gepubliceerd op 02 december 2015
Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de evaluatie, de stage en de bevordering door overgang naar het hogere niveau in het federaal openbaar ambt
23 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de evaluatie, de stage en de bevordering door overgang naar het hogere niveau in het federaal openbaar ambt
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen, heeft als doel zich te conformeren aan de twee arresten van de Raad van State van 3 april 2015 die een aantal bepalingen van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt vernietigen met ingang van 1 september 2015, het statuut te vereenvoudigen door het evaluatiesysteem van toepassing te maken op de stagiair en in dat kader verschillende reglementaire teksten te wijzigen en ten slotte de aanpassingsperiode na een bevordering door overgang naar het hogere niveau af te schaffen.
I. Invoeging van nieuwe bepalingen ingevolge de arresten van 3 april 2015 van de Raad Van State Het ontwerp voegt nieuwe artikelen in in het voornoemde koninklijk besluit van 24 september 2013 in plaats van de bepalingen die zijn vernietigd door de Raad van State bij zijn arresten van 3 april 2015, met name de artikelen 6, 24, 25, 26, 27, 31, 32, eerste lid, en 38.
I.1. Ambtshalve vermelding in geval van afwezigheid Voortaan krijgt het personeelslid als hij gedurende meer dan de helft van de evaluatieperiode afwezig is geweest ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen", ongeacht de reden van de afwezigheid, maar op voorwaarde dat hij geldelijke anciënniteit verwerft tijdens deze afwezigheid.
Eén enkele bepaling regelt wat er moet gebeuren met langdurige afwezigheden tijdens een evaluatieperiode. In die gevallen wordt er een ambtshalve vermelding toegekend om de personen die langdurig afwezig zijn te beschermen tegen een vermelding die hen onrechtstreeks zou bestraffen in hun geldelijke loopbaan.
Overigens is er niet langer sprake van afwezigheden "van meer dan zes maanden", die enkel overeenkwamen met de gevallen van afwezigheden over een periode van één jaar, waarbij werd nagelaten om het geval van een langdurige afwezigheid over een kortere periode op te lossen. Dit averechtse effect wordt aldus gecorrigeerd met de vermelding dat, bij een afwezigheid van meer dan de helft (dus 3 maanden of meer, aangezien een periode minstens 6 maanden moet duren om tot een evaluatie te leiden), de betrokkene de ambtshalve vermelding "voldoet aan de verwachtingen" krijgt.
Het nieuwe artikel 6 van het voornoemde koninklijk besluit van 24 september 2013 preciseert eveneens, wat de aanrekening van de afwezigheden betreft, dat de periodes die niet gepresteerd zijn in het kader van een deeltijds arbeidsstelsel niet in aanmerking worden genomen. Zo wordt bijvoorbeeld voor personen die enkel in de voormiddag werken de namiddag niet aangerekend als een halve dag afwezigheid.
I.2. Nieuwe commissies Aldus worden er nieuwe eentalige interdepartementale commissies ingesteld, die zowel bevoegd zijn voor de evaluatie als voor de stage.
Ze bestaan uit een Nederlandstalige afdeling en een Franstalige afdeling. Elke afdeling heeft 6 effectieve leden, onder wie 1 voorzitter en 2 leden aangewezen door de overheid en 3 leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties. Er worden 6 plaatsvervangers aangewezen op dezelfde manier. Er wordt voortaan een plaatsvervangende voorzitter, die zijn kennis van het Duits bewijst, aangewezen zodat de Duitstalige dossiers kunnen worden behandeld.
Om geldig te beraadslagen moet iedere afdeling minstens 4 leden hebben, onder wie 2 leden aangewezen door de overheid en 2 leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties. Als ze meer leden heeft, wordt de pariteit hersteld door loting.
Zoals reeds van toepassing was inzake het beroep tegen een evaluatievermelding zal de commissie het beroep of de stage behandelen louter op basis van het evaluatiedossier als de betrokkene zich niet meldt voor een tweede zitting. Het is dus louter op basis van het evaluatiedossier in de zin van artikel 21 van het koninklijk besluit van 24 september 2013, waarop de vermelding waartegen een beroep wordt ingesteld is gestoeld, dat de commissie zich zal uitspreken.
I.3. Gelijke of gunstigere vermelding na een beroep Tot slot kan alleen de vermelding die het voorwerp uitmaakt van een beroep of een gunstigere vermelding worden toegekend na afloop van een beroep. De vermelding die is opgenomen in het advies van de bevoegde commissie die een andere vermelding voorstelt of in de beslissing van de leidende ambtenaar die moet beslissen over de vermelding na advies van de commissie die een andere vermelding voorstelt, moet met andere woorden dezelfde zijn of gunstiger zijn dan de vermelding die het voorwerp uitmaakt van een beroep.
II. De stage wordt een evaluatieperiode Het ontwerp van koninklijk besluit heeft eveneens als doel het statuut te vereenvoudigen met betrekking tot de stage, door de evaluatie van toepassing te maken op de stagiair.
De beoordeling van de stage om de benoeming van de stagiairs te verantwoorden is voortaan gestoeld op een evaluatie die vergelijkbaar is met die van de benoemde of in dienst genomen personeelsleden. Er is derhalve maar één enkel evaluatiesysteem meer voor iedereen, met behoud van een aantal bijzonderheden eigen aan de stage wat betreft de duur en de criteria ervan en het gevolg van de evaluatievermeldingen.
In dat kader worden de meeste bepalingen betreffende het verloop van de stage van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel ofwel opgeheven, ofwel gewijzigd, ofwel opgenomen in de tekst van het koninklijk besluit van 24 september 2013.
De gebruikers van de evaluatietool Crescendo zullen over diezelfde tool beschikken om de stagiairs te evalueren, wat eveneens tegemoet komt aan de wens naar vereenvoudiging en gebruik van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën die naar voren komt in het regeerakkoord.
Deze veranderingen uiten zich met name als volgt in het ontwerp : De structuur van de huidige tekst van het koninklijk besluit van 24 september 2013 werd zoveel mogelijk behouden door er nieuwe specifieke bepalingen voor de stage aan toe te voegen.
II.1. De elementen waarop de evaluatie van de stagiair berust zijn dezelfde als die die bepaald zijn voor de geëvalueerden die geen stagiair zijn in hoofdstuk II van het voornoemde koninklijk besluit van 24 september 2013 (met inbegrip van het criterium dat eigen is aan de evaluator gegeven het feit dat een stagiair evaluator kan zijn.
De twee vereisten waarop momenteel de beoordeling van de stage is gestoeld in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel zijn preciseringen wat de toepassing betreft van de criteria die zijn bepaald in artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 september 2013, te weten aantonen dat de stagiair over de vereiste vaardigheden en bekwaamheden beschikt om de betrekking waarvoor hij is aangewezen uit te oefenen en de optimale integratie van de stagiair binnen zijn federale dienst en binnen het federaal openbaar ambt in het algemeen.
II.2. Hoofdstuk III betreffende de evaluatieperiode, de vermeldingen, de verslagen en de procedure is opgedeeld in drie afdelingen. De eerste afdeling is specifiek voor de evaluatieperiode van de personeelsleden die geen stagiair zijn, de tweede is specifiek voor de stage en de derde is algemeen en betreft de vermeldingen, verslagen en procedures. - wat de specifieke kenmerken van de evaluatieperiode van de stagiair betreft (hoofdstuk III, afdeling 2, de ontworpen artikelen 10/1 tot 10/10) is de duur van de stage 1 jaar voor alle niveaus. De stage van niveau D, die tot nog toe 3 maanden duurde, wordt afgestemd op de andere niveaus en wordt bijgevolg eveneens vastgesteld op 1 jaar.
Afwezigheden van meer dan 30 dagen blijven evenwel op alle niveaus de evaluatieperiode van de stagiair verlengen.
In navolging van wat momenteel is bepaald, kan de stage bovendien met maximaal vier maanden worden verlengd op beslissing van de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie. De evaluator is de hiërarchische meerdere of de functionele chef en niet langer de P&O-directeur. Die komt enkel tussenbeide in geval van problemen.
Aan het begin van de stage wordt de stagiair uitgenodigd voor een functiegesprek en vervolgens een planningsgesprek. Anders dan bij de functie- en planningsgesprekken van een personeelslid dat geen stagiair is, kent de evaluator de functiebeschrijving en de doelstellingen toe aan de stagiair. Die laatste komt toe bij de federale overheid en beschikt dus niet over dezelfde mogelijkheid om met de evaluator in discussie te treden over de functie en de doelstellingen.
Tijdens de stage is de periode ingedeeld volgens 3 verplichte functioneringsgesprekken waarin de doelstellingen (prestaties, competentie, beschikbaarheid, bijdrage tot de teamprestaties) telkens geleidelijk aan worden aangepast om het mogelijk te maken om de mate waarin de doelstellingen aan het einde van de stage werden behaald, te beoordelen. Na elk verplicht stagefunctioneringsgesprek wordt één van de 4 vermeldingen toegekend, te weten "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren", "onvoldoende" of "uitzonderlijk". De vermeldingen die hij tijdens een functioneringsgesprek krijgt, met andere woorden de functioneringsvermeldingen, hebben geen enkele invloed op de loopbaan van de stagiair.
De vermelding "onvoldoende" tijdens de stage leidt tot de aanhangigmaking bij de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie, die kan beslissen of de stage wordt voortgezet of het ontslag van de stagiair kan voorstellen.
De huidige mogelijkheden inzake benoeming in een andere federale dienst of verandering van aanwijzing binnen eenzelfde federale dienst zijn in de ontworpen tekst opgenomen. De stagiair kan daarvoor een aanvraag doen.
Aan het einde van de stage wordt de stagiair uitgenodigd voor een evaluatiegesprek in de laatste maand van de stage, die eventueel werd verlengd. - In afdeling 3 van hoofdstuk III betreffende de vermeldingen, de verslagen en de evaluatieprocedure, die de artikelen 11 tot 20 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 bevat, worden artikelen ofwel aangepast, ofwel ingevoegd, om het evaluatieproces met zijn verslagen, zijn vermeldingen en zijn procedure toepasselijk te maken op de stagiairs.
Zo worden de stageverslagen geschrapt en vervangen door de verslagen die specifiek zijn voor de evaluatie (functie, planning, functionering en evaluatie).
Aan het einde van de stage wordt er een evaluatievermelding toegekend aan de stagiair, net zoals bij de evaluatie van een personeelslid dat geen stagiair is. Als hij aan het einde van de stage de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" krijgt, wordt hij benoemd.
De procedure voor de toekenning van de evaluatievermelding volgens het cascadesysteem verschilt enigszins voor de stagiair. Er wordt rekening gehouden met het voorhanden zijn van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken; het is de P&O-directeur (in plaats van de directeur of directeur-generaal) die zijn toestemming geeft en de verslagen met een andere vermelding dan "voldoet aan de verwachtingen" medeondertekent, die zelf de evaluatie uitvoert ingeval er tekortkomingen zijn (artikel 20).
II.3. Hoofdstuk V betreffende de bevoegdheden van de commissies in het kader van een beroep tegen een evaluatievermelding of stagevermelding is onderverdeeld in drie afdelingen. Afdeling 1 betreft de nieuwe commissies (zie punt I.1.).
De procedure betreffende de beroepen tegen een evaluatievermelding blijft ongewijzigd (onder voorbehoud van de aanpassing bedoeld in punt I.2.) en is het voorwerp van afdeling 2 van hoofdstuk V. De stagiairs kunnen er geen gebruik van maken. Afdeling 3 van het hoofdstuk heeft betrekking op de bevoegdheden van
de beroepscommissies inzake evaluatie als bij hen een stagedossier aanhangig wordt gemaakt.
De beroepscommissies inzake evaluatie, die eentalig zijn geworden, blijven dus kennis nemen van dossiers van stagiairs.
De bevoegdheden van de commissie verschillen naargelang de betrokken evaluatievermelding en het moment in de stage waarin de stagiair zich bevindt.
De stagevermelding "onvoldoende" na een verplicht functioneringsgesprek tijdens de stage leidt tot de aanhangigmaking bij de commissie. Ze kan beslissen om de stage voort te zetten of het ontslag van de stagiair voorstellen. De stagiair, zijn evaluator en de P&O-directeur kunnen echter in onderling overleg overeenkomen om zijn dossier niet aan de bevoegde commissie voor te leggen.
Als de stagiair aan het einde van de stage de vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" krijgt, leidt dit tot de aanhangigmaking bij de commissie. De commissie kan beslissen om de stage te verlengen voor een duur van maximaal 4 maanden. Ze kan ook de benoeming voorstellen, in geval van de vermelding "te verbeteren", of het ontslag van de stagiair, in geval van de vermelding "onvoldoende".
Ingeval de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie aan het einde van de stage beslist om de stage te verlengen, wordt de zaak aan het einde van de verlenging opnieuw aanhangig gemaakt bij de commissie als de evaluatievermelding die in het "laatste" evaluatieverslag wordt toegekend "te verbeteren" of "onvoldoende" is. In dat geval stelt ze de benoeming of het ontslag van de stagiair voor.
III. Schrapping van de aanpassingsperiode en de bevordering na 18 maanden Het ontwerp voorziet er eveneens in om de aanpassingsperiode te schrappen op alle niveaus, alsook de mogelijkheid om ambtshalve bevorderd te worden naar de niveaus B en C bij het verstrijken van de 18 maanden na het pv van slagen als er geen enkele bevorderingsbetrekking werd voorgesteld.
IV. Overgangsbepalingen Het ontwerp voorziet in een inwerkingtreding op 1 januari 2016, echter met een reeks bepalingen die in werking treden op 1 september 2015, met name die bepalingen die zijn ingevoegd ingevolge de vernietiging van een aantal bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit van 24 september 2013.
Bij wijze van overgangsmaatregel worden alle stagedossiers die op 1 januari 2016 lopen voortgezet volgens de reglementering die van kracht is vóór 1 januari 2016, dus met stageverslagen en niet volgens het huidige evaluatieschema, met als gevolg dat de betrokken stagiair in geval van benoeming de ambtshalve vermelding "voldoet aan de verwachtingen" krijgt.
Alle aanpassingsperiodes die lopen vóór de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit eindigen en leiden tot de benoeming van de ambtenaar in de bevorderingsgraad of -klasse op 1 januari 2016.
Wat betreft de bevoegdheid inzake de stage, de aanpassings- en de evaluatieperiode van de beroepscommissies inzake evaluatie, waarvan de oprichtingsbepalingen of de bepalingen betreffende hun samenstelling op 1 september 2015 vernietigd worden bij de vernietigingsarresten van de Raad van State van 3 april 2015, deze wordt op 1 september 2015 met terugwerkende kracht overgenomen door de nieuwe eentalige beroepscommissies inzake evaluatie.
Dossiers die niet behandeld zouden zijn door de bevoegde commissie op 31 augustus 2015 of dossiers die na die datum zijn ingediend, zullen dus worden behandeld door de nieuwe bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie.
V. Advies van de Raad van State Er werd rekening gehouden met alle opmerkingen van de Raad van State.
Behalve de wijziging aan het opschrift preciseert dit verslag aan de Koning de verschillende hoofdlijnen van het ontwerp alsook het evaluatieproces van de stagiairs, en integreert het de wijzigingen die de Raad van State heeft gevraagd. Het werd ook gecorrigeerd, om de draagwijdte van de wijziging die aan artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 is aangebracht, toe te lichten.
Wat het ontwerp betreft, werd de aanhef zoals gevraagd aangevuld met een lid betreffende de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken en een artikel 13 van het ontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, in aansluiting op de tweede opmerking van de Raad van State betreffende artikel 22 van het ontwerp. Dat heeft uiteraard een hernummering van de artikelen die volgen met zich meegebracht.
De afdelingen tussen de artikelen 19 (nu artikel 20) tot 39 (nu 35) werden bovendien herzien conform het verzoek van de Raad van State, wat bepaalde overeenstemmende aanpassingen en een wijziging in de nummering van vele artikelen van het ontwerp verklaart.
Conform het verzoek van de Raad van State werden de volgende artikelen van het ontwerp aangepast : 6, 21 (nu 22), 22 (nu 25 of het ontworpen 10/6), 27 (nu 25 of het ontworpen 10/8), 35 (nu 31), 44 (nu 40), 45 (nu 41), 47 (nu 43), 54 (nu 50), 64 (nu 59) en 67 (nu 62). Artikel 55 werd opgeheven.
Er werd echter geen rekening gehouden met de opmerking over de aanpassing van de artikelen 30 (nu 25 betreffende het ontworpen 10/10) en 56 (nu 51) voor zover de "aanwijzing" binnen eenzelfde federale dienst gebeurt maar niet tussen twee federale diensten. Hoewel de betekenis die is van een verandering van federale dienst tijdens de stage, geniet de huidige formulering in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel de voorkeur.
In zijn opmerking betreffende artikel 22 van het ontwerp (nu 25) is de Raad van State van mening dat, na afloop van de stage na een verlenging waartoe de beroepscommissie inzake evaluatie heeft beslist, de overheid niet over het ontslag kan beslissen zonder voorafgaand voorstel van de beroepscommissie inzake evaluatie. De tekst van het ontwerp werd conform het advies van de Raad van State gemaakt, met de schrapping van het betrokken lid van het ontworpen artikel 6/6 (nu 10/6, vervat in artikel 25 van het ontwerp) en de invoeging van een artikel 32/3 (artikel 51 van het ontwerp).
Artikel 48 (nu 44) bevat wel degelijk de verplichting dat de commissie alleen geldig kan beraadslagen als het quorum is bereikt, zonder mogelijkheid van uitstel.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State betreffende artikel 67 (nu 62) werd dat artikel gewijzigd om te voorzien in de inwerkingtreding op 1 september 2015 van de bepalingen die zijn ingevoegd ingevolge de nietigverklaring van bepaalde bepalingen van het koninklijk besluit van 24 september 2013, maar ook van alle andere daaraan verbonden bepalingen.
Die terugwerkende kracht is noodzakelijk voor de continuïteit van de openbare dienst en de regularisatie van een rechtstoestand of een feitelijke toestand (de beroepen en de stagedossiers worden immers sinds 1 september 2015 niet meer behandeld bij gebrek aan bevoegde commissies, afwezige personeelsleden krijgen geen ambtshalve vermelding meer, ...).
De inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de nieuwe bepalingen betreffende de stage, de afschaffing van de aanpassingsperiode, ... is daarentegen niet gerechtvaardigd gelet op de rechtspraak van de Raad van State, waardoor er gelijktijdig twee datums zijn in het ontwerp.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT
RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving advies 58.183/2 van 12 oktober 2015 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de evaluatie en de stage in het federaale openbaar ambt' Op 14 september 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de evaluatie en de stage in het federaale openbaar ambt'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 12 oktober 2015.
De kamer was samengesteld uit Pierre VANDERNOOT, kamervoorzitter, Martine BAGUET en Luc DETROUX, staatsraden, Yves DE CORDT en Marianne DONY, assessoren, en Anne-Catherine VAN GEERSDAELE, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Véronique SCHMITZ, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre VANDERNOOT. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 12 oktober 2015.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
VOORAFGAANDE OPMERKING Aangezien de steller van het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit het initiatief genomen heeft om een verslag aan de Koning op te stellen, is het aangewezen dat hij daarin de verschillende hoofdlijnen van het ontworpen dispositief gedetailleerder toelicht.
