en van de adjunct-griffiers, van de opstellers en van de griffiebeambten; - de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, van de adjunct-secretarissen, van de vertalers, van de opstellers en van de parketbeambten; - de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris van het federaal parket; - de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretaris-hoofd van dienst, van de secretarissen, van de adjunct-secretarissen, van de vertalers, van de opstellers en de beambten van het federaal parket. § 2. De magistraat, of ingeval van fout of nalatigheid begaan tijdens de zitting, de voorzitter van de zitting, stelt ten aanzien van de griffiers een tuchtprocedure in wegens fouten of nalatigheden begaan bij het verlenen van bijstand aan de rechter. § 3. De tuchtoverheid bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen neemt kennis van de klachten van iedere belanghebbende over tekortkomingen aan de verplichtingen bedoeld in artikel 404 begaan door personen onderworpen aan haar tuchtbevoegdheid.
Om ontvankelijk te zijn moeten de klachten schriftelijk, ondertekend en gedagtekend zijn en de volledige identiteit van de klager bevatten.
De tuchtoverheid bevoegd voor het instellen van een tuchtprocedure geeft de persoon die het voorwerp uitmaakt van een klacht kennis van het bestaan van die klacht, van de identiteit van de klager en van de feiten die hem worden ten laste gelegd voor zover de klacht ontvankelijk wordt verklaard. § 4. Het openbaar ministerie kan een tuchtprocedure aanhangig maken bij elke tuchtoverheid bedoeld in dit artikel. »
Art. 11.In deel II, boek II, titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek worden de afdelingen IIbis en IIter die de artikelen 414bis en 414ter bevatten, opgeheven.
Art. 12.In deel II, boek II, titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling III die het artikel 415 bevat, vervangen als volgt : « Afdeling III. - Overheden bevoegd voor het onderzoek
Art. 411.§ 1. Behoudens de magistraat bedoeld in artikel 410, § 2, die de zaak overzendt aan de tuchtoverheid van de betrokken griffier, voeren de bevoegde tuchtoverheid bedoeld in artikel 410, § 1, of een persoon van minstens gelijke rang die zij in hun eigen korps aanwijzen of de korpschef van het hogere niveau, het tuchtonderzoek met betrekking tot de feiten die in aanmerking komen om te worden gestraft met een lichte straf. § 2. Ingeval de overheid die bevoegd is om lichte straffen op te leggen na onderzoek oordeelt dat een zware straf moet worden opgelegd, moet zij de zaak aanhangig maken bij de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad. »
Art. 13.In deel II, boek II, titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling IV die het artikel 416 bevat, vervangen als volgt : « Afdeling IV. - Overheden bevoegd om een straf op te leggen
Art. 412.§ 1. De tuchtoverheden bedoeld in artikel 410, § 1, zijn bevoegd om een lichte straf op te leggen.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, is de tuchtoverheid bevoegd om een lichte straf op te leggen : - de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de referendarissen die de raadsheren in het Hof van Cassatie bijstaan; - de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de referendarissen bij de hoven van beroep; - de procureur des Konings ten aanzien van de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg. § 2. De tuchtoverheid bevoegd om een zware straf op te leggen is : 1° ten aanzien van de zittende magistraten met uitzondering van de magistraten van het Hof van Cassatie : - de eerste kamer van het hof van beroep ten aanzien van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en de voorzitters van de rechtbanken van koophandel, van de leden van de rechtbanken van eerste aanleg, van de rechtbanken van koophandel, daaronder begrepen de rechters in handelszaken, de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg en van koophandel, de vrederechters, de toegevoegde vrederechters, de rechters in de politierechtbanken en de toegevoegde rechters bij de politierechtbanken; - de eerste kamer van het arbeidshof ten aanzien van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken, van de leden van de arbeidsrechtbanken, daaronder begrepen de rechters in sociale zaken en de toegevoegde rechters bij de arbeidsrechtbanken; - de eerste kamer van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitters van de hoven van beroep, en van de arbeidshoven, van de leden van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, daaronder begrepen de raadsheren in sociale zaken. 2° de algemene vergadering van het Hof van Cassatie ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en de leden van de zittende magistratuur van dat hof.3° ten aanzien van de leden van het openbaar ministerie : - ten aanzien van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en de Minister van Justitie voor de andere zware straffen; - ten aanzien van de eerste advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, de advocaten-generaal bij het Hof van Cassatie, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie voor de andere zware straffen; - ten aanzien van de federale magistraten, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en de federale procureur voor de andere zware straffen; - ten aanzien van de andere magistraten van het openbaar ministerie, hierbij inbegrepen de toegevoegde substituten procureur des Konings en de toegevoegde substituten arbeidsauditeur, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en de procureur-generaal bij het hof van beroep voor de andere zware straffen. 4° ten aanzien van de referendarissen bij het Hof van Cassatie, de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de adjunct-griffiers bij het Hof van Cassatie, daaronder begrepen wegens fouten begaan bij het verlenen van bijstand aan de rechter, van de hoofdsecretarissen van het parket van het Hof van Cassatie, de secretarissen-hoofden van dienst, de secretarissen en adjunct-secretarissen bij het parket van het Hof van Cassatie, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie voor de andere zware straffen.5° ten aanzien van de referendarissen niet begrepen in 4° en de parketjuristen, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en de procureur-generaal bij het hof van beroep voor de andere zware straffen.6° ten aanzien van de griffiers, daaronder begrepen wegens fouten begaan bij het verlenen van bijstand aan de rechter en de secretarissen niet begrepen in 4°, de Koning voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur voor de andere zware straffen.7° ten aanzien van de vertalers, van de opstellers en van de parket- en griffiebeambten, de minister van Justitie voor de afzetting en het ontslag van ambtswege en naar gelang van het geval, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of de procureur-generaal bij het hof van beroep, of de federale procureur voor de andere zware straffen.»
Art. 14.In deel II, boek II, titel V, hoofdstuk III van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling V ingevoegd die de artikelen 413 en 414 bevat, luidende : « Afdeling V. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 413.De personen die binnen of buiten een gerecht, een parket, een griffie of een parketsecretariaat een ander ambt uitoefenen dan dat waarin ze zijn benoemd, blijven ressorteren onder de tuchtoverheid van het ambt waarin ze zijn benoemd.
Art. 414.De plaatsvervangende magistraten ressorteren in deze hoedanigheid onder dezelfde tuchtoverheden als de werkende magistraten. »
Art. 15.In deel II, boek II, titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling VI ingevoegd dat het artikel 415 bevat, luidende : « Afdeling VI. - Beroepsinstanties
Art. 415.§ 1. De algemene vergadering van het Hof van Cassatie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen : 1° de lichte straffen opgelegd aan de zittende magistraten van het Hof van Cassatie met uitzondering van de eerste voorzitter van dat Hof;2° de zware straffen opgelegd : - aan de eerste voorzitters van de hoven van beroep; - aan de eerste voorzitters van de arbeidshoven. § 2. De verenigde kamers van het Hof van Cassatie nemen kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de zware straffen opgelegd : - aan de leden van de hoven van beroep; - aan de leden van de arbeidshoven, met inbegrip van de raadsheren in sociale zaken; - aan de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de voorzitters van de arbeidsrechtbanken; - aan de voorzitters van de rechtbanken van koophandel; - aan de leden van de rechtbanken van eerste aanleg met inbegrip van de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de leden van arbeidsrechtbanken met inbegrip van de toegevoegde rechters in de arbeidsrechtbanken en de rechters in sociale zaken; - aan de leden van de rechtbanken van koophandel met inbegrip van de toegevoegde rechters in de rechtbanken van koophandel en de rechters in handelszaken; - aan de vrederechters en aan de toegevoegde vrederechters; - aan de rechters in de politierechtbanken en aan de toegevoegde rechters in de politierechtbanken. § 3. De eerste kamer van het Hof van Cassatie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen opgelegd : - aan de eerste voorzitters van de hoven van beroep; - aan de eerste voorzitters van de arbeidshoven; - aan de leden van de hoven van beroep; - aan de leden van de arbeidshoven met inbegrip van de raadsheren in sociale zaken; - aan de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de voorzitters van de arbeidsrechtbanken; - aan de voorzitters van de rechtbanken van koophandel. § 4. De eerste kamer van het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen opgelegd : - aan de leden van de rechtbanken van eerste aanleg met inbegrip van de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de leden van de rechtbanken van koophandel met inbegrip van de toegevoegde rechters in de rechtbanken van koophandel en de rechters in handelszaken; - aan de vrederechters en aan de toegevoegde vrederechters; - aan de rechters in de politierechtbanken en aan de toegevoegde rechters in de politierechtbanken. § 5. De eerste kamer van het arbeidshof neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen opgelegd aan de leden van de arbeidsrechtbanken met inbegrip van de toegevoegde rechters in de arbeidsrechtbanken en de rechters in sociale zaken. § 6. De Minister van Justitie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen : 1° de lichte straffen opgelegd : - aan de eerste advocaat-generaal en aan de advocaten-generaal bij het Hof van Cassatie; - aan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep; - aan de federale procureur; - aan de referendarissen bij het Hof van Cassatie; - aan de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie; - aan de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie; - aan de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie. 2° de zware straffen met uitzondering van de afzetting en het ontslag van ambtswege, opgelegd : - aan de leden van het openbaar ministerie met uitzondering van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie; - aan de referendarissen bij het Hof van Cassatie; - aan de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie; - aan de referendarissen; - aan de parketjuristen; - aan de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies en parketsecretariaten. § 7. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd : - aan de leden van het parket-generaal bij de hoven van beroep; - aan de leden van het auditoraat-generaal bij de arbeidshoven; - aan de procureurs des Konings; - aan de arbeidsauditeurs; - aan de federale magistraten; - aan de toegevoegde substituten procureur des Konings; - aan de toegevoegde substituten arbeidsauditeur; - aan de bijstandsmagistraten; - aan de referendarissen bij de hoven van beroep; - aan de parketjuristen bij het parket-generaal bij de hoven van beroep; - aan de griffiers en aan het personeel van de griffies bij de hoven van beroep en de arbeidshoven; - aan de secretarissen en aan het personeel van de secretariaten van het parket bij de hoven van beroep, de arbeidshoven en het federaal parket. § 8. De procureur-generaal bij het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de lichte straffen, opgelegd : - aan de leden van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de leden van het arbeidsauditoraat; - aan de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de parketjuristen bij het parket bij de rechtbanken van eerste aanleg; - aan de griffiers en aan het personeel van de griffies van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken en de vredegerechten; - aan de secretarissen en aan het personeel van de secretariaten van het parket bij de rechtbanken van eerste aanleg. § 9. De overheden in beroep kunnen lichtere of zwaardere straffen opleggen dan diegene die zijn uitgesproken of geen straf opleggen.
De overheid bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep tegen lichte straffen kan geen zware straf uitspreken dan na het verkrijgen van een advies van de Nationale Tuchtraad. § 10. Tegen tuchtstraffen in eerste en tweede aanleg opgelegd door organen van de rechterlijke orde staat geen beroep bij de Raad van State open. § 11. De voorzieningen in cassatie bedoeld in de artikelen 608, 609 en 612 worden uitgesloten. § 12. Het openbaar ministerie beschikt over een recht op hoger beroep ten aanzien van elke tuchtstraf. § 13. Er kan hoger beroep worden ingesteld door de betrokkene en door het openbaar ministerie tegen de ordemaatregelen bedoeld in artikel 406. Het hoger beroep wordt gebracht voor de tuchtoverheid die ten aanzien van de betrokkene bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep tegen een lichte straf.»
Art. 16.Artikel 416 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 25 april 1983, 17 februari en 20 mei 1997, wordt opgeheven.
Art. 17.Artikel 418 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 418.De tuchtprocedure wordt ingesteld binnen zes maanden nadat de tuchtoverheid bevoegd om de tuchtprocedure in te stellen kennis heeft gekregen van de feiten. »
Art. 18.Artikel 419 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 419.De overheid belast met het onderzoek kan aan de procureur-generaal bij het hof van beroep toegang tot het strafdossier vragen.
De overheid belast met het onderzoek kan alle nuttige daden stellen.
De betrokkene wordt gehoord tijdens het onderzoek. Hij kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.
De overheid belast met het onderzoek kan de persoonlijke verschijning van de betrokkene bevelen.
Het onderzoeksdossier wordt ten minste 15 dagen voor de verschijning voor het onderzoeksorgaan ter beschikking gesteld van de betrokkene en de persoon naar zijn keuze.
De eventuele klacht en de bijlagen worden gevoegd bij het onderzoeksdossier.
Elk lid van de rechterlijke orde en van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten moet loyaal meewerken aan de tuchtonderzoeken die niet ten laste van hem zijn of kunnen worden ingesteld. Met het oog op de vaststelling van eventuele tuchtinbreuken verleent het lid zijn medewerking aan de daden van het tuchtrechtelijk onderzoek die niet ten laste van hem zijn of kunnen worden gevoerd, en hij antwoordt nauwgezet op de gestelde vragen.
In alle gevallen waarin een zaak bij de Nationale Tuchtraad aangebracht werd, maakt hij deze aanhangig bij de overheid bevoegd om een zware straf van de eerste graad op te leggen en bezorgt deze tuchtoverheid het dossier en zijn advies aangaande de eventueel op te leggen straf.
In alle gevallen waarin bij haar een zaak aanhangig werd gemaakt, moet de overheid, bevoegd voor het opleggen van een zware straf van de eerste graad, de betrokkene horen.
Er kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen de beslissing van een overheid bevoegd om een zware straf van de eerste graad op te leggen, om de overheid te vatten die bevoegd is om een zware straf van de tweede graad op te leggen.
Indien de overheid bevoegd voor het opleggen van een zware straf van de eerste graad van oordeel is dat een zware straf van de tweede graad moet worden opgelegd, zendt zij het dossier over aan de overheid bevoegd om een zware straf van de tweede graad op te leggen. ».
Art. 19.Artikel 420 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 420.De eerste kamer van het Hof van Cassatie en de eerste kamers van de hoven van beroep en van de arbeidshoven kunnen de betrokkene alleen straffen met ontslag van ambtswege, met ontzetting uit het ambt of afzetting met een meerderheid van twee derde van de stemmen. »
Art. 20.Artikel 421 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 421.De betrokkene kan zich voor de tuchtoverheid laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.
Behalve op uitdrukkelijk andersluidend verzoek van de betrokkene vindt het verhoor plaats in openbare terechtzitting.
De tuchtoverheid kan de persoonlijke verschijning van de betrokkene bevelen. »
Art. 21.Artikel 422 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 422.Het tuchtdossier wordt ten minste 15 dagen voor de dag van de verschijning ter beschikking gesteld van de betrokkene en van de persoon naar zijn keuze. Een afschrift van het dossier kan kosteloos worden verkregen.
Het tuchtdossier omvat de eventuele klacht, het onderzoeksdossier, in voorkomend geval het advies van de Nationale Tuchtraad, een kopie van de oproepingsbrief en het bewijs van aangetekende zending. »
Art. 22.Artikel 423 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 423.Een straf kan enkel worden opgelegd nadat de betrokkene is gehoord of behoorlijk opgeroepen.
De betrokkene wordt opgeroepen bij een aangetekende brief waarin de reden van de oproeping, de ten laste gelegde feiten, de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden geraadpleegd, alsook de plaats en datum van verschijning zijn vermeld. »
Art. 23.Artikel 424 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 424.Van de met redenen omklede beslissing wordt naargelang van het geval door de griffie of het secretariaat bij ter post aangetekende brief, binnen een maand te rekenen van de uitspraak door de bevoegde tuchtoverheid kennis gegeven aan de betrokkene en in geval van een straf opgelegd door een overheid bevoegd om een zware straf op te leggen, aan de overheid die op grond van artikel 412 bevoegd is om een lichte straf op te leggen.
Wanneer de Koning de beslissing heeft genomen, geschiedt de kennisgeving door de Minister van Justitie.
De beslissing maakt melding van het recht om hoger beroep in te stellen, de beroepstermijn en de te respecteren procedure.
Wanneer de tuchtstraf het direct gevolg is van een klacht, wordt de klager in kennis gesteld van het dispositief van de beslissing. ».
Art. 24.Artikel 425 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 425.Het hoger beroep bedoeld in artikel 415 wordt door de betrokkene ingesteld bij de overheden bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, binnen een maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Op straffe van nietigheid van het hoger beroep wordt in de bij ter post aangetekende brief de uiteenzetting van de grieven vermeld.
Indien betrokkene tijdens de beroepstermijn overlijdt, heeft de straf geen uitwerking. ».
Art. 25.Artikel 426 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 426.Wanneer de betrokkene niet verschijnt of zich niet laat vertegenwoordigen wordt hij bij verstek gevonnist.
De termijn voor verzet tegen de beslissing bij verstek bedraagt een maand te rekenen van de kennisgeving, ingeval de niet verschijnende partij bewijst dat hij onmogelijk kon verschijnen.
Op straffe van nietigheid moeten de redenen waarom de betrokkene niet kon verschijnen of zich laten vertegenwoordigen worden uiteengezet in de ter post aangetekende brief.
Indien de persoonlijke verschijning bevolen wordt en de betrokkene, aan wie niet wordt toegestaan om zich wegens uitzonderlijke omstandigheden te laten vertegenwoordigen, niet verschijnt, wordt hij bij verstek veroordeeld. »
Art. 26.Artikel 427 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 427.Alle tuchtbeslissingen moeten door de tuchtoverheid die ze heeft opgelegd, worden overgezonden aan de Minister van Justitie.
De minister van Justitie richt een gegevensbank op betreffende de rechtspraak in tuchtzaken waarin met inachtneming van de anonimiteit, alle beslissingen genomen op grond van de artikelen 404 tot 407 worden gecentraliseerd.
De gegevensbank kan worden geraadpleegd door alle magistraten, door de referendarissen bij het Hof van Cassatie, door de referendarissen en door de parketjuristen bedoeld in artikel 156ter, door de attachés van de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, door de griffiers, door de secretarissen, door de personeelsleden van de griffies en van de parketten, door de tuchtoverheden, door de Nationale tuchtraad en door de leden van de Hoge Raad voor de Justitie.
De gegevensbank kan eveneens op schriftelijk verzoek van de gevolmachtigde, die is aangewezen door de persoon die het voorwerp uitmaakt van een tuchtprocedure om hem bij te staan of te vertegenwoordigen, worden geraadpleegd, indien hij daartoe werd gemachtigd door de Minister van Justitie. »
Art. 27.In deel II, boek II, titel V, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuw hoofdstuk V ingevoegd, waarvan de titel luidt als volgt : "HOOFDSTUK V. - Uitwissing, eerherstel en herziening"
Art. 28.In hetzelfde Wetboek, wordt er een artikel 427bis ingevoegd luidende : « Art. 427bis . Lichte straffen worden na drie jaren automatisch uitgewist.
Uitwissing geldt voor de toekomst. »
Art. 29.Er wordt een artikel 427ter ingevoegd luidende : « Art. 427ter . Iedere persoon gestraft met een andere zware straf dan ontslag van ambtswege, ontzetting uit het ambt of afzetting kan na een proeftijd van 6 jaar te rekenen van de datum van de beslissing of het arrest een met redenen omkleed verzoek tot eerherstel richten aan de tuchtoverheid die de straf heeft uitgesproken.
De betrokkene voegt daarbij elk nuttig stuk ter staving van zijn vraag tot eerherstel.
De tuchtoverheid waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, doet uitspraak na de betrokkene gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.
De met redenen omklede beslissing van de bevoegde tuchtoverheid moet worden genomen binnen drie maanden te rekenen van het verzoek, na het advies van de korpsoverste, van het korps waarin de betrokkene zijn ambt uitoefent op het moment van zijn verzoek tot eerherstel, te hebben ontvangen. Het advies van de korpsoverste dient te worden gegeven binnen de maand na het verzoek van de bevoegde overheid. Bij gebrek aan advies binnen de termijn voor advies wordt het advies noch als positief noch als negatief beschouwd.
De beslissing is niet vatbaar voor hoger beroep of voorziening in Cassatie.
Een nieuw verzoek kan worden ingediend telkens als de betrokkene beschikt over nieuwe en voor zijn verzoek tot eerherstel dienende stukken.
Het eerherstel heeft enkel uitwerking voor de toekomst. »
Art. 30.In hetzelfde Wetboek, wordt er een artikel 427quater ingevoegd luidende : « Art. 427quater . Iedere persoon gestraft met een tuchtstraf kan een verzoek tot herziening richten aan de tuchtoverheid die hem heeft gestraft indien hij aantoont over een nieuw element te beschikken.
De betrokkene voegt bij zijn verzoek een volledig verslag over de redenen en de bewijzen waarover hij beschikt om de herziening van de uitgesproken beslissing of het uitgesproken arrest te verkrijgen.
De tuchtoverheid kan bij een met redenen omklede beslissing waarvan aan de betrokken kennis is gegeven binnen drie maanden te rekenen van het verzoek, beslissen dat het verzoek van de betrokkene niet ontvankelijk is bij gebrek aan redenen of bewijzen, zonder de betrokkene vooraf te hebben gehoord.
De tuchtoverheid waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, doet uitspraak na de betrokkene te hebben gehoord of behoorlijk opgeroepen. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.
De met redenen omklede beslissing van de tuchtoverheid moet worden genomen binnen drie maanden te rekenen van het verzoek.
Een nieuw verzoek kan worden ingediend telkens als de betrokkene meent te beschikken over het bewijs dat zijn dossier herziening verantwoordt. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings
Art. 31.Artikel 23 van de wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepaling
Art. 32.De wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingetrokken. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art. 33.In afwijking van artikel 409, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek worden de magistraten, de griffiers, de secretarissen en hun plaatsvervangers bij de instelling van de Nationale Tuchtraad voor de eerste maal aangewezen voor een periode van zes jaar.
Art. 34.Met uitzondering van artikel 405, blijven de artikelen 404 tot 427 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing voor de volledige inwerkingtreding van deze wet, van toepassing op alle tuchtvorderingen waarin de betrokkene werd gehoord vóór dat deze wet inwerking trad. HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling
Art. 35.Deze wet treedt in werking op de datum bepaald door de Koning en ten laatste 18 maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad , behalve wat artikel 32 betreft, dat in werking treedt op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .
Gegeven te Brussel, 7 juli 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2001-2002. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, 50-1553, nr. 1. - Advies van de Hoge Raad voor de Justitie, 50-1553, nr. 2. - Amendementen, 50-1553, nrs. 3 tot 6. - Verslag, 50-1553, nr. 7. - Tekst aangenomen door de commissie, 50-1553, nr. 8. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-1553, nr. 9.
Integraal verslag. - 6 juni 2002.
Senaat.
Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2-1198 - nr. 1. - Verslag, 2-1198 - nr. 2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 2-1198 - nr. 3.
Annales. - 27 juni 2002.