gepubliceerd op 24 augustus 2016
Koninklijk besluit tot wijziging van diverse tuchtrechtelijke bepalingen betreffende het Rijkspersoneel
3 AUGUSTUS 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse tuchtrechtelijke bepalingen betreffende het Rijkspersoneel
Verslag aan de Koning Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, bevat een aantal wijzigingen om het statuut van het Rijkspersoneel te vereenvoudigen op het vlak van het ambtenarentuchtrecht.
In de eerste plaats wordt het aantal tuchtstraffen verminderd, met behoud van een zekere variatie aan tuchtstraffen zodanig dat het principe van de proportionaliteit gewaarborgd is. De terechtwijzing blijft de lichtste tuchtstraf die, als "morele" straf, een signaal moet zijn voor de ambtenaar over een nalatigheid bij het uitoefenen van zijn functie.
De mogelijkheid om een inhouding van wedde toe te passen wordt uitgebreid tot maximum 36 maanden. Het versterken van deze maatregel is een alternatief voor het schrappen van de tuchtschorsing, de terugzetting (in niveau of klasse) en de lagere inschaling.
Wat het uitwissen van de tuchtstraf betreft, dit wordt op 9 maanden gebracht voor de terechtwijzing en op 12 maanden voor de inhouding van wedde. Wat het uitwissen van de inhouding van wedde betreft, loopt de termijn vanaf de dag na het einde van de laatste maand van de periode van de inhouding.
In de tweede plaats wordt de tuchtprocedure vereenvoudigd. Hij blijft aanvangen met de oproeping gericht aan de ambtenaar, waardoor deze op de hoogte wordt gebracht van de feiten die hem ten laste worden gelegd en van het feit dat er een tuchtprocedure wordt opgestart.
Toch kunnen de oproeping en de andere mededelingen voortaan, behalve door overhandiging en per aangetekend schrijven, ook op elektronische wijze worden bezorgd, voor zover de ontvangst wordt bevestigd. Als er geen bevestiging kan worden verkregen, moet er een ander middel worden gebruikt. De procedures nauwkeuriger beschrijven, zoals wordt gesuggereerd in het advies van de Raad van State, kan enkel tot een verzwaring van deze procedures leiden. De ambtenaar heeft eveneens de keuze om per brief of per e-mail te antwoorden (ook met dezelfde vereiste om een bevestiging te verkrijgen in dit geval).
De ambtenaar wordt door de hiërarchische meerdere gehoord over de ten laste gelegde feiten. Na afloop van de verhoren echter wordt er geen voorlopig voorstel voor een tuchtstraf geformuleerd door de hiërarchische meerdere. Deze nieuwe regel is geïnspireerd op de tuchtprocedure vastgelegd in artikel 301 van de nieuwe gemeentewet, die bepaalt dat de oproeping die aan de betrokken ambtenaar wordt verstuurd voor zijn verhoor door de tuchtoverheid vermeldt dat er een tuchtstraf wordt overwogen en dat er een tuchtdossier wordt aangelegd.
Deze keuze van procedure werd overigens gevolgd door de Raad van State (arr. nr. 200.756, Van Langenhove, arr. nr. 195.647, Claeys).
Bovendien is de overheid van mening dat het ontwerp van besluit voldoende garanties biedt wat betreft de naleving van de rechten van de verdediging en het principe van het recht op tegenspraak, met name door te voorzien in alle elementen die in de oproeping die de tuchtprocedure opstart moeten staan of door de notie "verhoor" zeer duidelijk te definiëren, daar deze gedefinieerd is als "de gelegenheid voor de ambtenaar om zijn standpunt op elke nuttige wijze te doen kennen".
De notie "tuchtonderzoek" werd uit het ontwerp geschrapt, gezien de opmerkingen geformuleerd in het advies van de Raad van State en gezien het feit dat er geen uitvoerig onderzoek vereist zal zijn in gevallen waar de feiten duidelijk vaststaan (bijvoorbeeld in geval van agressie op de werkplaats). Dat neemt uiteraard niet weg dat er een voorafgaand tuchtonderzoek kan worden opgestart als dat nodig blijkt.
Het ontwerp geeft ook aan welke de elementen zijn die op zijn minst de stukken van het aan de tuchtoverheid bezorgde tuchtdossier vormen. Dat moet het mogelijk maken de tuchtdossiers eenvormiger te maken en de voorbereiding en de kwaliteit ervan te verbeteren.
Tot de inwerkingtreding van dit ontwerp van besluit bepaalde het tuchtstelsel dat als er een strafprocedure aan de gang was gelijktijdig met de tuchtprocedure, deze laatste automatisch opgeschort moest worden. Deze bepaling bracht in de praktijk zeer grote vertragingen met zich mee voor het verloop van de tuchtprocedures, hoofdzakelijk wegens de lange duur van de strafprocedures, die verbonden was aan de ernst van de feiten. Daaruit volgde dat de ambtenaar tijdens het verloop van de strafprocedure enkel geschorst kon worden in het belang van de dienst, wat de enige mogelijke "bewarende" maatregel was die de overheid kon nemen. Het was pas na afloop van de strafprocedure dat de tuchtprocedure hervat mocht worden.
De wijziging aangebracht door artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit neemt het ambtshalve karakter van de schorsing van de tuchtprocedure tijdens het verloop van de strafprocedure weg. De verantwoordelijkheid om de tuchtprocedure al dan niet voort te zetten behoort voortaan de tuchtoverheid toe. Voor zover de tuchtoverheid vindt dat de vastgestelde feiten voldoende duidelijk en voldoende bewezen zijn om een tuchtsanctie op te leggen kan ze autonoom beslissen om de tuchtprocedure verder te zetten en is het niet meer nodig te wachten op het resultaat van de strafprocedure. Als de overheid van mening is dat de feiten onvoldoende duidelijk of onvoldoende bewezen zijn, met als gevolg en risico dat er een verkeerde maatregel genomen wordt, kan ze steeds beslissen de tuchtprocedure te schorsen en te wachten op het resultaat van de strafprocedure.
Het doel van de maatregel is uiteraard om het, zelfs al er een strafvordering werd ingesteld, mogelijk te maken om de tuchtprocedures voort te zetten als er geen twijfel bestaat over de feiten die een tuchtstraf rechtvaardigen.
In de derde plaats wordt, wat de beroepen betreft, het onderscheid tussen de interdepartementale raad van beroep (niveau A) en de verschillende departementale raden van beroep (niveaus B, C en D) opgeheven voor de ambtenaren van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten. Bijgevolg is er maar één enkele bevoegde raad van beroep meer, ongeacht het niveau van de ambtenaar. De samenstelling van deze raad van beroep wordt eveneens aangepast. In elke zaak die onder de bevoegdheid van deze raad valt, zullen de voorzitter en de assessoren die zitting zullen houden worden gehaald uit de lijst van magistraten aangewezen door de Koning en uit de lijst van assessoren aangewezen door de minister van Ambtenarenzaken en de vakorganisaties.
Artikelen 21 tot 26 van het ontwerp waarborgen dan weer de coherentie van de wijzigingen aangebracht in de tekst van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Tot slot werden de andere opmerkingen van de Raad van State gevolgd.
Artikelen 2, 3, 5, 7, 9, 17 (nu 16), 23 (nu 22), 24 (nu 23), 25 (nu 24), 28 (nu 27) en 30 (nu 29) van het ontwerp werden aldus aangepast rekening houdend met deze opmerkingen. Artikel 13 van het ontwerp, zoals het ter advies aan de Raad van State werd voorgelegd, werd dan weer opgeheven.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT
Raad van State afdeling Wetgeving Advies 59.265/4 van 6 juni 2016 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel' Op 14 april 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Defensie belast met Ambtenarenzaken binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 7 juni 2016 (*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel'.
Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 6 juni 2016. De kamer was samengesteld uit Pierre LIENARDY, kamervoorzitter, Martine BAGUET en Bernard BLERO, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Jacques ENGLEBERT, assessoren, en Colette GIGOT, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Anne VAGMAN, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre LIENARDY. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 6 juni 2016.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
ALGEMENE OPMERKING In verscheidene bepalingen van de ontworpen tekst wordt gebruikgemaakt van de uitdrukking "kalenderdagen".(1) Artikel 13 van het ontwerp strekt er bovendien enkel toe het woord "kalender" in te voegen tussen het woord "tien" en het woord "dagen" in artikel 88 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het rijkspersoneel'.
Zoals de afdeling Wetgeving reeds heeft opgemerkt, is de uitdrukking "kalenderdag" een anglicisme. Daar hier gewone dagen worden geteld, volstaat het "dagen" te schrijven.(2) Het volledige ontwerp moet in het licht van die opmerking worden herzien.
BIJZONDERE OPMERKINGEN OPSCHRIFT Om de strekking van het ontworpen besluit beter tot uiting te laten komen, verdient het aanbeveling in het opschrift het woord "tuchtrechtelijke" in te voegen tussen het woord "diverse" en het woord "bepalingen".
AANHEF In de aanhef van het ontwerp worden alleen de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet als rechtsgrond vermeld.
Daarmee verschilt die aanhef volledig van de aanhef van een aantal van de gewijzigde besluiten, zoals bijvoorbeeld het koninklijk besluit van 8 januari 1973 `tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut', dat bij de artikelen 22 tot 27 van het ontwerp wordt gewijzigd en waarvoor de in de aanhef vermelde bepalingen geen degelijke rechtsgrond opleveren.
Het staat derhalve aan de steller van het ontwerp om de verschillende rechtsgronden ervan beter te bepalen. Voorts dient hij de aanhef aan te passen, nadat hij, in zoverre deze bepalingen het zouden voorschrijven, de noodzakelijke vormvereisten heeft vervuld.(3) DISPOSITIEF Artikel 1 Artikel 1 van het ontwerp strekt tot vervanging van artikel 77 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het rijkspersoneel'.
Het thans geldende artikel 77 luidt als volgt: " § 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken: 1° terechtwijzing;2° blaam;3° inhouding van wedde;4° verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° tuchtschorsing;6° lagere inschaling;7° terugzetting;8° ontslag van ambtswege;9° afzetting. § 2. Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste één maand en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 3. De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald. § 4. Onverminderd artikel 107 wordt tuchtschorsing uitgesproken voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden. § 4bis. Lagere inschaling wordt opgelegd door toekenning: 1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad of in dezelfde klasse;2° van een graad van hetzelfde niveau met een lagere weddenschaal. § 5. Terugzetting wordt opgelegd door toekenning van een graad in een lager niveau of van een lagere klasse.
De graad of de klasse waarin de terugzetting wordt toegepast moet voorkomen in het personeelsplan. De ambtenaar neemt in deze nieuwe graad of in deze nieuwe klasse rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft. § 6. Elke tuchtstraf wordt op de individuele evaluatiefiche van de ambtenaren opgetekend".
Het ontworpen artikel 77 zijnerzijds luidt als volgt: " § 1. - De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken: 1° De terechtwijzing;2° De inhouding van wedde;3° De verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° Het ontslag van ambtswege;5° De afzetting. § 2. - De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste 1 maand en ten hoogste 36 maanden en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers. § 3. - De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald".
Die nieuwe bepaling strekt er voornamelijk toe de blaam, de tuchtschorsing, de lagere inschaling en de terugzetting te schrappen in de lijst van de tuchtstraffen die kunnen worden opgelegd aan een ambtenaar.
De nieuwe lijst telt dus maar vijf mogelijke straffen, terwijl de geldende regeling er negen omvat.
Door die vermindering heeft de tuchtoverheid dus een beperktere keuze.
Echter hoe groter de keuze aan straffen, van licht naar zwaar, hoe eenvoudiger het blijkt te zijn om geval per geval de proportionaliteit van de straf te waarborgen, niet alleen gelet op de aan de ambtenaar ten laste gelegde feiten, maar ook gelet op zijn professioneel en eventueel tuchtrechtelijk verleden. Hoe groter bovendien de verscheidenheid aan mogelijke straffen, hoe eenvoudiger het blijkt te zijn om te kiezen voor een adequate straf die aangepast is aan de aan de ambtenaar ten laste gelegde feiten, tevens gelet op zijn verleden.
Als het aantal van en de variatie aan mogelijke tuchtstraffen vermindert, bestaat in se dus het risico dat het voor de overheid moeilijker wordt om het evenredigheids- en het redelijkheidsbeginsel in acht te nemen.
In dat verband staat in het verslag aan de Koning het volgende: "In de eerste plaats wordt het aantal tuchtsancties vereenvoudigd waarbij een zekere variatie aan tuchtsancties behouden blijft zodanig dat het principe van de proportionaliteit gewaarborgd is. De terechtwijzing is de lichtste tuchtsanctie die wordt behouden en die als `morele' sanctie een signaal is voor de ambtenaar over een nalatigheid bij het uitoefenen van zijn functie.
De mogelijkheid om een inhouding van wedde toe te passen wordt uitgebreid tot maximum 36 maanden. De verstrenging van deze maatregel dient als alternatief voor het schrappen van de tuchtschorsing, de terugzetting (in graad) en de lagere inschaling".
In het licht van die uitleg merkt de afdeling Wetgeving op dat het schrappen van de blaam geen aanleiding lijkt te zullen geven tot de hierboven geschetste problemen, omdat die straf nauw aansluit bij de terechtwijzing.
Doordat de mogelijke duur van de inhouding van wedde beduidend langer wordt, kan ook in zekere mate worden gecompenseerd dat andere straffen zoals de lagere inschaling worden geschrapt.
Dat neemt niet weg dat door de vermindering van het aantal en van de variatie aan straffen de tuchtoverheid met het oog op de inachtneming van de hierboven vermelde beginselen zorgvuldiger zal moeten zijn wat betreft de keuze en de motivering van de straf.
Artikelen 2 en 3 1.1. Luidens artikel 78 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 is het thans zo dat, wanneer aan een ambtenaar feiten ten laste worden gelegd die tot een tuchtstraf kunnen leiden, de hiërarchische meerdere die ambtenaar hoort over de feiten en indien nodig de getuigen hoort.
Van die hoorgesprekken wordt een proces-verbaal opgesteld dat ter visering wordt voorgelegd aan de ambtenaar en dat hij binnen een termijn van zeven dagen na ontvangst ervan moet terugbezorgen, samen met een schriftelijke nota indien hij dat nuttig acht. Binnen een termijn van vijf dagen na het verstrijken van die termijn van zeven dagen "betekent" (lees: brengt ter kennis) de hiërarchische meerdere aan de ambtenaar de tuchtstraf die hij aan het directiecomité wil voorstellen en bezorgt hij zijn voorstel van tuchtstraf aan het directiecomité. Met het overzenden van zijn voorstel wordt de eerste procedurefase afgesloten (de fase van het "onderzoek") en begint de tweede fase (de eigenlijke tuchtfase) die geregeld wordt bij artikel 79 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en die zich voor het directiecomité afspeelt.
Overeenkomstig die regeling treedt de hiërarchische meerdere niet alleen op als de instantie die het tuchtdossier aanlegt, maar neemt hij ook de rol van hiërarchisch verantwoordelijke autoriteit op zich door een tuchtstraf voor te stellen aan het directiecomité. 1.2. Luidens het ontworpen artikel 78, § 2, verloopt de eerste fase als volgt: ongeacht of de hiërarchische meerdere al dan niet vooraf "een onderzoek heeft gevoerd", brengt hij de ambtenaar op één van de in diezelfde paragraaf 2, tweede lid, bepaalde wijzen op de hoogte van "de feiten die hem ten laste worden gelegd en [van] het feit dat een tuchtprocedure tegen hem wordt opgestart". Paragraaf 4 van de ontworpen tekst bepaalt dat "[d]e oproepingsbrief aan de ambtenaar voor het tuchtrechtelijk verhoor door de bevoegde hiërarchische meerdere, binnen de termijn van 14 [dagen] vanaf de datum waarop de ambtenaar geïnformeerd is dat een tuchtprocedure tegen hem is opgestart, wordt [betekend] door de voorzitter van het directiecomité (...). Deze vermeldt het recht van de ambtenaar om zijn standpunt op elke nuttige wijze te doen kennen en het recht op tegenspraak over de feiten die hem ten laste worden gelegd".
De aldus uitgewerkte nieuwe procedure geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. 2.1. Luidens het ontworpen artikel 78, §§ 2 en 4, vangt de eigenlijke tuchtprocedure aan zodra de ambtenaar ervan op de hoogte is gebracht dat hem feiten ten laste worden gelegd en dat een tuchtprocedure tegen hem wordt opgestart. Uiterlijk veertien dagen nadat hij daarvan op de hoogte gebracht is, zal hij door de voorzitter van het directiecomité worden opgeroepen om, op grond van het beginsel van de tegenspraak, te worden gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd.
Aangezien de tuchtprocedure als zodanig van start gaat zodra de ambtenaar geïnformeerd is, is het - zelfs al wordt er in de tekst van het dispositief verder niets over gezegd - a fortiori vanzelfsprekend dat, teneinde de te waarborgen dat het algemeen beginsel dat de rechten van verdediging moeten worden geëerbiedigd en het beginsel van de tegenspraak in acht genomen worden, de ambtenaar in het kader van de informatieverstrekking waarin het ontworpen artikel 78, § 2 voorziet, op omstandige wijze wordt ingelicht over de feiten die hem ten laste worden gelegd.
Daarvan uitgaande is het de afdeling Wetgeving niet duidelijk - en het verslag aan de Koning zegt daarover niets - waarom de hiërarchische meerdere er alleen nog mee wordt belast het tuchtdossier(4) aan te leggen en waarom hij als dusdanig niet meer bevoegd is om een tuchtstraf voor te stellen aan het directiecomité. Die vraag is des te pertinenter, daar het directiecomité overeenkomstig de bij de ontworpen artikelen 78 en 79 ingestelde procedure uiterlijk twee maanden na ontvangst van het door de hiërarchische meerdere aangelegde dossier moet beslissen over het voorstel van tuchtstraf dat hij binnen vijftien dagen ter kennis van de ambtenaar moet brengen. Dat betekent dat de ambtenaar gedurende meer dan drie maanden - dat is de optelsom van de verschillende termijnen waarin de ontworpen artikelen 78 en 79 voorzien - en dus tijdens de hele duur van de procedure die de geschilprocedure voor de beroepscommissie voorafgaat, onkundig zal worden gelaten van de tuchtstraf die zal of kan worden opgelegd voor de feiten die hem ten laste worden gelegd.
De procedure die wordt ingesteld bij de ontworpen artikelen 78 en 79 moet, teneinde een betere inachtneming te waarborgen van het algemeen beginsel dat de rechten van verdediging moeten worden geëerbiedigd en van het beginsel van de tegenspraak, aldus worden herzien dat erin wordt bepaald dat de ambtenaar zo vroeg mogelijk op de hoogte wordt gebracht van het strafvoorstel dat jegens hem zal worden gedaan. 2.2. In paragraaf 2, eerste lid, van het ontworpen artikel 78 wordt bepaald dat "[h]et feit dat een tuchtprocedure tegen [de ambtenaar] wordt opgestart (...) het gevolg [kan] zijn van een onderzoek gevoerd door de hiërarchische meerdere".
Het gebruik van het werkwoord "kunnen" wekt de indruk dat zulks niet systematisch het geval zal zijn. De afdeling Wetgeving vraagt zich af in welke gevallen een tuchtprocedure zal worden opgestart zonder voorafgaand onderzoek door de hiërarchische meerdere en vooral op welke - inzonderheid feitelijke(5) - gronden en op initiatief van welke overheid de tuchtprocedure dan zal worden opgestart.
Ingeval een onderzoek wordt gevoerd, moet daarenboven duidelijk worden omschreven wat de bedoeling ervan is en wat de plichten, de taken en de bevoegdheden van de hiërarchische meerdere in dat verband zijn, zodat die onderzoeksfase zich onderscheidt van de fase waarin het ontworpen artikel 78, § 4, voorziet, zo niet zal de nieuwe procedure in de fase die aan de tuchtprocedure voorafgaat en a priori zonder duidelijke rechtvaardiging, krachtens het ontworpen artikel 78, § 4, overlappen met het stadium dat thans deel uitmaakt van de eigenlijke tuchtprocedure.
Als dat onderzoek evenwel gericht is op het inwinnen van informatie, is het niet nodig zulks te bepalen, aangezien de vaststellingen die tijdens dat gerechtelijk onderzoek gedaan zijn, zullen moeten worden vermeld in het dossier dat de ambtenaar ter uitvoering van paragraaf 4 zal mogen inzien.
De voorliggende bepaling behoort aldus te worden herzien dat zij dienovereenkomstig verduidelijkt en aangevuld wordt. 2.3. Het is niet duidelijk welk verband moet worden gelegd tussen de paragrafen 2 en 4 van het ontworpen artikel 78: hoe zullen de in paragraaf 2 bedoelde kennisgeving en de in paragraaf 4 vermelde oproepingsbrief zich tot elkaar verhouden? Die vraag is niet onbelangrijk, aangezien uit paragraaf 4 blijkt dat de ambtenaar moet worden gehoord binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de datum waarop hij ervan op de hoogte wordt gebracht dat tegen hem een tuchtprocedure wordt opgestart.(6) Bovendien blijkt uit de vergelijking van de twee paragrafen dat hij de in paragraaf 2 bedoelde kennisgeving zal ontvangen van de bevoegde hiërarchische meerdere, terwijl de oproepingsbrief aan hem zal worden toegestuurd door de voorzitter van het directiecomité.
De voorzitter van het directiecomité moet evenwel tussenkomen in het vervolg van de procedure, zodra het dossier overeenkomstig het ontworpen artikel 78, § 6, aan het directiecomité bezorgd is, zodat het niet uitgesloten is dat zijn onpartijdigheid daardoor ter discussie wordt gesteld. Het zou bijgevolg beter zijn dat de ambtenaar, overeenkomstig het huidige artikel 78, § 2, voor het in het ontworpen artikel 78, § 4, vermelde verhoor door zijn hiërarchische meerdere wordt opgeroepen, en wel op hetzelfde ogenblik waarop hij de in het ontworpen artikel 78, § 2 bedoelde kennisgeving ontvangt.
Daardoor kan worden voorkomen dat de ambtenaar die moet worden gehoord binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de datum waarop hij er door zijn hiërarchische meerdere van op de hoogte is gebracht dat tegen hem een tuchtprocedure wordt ingesteld, naderhand nog eens en bovendien door de voorzitter van het directiecomité in kennis wordt gesteld van de datum van zijn verhoor, dus op een ogenblik dat hem geen redelijke termijn kan worden gewaarborgd om zijn verweermiddelen voor te bereiden. Als zulks zich zou voordoen zou het algemeen beginsel dat de rechten van verdediging moeten worden geëerbiedigd immers geschonden worden.
Aan de ambtenaar moet hoe dan ook een redelijke termijn worden gelaten om zich te verdedigen. 2.4. Ten behoeve van de rechtszekerheid zou in paragraaf 2, tweede lid, 1°, van het ontworpen artikel 78 moeten worden gepreciseerd hoe en binnen welke termijn de ontvangst van de elektronische mededeling moet worden bevestigd.(7) Dezelfde opmerking geldt voor artikel 12 van het ontwerp. 2.5. De regel waarin het ontworpen artikel 78, § 3, eerste lid, voorziet, zou beter worden geredigeerd als volgt: "Wanneer uit een beslissing van een strafrechtbank blijkt dat de feiten die aan de tuchtprocedure ten grondslag liggen, bewezen zijn, is de bevoegde hiërarchische meerdere door die beslissing gebonden wat de vaststelling van die feiten betreft".
Het principe dat in die bepaling wordt weergegeven, te weten dat door geen enkele administratieve overheid kan worden geraakt aan het gezag van gewijsde in strafzaken, spreekt echter vanzelf. De bepaling is overbodig en moet worden weggelaten.
Het tweede lid van paragraaf 3 geeft aanleiding tot een soortgelijke opmerking, daar artikel 14 van de wet van 15 september 2013 `betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden' duidelijk bepaalt aan welke personen het schriftelijk verslag van het onderzoek van de federale ombudsmannen moet worden meegedeeld, alsook dat de hoogste hiërarchische meerdere van de federale administratieve overheid waar de veronderstelde integriteitsschending zich heeft voorgedaan, er binnen zijn administratie het gepaste gevolg aan moet geven. Artikel 78, § 3, tweede lid, is dus eveneens overbodig en moet worden weggelaten. 2.6. De ontworpen tekst zou moeten worden aangevuld met een bepaling luidens welke in de brief waarbij de ambtenaar wordt opgeroepen uitdrukkelijk vermeld wordt dat deze het recht heeft te vragen dat getuigen worden gehoord. Een dergelijke bepaling beantwoordt niet alleen aan het algemene beginsel dat de rechten van verdediging geëerbiedigd moeten worden, maar sluit ook aan bij het bepaalde van de ontworpen paragraaf 6, tweede lid.(8) De ontworpen tekst moet ook zo worden aangevuld dat daarin de nadere regels worden vastgelegd voor de toegang van de ambtenaar tot het tuchtdossier dat op hem betrekking heeft, binnen een termijn die het hem mogelijk maakt de zitting waarop hij gehoord wordt goed voor te bereiden en er zijn verweermiddelen aan te voeren. Wanneer de ambtenaar geen toegang heeft tot dat dossier, kan hij immers niet, zoals paragraaf 4 vermeldt, "zijn standpunt op elke nuttige wijze (...) doen kennen" en evenmin zijn "recht op tegenspraak over de feiten die hem ten laste worden gelegd" daadwerkelijk doen gelden.
Artikel 3 1. De termijn van tien dagen die paragraaf 1, eerste lid, van het ontworpen artikel 79 voorschrijft ter vervanging van de termijn van vijf dagen waarin het geldende artikel 79 voorziet, heeft als gevolg dat de termijn wordt ingekort waarover de ambtenaar beschikt om, met het oog op de zitting waarop hij door het directiecomité wordt gehoord, zijn verdediging voor te bereiden.Daar moet bij het vaststellen van de datum van de hoorzitting rekening mee worden gehouden, zodat aan de betrokkene daadwerkelijk een redelijke termijn wordt gewaarborgd om, gelet op de omstandigheden van de zaak, zijn verweermiddelen voor te bereiden. 2. Paragraaf 1, vierde lid, van het ontworpen artikel 79 zou beter worden geredigeerd als volgt: "Indien de ambtenaar of zijn verdediger ondanks een regelmatige oproeping twee opeenvolgende keren niet verschijnt, en ongeacht of de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden aanvoert, doet het directiecomité na de tweede hoorzitting uitspraak op basis van de stukken van het dossier".3. Gelet op het gevolg dat verbonden is aan het feit dat geen "betekening" (lees: kennisgeving) heeft plaatsgevonden binnen de voorgeschreven termijn, zoals bepaald in het ontworpen artikel 79, § 3, tweede lid, verdient het ten behoeve van de rechtszekerheid aanbeveling dat de ontworpen tekst aangevuld wordt met een bepaling luidens welke de ambtenaar in kennis moet worden gesteld van de datum waarop de zaak bij het directiecomité aanhangig is gemaakt. Artikel 5 1. De paragrafen 3 en 4 van het ontworpen artikel 81 luiden als volgt: " § 3.De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de daarvoor in aanmerking komende feiten. De tuchtvervolging wordt geacht te zijn ingesteld van zodra de tuchtoverheid de ambtenaar op de hoogte brengt van de tuchtprocedure zoals voorzien in artikel 78, § 2. § 4. Als in verband met dezelfde feiten de strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van § 3 gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat er een beslissing werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan".
De ontworpen paragraaf 4 stuit de termijn voor het instellen van de tuchtprocedure dus zolang de tuchtoverheid niet door de gerechtelijke overheid ervan in kennis is gesteld dat een beslissing is uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan.
Een dergelijke bepaling is niet aanvaardbaar.