Dat geldt meer in het bijzonder voor de maatregel die ertoe strekt de evaluatieregeling uit te breiden tot de stagiairs : het verdient aanbeveling om die regeling nader toe te lichten, niet alleen wat de bijzondere kenmerken betreft die eigen zijn aan die regeling en die deze onderscheiden van de evaluatieregeling die geldt voor de vastbenoemde ambtenaren van de federale overheid, maar eveneens wat de interne logica ervan betreft, onder andere met betrekking tot het optreden van de beroepscommissie en de specifieke rol die deze wordt opgedragen bij de evaluatie van de stagiairs. De betrokkenen zullen aldus een beter begrip hebben van de werking van de evaluatieprocedure die op hen van toepassing is en van de mogelijkheden waarover zij beschikken om beroep aan te tekenen.
STREKKING VAN HET ONTWERP Het ontworpen koninklijk besluit strekt in hoofdzaak tot wijziging van verschillende regelgevende teksten teneinde ervoor te zorgen dat de evaluatie ook geldt voor de stageperiode 1 en om gevolg te geven aan twee arresten van de Raad van State waarbij respectievelijk de artikelen 24, 25, 26, 27, 31 en 32, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 `betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt' 2, en de artikelen 6 en 38 van hetzelfde koninklijk besluit 3 vernietigd zijn.
De ontworpen regeling heeft eveneens de wijziging tot doel van een aantal bepalingen betreffende de bevordering door overgang naar het hogere niveau (artikelen 6 tot 9, 16, 20, 1°, 61, 62 en 66 van het ontwerp).
Deze drievoudige doelstelling zou beter tot uiting moeten komen in het opschrift, alsook in de inleiding van het verslag aan de Koning, aangezien daarin enkel melding wordt gemaakt van de evaluatie en van de stage.
VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN Het advies van het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid is door de gemachtigde ambtenaren aan de afdeling Wetgeving bezorgd.
Het lid van de aanhef waarin verwezen wordt naar dit voorafgaande vormvereiste zou moeten worden vervolledigd met de vermelding van de datum 4 september 2015, de datum waarop aan dat vormvereiste is voldaan.
RECHTSGRONDEN In de aanhef wordt verwezen naar de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, alsook naar het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, als rechtsgrond van het besluit.
Er behoort een nieuw lid te worden ingevoegd, waarin verwezen wordt naar artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 22 juli 1993 `houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken'.
ONDERZOEK VAN HET ONTWERP DISPOSITIEF Artikel 6 Het ontworpen artikel 29, § 4, heeft dezelfde strekking als artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 `betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel', maar voegt er een voorwaarde aan toe die niet is opgenomen in het laatsgenoemde artikel.
Er moet op gelet worden dat beide bepalingen correct op elkaar zijn afgestemd.
Artikel 18 Artikel 18 van het ontwerp strekt ertoe artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 september 2013, waarin de evaulatiecriteria worden bepaald, aan te vullen met een nieuw lid dat specifiek betrekking heeft op de evaluatie van de stagiairs.
Artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 luidt als volgt : "
Art. 3.De evaluatie is hoofdzakelijk gebaseerd op de volgende elementen : 1° het bereiken van de prestatiedoelstellingen vastgelegd tijdens het planningsgesprek en eventueel aangepast tijdens de functioneringsgesprekken;2° de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid die nuttig zijn voor zijn functie;3° in voorkomend geval, de kwaliteit van de evaluaties die het personeelslid heeft uitgevoerd, als hij daarmee belast is. De evaluatie berust eveneens op de volgende elementen : 1° de bijdrage van het personeelslid aan de prestaties van het team waarin hij werkt;2° de beschikbaarheid van het personeelslid voor de gebruikers van de dienst, zowel interne als externe". Het ontworpen artikel 3, derde lid, is gesteld als volgt : "Wanneer ze betrekking hebben op de stage, worden de in het eerste lid bedoelde elementen bepaald om : 1° de optimale integratie van de stagiair binnen zijn federale dienst en binnen het federaal openbaar ambt in het algemeen mogelijk te maken;2° aan te tonen of de stagiair over de vereiste bekwaamheden beschikt om de zaken uit te voeren die verbonden zijn aan de betrekking waarvoor hij aangewezen is".4 De ontworpen tekst doet de volgende twee vragen rijzen.
De eerste heeft betrekking op de relevantie van de verwijzing naar het derde criterium dat vastgelegd is in artikel 3, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 met betrekking tot de stagiairs. Daarover om uitleg gevraagd, hebben de gemachtigde ambtenaren gepreciseerd dat aangezien een stagiair zelf ook evaluator kan zijn in het geval dat hij functionele chef is, het wel degelijk aangewezen is om in het ontworpen artikel 3, derde lid, te verwijzen naar "de in het eerste lid bedoelde elementen" (met andere woorden naar de drie criteria).
De tweede vraag heeft betrekking op de interpretatie van de criteria die specifiek gelden voor de stage : gaat het om aanvullende criteria die bovenop de criteria voor de evaluatie komen 5, zoals dat uit het verslag aan de Koning zou kunnen worden afgeleid, of gaat het om preciseringen wat betreft de toepassing van de evaluatiecriteria vastgelegd in artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 in het specifieke geval van de stage? De gemachtigde ambtenaren hebben bevestigd dat deze laatste interpretatie de voorkeur geniet. Er wordt op gewezen dat dit des te meer zo is gelet op hetgeen bepaald wordt in het ontworpen artikel 3, derde lid, en op de bewegingsvrijheid bij de toepassing van de evaluatiecriteria 6.
Teneinde die discrepantie tussen de ontworpen regeling en het verslag aan de Koning weg te werken, moet laatstgenoemd verslag op dat punt worden herzien.
Artikelen 19 tot 39 De artikelen 19 tot 39 van het ontwerp strekken tot de wijziging van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 24 september 2013, waarvan het opschrift luidt als volgt : "Evaluatieperiode, toegekende vermeldingen, verslagen en procedures".
De steller van de tekst kiest er voor dat hoofdstuk op te delen in drie afdelingen teneinde een onderscheid te kunnen maken tussen de bepalingen die betrekking hebben op de evaluatieperiode van het personeelslid dat geen stagiair is (afdeling 1), de stage (afdeling 2) en de gesprekken, de vermeldingen en de procedure (afdeling 3).
Op grond van het onderzoek van de ontworpen bepalingen lijkt het evenwel logischer de volgende indeling te bezigen : - in een afdeling 1 de bepalingen die specifiek betrekking hebben op de evaluatie van het personeelslid dat geen stagiair is (artikelen 5 tot 10 van het koninklijk besluit van 24 september 2013, zoals deze gewijzigd worden bij de artikelen 19, 20, 21, 24, 26 en 29 van het ontwerp); - in een afdeling 2 de bepalingen die specifiek betrekking hebben op de stage (de ontworpen artikelen 6/1 tot 6/6, 7/1, 8/1, 9/1, 10/1 - de artikelen 22, 25, 27, 28 en 30 van het ontwerp); - in een afdeling 3 de gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot de verslagen en de vermeldingen (artikelen 11 tot 20 van het koninklijk besluit van 24 september 2013, zoals deze gewijzigd worden bij de artikelen 23 en 31 tot 39 van het ontwerp).
Los van de bijzondere opmerkingen die hierna volgen, dienen de artikelen 19 tot 39 van het ontwerp dienovereenkomstig te worden herzien.
Daaruit volgt dat in de artikelen 20, 21 en 24 van het ontwerp niet meer moet worden gepreciseerd dat "dit artikel (...) niet van toepassing (is) op de stagiair/stage" en dat de artikelen 26, 1°, en 29 van het ontwerp doelloos zijn geworden en mogen worden geschrapt.
Zo ook moeten in de bepalingen van afdeling 2 de woorden "(...) het evaluatiegesprek, wanneer de evaluatie betrekking heeft op een stagiair (...)," vervangen worden door de woorden "het evaluatiegesprek van een stagiair" (zie bijvoorbeeld artikel 28 van het ontwerp - ontworpen artikel 19/1).
Artikel 21 In het ontworpen artikel 6, tweede lid, moeten de woorden "de in het tweede lid bedoelde vermelding `voldoet aan de verwachtingen'" vervangen worden door de woorden "de in het eerste lid bedoelde vermelding `voldoet aan de verwachtingen'".
Artikel 21 van het ontwerp dient te worden herzien.
Artikel 22 1. De beslissing om een stagiair te ontslaan valt onder de toepassing van de wet van 29 juli 1991 `betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen 7'.Het is derhalve niet nodig te preciseren dat het ontslag "behoorlijk met redenen omkleed" moet worden.
Het ontworpen artikel 6/6, derde lid, eerste zin, moet derhalve worden herzien.
Dezelfde opmerking geldt voor het ontworpen artikel 10/1, tweede lid (artikel 30 van het ontwerp). 2. Zoals het ontworpen artikel 6/6, vierde lid, is gesteld, gaat het om een bepaling die specifiek geldt voor de openbare instellingen van sociale zekerheid en voor de instellingen van openbaar nut.Deze wijziging behoort opgenomen te worden in het koninklijk besluit van 8 januari 1973 `tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut".
Bijgevolg behoort het ontworpen artikel 6/6, vierde lid, te vervallen en dient hoofdstuk III van het ontwerp dienovereenkomstig te worden vervolledigd. 3. Het ontworpen artikel 6/6, vijfde lid, strekt ertoe een afwijking van artikel 6/6 in te voeren in zoverre daarin wordt bepaald dat het ontslag van de stagiair wordt uitgesproken zonder voorstel van de beroepscommissie inzake evaluatie in geval van een vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" toegekend na afloop van een verlenging van de stage met toepassing van artikel 32/3, § 2, 2°, of § 3, 1°. Uit het ontworpen artikel 32/3, § 2, vloeit evenwel voort dat de beroepscommissie met betrekking tot de stagiair die een vermelding "onvoldoende" krijgt slechts over twee mogelijkheden beschikt 8 : hetzij het ontslag, hetzij de verlenging van de stage. Aangezien de beroepscommissie na afloop van de verlenging van de stage niet meer wordt geraadpleegd, beschikt de stagiair die een onterechte vermelding "onvoldoende" gekregen heeft na afloop van de stage en na afloop van de verlenging van de stage, in de praktijk over geen enkele beroepsmogelijkheid bij de beroepscommissie.
De vaststelling dat de stagiair geen blijk gegeven heeft van bekwaamheid wat betreft de uitoefening van zijn betrekking, mag dan wel geen tuchtstraf zijn 9, het gaat wel om een ernstige maatregel die genomen dient te worden op voorstel van de beroepscommissie inzake evaluatie 10.
Bijgevolg dient het ontworpen artikel 6/6, vijfde lid te vervallen.
Artikel 27 Zoals de gemachtigde ambtenaren hebben uitgelegd, wordt bij het ontworpen artikel 8/1, § 1, vierde lid, de verplichting opgelegd aan de evaluator om tijdens een stage elk verplicht functioneringsgesprek af te sluiten met een verslag en met de toekenning van één van de vermeldingen genoemd in artikel 12 van het koninklijk besluit van 24 september 2013.
Teneinde een onderscheid te maken met de "evaluatievermelding" die in het "evaluatieverslag" wordt opgenomen, wordt in de ontworpen tekst nader bepaald dat het tijdens een stage gaat om een "verslag van het verplichte functioneringsgesprek" (ontworpen artikel 8/1, § 2) en om een "functioneringsvermelding" (ontworpen artikel 18/1, § 1, eerste lid - artikel 37, van het ontwerp; ontworpen artikel 32/2, eerste lid - artikel 56 van het ontwerp).
Het woord "evaluatievermelding" moet in het ontworpen artikel 8/1, § 3, eerste lid dan ook worden vervangen door het woord "functioneringsvermelding".
Artikel 27 van het ontwerp dient op dat punt te worden herzien.
Artikel 30 De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat, in het ontworpen artikel 10/1, tweede lid, onder de zinsnede "kan de stagiair gedurende de stage benoemd worden bij een andere federale dienst" het volgende moet worden begrepen : "kan de stagiair gedurende de stage aangesteld worden bij een andere federale dienst".
Het ontworpen artikel 10/1, tweede lid, behoort in die zin te worden geredigeerd.
Dezelfde opmerking geldt voor het ontworpen artikel 32/2, eerste lid, 2°, en voor het ontworpen artikel 32/3, § 2, 2° en § 3, 1°, waarin de woorden "met een voorstel tot benoeming" moeten worden vervangen door de woorden "met een voorstel tot aanstelling" (artikel 56 van het ontwerp).
De ontworpen artikelen 30 en 56 behoren dan ook te worden herzien.
Artikel 35 De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat onder 2° het ontworpen artikel 17, tweede lid, tweede zin, als volgt moet worden geredigeerd : "In dat geval voert de hiërarchische meerdere zelf het verplichte functioneringsgesprek en beslist hij over de toe te kennen functioneringsvermelding".
Artikel 44 In het ontworpen artikel 24, dat betrekking heeft op de drie beroepscommissies inzake evaluatie, dienen in het eerste lid, 1° tot 3°, van de Franse tekst de woorden "des recours" telkens te worden vervangen door de woorden "de recours".
Bovendien moeten in het ontworpen artikel 24, derde lid, de woorden "van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken" worden vervangen door de woorden "van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurzaken".
Artikel 44 van het ontwerp behoort dienovereenkomstig te worden herzien.
Artikel 45 In het ontworpen artikel 25, derde lid, behoort nader te worden bepaald dat de plaatsvervangend voorzitter die de Duitse taal machtig is, voor de dossiers van personeelsleden van het Duitse taalstelsel het voorzitterschap zal waarnemen van de Franstalige afdeling of de Nederlandstalige afdeling, naargelang hij de Franse of de Nederlandse taal beheerst.
Artikel 47 In het ontworpen artikel 27, tweede lid, schrijve men "die behoren tot een dienst of een instelling die ressorteert onder de betrokken beroepscommissie".
Artikel 48 Artikel 28, vierde lid, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 bepaalt thans het volgende : "Wanneer het quorum niet bereikt werd, beraadslaagt de beroepscommissie op de volgende zitting over hetzelfde dossier, ongeacht het aantal aanwezigen. De voorzitter kan echter beslissen de beslissing uit te stellen tot een derde en laatste zitting van de beroepscommissie".
Uit artikel 48 van het ontwerp vloeit voort dat de beroepscommissie alleen geldig kan beraadslagen als het quorum voorgeschreven in artikel 28, bereikt is.
De steller van de tekst dient na te gaan of dat wel zijn bedoeling is.
Wat dat betreft, kan bijvoorbeeld niet in het vooruitzicht worden gesteld dat een dergelijke regel, die betrekking heeft op de manier van beraadslagen van de beroepscommissie, wordt opgenomen in het gemeenschappelijk huishoudelijk reglement voor alle commissies (ontworpen artikel 30, § 4 - artikel 50, 4°, van het ontwerp).
Artikelen 51 en 55 Het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 24 september 2013 luidt als volgt : "Afdeling 2 - Beroep tegen een evaluatieverslag en de eindvermelding van een personeelslid dat geen stagiair is." Het toepassingsgebied van afdeling 2 stemt bijgevolg niet overeen met het toepassingsgebied vermeld in artikel 55 van het ontwerp, waarin het volgende wordt gesteld : "De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op de stagiair die de vermelding `te verbeteren' of de vermelding `onvoldoende' heeft gekregen." Toen de gemachtigde ambtenaren daarover om uitleg is gevraagd, hebben ze ermee ingestemd het ontworpen artikel 32/1 weg te laten.
Artikel 55 van het ontwerp moet worden weggelaten.
Artikel 54 Het ontworpen artikel 32, tweede lid, is identiek met de bepaling die sinds 1 september 2015 - de datum waarop arrest nr. 230.784 van 3 april 2015 van de Raad van State uitwerking heeft gekregen - het enige lid is van artikel 32 van het koninklijk besluit van 24 september 2013. De bepaling onder 2° moet dan ook worden weggelaten en de formulering van de inleidende zin van onderdeel 1° behoort te worden herzien. Artikel 64 In artikel 64, § 2, van het ontwerp dient de steller van de tekst nader te bepalen wat hij verstaat onder "overeenkomstig de bepalingen die op dat moment van kracht waren" door rechtstreeks te verwijzen naar die bepalingen.
Artikel 67 Artikel 67 van het ontwerp is als volgt geredigeerd : "Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016, met uitzondering van artikelen 21, 44 tot 50, 53, 54, 60, 64, § 2, 65 en 66, § 2, die uitwerking hebben op 1 september 2015." In het verslag aan de Koning staat het volgende te lezen : "Het ontwerp voorziet in een inwerkingtreding op 1 januari 2016, echter met een reeks bepalingen die in werking treden op 1 september 2015, met name die bepalingen die zijn ingevoegd ingevolge de vernietiging van een aantal bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit van 24 september 2013".
Artikel 67 van het ontwerp geeft aanleiding tot twee bezwaren.
Het eerste heeft betrekking op de keuze van de steller van de tekst om voor de ontworpen bepalingen verschillende datums van inwerkingtreding te hanteren (1 september 2015 en 1 januari 2016).
In dat verband merkt de inspecteur-generaal van Financiën op dat "[o]n ne perçoit pas l'intérêt de dissocier les deux séries d'articles", dat "il conviendrait, en toute hypothèse, de faire entrer en vigueur le 1.9.2015 l'article 39 [lire : 42], qui modifie l'article 23 de l'A.R. du 24.9.2013, car cet article 23 dans sa rédaction actuelle prévoit un recours qui ne peut plus trouver à s'exercer vu le remplacement des articles 24 et s. au 1.9.2015" en dat "[o]n n'oserait affirmer qu'il s'agisse du seul cas qui pose problème en cas de dissociation des dates d'entrée en vigueur."11 Het tweede bezwaar heeft betrekking op het ontbreken van een verantwoording voor de terugwerkende kracht van sommige bepalingen van de ontworpen tekst.
Er wordt evenwel op gewezen dat bestuurshandelingen krachtens een algemeen rechtsbeginsel in de regel geen terugwerkende kracht hebben.
Terugwerkende kracht kan evenwel gerechtvaardigd zijn indien de wet die toestaat. Indien ze niet bij de wet wordt toegestaan, is ze alleen aanvaardbaar bij wijze van uitzondering, inzonderheid wanneer dat nodig is voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisatie van een rechtstoestand of een feitelijke toestand en voor zover de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten geëerbiedigd worden.
De steller van de tekst moet bijgevolg de coherentie tussen de datums van inwerkingtreding nagaan en die verschillende datums in het verslag aan de Koning afdoend kunnen verantwoorden in het licht van het voornoemde beginsel.
DE GRIFFIER Anne-Catherine VAN GEERSDAELE DE VOORZITTER Pierre VANDERNOOT _______ Nota's 1 Het is de bedoeling van de steller van het ontwerp verschillende bepalingen die vervat liggen in deel III, titel I, hoofdstuk III, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van de het Rijkspersoneel' (zie de artikelen 1 tot 5 van het ontwerp) op te heffen of te wijzigen. Het gevolg daarvan is dat de bepalingen betreffende de stageperiode binnen het federale openbaar ambt voortaan opgenomen zullen worden in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het Rijkspersoneel' [zie de artikelen 27, 28, 28bis, 30, § 1, 33, § 1, §§ 2 en 3] (zoals vervangen bij het ontwerp), §§ 2 en 3, 34, § 1, 37, § 1 (zoals vervangen bij het ontwerp) en in het koninklijk besluit van 24 september 2013 `betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt'. 2 RvS 3 april 2015, nr. 230.784, Goosse c.s. 3 RvS 3 april 2015, nr. 230.785, Jaspard. 4 Zie artikel 28quater, § 2, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, dat opgeheven is bij artikel 1, 1°, van het ontwerp. 5 Wat betreft artikel 3, zie de voorafgaande opmerking die geformuleerd is in advies 53.562/2 van 10 juli 2013 over een ontwerp dat ontstaan gegeven heeft aan het koninklijk besluit van 24 september 2013 `betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt', alsook het verslag aan de Koning, waarin het volgende staat : "De evaluatie heeft in de eerste plaats betrekking op de prestatiedoelstellingen en de ontwikkeling van de competenties die noodzakelijk zijn voor de functie. Voor wie ermee belast is, komt daarbij nog de kwaliteit van de evaluaties, waaraan evenveel belang wordt gehecht. In tweede instantie houdt de evaluator natuurlijk ook rekening met de bijdrage van het personeelslid aan de prestaties van het team en zijn beschikbaarheid voor de gebruikers van de dienst : die twee elementen zijn meestal inherent aan de eerste twee". 6 Wat betreft artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 september 2013, wordt eveneens de volgende passage uit arrest 230.785 in herinnering gebracht : "dat, wat de vage aard van de evaluatiecriteria betreft, eraan dient te worden herinnerd dat de bestreden handeling een verordening is doordat ze een abstract, niet-persoonsgericht en algemeen karakter heeft; dat het in casu de bedoeling is dat ze geldt voor alle statutaire en contractuele personeelsleden van de federale overheidsdiensten in ruime zin en ze bijgevolg van toepassing is op vele ambtenaren die in verschillende besturen werkzaam zijn; dat het aldus niet uitgesloten is dat de evaluatiecriteria een ander gewicht kunnen hebben naargelang het bestuur, of zelfs de dienst, waar de prestaties worden verricht; dat bovendien in de bestreden handeling de elementen van de evaluatie of de evaluatiecriteria (art. 3) opgesomd zijn en de grenzen aangegeven zijn waarbinnen de vermeldingen `voldoet aan de verwachtingen', `te verbeteren', `onvoldoende' en `uitzonderlijk' toegekend kunnen worden (art. 13 tot 16); dat het tweede middel niet gegrond is in zoverre daarin kritiek wordt gegeven op de vage aard van de evaluatiecriteria; [...]". 7 RvS 25 juni 2009, nr. 194.672, Lallement. 8 Vergelijk met het ontworpen artikel 31 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 (artikel 53 van het ontwerp). 9 RvS, 3 december 2012, nr. 221.602, Diarra 10 Er kan daarentegen wel worden aanvaard dat, wanneer tijdens de stage een functioneringsvermelding "onvoldoende" wordt toegekend, dit niet ambtshalve leidt tot een adiëring van de commissie indien de stagiair, de evaluator en de P&O-directeur het eens zijn over de voortzetting van de stage (ontworpen artikel 32/2, tweede lid - artikel 56 van het ontwerp). 11 Zie het advies van de inspecteur-generaal van Financiën van 28 mei 2015, p. 5.
23 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de evaluatie, de stage en de bevordering door overgang naar het hogere niveau in het federaal openbaar ambt FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, artikel 4, § 2, 1° ;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 april 2007 tot uitvoering van artikel 29bis van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel en tot wijziging van de reglementering betreffende de overgang naar het hogere niveau;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt;
Gelet op het ministerieel besluit van 27 juli 1992 tot vaststelling van het model van de stageverslagen in uitvoering van artikel 28quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 mei 2015;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 25 juni 2015;
Gelet op het protocol nr. 708 van 20 augustus 2015 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de vrijstelling van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies van het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid, gegeven op 4 september 2015;
Gelet op het advies nr. 58183/2 van de Raad van State, gegeven op 12 oktober 2015, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister belast met Ambtenarenzaken, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel worden de volgende artikelen opgeheven : 1° de artikelen 28ter en 28quater, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juli 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2008;2° artikel 28quinquies, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 juli 2006;3° de artikelen 28sexies, 31, 32, 33bis, 36 en 38, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013;4° artikel 29, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 november 1982;5° artikel 35, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juli 2006;6° artikel 39, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004.
Art. 2.In artikel 30 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013, worden de paragrafen 2 en 3 opgeheven.
Art. 3.In artikel 33 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : " § 1. De stagiair wordt benoemd tot rijksambtenaar wanneer hij, na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie zoals bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn benoeming heeft voorgesteld.
Hij wordt benoemd in de klasse waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Hij wordt definitief aangewezen voor een vaste betrekking van deze klasse en verkrijgt, wanneer hij zijn stage begint, de eerste weddeschaal van de voornoemde klasse onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 19 en 53 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.".
Art. 4.In artikel 34 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013, worden de paragrafen 1bis en 2 opgeheven.
Art. 5.In artikel 37 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : " § 1. De stagiair wordt benoemd tot rijksambtenaar wanneer hij, na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie zoals bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn benoeming heeft voorgesteld.
Hij wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Hij wordt definitief aangewezen voor een vaste betrekking van deze graad en verkrijgt, wanneer hij zijn stage begint, de eerste weddeschaal van de voornoemde graad onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 19 en 53 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.". HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel
Art. 6.In artikel 29 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel wordt paragraaf 4, opgeheven bij het koninklijk besluit van 25 oktober 2013, hersteld als volgt : " § 4.- Onverminderd artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel worden de geslaagden, onder voorbehoud dat ze de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen" hebben behouden of teruggekregen, bevorderd in de openstaande betrekkingen in hun federale overheidsdienst of in hun programmatorische federale overheidsdienst, volgens de volgorde van hun rangschikking.
De geslaagden kunnen echter ook ingaan op een aanbod van een andere dienst bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken. In dat geval kan die dienst, in afwijking van artikel 15 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, de geslaagden aan een bijkomende bijzondere proef onderwerpen waarna een nieuwe rangschikking wordt opgesteld die enkel voor die dienst geldt.".
Art. 7.In artikel 31 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2013, wordt het woord "uitstekend" vervangen door het woord "uitzonderlijk".
Art. 8.In artikel 31bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "uitstekend" vervangen door het woord "uitzonderlijk";2° in het eerste lid worden de woorden "worden in dienst geroepen" vervangen door de woorden "worden bevorderd "; 3° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden "die enkel voor die dienst geldt.".
Art. 9.In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 29bis, hersteld bij het koninklijk besluit van 22 november 2006 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 2013;2° artikel 31ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2013 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 2013;3° de artikelen 31quater tot 31sexies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2013. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 10.In artikel 9 van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013, worden de paragrafen 3 tot 6 opgeheven.
Art. 11.In artikel 10 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013, worden de paragrafen 2 en 3 opgeheven.
Art. 12.In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 11, vervangen door het koninklijk besluit van 12 november 2008 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013;2° artikelen 12 en 13, vervangen door het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2013;3° artikel 35, hersteld bij het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 november 2008.
Art. 13.In hetzelfde besluit wordt tussen artikel 33octies en hoofdstuk VIII een hoofdstuk VIIbis ingevoegd dat het artikel 33nonies bevat, luidende : "HOOFDSTUK VIIbis. - Nadere toepassingsregels van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt
Art. 33nonies.- Artikel 10/6, derde lid, moet als volgt worden gelezen : "Het ontslag bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt uitgesproken op voorstel van de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie, door de overheid die de benoemingsbevoegdheid uitoefent.". HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest
Art. 14.Artikel 14 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest, vervangen door het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 november 2008 en 21 december 2013, wordt vervangen als volgt : "Art. 14.- De stagiair onderworpen aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en aan het koninklijk besluit van 24 september betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt, opgeroepen om deel uit te maken van een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid heeft als evaluator de P&O-directeur of zijn gemachtigde, of de directeur van de personeelsdienst of zijn gemachtigde daar waar er geen stafdienst "Personeel en Organisatie" bestaat.
Het functiegesprek, het planningsgesprek, de functioneringsgesprekken en het evaluatiegesprek worden evenwel gevoerd in overleg met de minister verantwoordelijk voor het secretariaat, de beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid, of zijn gemachtigde. Deze deelt hiertoe aan de evaluator alle informatie mee die nuttig is om de verschillende gesprekken te voeren.
De verslagen van het verplichte functioneringsgesprek en het evaluatieverslag worden, voor ze aan de stagiair bezorgd worden, goedgekeurd door de minister verantwoordelijk voor het secretariaat, de beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid, of zijn gemachtigde.".
Art. 15.Artikel 14bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 april 2007, wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt
Art. 16.In artikel 3, 2°, van koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt wordt de b) vervangen als volgt : "b) ofwel een niveau of een klasse bekleden die een bevordering naar het niveau of de klasse waartoe de vacante betrekking behoort, mogelijk maakt.". HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt
Art. 17.In artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt wordt het eerste lid opgeheven.
Art. 18.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met 25°, luidende : "25° stage : evaluatieperiode van een stagiair.".
Art. 19.Artikel 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Wanneer ze betrekking hebben op de stage worden de in het eerste lid bedoelde elementen bepaald om : 1° de optimale integratie van de stagiair binnen zijn federale dienst en binnen het federaal openbaar ambt in het algemeen mogelijk te maken; 2° aan te tonen of de stagiair over de vereiste bekwaamheden beschikt om de zaken uit te voeren die verbonden zijn aan de betrekking waarvoor hij aangewezen is."
Art. 20.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt een afdeling 1 ingevoegd die de artikelen 5 tot 10 bevat, luidende : "Afdeling 1. - Specifieke bepalingen voor de evaluatieperiode van het personeelslid dat geen stagiair is"
Art. 21.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "of van een aanpassingsperiode" opgeheven.
Art. 22.In hetzelfde besluit wordt in plaats van artikel 6, vernietigd bij arrest nr. 230.785 van de Raad van State, het als volgt luidende artikel 6 ingevoegd : "
Art. 6.Het personeelslid dat meer dan de helft van de evaluatieperiode afwezig is, krijgt geen evaluatie, maar krijgt ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".
Hij krijgt echter pas de in het eerste lid bedoelde vermelding "voldoet aan de verwachtingen" als hij gedurende de periode van afwezigheid geldelijke anciënniteit heeft verworven. Het feit dat het personeelslid de laatste trap van zijn weddeschaal heeft bereikt, verhindert zijn vooruitgang binnen de schaalanciënniteit niet.
De niet gepresteerde periodes tengevolge van een deeltijdse arbeidsregeling worden niet als afwezigheden beschouwd in de zin van dit artikel.".
Art. 23.In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "De evaluatieperiode vangt aan met een functiegesprek" vervangen door de woorden "Er vindt een functiegesprek plaats in het begin van de evaluatieperiode";2° in het derde lid wordt het woord "nieuwe" opgeheven.
Art. 24.Het artikel 8, zevende lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden "behalve als op dat ogenblik een evaluatiegesprek moet plaatsvinden, overeenkomstig artikel 9, vierde lid.".
Art. 25.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt tussen de artikelen 10 en 11 een afdeling 2 ingevoegd die de artikelen 10/1 tot 10/10 bevat, luidende : "Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de stage Art. 10/1.- De stage duurt één jaar. Zij begint op de eerste dag of op de vijftiende dag van een maand.
Onverminderd artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen wordt de stage voltijds verricht. Op vraag van de betrokken stagiair kan ze halftijds of voor vier vijfden plaatsvinden wanneer de betrokken stagiair een persoon met een handicap is, zoals bepaald in artikel 1 van het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 houdende diverse maatregelen met betrekking tot de vergelijkende aanwervingsselectie en met betrekking tot de stage. In dat geval wordt de stageduur op evenredige wijze verlengd.
Art. 10/2.- § 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in de stand van dienstactiviteit is in aanmerking genomen. § 2. Periodes van afwezigheid gedurende de stage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het moment dat ze, in één of verschillende malen, dertig werkdagen overschrijden, zelfs als de stagiair in de stand van dienstactiviteit is.
Komen niet in aanmerking voor de berekening van de dertig werkdagen : afwezigheden als gevolg van : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de artikelen 14, 15, en 20 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen;3° de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;4° het verlof voor de uitoefening van een functie binnen een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid van een lid van de federale regering. De eventuele verlenging neemt de in het eerste lid bedoelde dertig dagen prestaties niet in aanmerking. § 3. Tijdens zijn afwezigheden behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair en zijn administratieve stand wordt vastgesteld overeenkomstig de reglementaire bepalingen die op hem van toepassing zijn. § 4. Gedurende de periode van verlenging van de stage beslist de evaluator in overleg met de P&O-directeur of zijn gemachtigde of er voor de stagiair reden bestaat hetzij om zijn opleiding voort te zetten, hetzij voor enig andere maatregel tot perfectionering.
Art. 10/3.- Onverminderd de oorzaken van verlenging bedoeld in artikel 10/2 kan de stage maximaal met één derde van haar duur worden verlengd in de gevallen bepaald in de artikelen 32/2, § 2, 2° en 32/2, § 3, 1°.
Art. 10/4.- Gedurende de periode van verlenging van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
Art. 10/5.- In elke federale dienst wordt de stage geleid door de evaluator.
Het akkoord van de P&O-directeur of zijn gemachtigde is vereist wanneer dit uitdrukkelijk vermeld is in de bepalingen van dit besluit.
Art. 10/6.- De stagiair kan worden afgedankt wegens beroepsongeschiktheid.
Voor elke zware fout begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage kan de stagiair die er zich schuldig aan maakt zonder opzegging worden afgedankt. De betrokkene moet vooraf gehoord of aangemaand worden.
Het ontslag bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt uitgesproken op voorstel van de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie, door de minister, voor de stagiairs van het niveau A, of de leidend ambtenaar, voor de stagiairs van de niveaus B, C en D. "Art. 10/7.- § 1. De stage bestaat minstens uit : 1° een functiegesprek;2° een planningsgesprek;3° drie functioneringsgesprekken zoals bepaald in artikel 10/8;4° een evaluatiegesprek. § 2. Zodra de stage begint, wordt er een functiegesprek gehouden. Er wordt ook een functiegesprek gehouden wanneer de functie in belangrijke mate is gewijzigd.
Tijdens het functiegesprek kent de evaluator de functiebeschrijving toe aan de stagiair. § 3. Onmiddellijk na het functiegesprek vindt er een planningsgesprek plaats. Tijdens dit planningsgesprek bepaalt de evaluator zowel kwalitatieve als kwantitatieve prestatiedoelstellingen en ten minste twee persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen.
Het planningsgesprek van de stagiair bepaalt in welke mate aan elke in het eerste lid bepaalde doelstelling moet voldaan worden om de beoordeling van de evolutie van de stagiair tijdens elk verplicht functioneringsgesprek bepaald in artikel 10/8 mogelijk te maken.
Art. 10/8.- § 1. In geval van een stage moeten er drie functioneringsgesprekken worden gehouden tussen de evaluator en de stagiair. Ze worden evenwichtig gespreid over de hele evaluatieperiode.
Het doel van deze gesprekken is om de balans op te maken van de functionering van de stagiair, de behaalde resultaten, de eventuele moeilijkheden en de middelen die moeten worden ingezet om die te verhelpen. Op vraag van de stagiair neemt de P&O-directeur of zijn gemachtigde deel aan de gesprekken.
Om de evolutie van de stagiair in de loop van de stage te kunnen beoordelen, worden de doelstellingen die tijdens het planningsgesprek zijn vastgelegd of tijdens een vorig functioneringsgesprek zijn aangepast, aangevuld, aangepast of verduidelijkt tijdens elk verplicht functioneringsgesprek.
Elk verplicht functioneringsgesprek wordt afgesloten met een verslag en er wordt één van de vermeldingen bedoeld in artikel 12 toegekend op basis van de criteria bepaald in artikelen 13 tot 16.
Als deze verplichting niet wordt nageleefd, houdt de P&O-directeur of zijn gemachtigde zelf het verplichte functioneringsgesprek. § 2. De evaluator bezorgt de stagiair het verslag van het verplichte functioneringsgesprek binnen de twintig werkdagen na het gesprek. Er wordt onverwijld een kopie daarvan bezorgd aan de P&O-directeur, behalve als deze reeds ingelicht werd overeenkomstig artikel 18/1, § 1. § 3. De functioneringsvermelding verkregen tijdens de verplichte functioneringsgesprekken van de stage heeft geen enkele invloed op de loopbaan van de ambtenaar. Het enige gevolg ervan is dat : 1° ze, in geval van een vermelding "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen" of "te verbeteren" de voortzetting van de stage met zich meebrengt;2° ze, in geval van een vermelding "onvoldoende", behoudens het akkoord bedoeld in artikel 32/1, tweede lid, de aanhangigmaking bij de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie zoals bepaald in artikel 24 met zich meebrengt.
Art. 10/9.- Op het einde van de stage nodigt de evaluator de stagiair uit voor een evaluatiegesprek.
Het evaluatiegesprek vindt plaats in de laatste maand van de stage, die eventueel werd verlengd.
Als het personeelslid op het tijdstip van het gesprek afwezig is, wordt het gesprek verschoven naar de maand die volgt op de werkhervatting.
Art. 10/10.- De verandering van aanwijzing van een stagiair leidt ertoe dat er een verplicht stagefunctioneringsgesprek wordt gehouden en, in voorkomend geval, een functiegesprek in geval van verandering van functie.
Op zijn schriftelijk verzoek of op voorstel van de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie kan de stagiair gedurende de stage benoemd worden bij een andere federale dienst, voor zover enerzijds de leidend ambtenaar van de federale dienst waar de stagiair in het begin van zijn stage benoemd werd of zijn gemachtigde en anderzijds de leidend ambtenaar van de andere federale dienst of zijn gemachtigde hun toestemming hebben gegeven.".
Art. 26.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt tussen de artikelen 10/10 en 11 een afdeling 3 ingevoegd die de artikelen 11 tot 20 bevat, luidende : "Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de verslagen, de vermeldingen en de evaluatieprocedure".
Art. 27.In artikel 11, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "het artikel 23" vervangen door de woorden "het artikel 30/1".
Art. 28.In artikel 13, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "alle" in de Nederlandse versie wordt vervangen door het woord "de";2° de woorden ", en, in voorkomend geval, van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken," worden ingevoegd tussen de woorden "van alle evaluaties" en de woorden "zijn uitgevoerd".
Art. 29.In paragraaf 2 van artikelen 14 tot 15, worden de woorden ", en, in voorkomend geval, van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken," telkens ingevoegd tussen de woorden "van de evaluaties" en de woorden "zijn uitgevoerd".
Art. 30.In artikel 16, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden ", en, in voorkomend geval, van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken, " ingevoegd tussen de woorden "alle evaluaties" en de woorden "wel degelijk zijn uitgevoerd".
Art. 31.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden ", of, in voorkomend geval, het verplichte stagefunctioneringsgesprek, " ingevoegd tussen de woorden "vreest dat de evaluatie" en de woorden "moet worden afgesloten."; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De functionele chef die het tijdens een verplicht stagefunctioneringsgesprek nodig acht om een stagiair de vermelding "onvoldoende" te geven, brengt de hiërarchische meerdere van de stagiair daarvan op de hoogte.In dat geval voert de hiërarchische meerdere zelf het verplichte functioneringsgesprek en beslist hij over de toe te kennen functioneringsvermelding.".
Art. 32.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin : "Dit artikel is niet van toepassing op de stagiair.".
Art. 33.In hetzelfde besluit wordt een artikel 18/1 ingevoegd, luidende : "Art. 18/1.- § 1.- In afwijking van artikel 18 brengt de hiërarchische meerdere die tijdens een verplicht functioneringsgesprek tijdens de stage overweegt een functioneringsvermelding "onvoldoende" toe te kennen de P&O-directeur of zijn gemachtigde daarvan op de hoogte.
Deze vermelding kan niet worden toegekend zonder het akkoord en de medeondertekening van de P&O-directeur of zijn gemachtigde.
Bij gebrek aan een akkoord tussen de evaluator en de P&O-directeur of zijn gemachtigde beslist deze laatste over de toe te kennen vermelding na de stagiair en de evaluator gehoord te hebben. Het niet toekennen van een vermelding door de evaluator betekent in dit geval niet dat de criteria bepaald in paragraaf 2 van artikelen 13 tot 16 niet zijn nagekomen. § 2. In afwijking van artikel 18 brengt de hiërarchische meerdere die overweegt tijdens een evaluatiegesprek na afloop van de stage een vermelding "onvoldoende", "te verbeteren" of "uitzonderlijk" toe te kennen de P&O-directeur of zijn gemachtigde daarvan op de hoogte.
Geen van deze drie vermeldingen kan worden toegekend zonder het akkoord en de medeondertekening van de P&O-directeur of zijn gemachtigde.
Bij gebrek aan een akkoord tussen de evaluator en de P&O-directeur of zijn gemachtigde beslist deze laatste over de toe te kennen vermelding na de stagiair en de evaluator gehoord te hebben. Dat feit betekent niet dat de evaluator de verplichting om alle evaluaties uit te voeren niet is nagekomen.".
Art. 34.In artikel 19 van hetzelfde besluit, wordt het woord "bezorgd" vervangen door het woord « betekend".
Art. 35.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "na afloop van de periode" ingevoegd tussen de woorden "zijn evaluatie krijgt" en de woorden "binnen de";2° in het eerste lid worden de woorden "in artikelen 9, 10 en 19 bepaalde" vervangen door de woorden "in de bepalingen van dit besluit bepaalde";3° het derde lid wordt aangevuld met de woorden "behalve wanneer de evaluatie betrekking heeft op een stagiair, in welk geval het de P&O-directeur of zijn gemachtigde, of, bij afwezigheid, de leidend ambtenaar is die de evaluatie zelf uitvoert";4° in het zesde lid worden de woorden "behalve wanneer het gaat om een stagiair" ingevoegd tussen de woorden "aan het personeelslid" en de woorden ".Die vermelding".
Art. 36.Het artikel 21 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met 10° en 11°, luidende : "10° in voorkomend geval, de verslagen van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken; 11° in voorkomend geval de dossiers, voorstellen of beslissingen van de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie.".
Art. 37.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van hoofdstuk V aangevuld met de woorden : "en aanhangigmaking bij de bevoegde commissie in het kader van een stage".
Art. 38.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 39.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling 1 ingevoegd tussen de artikelen 23 en 24, luidende : "Afdeling 1. - De commissie".
Art. 40.In hetzelfde besluit wordt in plaats van artikel 24, vernietigd bij arrest nr. 230.784 van de Raad van State, een als volgt luidend artikel 24 ingevoegd : "Art. 24.- Er worden drie beroepscommissies inzake evaluatie opgericht : 1° de interdepartementale beroepscommissie inzake evaluatie, die bevoegd is voor de beroepen inzake evaluatie en voor de stages in de federale overheidsdiensten en het Ministerie van Defensie;2° de interparastatale beroepscommissie inzake evaluatie, die bevoegd is voor de beroepen inzake evaluatie en voor de stages in de openbare instellingen van sociale zekerheid;3° de gemeenschappelijke beroepscommissie inzake evaluatie, die bevoegd is voor de beroepen inzake evaluatie en voor de stages in de instellingen van openbaar nut. Elke commissie bestaat uit een Nederlandstalige afdeling en een Franstalige afdeling.
De taalrol of het taalstelsel van het personeelslid, overeenkomstig artikel 15, § 1, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
Het personeelslid van het Duitse taalstelsel verschijnt voor de afdeling voorgezeten door de plaatsvervangende voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst overeenkomstig artikel 25, derde lid.".
Art. 41.In hetzelfde besluit wordt in plaats van artikel 25, vernietigd bij arrest nr. 230.784 van de Raad van State, een als volgt luidend artikel 25 ingevoegd : "Art. 25.- De beroepscommissies zijn samengesteld uit : 1° twee voorzitters aangewezen door de overheid : de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor, de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor;2° per afdeling, vijf leden, van wie er twee zijn aangewezen door de overheid en drie zijn aangewezen door de representatieve vakorganisaties, in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, naar rato van één per organisatie;3° plaatsvervangers, namelijk : drie voorzitters en, per afdeling, vijf leden, van wie er twee zijn aangewezen door de overheid en drie zijn aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, naar rato van één per organisatie; Twee van de plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter en van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter.
De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen, evenals van het Frans of het Nederlands. Hij neemt met name het voorzitterschap waar van de afdeling die instaat voor de dossiers van personeelsleden van het Duitse taalstelsel.
De plaatsvervangend voorzitter die de Duitse taal machtig is, zal voor de dossiers van personeelsleden van het Duitse taalstelsel het voorzitterschap waarnemen van de Franstalige afdeling of de Nederlandstalige afdeling, naargelang hij de Franse of de Nederlandse taal beheerst.".
Art. 42.In hetzelfde besluit wordt in plaats van artikel 26, vernietigd bij arrest nr. 230.784 van de Raad van State, een als volgt luidend artikel 26 ingevoegd : "Art. 26.- De representatieve vakorganisaties wijzen hun vertegenwoordigers voor de beroepscommissies aan uit de ambtenaren die behoren tot de groep van betrokken federale diensten overeenkomstig artikel 24.
De Minister van Ambtenarenzaken erkent de leden die zijn aangewezen door de representatieve vakorganisaties.".
Art. 43.In hetzelfde besluit wordt in plaats van artikel 27, vernietigd bij arrest nr. 230.784 van de Raad van State, een als volgt luidend artikel 27 ingevoegd : "Art. 27.- De Minister van Ambtenarenzaken wijst de voorzitters, twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden van de beroepscommissies aan op voorstel van : 1° de in college vergaderde voorzitters van het directiecomité van de federale overheidsdiensten en voorzitters van de programmatorische federale overheidsdiensten, voor de interdepartementale beroepscommissie;2° het college van de leidend ambtenaren van de openbare instellingen van sociale zekerheid, voor de interparastatale beroepscommissie;3° de in college vergaderde leidend ambtenaren van de instellingen van openbaar nut, voor de gemeenschappelijke beroepscommissie. De voorzitters en de leden, aangewezen door de overheid, worden gekozen uit de houders van een management- of een staffunctie, de houders van een directiefunctie en de ambtenaren van de klassen A3, A4 en A5 die behoren tot een dienst of een instelling afhangend van de betrokken beroepscommissie.".
Art. 44.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Art. 28.- Elke beroepscommissie beraadslaagt geldig als minstens vier van haar leden aanwezig zijn, ten belope van twee leden aangewezen door de overheid, bij wie de voorzitter gerekend wordt, en twee leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.
Wanneer de voorzitter afwezig of verhinderd is, wijzen de door de overheid aangewezen leden onderling een voorzitter van de zitting aan.
Wanneer er meer dan vier leden aanwezig zijn en op het tijdstip van de stemming het aantal door de overheid aangewezen leden en het aantal door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden niet gelijk is, wordt de pariteit hersteld door loting. De voorzitter neemt niet deel aan de loting.".
Art. 45.In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "of aan het verloop van de stage";2° in het derde lid worden de woorden "in beroep" opgeheven;3° het vierde lid wordt aangevuld met de woorden "of in geval van een stage, van de beslissing of van het voorstel".
Art. 46.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "in beroep" opgeheven;2° in paragraaf 2 worden de woorden "in beroep" opgeheven;3° in paragraaf 2 wordt het woord "beroepsdossier" vervangen door het woord "evaluatiedossier";4° artikel 30 wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4.De Minister van Ambtenarenzaken stelt een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement voor alle commissies op.".
Art. 47.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt tussen de artikelen 30 en 31 een afdeling 2 ingevoegd die de artikelen 30/1 tot 32 bevat, luidende : "Afdeling 2. - Beroep tegen een evaluatieverslag en de eindvermelding van een personeelslid dat geen stagiair is".
Art. 48.In afdeling 2 van hoofdstuk V van hetzelfde besluit, ingevoegd bij artikel 47, wordt een artikel 30/1 ingevoegd, luidende : "Art. 30/1.- Binnen de twintig werkdagen na de kennisgeving van het verslag kan het personeelslid een schriftelijk beroep instellen tegen dit verslag en de vermelding die hem toegekend is.
Het beroep wordt ingesteld bij de leidend ambtenaar, die onmiddellijk, bij voorkeur per e-mail, een ontvangstbericht stuurt en het beroep onverwijld doorgeeft aan de bevoegde beroepscommissie. De leidend ambtenaar bezorgt deze ook een afschrift van het in artikel 21 bedoelde individuele evaluatiedossier.
Het beroep is opschortend. In voorkomend geval vangt de in artikel 33 bepaalde periode van zes maanden slechts aan op de dag na die waarop de leidend ambtenaar het personeelslid het advies van de bevoegde commissie meedeelde samen met de beslissing die hij eventueel genomen heeft.".
Art. 49.In hetzelfde besluit wordt in plaats van artikel 31, vernietigd bij arrest nr. 230.784 van de Raad van State, het als volgt luidende artikel 31 ingevoegd : "Art. 31.- Het met redenen omkleed advies van de commissie bestaat hetzij uit een voorstel van behoud van de toegekende vermelding, hetzij uit een voorstel van een gunstigere vermelding.
De voorzitter van de commissie deelt het advies mee aan de leidend ambtenaar en aan het personeelslid in beroep binnen de vijftien werkdagen en bezorgt er een kopie van aan de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.".
Art. 50.In artikel 32 van hetzelfde besluit, gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 230.784 van de Raad van State, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° voor het enige lid wordt een lid toegevoegd, luidende : Indien de commissie heeft voorgesteld de vermelding te wijzigen, neemt de leidend ambtenaar de beslissing hetzij de vermelding te wijzigen overeenkomstig het advies van de commissie, hetzij de oorspronkelijke vermelding te bevestigen.Hij deelt zijn beslissing aan het personeelslid in beroep mee binnen de twintig werkdagen na de ontvangst van het advies."; 2° het enige lid, dat het tweede lid wordt, wordt vervangen als volgt : "Indien de beroepscommissie heeft voorgesteld de vermelding te behouden, wordt deze definitief.De leidend ambtenaar brengt er het personeelslid in beroep onmiddellijk van op de hoogte en deelt hem het advies mee.".
Art. 51.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling 3 ingevoegd, die de artikelen 32/1 tot 32/3 bevat, luidende : "Afdeling 3. - Bevoegdheden van de beroepscommissie inzake stage Art. 32/1.- Gedurende de stage bezorgt de P&O-directeur zodra er een functioneringsvermelding "onvoldoende" aan de stagiair wordt toegekend na afloop van een verplicht stagefunctioneringsgesprek onverwijld het evaluatiedossier van de stagiair aan de commissie, die, naargelang van het geval : 1° een met redenen omkleed ontslagvoorstel voorlegt aan de overheid bepaald in artikel 10/6, derde lid;2° beslist of de stage mag worden voortgezet;in voorkomend geval gaat de beslissing gepaard met een voorstel tot verandering van aanwijzing van de stagiair binnen zijn federale dienst aan de leidend ambtenaar of met een voorstel tot benoeming van de stagiair in een andere federale dienst, overeenkomstig artikel 10/10, tweede lid.
In afwijking van het eerste lid leidt de aan de stagiair toegekende functioneringsvermelding "onvoldoende" niet tot de aanhangigmaking van de commissie in geval van akkoord van de stagiair, de evaluator en de P&O-directeur wat betreft het voortzetten van de stage.
Art. 32/2.- § 1. Na afloop van de stage bezorgt de P&O-directeur de commissie onverwijld het evaluatiedossier van de stagiair aan wie de evaluatievermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" werd toegekend.
Bij het dossier voegt hij een met redenen omkleed verlengings- of ontslagvoorstel. § 2. In geval van vermelding "onvoldoende", naargelang van het geval : 1° legt de commissie een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 10/6, derde lid;2° beslist de commissie of de stage moet worden verlengd;in dat geval loopt de in artikel 10/3 bepaalde duur pas vanaf die datum; in voorkomend geval gaat de beslissing gepaard met een voorstel tot verandering van aanwijzing van de stagiair binnen zijn federale dienst aan de leidend ambtenaar of met een voorstel tot benoeming van de stagiair in een andere federale dienst, overeenkomstig artikel 10/10, tweede lid. § 3. In geval van vermelding "te verbeteren", naargelang van het geval : 1° beslist de commissie of de stage moet worden verlengd;in dat geval loopt de in artikel 10/3 bepaalde duur pas vanaf die datum; in voorkomend geval gaat de beslissing gepaard met een voorstel tot verandering van aanwijzing van de stagiair binnen zijn federale dienst aan de leidend ambtenaar of met een voorstel tot benoeming van de stagiair in een andere federale dienst, overeenkomstig artikel 10/10, tweede lid; 2° legt de commissie een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 10/6, derde lid, overeenkomstig artikelen 33 of 37 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel;in dat geval wordt de stageperiode beschouwd als een stageperiode die afgesloten wordt met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".
Art. 32/3.- Na afloop van de stage die werd verlengd overeenkomstig de artikelen 32/2, § 2, 2°, en § 3, 1°, bezorgt de P&O-directeur de commissie onverwijld het evaluatiedossier van de stagiair aan wie de evaluatievermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" werd toegekend.
De commissie legt, naargelang van het geval : 1° een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 10/6, derde lid, overeenkomstig de artikelen 33 of 37 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;in dat geval wordt de stageperiode beschouwd als een stageperiode die wordt afgesloten met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen"; 2° een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 10/6, derde lid.".
Art. 52.In artikel 34 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "zelfs indien ze niet voortvloeit uit de eerste vermelding "onvoldoende"" vervangen door de woorden "zelfs als ze niet opeenvolgend zijn";2° artikel 34 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Als artikel 6 werd toegepast, wordt, in afwijking van het tweede lid, deze periode van drie jaar echter verlengd met de duur van de evaluatieperiode die werd afgesloten met de ambtshalve vermelding "voldoet aan de verwachtingen".
Art. 53.In hetzelfde besluit wordt een artikel 36/1 ingevoegd, luidende : "Art. 36/1.- Artikelen 33 tot 36 zijn niet van toepassing op de stagiair.
Het ontslag van een stagiair wegens beroepsongeschiktheid wordt uitgesproken mits een opzeggingstermijn van drie maanden.".
Art. 54.In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk VII, dat artikel 37 bevat, opgeheven.
Art. 55.In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk VIII, dat artikel 38 bevat, dat vernietigd werd bij het arrest nr. 230.785 van de Raad van State, opgeheven. HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 56.Het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau wordt opgeheven.
Art. 57.Het koninklijk besluit van 26 april 2007 tot uitvoering van artikel 29bis van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel en tot wijziging van de reglementering betreffende de overgang naar het hogere niveau wordt opgeheven.
Art. 58.Het ministerieel besluit van 27 juli 1992 tot vaststelling van het model van de stageverslagen in uitvoering van artikel 28quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel wordt opgeheven.
Art. 59.§ . 1. De stages die lopen vóór 1 januari 2016 worden voortgezet overeenkomstig de artikelen 27 tot 39 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, zoals ze van kracht waren op 31 december 2015, alsook de bepalingen die ernaar verwezen.
De gevolgen ervan blijven dezelfde. § . 2. De commissies bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn bevoegd om kennis te nemen van afgesloten of lopende stagedossiers op 1 januari 2016, waarvan de stageverslagen over het geheel niet gunstig zijn voor de stagiair overeenkomstig de bepalingen die op dat moment van kracht waren, en waarvoor er nog geen voorstel werd gedaan of beslissing werd genomen.
Art. 60.De commissies bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn bevoegd om kennis te nemen van beroepen tegen het evaluatieverslag en de evaluatievermelding ingediend vóór 1 september 2015 bij de leidend ambtenaar en waarvoor er nog geen advies werd gegeven door de bevoegde commissies op 31 augustus 2015.
Art. 61.§ 1. De aanpassingsperiodes die lopen op de 31 december 2015 eindigen op de 1 januari 2016.
De ambtenaren in aanpassingsperiode de 31 december 2015 worden benoemd in de bevorderingsgraad of -klasse op de 1 januari 2016. Voor de berekening van hun anciënniteit in hun weddeschaal en voor hun rangschikking nemen ze echter rang in op de datum waarop hun aanpassingsperiode is begonnen. § 2. De commissies bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn bevoegd om kennis te nemen van het beroep van een ambtenaar ingediend vóór 1 januari 2016 tegen het eindverslag leidend tot een weigering tot benoeming en waarvoor er nog geen advies werd gegeven door de bevoegde commissies op 31 augustus 2015, in toepassing van artikel 31quater, § 2, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel zoals het van kracht was op 31 december 2015. § 3. De ambtenaren die op 1 januari 2016 zijn geslaagd voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het niveau B of C behouden het voordeel van de bevordering van ambtswege binnen de achttien maanden na de datum van het proces-verbaal van afsluiting van de vergelijkende selectie voor overgang naar het niveau B of C in de graad waarvoor ze aan een vergelijkende selectie hebben deelgenomen, in toepassing van de bepalingen die op 31 december 2015 van kracht waren.
Art. 62.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016, met uitzondering van de artikelen 22, 27, 38 tot 50, 55 en 60, die uitwerking hebben op 1 september 2015.
Art. 63.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 23 november 2015.
FILIP Van Koningswege : De Minister belast met Ambtenarenzaken, St. VANDEPUT