gepubliceerd op 07 april 1999
Wet met betrekking tot de parketjuristen en de referendarissen en tot aanvulling en wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem van magistraten
24 MAART 1999. - Wet met betrekking tot de parketjuristen en de referendarissen en tot aanvulling en wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem van magistraten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.In deel II, boek I, van het Gerechtelijk Wetboek wordt een titel IIter ingevoegd, luidende : « Titel IIter. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg.
Art. 156ter.De magistraten van de zetel van de hoven van beroep en van de rechtbanken van eerste aanleg worden bijgestaan door referendarissen. De magistraten van het openbaar ministerie bij de parketten van de rechtbanken van eerste aanleg worden bijgestaan door parketjuristen.
De referendarissen en de parketjuristen bereiden het werk van de magistraten op juridisch vlak voor, onder hun gezag en volgens hun aanwijzingen, met uitsluiting van de aan de griffiers of aan de secretarissen overeenkomstig dit wetboek opgedragen taken.
Hun aantal wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst. Deze behoeften moeten blijken uit een gemotiveerd verslag opgesteld door de korpschef ter attentie van de minister. De minister wint over de behoeften van de dienst ook het gemotiveerd advies in van de eerste voorzitter en van de procureur- generaal. Hun aantal per rechtsgebied kan echter niet meer bedragen dan 25 % van het totaal aantal magistraten van de zetel van het hof van beroep, de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureurs des Konings in dat rechtsgebied van het hof van beroep, zoals vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, vierde lid.
De Koning kan, na een evaluatie, het toepassingsgebied uitbreiden naar de arbeidshoven, arbeidsrechtbanken, rechtbanken van koophandel en politierechtbanken. In voorkomend geval zijn de in dit wetboek opgenomen bepalingen met betrekking tot de parketjuristen en de referendarissen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg van overeenkomstige toepassing. »
Art. 3.In de artikelen 188, 191, § 2, eerste lid, 2°, 192 en 194, § 2, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « of een ambt van referendaris of parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd tussen de woorden « bij het Arbitragehof » en de woorden « hebben uitgeoefend ».
Art. 4.In deel II, boek I, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk IIbis. - Referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg.
Art. 206bis.Om tot referendaris of parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg te worden benoemd moet men doctor of licentiaat in de rechten zijn.
De kandidaten worden met het oog op hun benoeming gerangschikt op grond van een vergelijkend examen georganiseerd door de benoemings- en aanwijzingcommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
Artikel 285bis van dit Wetboek is van overeenkomstige toepassing op het in het vorige lid bepaalde examen.
Art. 206ter.De referendarissen en de parketjuristen worden door de Koning benoemd. Zij worden benoemd per rechtsgebied van een hof van beroep. Zij worden door de minister van Justitie aangewezen om hun ambt volgens de behoeften van de dienst uit te oefenen in het hof van beroep, in een rechtbank van eerste aanleg of op een parket van de procureur des Konings gelegen binnen dit rechtsgebied. Een specifieke opdracht wordt hun toegewezen, al naargelang van het geval, door de eerste voorzitter van het hof van beroep of de voorzitter van de rechtbank, na advies van de betrokken algemene vergadering, of door de procureur des Konings.
De benoeming wordt pas definitief na een jaar ambtsvervulling tenzij de Koning anders beslist, uitsluitend op voorstel van, al naar het geval, de eerste voorzitter van het hof van beroep of de procureur-generaal bij het hof van beroep en na voorafgaand advies van de korpschef van de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen.
Het door de Koning vastgestelde statuut is van toepassing op de voorlopig benoemde referendarissen en parketjuristen.
De referendarissen en de parketjuristen staan onder het gezag en het toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan zij zijn toegewezen.
De bepalingen van de artikelen 259nonies en 259decies van hoofdstuk Vquinquies van deel II, boek I, titel VI, van dit Wetboek zijn van toepassing op de referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg. »
Art. 5.In artikel 259octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, wordt tussen het eerste en het tweede lid van § 2 het volgende lid ingevoegd : « De parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben, zijn vrijgesteld van het in het voormelde lid bepaalde eerste stadium. De referendarissen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben, zijn vrijgesteld van het in het voorgaande lid bedoelde derde stadium. »
Art. 6.In artikel 259octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, wordt tussen het tweede en het derde lid van § 3 het volgende lid ingevoegd : « De parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben, zijn vrijgesteld van het in het voorgaande lid bedoelde eerste stadium. »
Art. 7.In deel II, boek II, titel I, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk I, vervangen bij de wet van 6 mei 1997, vervangen als volgt : « Hoofdstuk I. - Installatie van de magistraten, de referendarissen bij het Hof van Cassatie, de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg en de griffiers en hun eedaflegging. »
Art. 8.In artikel 288, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juli 1997, 10 februari 1998 en 22 december 1998, worden de woorden « de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd tussen de woorden « hun eerste substituten en hun substituten » en de woorden « alsmede van de hoofdgriffiers ».
Art. 9.In artikel 291 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd tussen de woorden « de procureur des Konings en hun substituten » en de woorden « de arbeidsauditeurs en hun substituten ».
Art. 10.In artikel 299bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997, worden de woorden « en op de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd na de woorden « de referendarissen bij het Hof van Cassatie ».
Art. 11.In artikel 301, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juli 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « en voor de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd na de woorden « de referendarissen bij het Hof van Cassatie ».
Art. 12.In artikel 311 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 9 juli 1997 en 22 december 1998, worden de woorden « De referendarissen bij de hoven van beroep, naar orde van hun benoeming » ingevoegd na de woorden « De raadsheren in sociale zaken in het arbeidshof, naar orde van hun benoeming ».
Art. 13.In artikel 312 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 10 februari 1998 en 22 december 1998, worden de woorden « De referendarissen en de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg, naar orde van hun benoeming » ingevoegd na de woorden « de rechters in handelszaken, naar orde van hun benoeming ».
Art. 14.In artikel 330 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « referendarissen, » ingevoegd tussen het woord « aan » en het woord « griffiers »;2° in het derde lid wordt het woord « referendarissen, » ingevoegd tussen de woorden « De » en « hoofdgriffiers, ».
Art. 15.In artikel 330bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « parketjuristen » ingevoegd tussen de woorden « aan de » en « hoofdsecretarissen »;2° in het tweede lid wordt het woord « parketjuristen » ingevoegd tussen de woorden « De » en « hoofdsecretarissen ».
Art. 16.In artikel 331 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997 en 10 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een parketjurist » ingevoegd tussen de woorden « een referendaris » en de woorden « of een lid van de griffie »;2° in het tweede lid van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de referendarissen bij de hoven van beroep, » ingevoegd tussen de woorden « en van koophandel, » en de woorden « zonder vergunning »;worden de woorden « de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg, » ingevoegd tussen de woorden « de rechters in handelszaken, » en de woorden « zonder vergunning » en worden de woorden « en de parketjuristen bij de rechtbanken van eerste aanleg, » ingevoegd tussen de woorden « de substituut-procureurs des Konings » en de woorden « zonder vergunning ».
Art. 17.In deel II, boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk VIIbis vervangen als volgt : « Hoofdstuk VIIbis - Bepalingen betreffende de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg. »
Art. 18.In artikel 353ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997, worden de woorden « en van de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd tussen de woorden « bij het Hof van Cassatie » en de woorden « Hij kan een regeling ».
Art. 19.In deel II, boek II, titel III, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk Iter ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk Iter. - Wedden van de referendarissen en van de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg. »
Art. 365ter.§ 1. Aan het ambt van referendaris en parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg wordt de volgende weddeschaal verbonden : - minimumwedde : 826 981 frank; - maximumwedde : 1 284 690 frank; - tussentijdse verhogingen : drie jaarlijkse verhogingen van 24 933 frank gevolgd door tien tweejaarlijkse verhogingen van 38 291 frank. § 2. Na vier jaar graadanciënniteit verkrijgen de referendaris en de parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg, voorzover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 259novies, de vermelding « goed » gekregen hebben, de volgende weddeschaal : - minimumwedde : 898 575 frank; - maximumwedde : 1 394 575 frank; - tussentijdse verhogingen : drie jaarlijkse verhogingen van 24 933 frank gevolgd door elf tweejaarlijkse verhogingen van 38 291 frank. § 3. Na twaalf jaar graadanciënniteit verkrijgen de referendaris en de parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg, voor zover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 259novies, de vermelding « zeer goed » gekregen hebben, de volgende weddeschaal : - minimumwedde : 1 018 768 frank; - maximumwedde : 1 514 768 frank; - tussentijdse verhogingen : drie jaarlijkse verhogingen van 24 933 frank gevolgd door elf tweejaarlijkse verhogingen van 38 291 frank. § 4. Voor zover er vacante betrekkingen zijn en zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 259novies, de vermelding « zeer goed » gekregen hebben, kunnen de referendaris en de parketjurist bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg die ten minste achttien jaar graadanciënniteit hebben, de volgende weddeschaal verkrijgen : - minimumwedde : 1 115 290 frank; - maximumwedde : 1 703 009 frank; - tussentijdse verhogingen : elf tweejaarlijkse verhogingen van 53 429 frank.
Het aantal betrekkingen die bezoldigd kunnen worden overeenkomstig het vorige lid wordt vastgesteld op een tiende van het totaal aantal referendarissen en parketjuristen bij de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg. § 5. De artikelen 362, 363, 365, § 1, 367, tweede tot vijfde lid, en 377 zijn van overeenkomstige toepassing op de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg. »
Art. 20.In deel II, boek II, titel III, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk III vervangen als volgt : « Hoofdstuk III. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de hoofdstukken I, Ibis, Iter en II. »
Art. 21.In deel II, boek II, titel IV, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk II bis vervangen als volgt : « Hoofdstuk IIbis. - Pensionering en pensioen van de referendarissen bij het Hof van Cassatie en van de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg. »
Art. 22.In artikel 397bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd tussen de woorden « De referendarissen » en de woorden « houden op hun ambt uit te oefenen »;2° in het tweede lid worden de woorden « en parketjuristen » ingevoegd na de woorden « de gepensioneerde referendarissen ».
Art. 23.In artikel 407 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1997, worden de woorden « en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg » ingevoegd tussen de woorden « Hof van Cassatie » en de woorden « die zonder verlof afwezig zijn ».
Art. 24.In artikel 414bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 2 wordt vernummerd tot § 3 en § 3 tot § 2;2° In § 3 worden tussen de woorden « Geen van deze straffen » en de woorden « mag worden toegepast » de woorden « of maatregelen » ingevoegd.»
Art. 25.In deel II, boek II, titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling IIter ingevoegd, luidende : « Afdeling IIter. - Bepalingen betreffende de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven van beroep en bij de rechtbanken van eerste aanleg.
Art. 414ter.§ 1. De referendarissen en de parketjuristen kunnen door het hof van beroep worden geschorst of afgezet, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de procureur-generaal bij het hof van beroep.
De eerste voorzitter en de procureur-generaal bij het hof van beroep kunnen, ieder wat hem betreft, de referendarissen en parketjuristen als straf opleggen waarschuwing, enkele censuur en censuur met berisping. § 2. Worden zij vervolgd wegens misdaad of wanbedrijf of op tuchtrechtelijk gebied, dan kunnen de referendarissen en de parketjuristen, wanneer het belang van de dienst zulks vergt, bij ordemaatregel door het hof van beroep, samengesteld overeenkomstig artikel 348 van dit Wetboek, in hun ambt geschorst worden, zolang de vervolging duurt en totdat de beslissing gevallen is.
De schorsing bij ordemaatregel wordt uitgesproken voor de tijd van één maand en kan daarna van maand tot maand verlengd worden, totdat een eindbeslissing intreedt. Het hof van beroep is bevoegd te beslissen dat deze schorsing voorlopige, algehele of gedeeltelijke inhouding van wedde meebrengt, zolang de straftijd of een gedeelte van de straftijd loopt. § 3. Geen van deze straffen of maatregelen mag worden toegepast zonder dat de betrokkene eerst gehoord of behoorlijk opgeroepen is. »
Art. 26.In artikel 102, § 1, tweede lid, 1°, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, vervallen de woorden « na de in het eerste lid bedoelde bekendmaking.
Art. 27.In artikel 109 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het cijfer « 13 » vervangen door het cijfer « 9 », het cijfer « 48 » door het cijfer « 49 » en het cijfer « 67 » door het cijfer « 65 »;2° het artikel wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : « De bepalingen van artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 1 december 1994 en 9 juli 1997, van artikel 259ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 10 februari 1998, en van artikel 259quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 11 juli 1994, 1 december 1994 en 19 juli 1996, blijven onder dezelfde nummering van kracht tot de inwerkingtreding van de door artikel 45 ingevoegde artikelen 259bis-9, 259bis-10 en 259bis-15 van het Gerechtelijk Wetboek.»
Art. 28.Artikel 27 heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 24 maart 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1998-1999. Senaat.
Parlementaire bescheiden. - Wetsvoorstel ingediend door de heer Desmedt cs., nr. 1235/1. - Amendementen, nr. 1235/2. - Verslag, nr. 1235/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1235/4.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 4 maart 1999.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 2037/1. - Verslag, nr. 2037/2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 2037/3.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 17 en 18 maart 1999.