Enerzijds wordt over het hoofd gezien dat de tuchtoverheid niet noodzakelijk op de hoogte wordt gehouden van het gevolg dat gegeven wordt aan de strafvordering, inzonderheid wanneer ze zich op het strafproces geen burgerlijke partij heeft gesteld, hetzij uit vrije keuze, hetzij omdat de feiten waarop een eventuele tuchtprocedure gebaseerd zal zijn, daar geen aanleiding toe geven.(9) Anderzijds is de Koning, wanneer daartoe niet uitdrukkelijk in een rechtsgrond is voorzien, niet bevoegd om de gerechtelijke overheid voor te schrijven inlichtingen over de uitkomst van een strafprocedure aan de tuchtoverheid mee te delen.(10) Bijgevolg zou, om het risico te beperken dat de redelijke termijn zou worden overschreden, moeten worden bepaald dat de tuchtvordering hoe dan ook uiterlijk zes maanden nadat de bevoegde tuchtoverheid kennis heeft genomen van de definitieve gerechtelijke beslissing, moet worden ingesteld, waarbij de tuchtoverheid de uitkomst van de strafrechtelijke procedure in het oog moet houden en er niet door haar eigen toedoen of daadloosheid voor mag zorgen dat die kennisneming vertraging oploopt. 2. Zoals wordt bevestigd in het verslag aan de Koning, strekt het ontworpen artikel 81, § 5, er inzonderheid toe dat een tuchtstraf kan worden uitgesproken zonder dat de uitkomst moet worden afgewacht van de strafrechtelijke vervolging wegens dezelfde feiten.De steller van het ontwerp wordt erop gewezen dat de concrete tenuitvoerlegging van die mogelijkheid steeds verenigbaar moet zijn met het vermoeden van onschuld dat onder meer is gewaarborgd bij artikel 6, § 2, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.(11) 3. In de Franse tekst van de tweede zin van paragraaf 5 moet het woord "passé" worden vervangen door het woord "coulé". Artikel 9 1. Uit de toelichtingen verstrekt door de gemachtigde ambtenaar blijkt dat de volgende bedoeling voorzit: - enerzijds, bij de paragrafen 2 en 3 van het ontworpen artikel 84, een soort reserve aan te leggen van voorzitters-magistraten, assessoren en griffiers-rapporteurs voor de beide afdelingen die de raad van beroep inzake tuchtzaken voor ambtenaren vormen, waarbij al die personen onder een van de twee betreffende afdelingen vallen, en - anderzijds, bij paragraaf 1 van de ontworpen bepaling, de effectieve samenstelling van elke afdeling te regelen voor elke zaak die deze zal moeten behandelen. Met andere woorden, voor elk tuchtdossier wordt de afdeling die van de zaak kennis moet nemen overeenkomstig paragraaf 1 samengesteld uit de personen vermeld in de paragrafen 2 en 3.
De regeling die de steller van het ontwerp aldus nastreeft, komt niet duidelijk uit de voorliggende bepaling naar voren.
De ontworpen bepaling moet worden herzien om de bedoeling van de steller ervan duidelijk weer te geven. 2. In de Franse tekst van de ontworpen paragraaf 1, eerste lid, schrijve men "la chambre de recours" in plaats van "la chambre des recours".3. In de ontworpen paragraaf 1 wordt niet bepaald welke overheid uit de lijst van drie voorzitters-magistraten vermeld in paragraaf 2, eerste lid, diegene moet aanwijzen die de afdeling die van de zaak kennisneemt, moet voorzitten. De ontworpen tekst moet op dat punt worden aangevuld. 4. In de ontworpen paragraaf 1, tweede lid, moet worden bepaald dat de voorzitter die de Duitse taal machtig is, voor de dossiers van personeelsleden die onder de Duitse taalregeling vallen het voorzitterschap zal waarnemen van de Franstalige afdeling of de Nederlandstalige afdeling, naargelang hij de Franse of de Nederlandse taal beheerst.(12) De bepaling moet dienovereenkomstig worden herzien. 5. In de ontworpen paragraaf 3, eerste lid, wordt melding gemaakt van de "federale en programmatorische overheidsdiensten", maar die tweede categorie wordt elders in het ontwerp niet vermeld, inzonderheid niet in het ontworpen artikel 82 waarin de bevoegdheid van de betrokken raden van beroep wordt vastgesteld. De ontworpen tekst moet worden herzien ten behoeve van de interne samenhang ervan en om te garanderen dat de bevoegdheid van de raden van beroep overeenkomstig de bedoeling van de steller van het ontwerp wordt vastgesteld.
Ten slotte moet ook het ministerie van Defensie worden vermeld. 6. In de Franse tekst van de ontworpen paragraaf 3, derde lid, schrijve men "un service ressortissant à la chambre de recours" in plaats van "un service ressortissant de la chambre de recours". Artikel 17 Artikel 17 van het ontwerp strekt tot wijziging van artikel 91, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het rijkspersoneel'.
Zoals die wijziging is geformuleerd, heeft ze klaarblijkelijk betrekking op de derde zin van dat lid.
De gemachtigde ambtenaar heeft beaamd dat een soortgelijke wijziging in de eerste zin van datzelfde lid moet worden aangebracht.
De voorliggende bepaling moet dienovereenkomstig worden aangevuld.
Artikel 23 1. Aan het begin van de ontworpen bepaling moet de volgende zin worden ingevoegd: "Artikel 83 moet worden gelezen als volgt:".2. Voorts rijst de vraag of, in de lijn van de wijziging aangebracht bij artikel 24 van het ontwerp, de woorden "leidende ambtenaren" en "adjunct-leidende ambtenaren" in het ontworpen eerste lid niet moeten worden vervangen door de woorden "houders van een management" en "houders van een staffunctie". Artikel 24 De inleidende zin moet worden gesteld als volgt: "In artikel 83bis, sub 20, worden de volgende wijzigingen aangebracht:".
In tegenstelling tot de Nederlandse tekst, is de Franse tekst moeilijk te begrijpen. Hij moet dan ook worden herzien, zoals de gemachtigde ambtenaar heeft beaamd.
Artikel 25 De inleidende zin van de voorliggende bepaling moet worden geredigeerd als volgt: "In artikel 84, sub 21, worden de volgende wijzigingen aangebracht:".
Artikel 28 De voorliggende bepaling moet ook in het Frans worden gesteld.
Artikel 30 Krachtens artikel 30 van het ontwerp treedt het besluit in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt is.
Zoals de afdeling Wetgeving van de Raad van State al eerder heeft opgemerkt,(13) is het nadeel van een dergelijke regel van inwerkingtreding dat, als het ontworpen besluit op het einde van de maand bekendgemaakt wordt, de adressaten van het besluit niet over de normale termijn van tien dagen zullen beschikken om er kennis van te nemen, een termijn die in principe wordt voorgeschreven bij artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 `betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen'.
Gelet op het voorgaande moet worden nagegaan of het wel nodig is een bijzondere inwerkingtredingsbepaling op te nemen. Indien de formulering in het ontwerp wordt aangenomen, moet worden gezorgd voor een datum van bekendmaking die iedereen voldoende tijd laat om kennis te nemen van de bekendgemaakte tekst.(14) SLOTOPMERKING De steller van het ontwerp moet de tekst, die tal van typfouten en andere fouten bevat, grondig herlezen.
Zo ontbreekt in de opsomming in artikel 8 van het ontwerp een punt 3°.
In artikel 16, 2°, van het ontwerp moet nader worden vermeld waar de betreffende toevoeging moet worden ingevoegd. In de Franse tekst van dat artikel behoort "chambre de recours en matière disciplinaire des fonctionnaires dirigeants" geschreven te worden in plaats van "chambre de recours des fonctionnaires dirigeants en matière disciplinaire.
De griffier, Colette Gigot De voorzitter, Pierre Liénardy _______ Nota's (*) Bij e-mail van 18 april 2016. (1) Zie de artikelen 2 (ontworpen artikel 78, § 4, eerste lid, § 5, eerste lid, en § 6, eerste lid), 3 (ontworpen artikel 79, § 1, eerste lid, § 3, eerste en tweede lid, en § 4), 12 (ontworpen artikel 86, derde lid), 18 (ontworpen artikel 92) en 20 (ontworpen artikel 94, derde lid). (2) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 95, a).
Zie advies 56.257/4, op 21 mei 2014 gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 4 juli 2014 `tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière'. (3) Zie in die zin advies 53.749/2/V, op 7 augustus 2013 gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 `betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt' en advies 59.248/4, op 25 mei 2016 gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel'. (4) De eerste fase van de tuchtprocedure leunt immers nog altijd aan bij een fase van "onderzoek", gelet op de gelijkenissen die zij vertoont wat betreft de verschillende stadia ervan (de ambtenaar oproepen voor een hoorzitting, de ambtenaar horen, een proces-verbaal van verhoor opstellen, visering en terugzending van het proces-verbaal door de ambtenaar eventueel met een schriftelijke nota) met het huidige artikel 78, §§ 2 tot 4 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937.(5) Heel in het bijzonder: hoe zal dan worden bepaald welke feiten aan de ambtenaar ten laste worden gelegd? (6) Paragraaf 2 voorziet dus in dat op de hoogte brengen.(7) Dergelijke preciseringen kunnen aldus garanderen dat de ambtenaar daadwerkelijk kennisgenomen heeft van de inhoud van de elektronische mededeling.(8) Te weten dat het dossier dat aan de voorzitter van het directiecomité wordt overgezonden inzonderheid minstens "[h]et verslag van de eventuele getuigenissen" bevat.(9) Dat is het geval wanneer de gepleegde feiten geen verband houden met de taken van de ambtenaar, maar wegens hun aard of ernst de goede faam van de openbare dienst die hem tewerkstelt, kunnen schaden en aldus aanleiding kunnen geven tot een tuchtstraf.(10) Vergelijk met artikel 382quater van het Strafwetboek.(11) Zie Cass.29 juni 2007, D.06.0012.N./I, RvS 2 april 2012, nr. 218.802, Naniot, EHRM 7 februari 2012, verz. 27062/04, Tripon v.
Roemenië. (12) Zie in die zin advies 58.183/4, op 12 oktober 2015 gegeven over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 23 november 2015 `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de evaluatie, de stage en de bevordering door overgang naar het hogere niveau in het federaal openbaar ambt'. (13) Zie in die zin inzonderheid advies 57.236/2, op 30 maart 2015 gegeven over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het ministerieel besluit van 22 april 2015 `tot wijziging van de lijst en van de nominatieve lijst, gevoegd als bijlagen 1 en 2 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2014 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van implantaten en invasieve medische hulpmiddelen', alsook advies 58.843/2, op 22 februari 2016 gegeven over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het ministerieel besluit van 20 maart 2016 `tot wijziging van de lijst, gevoegd als bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2014 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van implantaten en invasieve medische hulpmiddelen'. (14) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 152.1 en formule F 4 5 1 1.
3 AUGUSTUS 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse tuchtrechtelijke bepalingen betreffende het Rijkspersoneel FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1997 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, inzonderheid artikel 21, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen;
Gelet op het advies van het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid, gegeven op 19 januari 2016;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 21 oktober 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 16 november 2015;
Gelet op de vrijstelling van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het protocol nr. 718 van 16 maart 2016 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het advies 59.265/4 van de Raad van State, gegeven op 6 juni 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister belast met Ambtenarenzaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Artikel 1.Artikel 77 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt: "Art 77.
De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken: 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° het ontslag van ambtswege;5° de afzetting. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste één maand en ten hoogste zesendertig maanden en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers.
De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.".
Art. 2.Artikel 78 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt: " Art 78. § 1. De tuchtstraf wordt uitgesproken door de tot benoeming bevoegde overheid wat de ambtenaren van de niveaus B, C en D betreft.
Wat de ambtenaren van het niveau A aangaat, wordt zij uitgesproken door de minister, behalve het ontslag van ambtswege en de afzetting die door Ons worden opgelegd. § 2. De tuchtprocedure start door een oproeping gericht aan de ambtenaar door de bevoegde hiërarchische meerdere. In deze oproepingsbrief wordt de ambtenaar geïnformeerd over de feiten die hem ten laste worden gelegd en over het feit dat een tuchtprocedure tegen hem wordt opgestart.
In afwijking van het eerste lid, wordt de oproepingsbrief aan de houder van een management- of staffunctie door de minister betekend.
De oproepingsbrief vermeldt: 1° de feiten die ten laste worden gelegd;2° het recht van de ambtenaar om zijn standpunt met alle passende middelen te doen kennen;3° de geschonden normen;4° de in artikel 77 bepaalde tuchtstraffen;5° dat er een dossier ter beschikking is gesteld betreffende de ten laste gelegde feiten;6° de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze;7° de mogelijkheid om bijkomende onderzoeksmaatregelen te vragen. De ambtenaar wordt op de hoogte gebracht op één van de volgende wijzen: 1° hetzij door elektronische mededeling waarvan de ontvangst door de ambtenaar wordt bevestigd;2° hetzij door overhandiging van een schrijven aan de ambtenaren in ruil voor een door hen ondertekend ontvangstbewijs dat de datum van ontvangst vermeldt;3° hetzij door een aangetekend schrijven. § 3. De ambtenaar wordt gehoord tussen de veertiende en de dertigste dag die volgen op de ontvangst van de oproeping door de bevoegde hiërarchische meerdere over de feiten die hem ten laste worden gelegd.
Tijdens het verhoor heeft de ambtenaar het recht de feiten die hem ten laste worden gelegd te weerleggen. Er kunnen getuigen worden opgeroepen.
Er worden van het verhoor notulen opgesteld. § 4. De ambtenaar viseert de notulen en geeft ze binnen de tien dagen vanaf de datum van ontvangst terug. Indien hij bezwaren heeft tegen bepaalde vaststellingen in de notulen, geeft hij de notulen terug vergezeld van een schriftelijke nota.
Het terugsturen gebeurt op één van de wijzen bepaald in § 2, vierde lid. § 5. De bevoegde hiërarchische meerdere stuurt het dossier naar het directiecomité binnen een termijn van tien dagen vanaf de datum van ontvangst.
Het omstandig dossier bevat een verslag opgesteld door de bevoegde hiërarchische meerdere dat minstens de volgende elementen bevat: o de feiten die worden ten laste gelegd; o het verslag van de eventuele getuigenissen; o het proces-verbaal van de hoorzitting; o de bezwaren van de ambtenaar tegen het proces-verbaal. § 6. De minister of de voorzitter van het directiecomité wijst de bevoegde hiërarchische meerdere aan voor de toepassing van dit artikel.".
Art. 3.In artikel 79 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Binnen een termijn van tien dagen vanaf de dag waarop het dossier bij het directiecomité aanhangig is gemaakt, roept het directiecomité de ambtenaar op om voor hem te verschijnen.
De oproep gebeurt volgens één van de wijzen bepaald in artikel 78, § 2, vierde lid.
Het horen van de ambtenaar gebeurt tussen de twintigste en de dertigste dag volgend op het aanhangig maken bij het directiecomité.
De oproeping vermeldt: 1° de datum van aanhangigmaking bij het directiecomité;2° de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting;3° de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden ingekeken. De ambtenaar verschijnt persoonlijk. Hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van het directiecomité.
Indien de ambtenaar of zijn verdediger ondanks een regelmatige oproeping twee opeenvolgende keren niet verschijnt, en ongeacht of de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden aanvoert, doet het directiecomité na de tweede hoorzitting uitspraak op basis van de stukken van het dossier."; 2° Paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.Binnen een termijn van ten hoogste twee maanden vanaf de dag dat de zaak bij het directiecomité is ingediend, doet deze een voorstel van tuchtstraf en betekent het voorstel aan de ambtenaar binnen de vijftien dagen.
Bij ontstentenis van deze betekening binnen de termijn van vijftien dagen, wordt het directiecomité geacht af te zien van de procedure voor de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd."; 4° Paragraaf 4 wordt hersteld als volgt: " § 4.Binnen de twintig dagen die volgen op de betekening van het voorstel van tuchtstraf kan de ambtenaar tegen dit voorstel beroep aantekenen bij de bevoegde raad van beroep."; 5° Paragraaf 5 wordt opgeheven.
Art. 4.Artikel 80, § 2, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt: " § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op: o negen maanden voor de terechtwijzing; o twaalf maanden voor de inhouding van wedde; o achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel.
De termijn voor de uitwissing van de terechtwijzing en de verplaatsing bij tuchtmaatregel loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.
De termijn voor de uitwissing van de inhouding van wedde loopt vanaf de dag die volgt op het einde van de laatste maand van de periode van de inhouding.".
Art. 5.Artikel 81 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, wordt vervangen als volgt: " Art 81. § 1. De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan die welke voorgesteld is. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak. § 2. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één tuchtprocedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken. § 3. De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de daarvoor in aanmerking komende feiten. De tuchtvervolging wordt geacht te zijn ingesteld van zodra de tuchtoverheid de ambtenaar op de hoogte brengt van de tuchtprocedure zoals voorzien in artikel 78, § 2. § 4. Als in verband met dezelfde feiten de strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van § 3 gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid verneemt dat een beslissing werd uitgesproken en dat die beslissing in kracht van gewijsde is getreden. De tuchtoverheid is ertoe gehouden zich op de hoogte te stellen met betrekking tot de uitkomst van deze beslissing. § 5. De strafvordering doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtstraf uit te spreken. Indien een opgelegde tuchtstraf onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, moet de tuchtoverheid de opgelegde tuchtsanctie intrekken en dit met terugwerkende kracht vanaf de datum dat de tuchtstraf is uitgesproken.".
Art. 6.Artikel 82 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, wordt vervangen als volgt: " Art 82.
De volgende raden van beroep worden ingesteld: 1° voor het geheel van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, een raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een management- of staffunctie;2° voor het geheel van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, een raad van beroep inzake tuchtzaken voor de ambtenaren die geen houder van een management- of staffunctie zijn, hierna de raad van beroep inzake tuchtzaken voor ambtenaren genoemd. Elke raad van beroep bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.
De taalrol of het taalstelsel van de ambtenaar overeenkomstig artikel 15, § 1, van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
De ambtenaar van het Duitstalig taalstelsel verschijnt voor de afdeling voorgezeten door de voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst overeenkomstig artikel 84, § 1.".
Art. 7.Artikel 83 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt: "Art 83.
De raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een management- of staffunctie neemt kennis van beroepen ingesteld door: 1° de houder van een management- of staffunctie van een federale overheidsdienst;2° de secretaris-generaal van het ministerie van Defensie. De raad van beroep inzake tuchtzaken voor ambtenaren neemt kennis van een beroep ingesteld door een ambtenaar die geen houder is van een management- of staffunctie van een federale overheidsdienst of een programmatorische federale overheidsdienst of van het ministerie van Defensie.".
Art. 8.In artikel 83bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 maart 1953 en laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 5 september 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid worden de woorden "de raad van beroep voor opperambtenaren" vervangen door "de raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een mandaat- of staffunctie";2° In het vierde lid worden de woorden "van de interdepartementale raad van beroep" vervangen door de woorden "raad van beroep inzake tuchtzaken voor ambtenaren";3° In het vijfde lid worden de woorden "de raad van beroep voor opperambtenaren" vervangen door "de raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een mandaat- of staffunctie"; 4° Het zesde lid wordt vervangen als volgt: "De voorzitter is stemgerechtigd.".
Art. 9.Artikel 84 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt: "Art 84. § 1. De raad van beroep inzake tuchtzaken voor ambtenaren is per afdeling samengesteld uit: 1° een voorzitter, magistraat, aangesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort en gekozen uit een lijst door Ons vastgelegd;2° twaalf assessoren gekozen uit een lijst vastgelegd door de Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort, waaronder zes assessoren aangewezen door de overheid en zes aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, naar rato van twee assessoren per vakorganisatie;3° een griffier-rapporteur. De voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst, zal het voorzitterschap waarnemen voor de dossiers van de ambtenaren behorend tot het Duitstalig taalstelsel, van de Franstalige afdeling of van de Nederlandstalige afdeling, naargelang hij de kennis van die taal bewijst.
De assessoren die zitting hebben voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren dan dat van de verzoeker. § 2. Per afdeling benoemt de Koning drie voorzitters, magistraten, opgenomen in een lijst.
Bij gebrek aan magistraten kunnen eremagistraten of magistraten-emeritus door de Koning worden benoemd.
Eén van de magistraten moet zijn kennis van het Duits bewijzen, alsook van het Frans of het Nederlands. § 3. De Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort wijst, per afdeling, achttien assessoren aan op voordracht van de voorzitters van de federale overheidsdiensten, de voorzitters van de programmatorische federale overheidsdiensten en de secretaris-generaal van het ministerie van Defensie. Hij wijst, per afdeling, een griffier-rapporteur aan en een plaatsvervangend griffier-rapporteur.
De representatieve vakorganisaties wijzen, per afdeling, hun vertegenwoordigers, hetzij achttien assessoren aan. De Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort erkent de leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.
De assessoren aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort en door de representatieve vakorganisaties worden gekozen onder de ambtenaren van het niveau A of van het niveau B met zes jaar dienstanciënniteit en die behoren tot een dienst waarvoor de raad van beroep bevoegd is.
De aangewezen assessoren worden opgenomen in een lijst. § 4. Voor elk tuchtdossier worden de leden aangeduid uit de personen bedoeld in §§ 2 en 3, om de afdeling overeenkomstig § 1 samen te stellen die de zaak zal behandelen. § 5. In elke zaak wordt door de betrokken minister of door de voorzitter van het directiecomité een ambtenaar van het niveau A aangeduid, alsook een vervanger, naargelang van het geval bepaald in artikel 89, om de betwiste tuchtmaatregel te verdedigen. § 6. De Minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort bepaalt het presentiegeld dat per zaak aan de voorzitter word toegekend.".
Art. 10.Artikel 84bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 85 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 12.In artikel 86 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Het tweede lid wordt vervangen als volgt: "De raad van beroep bezorgt aan de verzoeker de lijst van de assessoren die zijn opgeroepen voor het onderzoek van de hem betreffende zaak. De lijst wordt ten minste meegedeeld op een van de volgende wijzen: 1° hetzij door elektronische mededeling, waarvan de ontvangst door de verzoeker wordt bevestigd;2° hetzij door overhandiging van een schrijven in ruil voor een door de verzoeker ondertekend ontvangstbewijs dat de datum van ontvangst vermeldt; 3° hetzij door een aangetekend schrijven."; 2° Het derde lid wordt vervangen als volgt: "Binnen een termijn van acht dagen vanaf de bekendmaking van de lijst deelt de verzoeker aan de griffie de naam van de assessoren mee die hij wraakt.De wraking wordt gemotiveerd en wordt meegedeeld op één van de wijzen bepaald in het tweede lid.".
Art. 13.In artikel 89 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt het eerste lid vervangen als volgt: "De zaken betreffende de ambtenaren van de niveaus B, C, en D worden bij de raad van beroep aanhangig gemaakt op vraag van de voorzitter van het directiecomité en door de minister voor de zaken betreffende de ambtenaren van het niveau A of de houder van een management- of staffunctie. De minister of de voorzitter van het directiecomité bezorgt, naargelang van het geval, het volledige dossier van de zaak.".
Art. 14.In artikel 90, tweede lid van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de woorden "deelt de voorzitter aan de minister de reden van deze vertraging mede", vervangen door de woorden "de voorzitter deelt aan de minister of de voorzitter van het directiecomité, volgens het geval zoals bepaald in artikel 89, de reden van deze vertraging mee."
Art. 15.In artikel 90bis, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1953 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het tweede lid worden de woorden "of van artikel 85, derde lid" opgeheven;2° Het artikel 90bis wordt aangevuld als volgt: "De voorzitter is stemgerechtigd.De griffier-rapporteur is niet stemgerechtigd.".
Art. 16.In artikel 91, tweede lid van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De woorden "het dossier aan de betrokken minister" worden vervangen door de woorden "het dossier aan de betrokken minister of aan de voorzitter van het directiecomité, naargelang van het geval bepaald in artikel 89,"; 2° De woorden "deelt de voorzitter de reden van deze vertraging mede" worden vervangen door de woorden "de voorzitter deelt de minister of de voorzitter van het directiecomité, naargelang van het geval bepaald in artikel 89, de reden van deze vertraging mee."
Art. 17.In artikel 92 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 31 maart 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de woorden "drie dagen" vervangen door de woorden "vijf dagen".
Art. 18.In artikel 93, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de woorden "aan de minister" vervangen door de woorden "aan de minister of de voorzitter van het directiecomité, naargelang van het geval bepaald in artikel 89".
Art. 19.Artikel 94 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, wordt vervangen als volgt: " Art 94.
Is het advies van de raad van beroep gunstig, dan wordt de beslissing altijd definitief genomen of voorgesteld door de minister of de voorzitter van het directiecomité, naargelang van het geval bepaald in artikel 89.
De minister of de voorzitter van het directiecomité motiveert elke beslissing die niet in overeenstemming is met het advies van de raad van beroep. Ze kunnen geen andere feiten ter sprake brengen dan die welke het advies van de raad van beroep gemotiveerd hebben. De minister of de voorzitter van het directiecomité notificeert de beslissing aan de raad van beroep.
De minister of de voorzitter van het directiecomité beslist binnen de vijftien dagen te rekenen vanaf de betekening van het advies van de raad van beroep; de minister of de voorzitter van het directiecomité deelt zijn beslissing zonder verwijl mee aan de ambtenaar en aan de raad van beroep.".
Art. 20.In artikel 95bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 10 maart 1953 worden de woorden "de raad van beroep voor opperambtenaren en de interdepartementale raad van beroep" vervangen door "de raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een management- of staffunctie en de raad van beroep inzake tuchtzaken voor ambtenaren". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 21.Artikel 18 van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2015, wordt vervangen als volgt: "Art 18.
Artikel 82 moet als volgt worden gelezen: "
Artikel 82.De volgende raden van beroep worden ingesteld: 1° een raad van beroep inzake tuchtzaken voor het geheel van de openbare instellingen van sociale zekerheid;2° een raad van beroep inzake tuchtzaken voor het geheel van de instellingen van openbaar nut;3° een raad van beroep inzake tuchtzaken voor de leidende ambtenaren. Elke raad van beroep bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.
De taalrol of het taalstelsel van de ambtenaar overeenkomstig artikel 15, § 1, van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
De ambtenaar van het Duitstalige taalstelsel verschijnt voor de afdeling voorgezeten door de voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst overeenkomstig artikel 84, § 1."".
Art. 22.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: " Art 19.
Artikel 83 moet als volgt worden gelezen: "
Art. 83.De raad van beroep inzake tuchtzaken voor leidende ambtenaren neemt kennis van de beroepen van de houders van een management- of staffunctie.
De raad van beroep inzake tuchtzaken voor het geheel van de openbare instellingen van sociale zekerheid neemt kennis van de beroepen van de ambtenaren van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
De raad van beroep inzake tuchtzaken voor het geheel van de instellingen van openbaar nut neemt kennis van de beroepen van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut."".
Art. 23.In artikel 83bis, sub 20, worden de woorden "de raad van beroep voor leidende ambtenaren" vervangen door de woorden "de raad van beroep voor leidende ambtenaren inzake tuchtzaken".
Art. 24.In artikel 84, § 6, sub 21, worden de volgende wijzigingen aangebracht: De woorden "raad van beroep voor de openbare instellingen van sociale zekerheid" worden vervangen door de woorden "raad van beroep inzake tuchtzaken voor de openbare instellingen van sociale zekerheid" en de woorden "raad van beroep voor de instellingen van openbaar nut" worden vervangen door de woorden "raad van beroep inzake tuchtzaken voor de instellingen van openbaar nut".
Art. 25.Artikel 21bis van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 26.Artikel 22 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen.
Art. 27.In artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 2013, worden de woorden "geschorst of in graad teruggezet" geschrapt. HOOFDSTUK 4. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 28.De procedures houdende tuchtsancties en de beroepsprocedures die op datum van inwerkingtreding van dit besluit lopende zijn blijven geregeld door de bepalingen die van kracht waren voor die datum.
Art. 29.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 30.De ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 augustus 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT