gepubliceerd op 07 september 2000
Koninklijk besluit tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten
3 SEPTEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 7 april 1919 houdende sommige statutaire bepalingen betreffende de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, inzonderheid op artikel 24;
Gelet op de wet van 19 december 1980 betreffende de geldelijke rechten der militairen, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 21;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 juni 1998 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de personeelsleden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 december 1998 en 13 juni 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten;
Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 juni 2000 en 25 juli 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 19 juli 2000;
Gelet op het protocol nr. 363 van 25 juli 2000 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 22/1 van 1 augustus 2000 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;
Gelet op het protocol van 26 juli 2000 van het onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het dringend geboden is, om sociale en ecologische redenen, het gebruik van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen aan te moedigen en dat het de bedoeling is de nieuwe regeling op 1 september 2000 in werking te doen treden;
Dat het aldus noodzakelijk is de gebruikers en de personeelsdiensten op tijd te verwittigen, zodat alle eventuele verwarring bij de overschakeling naar het nieuwe systeem kan vermeden worden;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 augustus 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, van Onze Minister van Landsverdediging, van Onze Minister van Landbouw en Middenstand, van Onze Minister van Justitie, van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, van Onze Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, van Onze Staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, van Onze Staats- secretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, van Onze Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Recht op tegemoetkoming
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van : 1° de federale ministeries en de andere diensten van deze ministeries;2° de volgende federale openbare instellingen die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen : - de Regie der gebouwen; - het Federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - het Instituut voor veterinaire keuring; - het Nationaal onderzoeksinstituut voor arbeidsomstandigheden; - het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie; - het Federaal planbureau; - de Belgische dienst voor de buitenlandse handel; - het Belgisch interventie- en restitutiebureau; - het Belgisch instituut voor normalisatie; - de Centrale dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap; - het Nationaal geografisch instituut; - het Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oudstrijders en oorlogsslachtoffers; - het Nationaal orkest van België; - de Koninklijke muntschouwburg; - het Paleis voor schone kunsten; - de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen; - de Controledienst voor de verzekeringen; - het Federaal agentschap voor nucleaire controle; - de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid; - het Fonds voor arbeidsongevallen; - het Fonds voor beroepsziekten; - de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden; - de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen; - de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Pool van de zeelieden ter koopvaardij; - de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers; - de Rijksdienst voor sociale zekerheid; - de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten; - het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; - het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie; - de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; - de Rijksdienst voor pensioenen; - de Kruispuntbank van de sociale zekerheid; 3° het secretariaat van de Hoge raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;4° - het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; - de Federale voorlichtingsdienst; 5° de federale openbare instellingen van sociale zekerheid;6° de rijkswacht, met inbegrip van de militairen die naar de rijkswacht overgeplaatst zouden worden;7° de krijgsmacht;8° de gerechtelijke politie bij de parketten;9° de rechterlijke orde, met inbegrip van de personeelsleden van de strafbemiddeling;10° de Raad van State.
Art. 2.Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de prijs van het vervoer van zijn personeelsleden, wordt aan de in artikel 1 bedoelde personeelsleden die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel gebruik maken om geregeld een ver- plaatsing te maken tussen hun verblijfplaats en de plaats van hun werk, een tegemoetkoming in de kosten van hun abonnement verstrekt. HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijk openbaar treinvervoer
Art. 3.Voor het vervoer georganiseerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen is de tegemoetkoming in de prijs van de treinkaart, geldend als sociaal abonnement, gelijk aan 88 % van dit bedrag voor een treinkaart tweede klasse. HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijk openbaar vervoer, ander dan treinvervoer
Art. 4.Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement, evenredig aan de afstand en ongeacht of deze in kilometers of in zones wordt bepaald, vastgesteld op 88 % van deze prijs.
Bij vast tarief, ongeacht de afstand, wordt deze tegemoetkoming vastgesteld op 80 % van de werkelijke prijs van dit abonnement. HOOFDSTUK IV. - Gecombineerd gemeenschappelijk openbaar vervoer
Art. 5.Wanneer het personeelslid verscheidene gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen gebruikt om zich van zijn verblijfplaats naar de plaats van zijn werk te begeven, waarbij één vervoersbewijs wordt afgeleverd voor het geheel van de afstand, is de tegemoetkoming gelijk aan het bedrag van de bijdrage in de prijs van de treinkaart, geldend als sociaal abonnement bedoeld in artikel 3.
Art. 6.In alle andere gevallen dan bedoeld in artikel 5, of wanneer het vervoersbewijs eveneens geldig is als stadsabonnement op een net, ongeacht de afstand, is de globale tegemoetkoming voor het geheel van de afstand gelijk aan de som van de onderscheiden tegemoetkomingen vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in de artikelen 3 en 4. HOOFDSTUK V. - Modaliteiten voor de tegemoetkoming
Art. 7.De in artikel 1 vermelde overheidsdiensten sluiten overeenkomsten af met de onderscheiden federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, zodat de personeelsleden van deze diensten bij de aankoop of verlenging van een abonnement, nog slechts het eigen deel in de prijs aan het loket van de betrokken maatschappij moeten betalen en waarbij de overheid het deel tegemoetkoming in de prijs rechtstreeks overmaakt aan dezelfde maatschappij volgens de overeengekomen modaliteiten.
Art. 8.Wanneer artikel 7 niet kan worden toegepast, wordt de tegemoetkoming in de door de persoeelsleden gedragen vervoerskosten hun uitbetaald bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het vervoersbewijs, uitgereikt door de maatschappijen die het gemeenschappelijk openbaar vervoer organiseren, tegen afgifte van dit bewijs.
Art. 9.De Minister die, hetzij de hiërarchische bevoegdheid, hetzij de controlemacht uitoefent, regelt, met instemming van de Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort, de gevallen die een zodanig aspect vertonen dat een aangepaste oplossing verantwoord is. HOOFDSTUK VI. - Gebruik van persoonlijke vervoermiddelen in uitzonderlijke omstandigheden
Art. 10.Met toepassing van artikel 9 en voor zover er door de overheid geen specifiek aangepast vervoersaanbod voor concrete gevallen wordt georganiseerd, kan aan personeelsleden die helemaal geen gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen toegestaan worden dat zij hun eigen voertuig zouden mogen gebruiken over een vooraf bepaalde afstand, mits zij zich in één van de hiernavolgende situaties zouden bevinden : 1° een lichamelijke verhindering laat permanent of tijdelijk niet toe het openbaar vervoer te gebruiken;2° de werkplaats is gelegen op meer dan drie kilometer van de dichtstbijzijnde halte van een openbaar vervoermiddel;3° het onregelmatig werkrooster of prestaties in continudienst sluiten het gebruik van het openbaar vervoer uit over een afstand van ten minste drie kilometer;4° wegens een uitzonderlijke en hoogdringende oproeping is het gebruik van openbare vervoermiddelen niet mogelijk.
Art. 11.De noodzaak tot het gebruik van het eigen voertuig, zoals omschreven in artikel 10, wordt bewezen : in 1°, door een medisch attest dat ingeval van twijfel ter controle aan de Administratieve gezondheidsdienst wordt voorgelegd; in bepaalde gevallen mag aanvaard worden dat het voertuig door een derde persoon wordt bestuurd; in 2° en 3°, door attesten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, die de bedoelde streek bedienen, waarin uitdrukkelijk verklaard wordt dat er geen, of toch zeker niet op de nodige tijdstippen, openbaar vervoer aangeboden wordt; in 4°, door een attest van de oproepende overheid waarin uitdrukkelijk vermeld wordt dat elk uitstel of tijdverlies ernstige nadelige gevolgen zou teweegbrengen.
Art. 12.De tegemoetkoming bij het gebruik van persoonlijke vervoermiddelen wordt berekend op basis van de tegemoetkoming in de prijs van de treinkaart geldig voor één maand over de aangenomen afstand.
Wanneer de verplaatsing niet dagelijks werd gedaan, wordt het bedrag van de tegemoetkoming vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal dagen waarop gewerkt en gereisd werd weergeeft en de noemer het totaal aantal werkdagen in die welbepaalde maand bevat.
De tegemoetkoming mag nooit gecumuleerd worden met een gelijkaardige tegemoetkoming in woon-werkverkeer, behoudens bij gemotiveerde uitzonderlijke en hoogdringende oproeping en in dit geval uitsluitend met een abonnement op het openbaar vervoer.
Art. 13.De betaling wordt verricht op basis van een maandelijks ingediende kostenstaat, na het verstrijken van de kalendermaand waarin het woon-werkverkeer heeft plaatsgehad.
Wanneer personeelsleden, die aan alle gestelde voorwaarden voldoen, samen reizen in een persoonlijk voertuig, wordt de tegemoetkoming verleend aan de bestuurder van dit voertuig.
Art. 14.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het woon-werkverkeer bedoeld in het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten. HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten
Art. 15.Artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten wordt aangevuld als volgt : « Met een fiets wordt gelijkgesteld, een rolstoel of een ander niet-motorisch aangedreven licht vervoermiddel. ». HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 16.Treinkaarten en abonnementen waarvan de geldigheidsduur nog niet verstreken is bij de inwerkingtreding van dit besluit, kunnen verder worden gebruikt tot op hun vervaldatum.
De houders mogen, overeenkomstig artikel 8, een verhoogde tegemoetkoming voor de nog lopende periode aanvragen.
Art. 17.Het koninklijk besluit van 2 juni 1998 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de personeelsleden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 december 1998 en 13 juni 1999, wordt opgeheven.
Art. 18.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2000.
Art. 19.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 september 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, R. DAEMS De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, Ch. PICQUE De Staatsecretaris voor Buitenlandse Handel, P. CHEVALIER De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, E. BOUTMANS De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE