gepubliceerd op 25 juni 1997
Wet tot schrapping van de algemene graad van bode en van de bevorderingsgraden van eerstaanwezend bode, hoofdbode en eerstaanwezend hoofdbode in de griffies en de parketten bij de hoven en rechtbanken en tot wijziging van de voorwaarden om als vertaler bij het parket te worden benoemd
20 MEI 1997. Wet tot schrapping van de algemene graad van bode en van de bevorderingsgraden van eerstaanwezend bode, hoofdbode en eerstaanwezend hoofdbode in de griffies en de parketten bij de hoven en rechtbanken en tot wijziging van de voorwaarden om als vertaler bij het parket te worden benoemd (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.De algemene graad van bode alsook de bevorderingsgraden van eerstaanwezend bode, hoofdbode en eerstaanwezend hoofdbode in de griffies en de parketten van de hoven en rechtbanken, worden geschrapt.
Wie een afgeschafte graad bekleedt, wordt ambtshalve benoemd in een door de Koning bepaalde graad waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid vereist is. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek
Art. 3.In artikel 177 van het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid vervallen de woorden "en een bode";2° het derde lid, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1978, wordt vervangen door het volgende lid : "De opstellers worden benoemd door de minister van Justitie.Hun aantal wordt bepaald door de Koning"..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 4.In artikel 178 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste en het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1978, worden de woorden "opstellers, beambten en een of meer boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten";2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : " Het aantal opstellers en beambten wordt bepaald door de Koning".
Art. 5.In artikel 179 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste en het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1978, worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten";2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : "Het aantal opstellers en beambten wordt bepaald door de Koning".
Art. 6.In artikel 180 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten";2° het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1978, wordt vervangen door de volgende bepaling : "De opstellers en beambten worden benoemd door de minister van Justitie.Hun aantal wordt bepaald door de Koning".
Art. 7.In artikel 181, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "De opstellers, beambten en boden " vervangen door de woorden "De opstellers en beambten" en de woorden "eerstaanwezend opsteller, eerstaanwezend beambte en eerstaanwezend bode" vervangen door de woorden "eerstaanwezend opsteller en eerstaanwezend beambte".
Art. 8.Artikel 183 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 25 april 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling : "Aan een parketsecretariaat kunnen vertalers, opstellers en beambten verbonden worden, die door de minister van Justitie worden benoemd.
Hun aantal wordt bepaald door de Koning.".
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 9.In artikel 184, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 25 april 1983, worden de woorden "opstellers, beambten en boden " vervangen door de woorden"opstellers en beambten" en worden de woorden "eerstaanwezend opsteller, eerstaanwezend beambte en eerstaanwezend bode" vervangen door de woorden "eerstaanwezend opsteller en eerstaanwezend beambte".
Art. 10.In artikel 271, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Om tot beambte bij de griffie van een vredegerecht, een politierechtbank, een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank, een rechtbank van koophandel, een hof van beroep, een arbeidshof of het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet men" vervangen door de woorden "om tot beambte bij de griffie van een gerecht te worden benoemd, moet de kandidaat".
Art. 11.Artikel 272 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1969, 15 juli 1970, 17 februari 1978 en 24 mei 1978, wordt opgeheven.
Art. 12.In artikel 281 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 1 februari 1977 en 25 april 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1 : a) het 1° en het 2° worden vervangen door de volgende bepaling : "1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komende voor de toelating tot een ambt van het niveau 2+ bij de Rijksbesturen";b) het 3° wordt het 2° en de woorden "van hoger middelbaar onderwijs" worden vervangen door de woorden "van het vereiste onderwijs" c) het 4° wordt vervangen door de volgende bepaling : "3° geslaagd zijn voor een maturiteitsexamen.Licentiaten in de rechten en houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat-secretaris zijn van het examen vrijgesteld."; 2° in 2 : worden de woorden "in afwijking van 1, 3°" vervangen door de woorden "in afwijking van 1, 2°" en worden de woorden "van hoger middelbaar onderwijs" vervangen door de woorden "van het vereiste onderwijs".
Art. 13.Artikel 284 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 24 mei 1978 en 25 april 1983, wordt opgeheven.
Art. 14.Artikel 285bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door het volgende lid : "De geslaagden van een vergelijkend wervingsexamen bedoeld in de artikelen 185, eerste lid, 271, 272ter, 281, 283 en 285, behouden het voordeel van hun goede uitslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen."
Art. 15.In artikel 286bis van hetzelfde Wetboek vervallen de woorden "een bode".
Art. 16.In artikel 287bis, 1, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vijfde lid worden de woorden "in de artikelen 270 tot 272" vervangen door de woorden "in de artikelen 270 en 271";2° in het zesde lid worden de woorden "in de artikelen 281 tot 284" vervangen door de woorden "in de artikelen 281, 282 en 283".
Art. 17.Artikel 287ter, 1 tot 4, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 17 februari 1997, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 287ter.1. Om de twee jaar wordt een beoordelingsstaat opgemaakt van alle personeelsleden die een graad bekleden als bedoeld in de hoofdstukken VI, VII, VIIbis, VIII en IX van deze titel, alsook die ingesteld door de Koning, overeenkomstig artikel 185, eerste lid.
Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel. 1° Wat de hoofdgriffiers betreft : De magistraat-korpschef van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de hoofdgriffier, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.2° Wat de hoofdsecretarissen betreft : De procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval, geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de hoofdsecretaris, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.3° Wat de in artikel 136 bedoelde attachés betreft : De magistraat-korpschef van het gerecht geeft in de beoordelingsstaat zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de attaché, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.4° Wat de bemiddelingsadviseurs en -assistenten betreft : De procureur-generaal en de procureur des Konings geven in de beoordelingsstaat hun mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de bemiddelingsadviseur of -assistent, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen.5° Wat de leden van de griffies, de leden van de parketsecretariaten, het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten, alsook de personeelsleden die een graad bekleden ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid, betreft : De hoofdgriffiers of de hoofdsecretarissen van het parket geven in de beoordelingsstaat hun mening te kennen omtrent de waarde en de houding van het personeelslid, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen. De beoordeling wordt weergegeven met een van de volgende vermeldingen : "zeer goed", "goed" of "onvoldoende". De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen.
Het diensthoofd mag zijn bevoegdheden overdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels. 2. Wat de hoofdgriffiers en de in artikel 136 bedoelde attachés betreft, maakt de magistraat-korpschef van het gerecht een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval.Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. De magistraat-korpschef maakt vervolgens een definitieve beoordeling op.
In verband met de leden van de griffies maakt de hoofdgriffier een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. Hij verzoekt de magistraat-korpschef van het gerecht waar het lid van de griffie zijn ambt vervult, hetzelfde te doen en zendt daarna de beoordelingsstaat en, in voorkomend geval, de adviezen terug aan de hoofdgriffier die de definitieve beoordeling opmaakt.
Wat de leden van de parketsecretariaten betreft, maakt de hoofdsecretaris een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval. Deze magistraat voegt er zijn advies aan toe. De hoofdsecretaris maakt vervolgens een definitieve beoordeling op. 3. De definitieve beoordelingsstaat wordt door de steller ervan ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid. De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om een bezwaarschrift in te dienen bij de bevoegde raad van beroep en te vragen gehoord te worden. Hij stuurt met dezelfde post een afschrift van zijn bezwaarschrift naar de persoon die zijn beoordelingstaat opgemaakt heeft. Deze zendt de beoordelingsstaat, eventueel met een bijkomende schriftelijke verantwoording aan de raad van beroep over binnen achtenveertig uur na ontvangst van dat afschrift.
De raad van beroep deelt binnen veertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, zijn advies mee aan de persoon die de beoordeling heeft gegeven en stelt bij aangetekende brief het betrokken personeelslid ervan in kennis.
Dat advies is definitief en wordt gevoegd bij de beoordelingsstaat.
Tegen de beslissing van de raad van beroep kan het betrokken personeelslid een beroep tot vernietiging instellen zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. 4. De beoordelingsstaat wordt voor de eerste maal opgemaakt tussen de negende en de twaalfde maand effectieve dienst. De beoordeling heeft betrekking op de voorbije periode sinds de indiensttreding of sinds de vorige beoordelingsstaat.
Het personeelslid kan een nieuwe beoordeling aanvragen, ten vroegste één jaar na de opmaak van de vorige beoordeling.
De beoordelingsstaat wordt bijgehouden door de persoon die deze staat heeft opgemaakt in een vertrouwelijk dossier op naam van elk personeelslid afzonderlijk. Die persoon brengt de definitief toegekende vermelding rechtstreeks ter kennis van de minister van Justitie."
Art. 18.In artikel 330 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 november 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten";2° in het derde lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten".
Art. 19.In artikel 330bis van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten";2° in het tweede lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden"vervangen door de woorden "opstellers en beambten".
Art. 20.Artikel 369, 6°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 1994, wordt aangevuid als volgt : "De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van het personeel van de ministeries, geldt eveneens voor deze premie. Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01."
Art. 21.In artikel 380 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, vervallen de woorden "de boden, de hoofdboden en de eerstaanwezende boden".
Art. 22.In artikel 403, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten".
Art. 23.In artikel 416, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 25 april 1983, worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "de opstellers en beambten". HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in de wet van 15 juni 1899 inhoudende Titel II van het Wetboek van strafrechtspleging voor het leger
Art. 24.In artikel 96, 2, van de wet van 15 juni 1899 inhoudende Titel II van het Wetboek van strafrechtspleging voor het leger, vervangen bij de wet van 20 december 1957, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "opstellers, bedienden en één of meer boden" vervangen door de woorden "opstellers en bedienden"; 2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : "Hun aantal wordt bepaald door de Koning."
Art. 25.In artikel 96bis, 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 december 1957, worden de woorden "opsteller, bediende of bode" vervangen door de woorden "opsteller of bediende".
Art. 26.In artikel 115, 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1957 en 2 juli 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "opstellers, bedienden en één of meer boden" vervangen door de woorden "opstellers en bedienden"; 2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : "Hun aantal wordt bepaald door de Koning."
Art. 27.In artikel 115bis, 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 december 1957, worden de woorden "opsteller, bediende of bode" vervangen door de woorden "opsteller of bediende".
Art. 28.In artikel 129bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 oktobcr 1967, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten";2° in het tweede lid worden de woorden "opstellers, beambten en boden" vervangen door de woorden "opstellers en beambten" en de woorden "eerstaanwezend opsteller, eerstaanwezend beambte eneerstaanwezend bode" vervangen door de woorden "eerstaanwezend opsteller en eerstaanwezend beambte".
Art. 29.In artikel 150 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1957, vervallen de woorden "der boden en". HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 30.De personeelsleden benoemd tot de graden van vertaler en van eerstaanwezend vertaler vóór de datum van bekendmaking van deze wet, worden geacht te voldoen aan de benoemingsvoorwaarden opgesomd in artikel 28l van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet.
Art. 31.Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994, met uitzondering van : 1° artikel 20 dat uitwerking heeft met ingang van 31 december 1994;2° de artikelen 10, 11, 13, 14, 18, 19, 21, 22 en 23 die in werking treden de eerste dag van de derde maand volgend op die gedurende welke ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt;3° de artikelen 3, 4, 5, 6, 7 8, 9, 15, 16 en 17 waarvan de Koning de datum van inwerkingtreding bepaalt en uiterlijk één jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 20 mei 1997.
ALBERT Van Koningswege :De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK