Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 mei 1999
gepubliceerd op 14 juli 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1999002111
pub.
14/07/1999
prom.
13/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/13/1999002111/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, eerste lid, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 6bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, op artikel 10, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1964, op artikel 12, § 3, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, op artikel 16, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 13 september 1972, 1 augustus 1975, 12 augustus 1981, 26 september 1994 en 31 maart 1995, op artikel 17, § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, op artikel 17bis, § 1, ingevoegd door het koninklijk besluit van 12 augustus 1981, op artikel 28quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, op artikel 30, § 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983 en 22 februari 1985, op artikel 32, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 november 1982, 22 februari 1985, 21 november 1991 en 6 februari 1997, op artikel 33, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983 en 22 februari 1985, op artikel 33bis, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 34, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985 en 15 maart 1993, op artikel 36, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983 en 22 februari 1985, op artikel 37, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983 en 22 februari 1985, op artikel 42, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 1 augustus 1975, op artikel 48quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 10 april 1995, op artikel 55, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 6 februari 1997, op artikel 65, § 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 66, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 72, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 maart 1989, 14 en 26 september 1994 en 10 april 1995, op artikel 77, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 februari 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, op artikel 80, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 februari 1985 en 31 maart 1995, op artikel 81, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 82, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 november 1987, 12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993, op artikel 84, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 90, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikelen 92 en 93, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 106, op artikel 107, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 112, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 november 1991 en 26 september 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 26 januari 1984, 22 juli 1987, 25 november 1993, 17 en 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997 en 15 september 1997, op artikel 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, op artikel 15bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, op artikel 15ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 15sexies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993 en vervangen bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997 en 15 september 1997 en op artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995;

Overwegende dat, bij de keuze van de kandidaten voor een bij mutatie te begeven betrekking, de voorrang dient te worden gegeven aan de ambtenaar met het profiel dat het best aan de te begeven functie beantwoordt;

Overwegende dat, in het raam van de nieuwe evaluatieregeling, de aard van de betrekkingen dient te worden gepreciseerd welke onder de ambtenaren moeten gelden;

Overwegende dat de wetgever beslist heeft elke leeftijdsbeperking bij de werving of indienstneming af te schaffen en dat dit concrete vorm moet krijgen in het statuut van het rijkspersoneel;

Overwegende dat de periodiciteit van de stageverslagen dient te worden aangepast aan het specifieke karakter van elk niveau van de hiërarchie;

Overwegende dat de bevoegdheden van de interdepartementale stagecommissie dienen te worden bepaald tegenover de stagiair van niveau 1 van wie de verslagen niet gunstig zijn;

Overwegende dat het opportuun is dat de stagiair die voor de stagecommissie of de interdepartementale stagecommissie moet verschijnen door de persoon van zijn keuze zou kunnen worden bijgestaan;

Overwegende dat vermeden moet worden dat vertragingen in de behandeling van de dossiers onderworpen aan de stagecommissie of aan de interdepartementale stagecommissie uit afwezigheden van de appellant zouden voortvloeien;

Overwegende dat het aangewezen is de bevordering in de weddeschaal te waarborgen voor de stagiairs die op de datum waarop hun stage is begonnen, in vast verband worden benoemd;

Overwegende dat het een kwestie van goed bestuur lijkt dat de aanwijzing van de opleidingsdirecteurs verscheidene keren kan verlengd worden;

Overwegende dat het belangrijk is dat de directeur-generaal van de opleiding niet als rechter en partij kan worden beschouwd in de procedure van het kiezen van de kandidaten voor het brevet van opleidingsdirecteur;

Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen dat het de interdepartementale stagecommissie is die de brevetten van opleidingsdirecteur toekent;

Overwegende dat ondubbelzinnig de manier dient te worden bepaald waarop een ambtenaar zijn dienstanciënniteit kan valoriseren als hij van ministerie verandert;

Overwegende dat de berekeningswijze van de werkdagen om zijn kandidatuur in te dienen moet worden vastgesteld;

Overwegende dat wanneer een ambtenaar zich een verdediger in de tuchtprocedure kiest, deze samen met de ambtenaar voor de raad van beroep dient opgeroepen te worden;

Overwegende dat de wijze dient te worden bepaald waarop de hoedanigheid van rijksambtenaar verloren gaat voor de onderdanen van de Europese Unie die toegang hebben tot bepaalde betrekkingen;

Overwegende dat de voorwaarden waaronder een rijksambtenaar ambtshalve kan worden ontslagen wegens het verlaten van zijn post beter gewaarborgd dienen te worden;

Overwegende dat bepalingen moeten aangepast worden aan eerder aan het statuut van de rijksambtenaren aangebrachte wijzigingen;

Overwegende dat de Nederlandse tekst en de Franse tekst van enkele bepalingen overeen moeten komen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 augustus 1998;

Gelet op het protocol nr. 330 van 27 april 1999 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 april 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de eerste evaluatie voor alle ambtenaren zal afgesloten worden op 15 december 1999, dat de aard van de betrekkingen die er tussen de ambtenaren moeten zijn in dat kader zonder dralen moeten vastgesteld worden;

Overwegende dat er met een nieuwe selectie van opleidingsdirecteurs is begonnen, dat bijgevolg zonder dralen de nadere toekenningsvoorwaarden moeten bepaald worden van de brevetten die hun zullen worden toegekend, alsook de prerogatieven die zij zullen hebben;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel

Artikel 1.In de Nederlandse versie van artikel 6bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, ingevoegd door het koninklijk besluit van 17 september 1969, worden de woorden « de bestuurschef » vervangen door de woorden « het hoofd van bestuur »

Art. 2.In artikel 10 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt § 2, waarvan de huidige tekst een nieuwe § 3 zal uitmaken, vervangen door de volgende bepaling : « § 2. De rijksambtenaren hebben er recht op met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door hun hiërarchische meerderen en hun collega's als door hun ondergeschikten. Ze dienen elk verbaal of niet-verbaal gedrag te vermijden dat deze waardigheid zou kunnen in het gedrang brengen. »

Art. 3.In artikel 12 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) § 1 wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « Er wordt ontvangstmelding van zijn aanvraag gedaan.

De mutatieaanvraag is drie jaar geldig. Wanneer die termijn voorbij is en de aanvraag niet, op initiatief van de ambtenaar, hernieuwd wordt per bij de post aangetekende zending, verliest ze elke uitwerking.

Het hernieuwen van de aanvraag verlengt de geldigheidstermijn van de aanvraag voor een nieuwe termijn van drie jaar »; 2°) § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard en bij mutatie te begeven in een dienst die over het instrument van de functieomschrijvingen beschikt, wordt ze begeven onder de ambtenaren die een geldige mutatieaanvraag hebben ingediend en wier profiel het best beantwoordt aan de functieomschrijving van de te begeven betrekking Als de profielen van verschillende kandidaten evenzeer aan de functieomschrijving beantwoorden worden deze kandidaten in deze volgorde gerangschikt : 1° de kandidaat die de vermelding « zeer goed » heeft verkregen;2° indien verschillende van deze kandidaten de vermelding « zeer goed » hebben verkregen of indien ze allen dezelfde vermelding hebben verkregen : a) de kandidaat die het oudst in graad is;b) bij gelijke graadanciënniteit, de kandidaat met de grootste dienstanciënniteit;c) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste kandidaat. Er mag niettemin worden afgeweken van de aan een kandidaat toegekende voorrang krachtens zijn vermelding « zeer goed » mits een speciale motivatie.

In afwijking van het vorige lid worden in diensten die nog niet over het instrument van functieomschrijvingen beschikken, de kandidaten in deze volgorde gerangschikt : 1° de kandidaat die de vermelding « zeer goed » heeft verkregen;2° indien verschillende van deze kandidaten de vermelding « zeer goed » hebben verkregen of indien ze allen dezelfde vermelding hebben verkregen : a) de kandidaat die het oudst in graad is;b) bij gelijke graadanciënniteit, de kandidaat met de grootste dienstanciënniteit;c) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste kandidaat. Er mag niettemin worden afgeweken van de aan een kandidaat toegekende voorrang krachtens zijn vermelding « zeer goed » mits een speciale motivatie.

Voor de betrekkingen van niveau 1 moet de minister vooraf het met redenen omkleed advies inwinnen van de directieraad of van het college van diensthoofden indien de advies bevoegdheid aan dat laatste is toegewezen »

Art. 4.Artikel 16, 5°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 13 september 1969, 13 september 1972 en 1 augustus 1975, wordt opgeheven.

Art. 5.Artikel 16bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 september 1972, wordt opgeheven.

Art. 6.In artikel 17, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) In A wordt 1 ° geschrapt. 2°) In C worden de woorden « verworven in een lidstaat van de Europese Unie » ingevoegd tussen de woorden « beroepsbekwaamheid » en « namelijk ».

Art. 7.Artikel 17bis, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen stelt de Vaste Wervingssecretaris de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en, in voorkomend geval, aan de vereiste inzake minimumleeftijd of aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid. »

Art. 8.Artikel 28quinquies, alinea 1 van hetzelfde besluit, gevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, wordt vervangen door de volgende alinea's : « De opleidingsdirecteur maakt stageverslagen op overeenkomstig de modellen die zijn vastgelegd door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.

Voor de stagiairs van niveau 1 wordt een verslag opgemaakt om de drie maanden en op het einde van de stage.

Voor de stagiairs van de niveaus 2+ en 2 wordt een verslag opgemaakt om de twee maanden en op het einde van de stage.

Voor de stagiairs van de niveaus 3 en 4 wordt een verslag opgemaakt om de maand en op het einde van de stage. »

Art. 9.In artikel 30, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983 en 22 februari 1985, worden de woorden « artikel 32 » vervangen door de woorden « artikel 32, § 2, 1° ».

Art. 10.In artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 21 november 1991 en 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, wordt het 1 ° vervangen door de volgende bepaling : « 1° beslist zij of de stage kan worden voortgezet, moet worden verlengd of het voorwerp moet uitmaken van een verandering van voorlopige aanwijzing.Als de beslissing op een verlenging van de stage slaat, vangt de in artikel 30, § 3, bedoelde termijn slechts op die datum aan; » 2° in § 3, wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden : « De stagiair verschijnt in eigen persoon;hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een voorstel van beslissing aan de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.

De commissie spreekt zich uit op grond van het verslag van de directeur-generaal van de opleiding, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt »

Art. 11.Artikel 33, § 2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Voor de berekening van zijn anciënniteit in de weddeschaal en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.

Indien de toelating tot de stage werd vertraagd omdat een onderzoek geboden was om uit te maken of het gedrag van de stagiair wel in overeenstemming is met het uit te oefenen ambt, en indien de stagiair in zijn ministerie door één of meer na hem gerangschikte geslaagden van hetzelfde vergelijkend examen voorbijgegaan is, dan neemt hij echter rang in op de datum waarop die geslaagde of de best gerangschikte van die geslaagden zijn stage heeft aangevat. »

Art. 12.In artikel 33bis, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt het woord « nationale » vervangen door « federale ».

Art. 13.In artikel 34, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985 en 15 maart 1993, worden de woorden « artikel 36 » vervangen door de woorden « artikel 36, § 2, 1° ».

Art. 14.In artikel 36 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) in § 1 wordt 1° vervangen door de volgende bepaling : « 1° beslist of de stage mag worden verdergezet of moet verlengd worden. Als de beslissing op een verlenging van de stage slaat, vangt de in artikel 34, § 2, tweede lid, bedoelde termijn slechts op die datum aan; »; 2°) in § 3 wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden : « De stagiair verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een voorstel van beslissing aan de tot benoemen bevoegde overheid;

De commissie spreekt zich uit op grond van het verslag van de opleidingsdirecteur, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt ».

Art. 15.Artikel 37, § 2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Voor de berekening van zijn anciënniteit in de weddeschaal en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.

Indien de toelating tot de stage werd vertraagd omdat een onderzoek geboden was om uit te maken of het gedrag van de stagiair wel in overeenstemming is met het uit te oefenen ambt, en indien de stagiair in zijn ministerie door één of meer na hem gerangschikte geslaagden van hetzelfde vergelijkend examen voorbijgegaan is, dan neemt hij echter rang in op de datum waarop die geslaagde of de best gerangschikte van die geslaagden zijn stage heeft aangevat. »

Art. 16.In de Franse versie van artikel 42, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en I augustus 1975, wordt het woord « fonctionnaire » vervangen door het woord « agent ».

Art. 17.In artikel 48quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 10 april 1995 en 15 september 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De opleidingsdirecteur wordt aangewezen voor een periode van vijf jaar. Deze aanwijzing kan voor opeenvolgende periodes van vijf jaar verlengd worden volgens dezelfde procedure. » ; 2°) § 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende leden : « Om te kunnen aangewezen worden moet de opleidingsdirecteur een geschiktheidsbrevet verkregen hebben dat hem wordt toegekend door de interdepartementale stagecommissie.

Dit brevet wordt afgeleverd bij het verstrijken van een opleidingsperiode van ten minste tien dagen waarvan de modaliteiten worden vastgelegd door de directeur-generaal van de opleiding. »; 3°) § 2, vierde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De beslissing van de commissie is met redenen omkleed. »; 4°) in § 3, laatste zin, worden de woorden « en beheer » geschrapt; 5°) in § 4 worden de woorden « Tijdens de duur van zijn opdracht » vervangen door de woorden « Voor de uitoefening van zijn functie ».

Art. 18.ln artikel 48sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, worden de woorden « behalve wat artikel 48quinquies, § 1, tweede lid, betreft » geschrapt.

Art. 19.In de Nederlandse versie van artikel 55, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995, wordt het woord « dienstchefs » vervangen door het woord « diensthoofden ».

Art. 20.Artikel 65, § 3, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar heeft verricht in enigerlei hoedanigheid, zonder vrijwillige onderbreking en als titularis van een ambt met volledige prestaties van een ministerie of van een openbare instelling van sociale zekerheid of van een instelling van openbaar nut met toepassing van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, of van een wetenschappelijke inrichting met toepassing van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat. »

Art. 21.Artikel 66, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. De onderbreking is vrijwillig als ze te wijten is aan een fout van de ambtenaar. »

Art. 22.In artikel 72 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 maart 1989, 14 en 26 september 1994 en 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Bevordering en verandering van graad zijn alleen mogelijk wanneer een toe te kennen vaste betrekking in de personeelsformatie vacant is. » 2°) § 3, eerste lid, wordt vervangen door de volgende leden : « Bij bevordering of verandering van graad wordt alleen rekening gehouden met de titels van de ambtenaren die per aangetekende brief gesolliciteerd hebben binnen een termijn van tien werkdagen die ingaat op de eerste werkdag volgend op die waarop de bekendmaking van de vacante betrekking aan de betrokkene werd overhandigd of door de post is aangeboden. Wanneer de eerste of de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de volgende werkdag. » 3°) § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. In afwijking van de §§ 2 en 3 zijn de ambtenaren die de reglementaire voorwaarden vervullen ambtshalve kandidaat : - voor de vacante betrekkingen die door verhoging in graad of door verhoging in weddeschaal in de niveaus 2+, 2, 3 en 4 te verlenen zijn; - voor de vacante betrekkingen die in rang 10 door verhoging in weddeschaal te verlenen zijn.

In deze gevallen worden hen de voorstellen tot benoeming of bevordering medegedeeld.

De ambtenaren kunnen de benoeming of de bevordering weigeren per aangetekende brief binnen een termijn van tien werkdagen die ingaat op de eerste werkdag volgend op die van de berekening der voorstellen.

Wanneer de eerste of de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de volgende werkdag. »

Art. 23.In artikel 77, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 februari 1985, de woorden « de doorhaling » vervangen door de woorden « de uitwissing ».

Art. 24.In artikel 80, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 6 februari 1997, wordt het woord « doorgehaald » vervangen door het woord « uitgewist ».

Art. 25.ln artikel 81 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) In § 3 wordt de Nederlandse versie van het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « Strafvordering schorst de tuchtprocedure en -uitspraak. »; 2°) in § 4 worden tussen de woorden « voor reeds » en de woorden « bestrafte feiten » de woorden « op tuchtrechtelijk gebied » ingevoegd.

Art. 26.In artikel 84, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) in § 3, vijfde lid, wordt het woord « nationale » vervangen door het woord « federale »; 2°) in § 7 worden tussen de woorden « een ambtenaar » en de woorden « en een vervanger », de woorden « van niveau 1 » ingevoegd.

Art. 27.In de Nederlandse tekst van artikel 90, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de woorden « of beslissen » geschrapt.

Art. 28.Artikel 92 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt aangevuld door de volgende bepaling : « In dit laatste geval wordt de verdediger eveneens ter zitting opgeroepen. »

Art. 29.Artikel 106 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « 6° wanneer een periode van zijn verlof voor loopbaanonderbreking wordt omgezet in nonactiviteit. »

Art. 30.In artikel 112 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 november 1991 en 26 september 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de voorwaarde inzake de Belgische nationaliteit en van wie de functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van de openbare macht of het veiligstellen van de algemene staatsbelangen met zich brengen »; 2°) er wordt een 2°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 2°bis. de Belgische ambtenaar die andere functies dan de in 2° vermelde uitoefent en die niet meer aan de voorwaarde inzake de Belgische nationaliteit voldoet zonder er een andere van een Staat van de Europese Unie te verwerven »; 3°) er wordt een 2°ter ingevoegd, luidend als volgt : « 2°ter. de Belgische ambtenaar die niet meer zijn burgerlijke en politieke rechten geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens lichamelijke ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld »; 4°) 3° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en vooraf verwittigd en om opheldering verzocht is.

Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die aan een georganiseerde werkonderbreking deelneemt; ».

Art. 31.In hetzelfde besluit wordt een artikel 112bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 112bis.De onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie verliest ambtshalve en zonder opzegging de hoedanigheid van rijksambtenaar : 1°) als hij niet meer voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde, zonder er een andere in een Staat van de Europese Unie te verwerven; 2°) als hij niet meer zijn burgerlijke en politieke rechten geniet of zich niet langer in een regelmatige toestand bevindt in verband met de verplichtingen inzake nationale dienst in de Staat waarvan hij onderdaan is; 3°) als hij niet meer voldoet aan de voorwaarden inzake lichamelijke geschiktheid voor de uitoefening van zijn functies; 4°) als hij, zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en vooraf verwittigd en om opheldering verzocht is. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut

Art. 32.In artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 26 januari 1984, 12 juli 1987, 25 november 1993, 17 en 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997 en 15 september 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 23 ° wordt vervangen door de volgende tekst : « 23° Besluit van de Vaste Wervingssecretaris van 3 november 1994 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van de wervings-, loopbaan- en taalexamens.» ; 2° punt 30° wordt vervangen door de volgende tekst : « 30° Koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten.» .

Art. 33.Artikel 13 van hetzelfde koninklijk wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 13.De artikelen 30 en 33 zijn niet van toepassing op de ambtenaren van de instellingen. »

Art. 34.In hetzelfde besluit wordt een artikel 13bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 13bis.Artikel 33bis moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 33bis.§ 1. Voor alle instellingen samen, met uitzondering van die van categorie D zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, is er een interparastatale stagecommissie die bevoegd is : 1) om aan een stagiair van niveau 1 tijdens de stage een andere voorlopige aanwijzing toe te kennen, hetzij op verzoek van de stagiair, hetzij op verzoek van de benoemende overheid;2) om de beroepen te onderzoeken van de kandidaten aan wie het recht zou zijn geweigerd om deel te nemen aan het geschiktheidsbrevet om de titel van opleidingsdirecteur te verkrijgen;3) om de geschiktheidsbrevetten van opleidingsdirecteur toe te kennen. § 2. De commissie bestaat uit : 1° de Vaste Wervingssecretaris, voorzitter;2° een adjunct-vaste wervingssecretaris van de andere taalrol, aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren;3° twee leidende ambtenaren per taalrol, aangewezen door de in college vergaderde leidende ambtenaren van de instellingen;4° de directeur-generaal van de opleiding;5° de opleidingsdirecteur onder wiens toezicht de stagiair staat;6° zes leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit, naar rato van twee leden per organisatie. De in college vergaderde leidende ambtenaren wijzen bovendien twee secretarissen-generaal per taalrol aan in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid. § 3. De door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden worden gekozen onder de ambtenaren van de instellingen die tot niveau 1 behoren en moeten erkend worden door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten.

De vakorganisaties wijzen de plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die wordt gebruikt voor het aanwijzen van de gewone leden. § 4. De commissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste zes leden aanwezig zijn van wie drie behoren tot dezelfde taalrol als de stagiair of het bewijs geleverd hebben de tweede taal voldoende te kennen overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Bovendien moeten bij de stemming de leden die de overheid vertegenwoordigen en de leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen even talrijk zijn. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door het uitschakelen van een of meer leden na loting.

Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, houdt zij zitting en beraadslaagt zij geldig over dezelfde stagiair bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De stemming is geheim. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 5. Het hoofd van de dienst waarvoor de stagiair tijdelijk is aangewezen en dat tot dezelfde taalrol als deze behoort, evenals de stagiair zelf, worden ambtshalve gehoord.

De stagiair verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een voorstel van beslissing aan de tot benoemen bevoegde overheid.

De commissie spreekt zich uit op grond van het verslag van de vormingsdirecteur, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt. »

Art. 35.Artikel 15bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 15bis.In artikel 36, moet § 1 als volgt gelezen worden : « § 1. De opleidingsdirecteur is bevoegd om te oordelen over de geschiktheid van de stagiair van de niveaus 2+, 2, 3 en 4. Indien de bij artikel 28quinquies bedoelde verslagen over het geheel niet gunstig zijn voor de stagiair, legt de opleidingsdirecteur het geval aan de stagecommissie voor. Te dien einde maakt hij een verslag op dat hij aan de stagiair mededeelt.

De stagecommissie is bevoegd om te oordelen over de geschiktheid van de stagiair van niveau 1. Indien de bij artikel 28quinquies bedoelde verslagen over het geheel niet gunstig zijn of indien de eindverhandeling niet voldoet of niet afgeleverd werd, legt de opleidingsdirecteur het geval aan de stagecommissie voor. Hij maakt daartoe een verslag op dat hij aan de stagiair mededeelt.

Art. 36.Artikel 15ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 15ter.Artikel 38 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 15ter.§ 1. De commissie of de sectie bestaat uit : 1°) de leidende ambtenaar of de adjunct-leidende ambtenaar, voorzitter; en paritair : 2°) ten minste één door de benoemende overheid aangewezen ambtenaar van ten minste rang 13; 3°) de opleidingsdirecteur; 4°) leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel naar rato van ten hoogste een lid per organisatie.

De door de vakorganisaties aangewezen leden van de commissie worden gekozen uit de ambtenaren van de instelling en moeten door de tot benoemen bevoegde overheid erkend worden. Over de weigering tot erkenning wordt het advies van het bevoegde sectorcomité gevraagd.

De vakorganisaties wijzen de plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die gebruikt wordt voor het aanwijzen van de gewone leden.

De benoemende overheid kan een andere ambtenaar van ten minste rang 13 aanwijzen in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid. Deze ambtenaar zetelt als gewoon lid indien nodig om de hierboven bedoelde pariteit te verzekeren. § 2. De commissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste vier leden aanwezig zijn, onder wie ten minste twee leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.

Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, beraadslaagt en stemt zij geldig over dezelfde stagiair bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De stemming is geheirn. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 3. De dienstchef die de stagiair onder zijn gezag heeft, wordt ambtshalve gehoord. § 4. Indien het onmogelijk is een ambtenaar van tenminste rang 13 aan te wijzen overeenkomstig § 1, worden de aan de commissie toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar, de opleidingsdirecteur en de leden aangewezen door de vakorganisaties overeenkomstig § 1, 4°. »

Art. 37.Artikel 15sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993 en vervangen bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 10 april 1995 en 15 september 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 15sexies.Artikel 48quinquies moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 48quinquies.§ 1. In de instellingen die geen centrale opleidingsdienst hebben georganiseerd, wijst de leidend ambtenaar, per taalrol, een opleidingsdirecteur aan onder de ambtenaren van rang 10 die ten minste vijf jaar graadanciënniteit hebben. De opleidingsdirecteur wordt voor een periode van vijf jaar aangewezen.

Deze aanwijzing kan voor opeenvolgende penodes van vijf jaar verlengd worden volgens dezelfde procedure.

Hij mag met geen enkele andere opdracht worden belast.

Wanneer de personeelssterkte van de instelling minder dan 150 bedraagt, wordt de opleidingsdirecteur halftijds aangewezen. Hij is verplicht de helft van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd aan de taak van opleidingsdirecteur te besteden. Hij kan dan met andere taken in verband met het beheer van het menselijk potentieel worden belast.

In de instellingen die onder het toezicht van dezelfde minister vallen, kunnen de leidend ambtenaren overeenkomen een gemeenschappelijke opleidingsdirecteur aan te wijzen. Wanneer de gezamenlijke personeelssterkte minimum 150 bedraagt, wordt de gemeenschappelijke opleidingsdirecteur voltijds aangewezen. § 2. Om te kunnen aangewezen worden, moet de opleidingsdirecteur een geschiktheidsbrevet verkregen hebben dat hem door de interparastatale stagecommissie wordt toegekend. Dit brevet wordt afgeleverd bij het verstrijken van een opleidingsperiode van ten minste tien dagen waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de directeur-generaal van de opleiding.

In elke instelling volgen ten hoogste vijf kandidaten per taalrol de in het eerste lid bedoelde opleidingsperiode. Zij worden aangewezen door de directieraad onder de ambtenaren die op hun laatste beoordelingsstaat de evaluatie « zeer goed » hebben bekomen.

Alleen de ambtenaren wier kandidatuur door de directeur-generaal van de opleiding in aanmerking werd genomen, kunnen aan de opleidingsperiode deelnemen. Deze laatste bepaalt de nadere regels voor de kandidaatstelling.

De kandidaten wier deelneming aan de opleidingsperiode werd geweigerd, kunnen binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing een beroep instellen bij de interparastatale stagecommissie. Deze doet uitspraak binnen vijftien dagen.

De commissie aanvaardt de kandidaten inzonderheid op grond van de beoordeling die door de directeur-generaal van de opleiding over de kandidaten wordt verstrekt. Haar beslissing is met redenen omkleed. § 3. Benevens de bevoegdheden die hem door dit statuut uitdrukkelijk worden toegekend, heeft de opleidingsdirecteur tot taak : 1° de opvang- en opleidingsprogramma's uit te voeren;2° de stagiairs te begeleiden en op hen toezicht te houden. § 4. De opleidingsdirecteur heeft in de uitoefening van zijn functie de rang van adviseur. Hij verkrijgt de wedde ervan, behalve indien hij reeds een tenminste gelijke wedde geniet.

De half-time opleidingsdirecteur die nog niet de wedde van adviseur geniet, heeft recht op zijn wedde vermeerderd met de helft van het verschil tussen zijn wedde en de wedde van adviseur. § 5. Op verzoek van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren en met het goedvinden van de leidend ambtenaar, kunnen de opleidingsdirecteurs tijdelijk ter beschikking van de directeur-generaal van de opleiding worden gesteld om deel te nemen aan aanvullende activiteiten van voortgezette opleiding. » HOOFDSTUK III. - Wijzigende, opheffings- en slotbepalingen

Art. 38.Artikel 16 van het koninklijk besluit van 25 november 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 16.In afwachting van de aanwijzing van de opleidingsdirecteurs of bij ontstentenis van laatstgenoemden worden hum functies uitgeoefend door het diensthoofd dat de stagiair onder zijn bevel heeft, onder toezicht van de leidende ambtenaar of de adjunct-leidende arnbtenaar. »

Art. 39.Artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.Met uitzondering van artikel 5, dat op de door Ons vastgestelde datum in werking treedt, treedt dit besluit in werking op : 1) 15 september 1997 voor de ambtenaren van de niveaus 1 en 2+;2) 15 september 1998 voor de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4.»

Art. 40.Worden opgeheven : 1) het koninklijk besluit van 8 januari 1973 waarbij de bepalingen van het koninklijk besluit nr.3 van 18 april 1967, ter bevordering van een gemakkelijker werving of indienstneming, in overheidsdienst, van personen ontslagen wegens gehele of gedeeltelijke sluiting van steenkolenmijnen, van toepassing worden verklaard op sommige instellingen van openbaar nut; 2) het koninklijk besluit van 5 augustus 1974 tot vaststelling van de instellingen van openbaar nut waarvan het personeel vrijgesteld is van de leeftijdseis om tot rijksambtenaar te worden benoemd.

Art. 41.De wervings-, mutatie- en bevorderingsprocedures die aangevat zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden verder geregeld door de bepalingen welke vóór deze datum van toepassing waren.

Art. 42.§ 1er. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - artikel 3, 2°), die in werking treedt op 1 januari 2002; - artikelen 20 en 21, die uitwerking hebben met ingang van 31 maart 1995; - artikel 39, dat uitwerking heeft met ingang van 6 februari 1997. § 2. Artikel 15ter van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, zoals dit van toepassing is voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op de instellingen van openbaar nut van categorie D zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Art. 43.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^