gepubliceerd op 24 augustus 2016
Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel
3 AUGUSTUS 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit waarvan ik de eer heb het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, sluit aan bij de wens van de huidige regering om de vereenvoudiging van de administratie te bevorderen, zodat de stafdiensten P&O de personeelsdossiers efficiënter kunnen beheren.
De wijzigingen die aan het administratief en geldelijk statuut zijn aangebracht, kunnen in vijf verschillende thema's worden ingedeeld.
Het eerste thema heeft betrekking op de uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de leidend ambtenaren of hun gemachtigden.
Met andere woorden : bepaalde bevoegdheden die de minister kan hebben ten aanzien van de federale personeelsleden worden overgedragen aan de leidend ambtenaar. Voortaan is de leidend ambtenaar of zijn gemachtigde met name als enige bevoegd voor de volgende zaken : -wat selectie betreft : aan de minister van Ambtenarenzaken een afwijking van de diplomavoorwaarde vragen voor de houders van generieke attesten (artikelen 3 en 37 (vorige ontwerpversie - artikel 40), de bijzondere toelaatbaarheidsvereisten bepalen (artikel 4); - wat loopbanen betreft : de ambtenaren van alle niveaus en klassen aanstellen voor de hogere ambten en zelf de aanstellingen verlengen (artikelen 29 en 30 (vorige ontwerpversie - artikelen 31 en 32)), het ontslag van alle stagiairs uitspreken (artikel 40 (vorige ontwerpversie - artikel 43)), de eed afnemen van de ambtenaren (artikel 5); - wat de bepaling van de administratieve standplaats en reiskosten betreft : een speciale toelating verlenen als het personeelslid verplaatsingen binnen de agglomeratie van de administratieve standplaats in rekening brengt (artikel 17 (vorige ontwerpversie - artikel 19)) en de administratieve standplaats bepalen als die niet samenvalt met de plaats waar de centrale administratie of de buitendienst is gevestigd (artikel 18 (vorige ontwerpversie - artikel 20)); - wat verloven en afwezigheden betreft : zodra de disponibiliteit van de ambtenaar een jaar bereikt, beslissen of de betrekking waarvan hij titularis was als vacant moet worden beschouwd (artikel 34 (vorige ontwerpversie - artikel 37)).
Het tweede thema heeft betrekking op de regels inzake de mobiliteit van het rijkspersoneel : - het concept ambtshalve mutatie is gecreëerd. De overheid zal in bepaalde omstandigheden (verhuizing van de dienst, overname van de bevoegdheden door een dienst in een andere administratieve standplaats, daling van de werklast van de dienst in verhouding tot het aantal personeelsleden) een ambtenaar naar een andere administratieve standplaats kunnen overplaatsen. De overheid ziet erop toe dat de redenen die ten grondslag liggen aan de genomen beslissing duidelijk, precies en concreet zijn geformuleerd. De vrijwillige mutatie blijft echter prioritair (artikel 8); - er is ook voorzien in de tijdelijke mutatie naar een andere administratieve standplaats als de ambtenaar gezondheidsproblemen of ernstige familiale of sociale problemen heeft (artikel 9); - de stafdiensten P&O krijgen iets meer flexibiliteit bij de organisatie van de vrijwillige mutaties. Voortaan vergelijkt de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde van alle personen die zich kandidaat hebben gesteld de titels en verdiensten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie, om te beoordelen welke kandidaat het best voldoet aan de vereisten van de functie (artikel 7). Nu moeten de stafdiensten werken in functie van databanken die zijn samengesteld met alle personeelsleden die een aanvraag tot mutatie hebben ingediend en wijzen ze de vacante betrekking toe door de hiërarchie van de anciënniteit toe te passen, bij gebrek aan andere methodes; - de procedure voor de verandering van graad is ook vereenvoudigd en vergelijkbaar met de procedure die is bepaald in het kader van de organisatie van de vrijwillige mutaties (artikel 11).
Het derde thema heeft betrekking op de vereenvoudiging van de procedure voor de bevordering in niveau A. Aan de bestaande wijzen van kennisgeving wordt de elektronische mededeling toegevoegd (artikel 10). Zo kan het vacaturebericht per e-mail worden bezorgd, alsook de sollicitatie van de ambtenaar (artikel 10) en het voorstel van rangschikking dat voor elke vacante betrekking wordt opgesteld (artikel 14 (vorige ontwerpversie - artikel 15)).
Het vierde thema heeft betrekking op de mogelijkheid om voor de indienstneming van contractuele personeelsleden af te wijken van de diplomavoorwaarde in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, zoals dat al gebeurt voor de aanwerving van statutaire ambtenaren (artikel 37 (vorige ontwerpversie - artikel 40)).
Het vijfde thema heeft betrekking op bepaalde technische correcties aan de nieuwe geldelijke loopbaan die op 1 januari 2014 in werking is getreden. Na meer dan twee jaar toepassing van de nieuwe loopbaan blijkt immers dat de stafdiensten P&O problemen ondervinden bij de interpretatie of toepassing van bepaalde maatregelen. Het ontwerp brengt enkele bijkomende verduidelijkingen aan, die als volgt kunnen worden samengevat : - het bedrag van de toelage voor hogere ambten moet gelijk zijn aan het verschil tussen de wedde die de ambtenaar heeft in de graad/klasse waarin hij is benoemd en de wedde die hij zou hebben als hij was bevorderd. De precisering betreft het feit dat het bedrag is vastgesteld op het ogenblik van de aanstelling, en dus later niet meer evolueert (artikel 31 (vorige ontwerpversie - artikel 33)). Voor de ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit al een toelage voor de uitoefening van een hoger ambt genieten, wordt het bedrag op die datum herberekend en geblokkeerd (artikel 59 (vorige ontwerpversie - artikel 63)); - het bedrag van de eerste normale bonificatie moet op exact dezelfde wijze van toepassing zijn voor de ambtenaar die zich niet kon inschrijven voor een gecertificeerde opleiding, omdat hij geen jaar niveau-anciënniteit had, en voor de ambtenaar die een jaar niveau-anciënniteit had maar zich niet kon inschrijven omdat zijn stage was verlengd (artikel 48 (vorige ontwerpversie - artikel 52)); - de vermelding "onvoldoende" mag uiteindelijk niet minder impact hebben op de geldelijke loopbaan van een personeelslid dan een vermelding "te verbeteren" (artikelen 43 en 46 (vorige ontwerpversie - artikelen 46 en 50)); - een stagiair kan gedurende zijn stage geen bevordering naar een hogere weddeschaal krijgen (artikel 50 (vorige ontwerpversie - artikel 54)); - een ambtenaar die wordt bevorderd in de betrekking waarvoor hij een hoger ambt uitoefende, en die, tengevolge van die bevordering, een lagere wedde krijgt dan zijn vorige wedde plus de toelage voor hogere ambten, behoudt die in dat geval tot hij een equivalente wedde krijgt in zijn nieuwe graad/klasse (artikel 52 (vorige ontwerpversie - artikel 56)); - een ambtenaar behoudt zijn oude weddeschaal (eventueel verhoogd met toekomstige bonificaties) als die gunstiger is dan de wedde die hij krijgt tengevolge van een bevordering naar de hogere klasse of een hoger niveau (artikel 54 (vorige ontwerpversie - artikel 58)); - in het kader van de bevorderingen naar een hoger niveau en de hogere klasse moet er voor de toekenning van de hogere weddeschaal van het hogere niveau of de hogere klasse rekening worden gehouden met de toegekende bonificatie, zelfs als het bedrag daarvan is verminderd met het bedrag van de premie voor competentieontwikkeling (artikel 56 (vorige ontwerpversie - artikel 60)); - de in de artikelen 42, 44, 45, 47, 49, 51, 53 en 55 (vorige ontwerpversie - artikelen 45, 48 en 49, 51, 53, 55, 57 en 59) beoogde preciseringen zijn louter technische correcties.
Er zijn nog enkele andere wijzigingen ingediend, zoals : - de vaststelling van de datum waarop aan de voorwaarde van de klasse-anciënniteit moet zijn voldaan die de datum wordt waarop het bericht van vacante betrekking wordt meegedeeld, zonder dat die datum vroeger mag zijn dan de datum waarop de vacature wordt opengesteld (artikelen 2 en 19 (vorige ontwerpversie - artikel 21)); - de precisering dat de ambtenaar die ter beschikking is gesteld van een andere federale dienst door de begunstigde federale dienst wordt geëvalueerd (artikel 38 (vorige ontwerpversie - artikel 41)); - de verduidelijking van een bepaling inzake de berekening van het vakantiegeld met name dat de afwezigheid wegens ziekte voor een contractueel personeelslid geen gevolgen heeft voor de berekening van zijn vakantiegeld (artikel 26 (vorige ontwerpversie - artikel 28)); - de wijziging en update van de lijst van de adviesorganen die zijn vrijgesteld van de "evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen" (artikel 35 (vorige ontwerpversie - artikel 38)); - de overdracht van de bevoegdheid van de Koning naar de minister van Ambtenarenzaken inzake de classificatie van de functies van niveau A (artikel 1).
Ten slotte bepaalt het ontwerp dat, naast de vermelding "onvoldoende", ook de vermelding "te verbeteren" een bevordering door verhoging in weddeschaal, door verhoging naar de hogere klasse of door overgang naar een hoger niveau of een verandering van graad verhindert (artikel 12 (vorige ontwerpversie - artikel 13)).
Er werd rekening gehouden met alle opmerkingen van de Raad van State.
De betrokken artikelen en de aanhef werden aangepast.
Er werd echter geen rekening gehouden met de opmerking betreffende de artikelen 31, 31bis en 31ter, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 april 1999, 11 juli 2003 en 7 september 2003, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut voor zover de beroepscommissie bepaald in het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel werd vervangen door de beroepscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt. Om elke dubbelzinnigheid te vermijden heft het ontwerp van besluit het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel op.
Er werd ook geen rekening gehouden met de opmerking betreffende de opheffing in het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut : a. van artikel 15 quinquies;b. van de artikelen 17bis 1 en 17bis 2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 januari 2007 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2008;c. van artikel 44, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 november 1998. Die opheffingen volgen immers op wijzigingen die zijn ingevoerd met de artikelen 5, 11 en 34 van het ontwerp.
Wat ten slotte de ambtshalve mobiliteit van het rijkspersoneel betreft, werd er geen rekening gehouden met de opmerking betreffende de noodzaak om enerzijds te bepalen welke criteria moeten worden gehanteerd bij de werklastmeting en anderzijds op grond van welke inhoudelijke en procedurele voorwaarden kan worden vastgesteld dat die werklast verminderd is en zo de ambtshalve mutatie rechtvaardigen. Het is immers belangrijk om eraan te herinneren dat de overheid over een discretionaire bevoegdheid beschikt om de werking van haar diensten te organiseren en om te beoordelen wat er in het belang van de dienst nodig is, maar dat ze er ook voor moet zorgen dat de redenen die ten grondslag liggen aan de genomen beslissing duidelijk, precies en concreet zijn geformuleerd. Zo is de ambtenaar in staat het waarom van de zaken te begrijpen en de beslissing te aanvaarden. De wettigheidscontrole van de Raad van State heeft daarentegen betrekking op het onderzoek van de concrete omstandigheden die de overheid ertoe hebben gebracht een dergelijke beslissing te nemen en op de beoordeling van de naleving van het evenredigheidsbeginsel, en dus van de redelijkheid van de genomen beslissing.
Dit ontwerp is dus slechts een eerste stap in de vereenvoudiging van het statuut van het Rijkspersoneel. Er zal een grootser plan moeten volgen, om alle bepalingen die de loopbaan van de ambtenaren regelen in zo weinig mogelijk teksten te hergroeperen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT
ADVIES 59.248/4 VAN 25 MEI 2016 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN DIVERSE BEPALINGEN BETREFFENDE HET RIJKSPERSONEEL' Op 11 april 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 3 juni (*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel'.
Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 25 mei 2016 . De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, kamervoorzitter, Martine Baguet en Bernard Blero, staatsraden, Christian Behrendt, assessor, en Colette Gigot, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Patrick Ronvaux, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 25 mei 2016.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Onderzoek van het ontwerp Aanhef In de aanhef van het ontwerp wordt bij wijze van rechtsgrond uitsluitend verwezen naar de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.
Daarmee verschilt deze aanhef volledig van de aanhef van een aantal van de gewijzigde besluiten, zoals bijvoorbeeld het koninklijk besluit van 8 januari 1973 `tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut', dat bij de artikelen 26 tot 28 van het ontwerp gewijzigd wordt en waarvoor de in de aanhef vermelde bepalingen geen degelijke rechtsgrond opleveren.
Het staat dan ook aan de steller van het ontwerp om de onderscheiden rechtsgronden ervan nader te bepalen. Voorts dient hij de aanhef van het ontwerp aan te passen nadat hij, in zoverre deze bepalingen het zouden voorschrijven, de voorafgaande vormvereisten heeft vervuld (1).
Bij wijze van voorbeeld dient te worden opgemerkt dat artikel 40 van het ontwerp rechtsgrond vindt in artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 22 juli 1993 `houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken' en dat dus in de aanhef naar die wet moet worden verwezen.
Dispositief Artikelen 4 en 39 1.1. In artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het rijkspersoneel' wordt thans bepaald dat bijzondere toelaatbaarheidsvereisten kunnen worden opgelegd volgens de procedure bepaald onder de punten A en B, de twee punten waarop artikel 4 van het ontwerp betrekking heeft : "A. Een door de Minister van de betrokken federale overheidsdienst uit te vaardigen verordening kan, wanneer de aard van het ambt dit vereist : 1° [...] 2° voor selectie in klassen, graden of betrekkingen het bezit voorschrijven van diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen onder die welke zijn opgesomd in de tabel bedoeld in artikel 16, 6°. In dat geval wint de Minister het advies van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid in.
B. Wanneer die eis gewettigd is wegens de behoeften van de dienst kan de Minister van de betrokken federale overheidsdienst, na het advies van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid te hebben ingewonnen, voor een bepaalde betrekking het bezit voorschrijven van bijzondere diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen : - ofwel onder de diploma's en studiegetuigschriften die reeds door de onder A bedoelde verordening voorgeschreven zijn voor selectie in de klassen, graden en betrekkingen waar het om gaat; - ofwel, bij gemis van zulk een verordening, onder de diploma's of studiegetuigschriften die in aanmerking komen volgens artikel 16, 6° ".
De wijziging die bij artikel 4 van het ontwerp wordt aangebracht, bestaat erin dat de machtiging aan de minister wordt vervangen door een machtiging aan de voorzitter van het directiecomité. Hoewel die delegatie van bevoegdheid denkbaar is wat betreft punt B van artikel 17, § 1, is zij daarentegen niet aanvaardbaar met betrekking tot punt A, dat impliceert dat een verordeningsbevoegdheid wordt uitgeoefend.
Een dergelijke bevoegdheid kan onder bepaalde voorwaarden enkel worden overgedragen aan de minister en niet aan een ambtenaar, omdat alleen de minister een politieke verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van het parlement. 1.2. In zoverre de wijzigingen die worden aangebracht bij artikel 39 en bij artikel 4 van het ontwerp onderling samenhangen, geldt dezelfde opmerking mutatis mutandis, aangezien artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 `betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel' steunt op artikel 17, § 1, punten A en B, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937. 1.3. De artikelen 4 en 39 moeten derhalve worden herzien. 2. Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 18 en 36 van het ontwerp. Artikel 7 Doordat in het statuut niet duidelijk wordt aangegeven wat wordt bedoeld met de woorden "kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van de te begeven functie" en met de elementen waarmee de voorzitter van het directiecomité rekening dient te houden om te bepalen wie die kandidaat is, is het volgens de inspecteur van Financiën zo dat de ontworpen bepaling in de ontworpen paragraaf 2, tweede lid, 1°, "ouvre la porte à un certain arbitraire", aangezien de prioriteitsregels niet van toepassing zijn als er verscheidene kandidaten zijn en de mutatie dan wordt toegestaan aan de ambtenaar die, desgevallend na het afleggen van een test, het best beantwoordt aan de vereisten van de functie. De voorzitter van het directiecomité beslist of een test wordt georganiseerd en a priori is niet duidelijk wat de relevante criteria zijn om de kandidaturen te beoordelen.
Het zou beter zijn de bepaling te herzien zodat duidelijk is om welke criteria het gaat.
Dezelfde opmerking geldt voor de ontworpen paragraaf 3, 2°.
Artikel 8 Artikel 8 strekt ertoe artikel 50 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 te herstellen, welk artikel eerder opgeheven is bij een koninklijk besluit van 4 maart 1993.
In paragraaf 1 worden vier gevallen onderscheiden waarin een ambtenaar ambtshalve kan worden gemuteerd naar een dienst die gevestigd is in een andere administratieve standplaats.
De afdeling Wetgeving is van mening dat de eerste drie gevallen geen aanleiding geven tot opmerkingen, aangezien ze voldoende geobjectiveerd zijn.
De afdeling Wetgeving acht het noodzakelijk over het vierde geval de volgende opmerkingen te formuleren.
Ten eerste meent zij dat vrijwillige mutaties de voorrang moeten hebben en dat ambtshalve mutaties maar aan de orde mogen zijn indien zou blijken dat er onvoldoende vrijwillige mutaties zijn.
Ten tweede is de afdeling Wetgeving van mening dat, wat betreft de eigenlijke ambtshalve mutaties, de criteria die momenteel in paragraaf 2 worden vermeld, niet voldoende het risico uitsluiten dat de maatregel van de ambtshalve mutatie op een verhulde tuchtstraf neerkomt.
Er behoort enerzijds te worden bepaald welke criteria moeten worden gehanteerd bij de werklastmeting en anderzijds op grond van welke inhoudelijke en procedurele voorwaarden kan worden vastgesteld dat die werklast verminderd is.
Artikel 9 In het ontworpen artikel 51, eerste lid, eerste streepje, stemmen de Franse en de Nederlandse tekst niet overeen en dat gebrek aan overeenstemming moet worden verholpen.
Artikel 12 Gelet op het verordenend karakter van de bevoegdheid om de nadere regels en de organisatie van de selectie te bepalen, is de delegatie van bevoegdheid aan de voorzitter van het directiecomité niet aanvaardbaar.
De bepaling moet worden weggelaten.
Artikel 15 1. De in het ontworpen artikel 26bis, § 1, derde lid, tweede zin, opgenomen regel dat "[d]e raadpleging van het dossier gebeurt met naleving van het vertrouwelijk karakter van de informatie die op andere ambtenaren betrekking zou hebben" dient uiteraard te worden begrepen in het licht van de wet van 11 april 1994 `betreffende de openbaarheid van bestuur'.2. In de Franse tekst van hetzelfde ontworpen artikel, § 2, eerste lid, moeten de woorden "de la main à la main" worden ingevoegd na het woord "remise". In de Nederlandse tekst van hetzelfde ontworpen artikel 52, eerste lid, schrijve men "met een persoonlijk overhandigde brief" in plaats van "per overhandigde brief".
Artikelen 22 tot 25 De afdeling Wetgeving plaatst vraagtekens bij de wijziging die wordt aangebracht in artikel 22 en bij de opheffing van de artikelen 23 tot 25 van het ontwerp, aangezien daardoor de samenhang tussen de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van bepaalde instellingen van openbaar nut zoek is.
De afdeling Wetgeving vraagt zich meer bepaald af waarom de Beroepscommissie inzake beroepsongeschiktheid die speciaal is opgericht voor de instellingen van openbaar nut afgeschaft is. In het verslag aan de Koning wordt daarover niets gezegd. De steller van het ontwerp wordt gevraagd het verslag aan de Koning aan te vullen.
Artikel 45 In het ontworpen onderdeel 18° dient het woord "werkrooster" te worden vervangen door het woord "arbeidsregeling".
Artikel 54 In de bepaling onder 1° schrijve men aan het einde van het ontworpen vierde lid "gehandhaafd" in plaats van "meegenomen".
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 59, 1°, van het ontwerp.
Artikel 63 In de Franse tekst van paragraaf 2 schrijve men "l'exercice d'une fonction supérieure" in plaats van "l'exercice supérieure".
Artikel 65 De voorliggende bepaling moet zich kunnen verdragen met het algemeen rechtsbeginsel dat bestuurshandelingen geen terugwerkende kracht hebben.
Het staat aan de steller van het ontwerp zich daarvan te vergewissen.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, P. Liénardy. _______ Nota's (1) Zie in die zin advies 53.749/2/V, op 7 augustus 2013 gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 `betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt' (Belgisch Staatsblad 14 november 2013, eerste editie). (*) Bij e-mail van 12 april 2016.
3 AUGUSTUS 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het Rijkspersoneel FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de de Grondwet, artikelen 37 en 107, tweede lid;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, artikel 11, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1997 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002;
Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, artikel 4, § 2, 1°, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, artikel 21, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen, toelagen en premies van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen;
Gelet op het Koninklijk besluit du 17 février 2000 houdende uitvoering van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt;
Gelet op het ministerieel besluit van 24 juli 1992 houdende vaststelling van het formulier voor aanvraag tot overplaatsing;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 mei 2015 en 5 oktober 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 16 oktober 2015;
Gelet op de vrijstelling van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies van het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid, gegeven op 19 januari 2016;
Gelet op het protocol nr. 717 van 16 maart 2016 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het advies 59.248/4 van de Raad van State, gegeven op 25 mei 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister belast met Ambtenarenzaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1 - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Artikel 1.In artikel 5ter van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 2004 en 19 november 2008, wordt het eerste lid vervangen als volgt : "Elke functie ingedeeld in niveau A wordt in een klasse ingedeeld door de minister van Ambtenarenzaken.".
Art. 2.In artikel 6bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : De bestaande tekst vormt paragraaf 1 vormen en wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Aan de klasseanciënniteitsvoorwaarde bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel wordt voldaan op de datum waarop het bericht van vacante betrekking wordt meegedeeld.
Aan de andere voorwaarden wordt voldaan op diezelfde datum Als het bericht van vacante betrekking op verschillende wijzen werd meegedeeld overeenkomstig artikel 72, § 3, wordt aan de voorwaarden voldaan op de datum die het gunstigst is voor de ambtenaar.
De Minister of de voorzitter van het directiecomité bepaalt de datum waarop het personeelsbestand bepalend zal zijn, met het oog op de toepassing van artikelen 53 en 54.
Deze datum mag niet vroeger zijn dan de datum waarop het bericht van vacante betrekking wordt meegedeeld.".
Art. 3.In artikel 16, § 2, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 maart 2010, worden de woorden "bevoegde Minister" vervangen door de woorden "voorzitter van het directiecomité".
Art. 4.In artikel 17, § 1, B, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 2004, 18 april 2005, 15 januari 2007 en 19 november 2008 wordt het woord "Minister" vervangen door de woorden "voorzitter van het directiecomité".
Art. 5.Artikel 47 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt : "
Art. 47.Tenzij een wet anders bepaalt, leggen de ambtenaren de eed af in handen van de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde.".
Art. 6.Artikel 48quater, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1997, wordt vervangen als volgt : "Met inachtneming van de algemene beginselen uitgevaardigd op grond van het eerste lid, stelt elke voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde het onthaal en opleidingsprogramma vast dat aan de behoeften van de federale overheidsdienst en zijn personeel beantwoordt.".
Art. 7.In artikel 49 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 november 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.De rijksambtenaar in dienstactiviteit kan op zijn vraag een mutatie krijgen naar een dienst gevestigd in een andere administratieve standplaats, mits hij voldoet aan de vereisten van de te begeven functie.
Wanneer meerdere rijksambtenaren kandidaat zijn voor een mutatie naar eenzelfde administratieve standplaats wordt de betrekking toegewezen aan de kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van de te begeven functie. De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde vergelijkt daartoe de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie.
Hij bepaalt eveneens de procedure volgens welke de bij wege van mutatie te verlenen betrekkingen worden bekendgemaakt en volgens welke de rijksambtenaren zich daarvoor kandidaat kunnen stellen. Het functieprofiel wordt bij de oproep tot kandidaatstelling gevoegd.
Wanneer meerdere kandidaten voor mutatie naar dezelfde administratieve standplaats op gelijkwaardige wijze voldoen aan de vereisten van de te begeven functie worden de ambtenaren gemuteerd volgens de volgende orde van voorrang : - de ambtenaar met de hoogste klasse- of graadanciënniteit; - bij gelijke klasse- of graadanciënniteit de ambtenaar met de hoogste dienstanciënniteit; - bij gelijke dienstanciënniteit de oudste ambtenaar."; 2° Paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.De rijksambtenaar in dienstactiviteit kan op zijn vraag worden aangewezen voor een andere dienst in dezelfde administratieve standplaats. Wanneer er meerdere kandidaten zijn voor eenzelfde dienstaanwijzing wordt de voorrang onder de kandidaten bepaald overeenkomstig paragraaf 2, tweede en vierde lid.
De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde bepaalt de procedure volgens welke de bij wege van mutatie te verlenen betrekkingen worden bekendgemaakt en volgens welke de rijksambtenaren zich daarvoor kandidaat kunnen stellen. Het functieprofiel wordt bij de oproep tot kandidaatstelling gevoegd.".
Art. 8.Artikel 50 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993, wordt hersteld als volgt : "
Art. 50.§ 1. De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde kan een ambtenaar ambtshalve muteren naar een dienst gevestigd in een andere administratieve standplaats in de volgende gevallen : 1° wanneer de dienst waarvoor de ambtenaar werd aangewezen verhuist naar een andere administratieve standplaats;2° wanneer de dienst waarvoor de ambtenaar werd aangewezen wordt afgeschaft en een of meerdere diensten gevestigd in een andere administratieve standplaats de materiële en territoriale bevoegdheden geheel en/of gedeeltelijk overnemen;3° wanneer een of meerdere diensten gevestigd in een andere administratieve standplaats gedeeltelijk de materiële en/of territoriale bevoegdheden overnemen van de dienst waarvoor de ambtenaar werd aangewezen;4° wanneer de werklast van de dienst vermindert in verhouding tot het aantal personeelsleden. § 2. Wanneer de in de eerste paragraaf bedoelde gevallen geen betrekking hebben op alle ambtenaren van een dienst muteert de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde de ambtenaren volgens de volgende volgorde van prioriteit : - de ambtenaar met de minst grote klasse- of graadanciënniteit; - in geval van gelijkheid de ambtenaar met de minst grote dienstanciënniteit; - in geval van gelijkheid de jongste ambtenaar.
De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde wijkt af van de in het eerste lid vastgestelde prioriteiten als er ambtenaren zijn die kandidaat zijn voor de mutatie. In dit geval is de toekenningsprocedure de procedure beoogd in artikel 49, § 2, tweede en vierde lid.".
Art. 9.Artikel 51 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993, wordt hersteld als volgt : "
Art. 51.De rijksambtenaar kan een tijdelijke mutatie naar een andere administratieve standplaats vragen voor een duur van maximaal twaalf maanden : - wegens ernstige familiale of sociale redenen; - wegens gezondheidsredenen.
Indien hier ernstige redenen toe zijn, kan de tijdelijke mutatie verlengd worden met periodes van maximaal twaalf maanden.
De tijdelijke mutatie is geen recht.
De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde bepaalt de procedure volgens dewelke de tijdelijke mutatie kan worden toegestaan of verlengd.
De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde neemt een met redenen omklede beslissing binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag. ».
Art. 10.In artikel 72 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1995, 13 mei 1999, 5 september 2002, 4 augustus 2004, 30 januari 2006 en 15 januari 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.De vacature van een door bevordering te begeven betrekking wordt ter kennis gebracht van de benoembare ambtenaren door een bekendmaking van vacante betrekking. Het vacaturebericht wordt ten minste meegedeeld op een van de volgende wijzen : 1° hetzij langs elektronische weg waarbij de ontvangst ervan door de ambtenaar wordt bevestigd;2° hetzij door overhandiging aan de ambtenaar in ruil voor een door hem ondertekend ontvangstbewijs dat de datum van ontvangst vermeldt;3° hetzij met een aangetekend schrijven naar het door de ambtenaar laatst meegedeelde adres;4° hetzij door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad gelijktijdig met één van de wijzen vermeld in 1° tot 3°. Wanneer artikel 6bis, § 1, derde lid wordt toegepast, wordt het vacaturebericht ten minste meegedeeld door middel van een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Het vacaturebericht bevat alle elementen betreffende de vacante betrekking teneinde aan de kandidaten toe te laten te solliciteren met alle kennis van zaken. »; 2° Paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.Voor een bevordering wordt alleen rekening gehouden met de kandidaatstellingen van de benoembare ambtenaren die gesolliciteerd hebben binnen de termijn gesteld door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde, die minimaal tien werkdagen bedraagt en ingaat op de eerste werkdag volgend op de dag : 1° waarop het vacaturebericht elektronisch werd meegedeeld en de ontvangst ervan door de ambtenaar werd bevestigd;2° waarop het vacaturebericht aan de ambtenaar werd overhandigd en waarvoor een ontvangstbewijs werd opgemaakt dat de ambtenaar heeft ondertekend en de datum van ontvangst vermeldt;3° waarop het vacaturebericht door middel van een aangetekend schrijven werd aangeboden op het door de ambtenaar laatst meegedeelde adres;4° waarop het vacaturebericht werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Wanneer het vacaturebericht werd meegedeeld op meerdere in het eerste lid bedoelde wijzen is de termijn die van toepassing is die, die het gunstigst is voor de ambtenaar.
De kandidaatstelling kan bezorgd worden per brief verzonden naar het in het vacaturebericht vermelde adres volgens een van de wijzen vermelde in het eerste lid, 1° tot 3°. De kandidaatstelling bezorgd volgens de modaliteiten bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3° is enkel tegenstelbaar mits de kandidaat beschikt over een ontvangstmelding die de afgifte van de kandidaatstelling bewijst.
De ambtenaren kunnen bij voorbaat dingen naar elke betrekking die tijdens hun afwezigheid open zou worden verklaard. De geldigheid van een dergelijke kandidaatstelling is beperkt tot één maand.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder werkdag : alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en feestdagen."; 3° Paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 73 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 januari 2007 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2008, wordt vervangen als volgt : "
Art. 73.§ 1. Verandering van graad is alleen mogelijk wanneer er een vaste betrekking vacant is. § 2. De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde bepaalt de procedure volgens dewelke de bij wege van verandering van graad te verlenen betrekkingen worden bekendgemaakt en volgens dewelke de rijksambtenaren zich hiervoor kandidaat kunnen stellen. Het functieprofiel wordt bij de oproep tot kandidaatstelling gevoegd.
Wanneer er meerdere ambtenaren kandidaat zijn voor een verandering van graad wordt de betrekking toegewezen aan de kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van de te begeven functie. De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde vergelijkt daartoe de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie.".
Art. 12.In artikel 75, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 maart 2004 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 2004, 22 november 2006 en 19 november 2008, worden de woorden " "te verbeteren" of" ingevoegd tussen het woord "vermelding" en het woord "onvoldoende". HOOFDSTUK 2 - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel
Art. 13.In artikel 24 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel worden de woorden "door de minister of" opgeheven.
Art. 14.Artikel 26bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 2001, 5 september 2002, 4 augustus 2004, 22 november 2006 en 15 januari 2007, wordt vervangen als volgt : "
Art. 26bis.§ 1. In niveau A wordt, wanneer een betrekking voorzien is door bevordering tengevolge van een oproep voor kandidaatstelling binnen een federale overheidsdienst, het voorstel van rangschikking dat is opgemaakt voor elke vacante bevorderingsbetrekking, schriftelijk of elektronisch meegedeeld aan alle kandidaten die hun kandidatuur geldig hebben ingediend.
Deze mededeling vermeldt ten minste de volgende informatie : 1° het voorstel van rangschikking van de kandidaten;2° de mogelijkheid voor de ambtenaar die zich benadeeld acht om binnen de tien werkdagen na de mededeling een bezwaar in te dienen bij het directiecomité;3° de mogelijkheid om te vragen door het directiecomité te worden gehoord;4° het deel van het proces-verbaal van de zitting van het directiecomité betreffende de rangschikking;5° de mogelijkheid om het dossier te raadplegen. De schriftelijke of elektronische vraag om het dossier te raadplegen wordt gericht aan de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde. De raadpleging van het dossier gebeurt met naleving van het vertrouwelijke karakter van de informatie die op andere ambtenaren betrekking zou hebben en van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder werkdag : alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en feestdagen. § 2. De ambtenaar dient zijn bezwaar in op een van de volgende wijzen : per aangetekend schrijven, per overhandigde brief of via elektronische weg. Het bezwaarschrift is slechts tegenstelbaar mits de kandidaat beschikt over een ontvangstmelding die de afgifte van de kandidaatstelling bewijst.
Indien de ambtenaar vraagt om gehoord te worden, verschijnt hij persoonlijk. Hij mag zich noch laten bijstaan, noch laten vertegenwoordigen.
Als de regelmatig opgeroepen ambtenaar zonder geldige verontschuldiging niet verschijnt, wordt de procedure wat hem betreft als afgesloten beschouwd.
Het directiecomité spreekt zich uit op grond van het schriftelijke of elektronische bezwaarschrift, zelfs indien de ambtenaar zich op een geldige verontschuldiging kan beroepen, zodra de klacht een tweede maal op een zitting werd geagendeerd. § 3. Indien, ingevolge het onderzoek van het bezwaarschrift, de oorspronkelijke rangschikking niet verandert, wordt deze beslissing enkel meegedeeld aan de kandidaat die een bezwaarschrift heeft ingediend.
Indien het directiecomité een nieuwe rangschikking opstelt, wordt deze volgens de in paragraaf 1 bedoelde procedure, meegedeeld aan alle kandidaten die geldig hun kandidatuur hebben ingediend.
Indien opnieuw een ambtenaar zich benadeeld acht, kan hij volgens de in paragraaf 2 bedoelde procedure een bezwaarschrift indienen. Tijdens een bevorderingsprocedure kan elke ambtenaar slechts eenmaal vragen om gehoord te worden.
Aan het einde van een nieuwe beraadslaging maakt het directiecomité de definitieve rangschikking bekend aan alle kandidaten die hun kandidatuur geldig hebben ingediend.".
Art. 15.Artikel 26ter van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 2004 en 10 augustus 2005, wordt opgeheven HOOFDSTUK 3 - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;
Art. 17.Artikel 12, vierde lid, van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, wordt vervangen als volgt : "Behoudens uitdrukkelijke bepaling mag de betrokkene de verplaatsingen binnen de agglomeratie van zijn standplaats niet in rekening brengen.
In voorkomend geval wordt een bijzondere toelating verleend door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde. Zij bepaalt voor die verplaatsingen een afzonderlijk maximumaantal kilometers.". HOOFDSTUK 4 - Wijziging van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen, toelagen en premies van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten
Art. 18.In artikel 7bis, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen, toelagen en premies van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 maart 1989, wordt het woord "Minister" vervangen door de woorden "voorzitter van het directiecomité". HOOFDSTUK 5 - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 19.Artikel 6bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, wordt vervangen als volgt : "
Art. 6bis.- Artikel 6bis moet als volgt worden gelezen :
Art. 6bis.§ 1 De benoemende overheid bepaalt welke vacant geworden betrekking wordt toegekend en volgens welke procedure.
In het geval van een betrekking in de klassen A2 tot A5 wordt beroep gedaan : - hetzij gelijktijdig op de mobiliteit en op de bevordering naar de hogere klasse; - hetzij alleen op de bevordering naar de hogere klasse van de ambtenaren van de betrokken instelling.
Voor de betrekkingen in de klassen A2 tot A4, wanneer de keuze wordt gemaakt de betrekking gelijktijdig open te stellen voor mobiliteit en voor bevordering naar de hogere klasse, zonder zich te beperken tot de ambtenaren van de betrokken instelling, kan de benoemende overheid echter ook tegelijkertijd een beroep doen op aanwerving.
De betrekking kan echter altijd worden toegekend door overgang naar het hogere niveau, als ze voor een dergelijke toekenning in aanmerking komt.
Voor de klassen A3 en A4 kan er niet enkel een beroep gedaan worden op aanwerving. Voor de klasse A2 kan er, in afwijking van het tweede lid, enkel beroep gedaan worden op aanwerving.
Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig de regels inzake aanwerving wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie geëist van zes jaar voor de klasse A3 en van negen jaar voor de klasse A4. § 2. Aan de klasseanciënniteitsvoorwaarde bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel wordt voldaan op de datum waarop het bericht van vacante betrekking wordt meegedeeld.
Aan de andere voorwaarden wordt voldaan op diezelfde datum Als het bericht van vacante betrekking op verschillende wijzen werd meegedeeld overeenkomstig artikel 72, § 3, wordt aan de voorwaarden voldaan op de datum die het gunstigst is voor de ambtenaar.
De leidend ambtenaar of zijn gemachtigde bepaalt ook de datum waarop het personeelsbestand bepalend zal zijn, met het oog op de toepassing van artikelen 53 en 54.
Deze datum mag niet vroeger zijn dan de datum waarop het bericht van vacante betrekking wordt meegedeeld.".
Art. 20.Artikel 15quinquies van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Artikel 48, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar leggen de eed af in handen van de minister.".
Art. 21.De artikelen 17bis 1 en 17bis 2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 januari 2007 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 2008, worden opgeheven.
Art. 22.De artikelen 31, 31bis en 31ter van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 april 1999, 11 juli 2003 en 7 september 2003, worden opgeheven.
Art. 23.Artikel 44 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 november 1998, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 6 - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 24.In het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut wordt een artikel 3bis ingevoegd luidende : "Art. 3bis Behoudens andersluidende bepaling dienen, voor de toepassing op de ambtenaren van de in artikel 3 bedoelde bepalingen, de woorden "Voorzitter van het directiecomité", die voorkomen in de bepalingen, vervangen te worden door de woorden "leidend ambtenaar".
Voor de toepassing van dit besluit moet er onder leidend ambtenaar worden verstaan de ambtenaar die belast is met het dagelijks beheer van de instelling. ».
Art. 25.De artikelen 14bis en 14ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 mei 1994, worden opgeheven. HOOFDSTUK 7 - wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur
Art. 26.In artikel 5 van van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, wordt de eerste paragraaf door een 5° aangevuld, luidende : " 5° met ziekteverlof was.". HOOFDSTUK 8 - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen
Art. 27.In artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 1996, 5 september 2002, 25 april 2004, 4 augustus 2004, 30 januari 2006 en 19 november 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De aanwijzing voor de uitoefening van een hoger ambt van de klasse A2, A4 of A5 wordt voorbehouden aan de ambtenaar benoemd in de onmiddellijk lagere klasse.De aanwijzing voor de uitoefening van een hoger ambt in een betrekking van de klasse A3 wordt voorbehouden aan de ambtenaar benoemd in de klasse A1 of A2."; 2° In het vijfde lid worden de woorden "van de betrokken minister" vervangen door de woorden " van de betrokken minister of zijn gemachtigde.".
Art. 28.In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 6, § 6" vervangen door de woorden "artikel 6, § 4".
Art. 29.Artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995, 10 april 1995, 5 september 2002, 4 augustus 2004 en 19 november 2008, wordt vervangen als volgt : "
Art. 6.§ 1. In elke federale overheidsdienst wordt de uitoefening van een ambt dat definitief openstaat of tijdelijk niet door de titularis wordt waargenomen, toevertrouwd aan de ambtenaar die het meest geschikt bevonden wordt om in de onmiddellijke behoeften van de dienst te voorzien of wiens aanstelling het minste bezwaar voor de goede gang van de dienst met zich meebrengt. § 2. De aanstelling in betrekkingen van de klassen A3 tot A5 wordt verricht door de voorzitter van het directiecomité, na het gemotiveerde advies van de houder van de managementfunctie -1, de houder van een staffunctie -1 of de ambtenaar die hiërarchisch onder het rechtstreekse gezag staat van de voorzitter van het directiecomité en de leiding heeft over de betrokken dienst. § 3. De aanstelling in de betrekkingen van de klassen A1 en A2 en van de niveaus B en C wordt verricht door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde. § 4. Voor de toepassing van § 2 kan, wanneer de continuïteit van het financieel beheer dat vereist, de aanstelling echter, in afwijking van artikel 4, verricht worden door de manager -1, de houder van een staffunctie -1 of de ambtenaar die hiërarchisch onder het rechtstreekse gezag staat van de voorzitter van het directiecomité en de leiding heeft over de betrokken dienst. De voorzitter van het directiecomité bekrachtigt de aanstelling nadat het directiecomité binnen een termijn van drie maanden zijn advies heeft gegeven. De procedure tot definitieve toekenning van de betrekking dient in dat geval onverwijld te zijn ingezet.".
Art. 30.In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989, 4 augustus 1996 en 3 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3 wordt het woord "Minister" telkens vervangen door de woorden "voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde";2° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : "Wanneer het advies bedoeld in § 2, eerste lid, en in § 3, eerste, derde, vierde en zevende lid van dit artikel ongunstig is, brengt de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde de minister daarvan op de hoogte.Deze beslist over het beroep voorzien in artikel 17 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole.".
Art. 31.In artikel 13 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 25 oktober 2013, worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende : « Het verschil tussen de schalen wordt vastgesteld op het tijdstip van de aanwijzing.
De akte tot verlenging brengt geen herberekening van de toelage met zich mee. ".
Art. 32.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : "In afwijking van het eerste lid wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de vermelding "uitzonderlijk" verbonden aan de uitoefening van de hogere functie.".
Art. 33.In artikel 16, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "Minister" vervangen door de woorden "voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde". HOOFDSTUK 9 - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen
Art. 34.Artikel 60 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 17 januari 2007, wordt vervangen als volgt : "
Art. 60.De voorzitter van het directiecomité of de secretaris-generaal beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis was, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra de disponibiliteit van de ambtenaar één jaar bereikt.". HOOFDSTUK 10 - wijziging van het koninklijk besluit van 17 februari 2000 houdende uitvoering van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid
Art. 35.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2000 houdende uitvoering van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid, gewijzigd door het koninklijk besluit van 7 september 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden "van de federale ministeries" vervangen door de woorden "van de federale overheidsdiensten, van de programmatorische federale overheidsdiensten en van de diensten die ervan afhangen, voor het Ministerie van Landsverdediging alsook de diensten die ervan afhangen, voor het geheel";2° in 5° worden de woorden "de raad van beroep voor opperambtenaren" vervangen door de woorden "de raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een management- of staffunctie";3° in 6° worden de woorden "de raad van beroep voor leidende ambtenaren" vervangen door de woorden "de raad van beroep voor leidend ambtenaren inzake tuchtzaken";4° de bepalingen onder 3°, 4° en 8° worden opgeheven. HOOFDSTUK 11 - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel
Art. 36.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 november 2008, worden de woorden "rekening gehouden met de bijzondere eisen inzake diploma's en studiegetuigschriften door de Minister van de betrokken federale overheidsdienst gesteld, overeenkomstig artikel 17, § 1, A en B, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel." vervangen door de woorden "rekening houdend met de bijzondere eisen inzake diploma's en studiegetuigschriften gesteld door de Minister van de betrokken federale overheidsdienst, overeenkomstig artikel 17, § 1, A, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, of, door de voorzitter van het directiecomité van de betrokken federale overheidsdienst, overeenkomstig artikel 17, § 1, B, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.". HOOFDSTUK 12 - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten
Art. 37.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 januari 2013, wordt de derde lid vervangen als volgt : « Afwijking van de in het eerste lid, 3°, bedoelde diplomavoorwaarde kan door de minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoort worden toegestaan : 1° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift van een lager niveau, in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, na advies van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid;2° hetzij, op voorstel van de bevoegde voorzitter van het directiecomite, voor de kandidaten die houder zijn van een attest dat getuigt van generieke competenties die buiten diploma zijn verworven en toegang geeft tot het niveau waarin zich de graad of de klasse bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie is georganiseerd, behoort.Dit getuigschrift wordt uitgereikt door het Selectiebureau van de Federale Overheid en zijn geldigheidsduur wordt bepaald op vijf jaar vanaf de datum van zijn aflevering.
In de oproep tot de kandidaten wordt elke afwijking vermeld. ». HOOFDSTUK 13 - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt
Art. 38.Artikel 51 van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt wordt aangevuld met een lid, luidende : "De ter beschikking gestelde ambtenaar wordt geëvalueerd in de ontvangende federale dienst. Indien de terbeschikkingstelling een verandering van functie inhoudt, vangt er een nieuwe evaluatieperiode aan.". HOOFDSTUK 14 - wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt
Art. 39.In artikel 6, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 november 2015, wordt de zin "Hij krijgt echter pas de in het eerste lid bedoelde vermelding "voldoet aan de verwachtingen" als hij gedurende de periode van afwezigheid geldelijke anciënniteit heeft verworven." vervangen als volgt : "Het eerste lid is enkel van toepassing voor de maanden waarin het personeelslid geldelijke anciënniteit verwerft.".
Art. 40.In artikel 10/6, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 november 2015, worden de woorden "door de minister, voor de stagiairs van het niveau A, of de leidend ambtenaar, voor de stagiairs van de niveaus B, C en D." vervangen door de woorden "door de leidend ambtenaar. ".
Art. 41.Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "In afwijking van het derde lid krijgt de ambtenaar de vermelding "uitzonderlijk" in de functie van de klasse of het niveau waarin hij benoemd is, als hij de vermelding "uitzonderlijk" krijgt in de functie verbonden aan de uitoefening van de hogere functie.". HOOFDSTUK 15 - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art. 42.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt wordt aangevuld met de bepaling onder 18°, luidende : "18° arbeidsdag : de dagen waarop een personeelslid diensten moet presteren volgens zijn arbeidsregime.".
Art. 43.In hetzelfde besluit wordt een artikel 22/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 22/1.Voor de toepassing van artikelen 20, eerste lid, 21, eerste lid, en 22, eerste lid, wordt de vermelding verkregen na afloop van de periode bedoeld in artikel 33 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt evenwel niet in aanmerking genomen voor de voorwaarde vermeld onder 2°. ".
Art. 44.In artikel 38 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid wordt het woord "ambtenaren" vervangen door het woord "personeelsleden."; 2° In het tweede lid worden de woorden "in het eerste lid bedoelde" opgeheven.
Art. 45.In artikel 43 van hetzelfde besluit worden de woorden "die verworven is sinds 1 januari 2014" ingevoegd tussen de woorden "geldelijke anciënniteit" en de woorden "indien het".
Art. 46.In hetzelfde besluit wordt een artikel 46/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 46/1.Voor de toepassing van het tweede lid van artikelen 42 en 45, §§ 1 en 2 wordt de vermelding verkregen na afloop van de periode bedoeld in artikel 33 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluaties in het federaal openbaar ambt evenwel niet in aanmerking genomen.".
Art. 47.In artikel 47 van hetzelfde besluit wordt een derde lid ingevoegd, luidende : "In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt, voor de ambtenaren van wie de hoogste weddeschaal van hun graad niet bepaald is in bijlage I en die deze oude weddeschaal krijgen in toepassing van artikel 36, § 2 na de inwerkingtreding van dit besluit, het maximumbedrag opgetrokken tot de laatste trap van deze oude weddeschaal." .
Art. 48.In artikel 50 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 3 aangevuld als volgt : "Het eerste lid is van toepassing op de ambtenaar die op 3 februari 2013 één jaar niveauanciënniteit had, maar die zich op die datum niet had kunnen inschrijven voor een gecertificeerde opleiding wegens de verlenging van zijn stage.".
Art. 49.Artikel 51 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : "De oude weddeschaal DF1 wordt beschouwd als de voorlaatste weddeschaal van de graad van financieel medewerker.".
Art. 50.In artikel 53 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 september 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De geldelijke anciënniteit die hij verkregen heeft, hetzij tussen 1 januari 2014 en de datum waarop hij de 1e schaalbonificatie verkrijgt, hetzij sedert de maand waarin hij zijn laatste schaalbonificatie heeft verkregen, wordt gevaloriseerd als schaalanciënniteit.De vermeldingen gekregen tijdens de periode van gevaloriseerde geldelijke anciënniteit worden behouden."; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : "Dit artikel is ook van toepassing voor de contractueel die een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt binnen een termijn van twaalf maanden vanaf het einde van zijn vorige arbeidsovereenkomst, alsook voor de ambtenaar die opnieuw toegelaten is tot de stage, zonder onderbreking. In afwijking van artikelen 20 en 21 verkrijgt het personeelslid dat contractueel is bij de inwerkingtreding van dit besluit en dat wordt toegelaten tot de stage in dezelfde graad of dezelfde klasse de overgang naar de hogere weddeschaal ten vroegste bij het verstrijken van de daadwerkelijke duur van zijn stage.".
Art. 51.In artikel 54, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebarcht : 1° in het eerste lid wordt de zin "Zolang ze dit hoger ambt zonder onderbreking uitoefenen, genieten ze dezelfde schaalbonificaties als deze ambtenaren en volgens dezelfde modaliteiten." opgeheven; 2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 52.In hetzelfde besluit wordt artikel 54/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 54/1.De ambtenaar die een toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt krijgt en vervolgens bevorderd wordt in de graad of de klasse die overeenstemt met de betrekking die hij heeft uitgeoefend, behoudt in voorkomend geval zijn oude wedde en zijn toelage als de wedde verkregen in de weddeschaal verbonden aan zijn nieuwe graad of aan zijn nieuwe klasse minder gunstig is dan zijn oude wedde verhoogd met zijn toelage.
De ambtenaar behoudt dit voordeel totdat hij in zijn nieuwe weddeschaal een wedde verkrijgt die gelijkwaardig is aan die verbonden aan zijn oude graad of zijn oude klasse, verhoogd met zijn toelage.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder "oude wedde en zijn toelage" worden verstaan de wedde, het weddecomplement, het complement, het weddesupplement en de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt verschuldigd op de dag voor de datum van de bevordering naar het hogere niveau of naar de hogere klasse.".
Art. 53.In artikelen 55 tot 58 worden de woorden "in deze titel bedoelde" opgeheven.
Art. 54.In hetzelfde besluit wordt een artikel 58/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 58/1.In afwijking van artikelen 55 tot 58 verkrijgt de ambtenaar, als na de bevordering naar het hogere niveau of naar de hogere klasse wordt vastgesteld dat hij een gunstiger wedde zou hebben verkregen in het lagere niveau of de lagere klasse na toepassing van artikelen 36, § 2, 41, § 1, tweede lid, 42 tot 46, telkens deze wedde wanneer hij in de weddeschaal verbonden aan de graad of de klasse waarin hij benoemd is geen wedde geniet die minstens gelijkwaardig is.
Voor de toepassing van het eerste lid verkrijgt de ambtenaar fictief en jaarlijks in het lagere niveau of in de lagere klasse de vermelding "voldoet aan de verwachtingen", als hij in de graad of de klasse waarin hij benoemd is teminste de zelfde vermelding heeft verkregen.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder "gunstiger wedde in het lagere niveau of de lagere klasse" worden verstaan de wedde, verhoogd met de schaalbonificaties, de complementen, de weddecomplementen en de weddesupplementen.".
Art. 55.Aan artikel 59 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : "De geldelijke anciënniteit die hij verkregen heeft, hetzij tussen 1 januari 2014 en de datum waarop hij de 1e schaalbonificatie verkrijgt, hetzij sedert de maand waarin hij zijn laatste schaalbonificatie heeft verkregen, wordt gevaloriseerd als schaalanciënniteit.De vermeldingen gekregen tijdens de periode van gevaloriseerde geldelijke anciënniteit worden behouden."; 2° artikel 59 wordt aangevuld met een derde lid, luidende : "Het eerste en het tweede lid zijn van toepassing op het behalen van de graad van operationeel brigadier, overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 november 2006 houdende hervorming van de loopbaan van bepaalde personeelsleden die houder zijn van operationele graden van de FOD Binnenlandse Zaken.".
Art. 56.In artikel 60 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse versie worden de woorden "vroegere weddeschaal" vervangen door de woorden "oude weddeschaal"; 2° artikel 60 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de eerste schaalbonificatie bedoeld in artikel 44.".
Art. 57.Artikel 61 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : "De toepassing van artikel 27, § 2 kan echter niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger wordt gebracht dan de maximumwedde van de hoogste schaal van zijn oude graad.". HOOFDSTUK 16 - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 58.De procedures voor bevordering, verandering van graad, mutatie en werving die lopen op het moment van inwerkingtreding van dit besluit blijven geregeld door de bepalingen zoals die van kracht waren voor die datum.
Art. 59.§ 1. Voor de ambtenaren die ten vroegste sedert 1 januari 2014 een toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt kregen, wordt het bedrag van de toelage herberekend volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Het bedrag wordt op deze datum geblokkeerd.
Voor de ambtenaren die op 31 december 2013 een toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt kregen, wordt het bedrag van de toelage herberekend volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 54 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Het bedrag wordt op deze datum geblokkeerd. § 2 In afwijking van paragraaf 1 wordt echter het oude bedrag van de toelage behouden en gelijkgesteld met het bedrag dat bij de inwerkingtreding van dit besluit wordt geblokkeerd als, tengevolge van de toepassing van artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, zoals gewijzigd bij dit besluit, het bedrag van de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt minder gunstig is geworden. § 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën van wie de toelage voor de uitoefening van een hoger ambt, bij wege van overgangsmaatregel, wordt geregeld bij artikel 16 van het koninklijk besluit van 19 juli 2013 houdende de benoeming in de gemene loopbaan van de titularissen van een bijzondere titel in het niveau A en de toewijzing aan de personeelsleden van het niveau A van een functie opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit van 20 december 2007 houdende de classificatie van de functies van niveau A.
Art. 60.Het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel wordt opgeheven.
Art. 61.Het ministerieel besluit van 24 juli 1992 houdende vaststelling van het formulier voor aanvraag tot overplaatsing wordt opgeheven.
Art. 62.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : 1° artikel 39, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2015;2° de artikelen 32, 42 tot 50, 52 tot 58, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2014.
Art. 63.De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 augustus 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT