Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 december 1998
gepubliceerd op 31 december 1998

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid, ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van financien
numac
1998022844
pub.
31/12/1998
prom.
26/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/26/1998022844/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 43;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 december 1998 houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikelen 43, 49 en 51, § 1, tweede lid van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 30bis, ingevoegd door de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en gewijzigd bij de programmawet van 6 juli 1989;

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 vervangen door het koninklijk besluit van 26 december 1998 houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;

Gelet op het KB/WIB 92, inzonderheid op de artikelen; - 207, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 10 februari 1995, 8 januari 1996, 28 februari 1997 en 1 maart 1998; - 208 tot 210;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 maart 1979, 8 oktober 1985, 20 september 1988, 20 juli 1989, 19 maart 1990, 12 december 1991, 1 juli 1996, 20 augustus 1996 en 3 september 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 maart 1990 tot uitvoering, in het kader van de maatregelen tegen de activiteiten van de koppelbazen, van sommige bepalingen van artikel 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 22 december 1994, 11 december 1995, 23 december 1996 en 15 december 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 maart 1990 tot uitvoering van artikel 30ter, § 4 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 1992;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 maart 1990 tot uitvoering, in het kader van de maatregelen tegen de activiteiten van de koppelbazen, van artikel 30ter, § 2, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 juni 1994 tot uitvoering van artikel 30ter, § 4bis, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 juli 1994 betreffende het bijhouden van sociale identiteitskaarten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 december 1994, 11 december 1995, 23 december 1996 en 15 december 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot uitvoering van artikel 30ter, § 7, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;

Gelet op het ministerieel besluit van 22 december 1994 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 1 juli 1994 betreffende het bijhouden van sociale identiteitskaarten, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 1 februari 1996 en 24 december 1996;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 december 1998;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat : - het koninklijk besluit van 26 december 1998 houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale en fiscale schulden met toepassing van artikel 43 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels op 1 januari 1999 in werking treedt; - de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de registratie als aannemers, de registratiecommissies en de op te richten stuurgroep zo spoedig mogelijk moeten worden getroffen teneinde de continuïteit van de maatregelen inzake de registratie als aannemer te waarborgen en de bestaande uitvoeringsbepalingen aan te passen aan de gewijzigde wettelijke bepalingen; - de betrokken personen ten spoedigste moeten weten waar ze de opgelegde inhoudingen moeten storten en welke de daarbij horende modaliteiten zijn; - de betrokken personen ten spoedigste moeten weten onder welke voorwaarden ze kunnen vrijgesteld zijn van inhoudingsplicht; - de betrokken personen ten spoedigste in kennis moeten worden gesteld van de wijze waarop de eventuele administratieve geldboete waarvan sprake is in artikel 404, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt verminderd; - dat dit besluit dus dringend moet worden getroffen;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Werkingssfeer

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 402, § 1 en § 2, eerste lid, 403, en 407 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 30bis, § 3, eerste en tweede lid, en §§ 4 en 10 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zijn de in artikel 400, 1° van hetzelfde Wetboek en in artikel 30bis, § 1, 1° van dezelfde wet 1° bedoelde werkzaamheden : 1° het verrichten van een werk in onroerende staat.Onder werk in onroerende staat wordt verstaan : het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt; 2° iedere handeling, ook indien niet beoogd onder het 1°, die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw : a) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie voor centrale verwarming of airconditioning, daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regelen controletoestellen verbonden aan de ketels of aan de radiatoren;b) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een sanitaire installatie van een gebouw en, meer algemeen, van al de vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten op een waterleiding of een riool;c) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische installatie van een gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van lampen;d) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie, van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon;e) van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en meubels met ingebouwde wasbak, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken of badkamer is uitgerust;f) van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw worden geplaatst;3° iedere handeling, ook indien niet beoogd onder het 1°, die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbedekking als de plaatsing ervan in een gebouw ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat wordt gesneden volgens de afmetingen van de te bedekken oppervlakte;4° het aanhechten, het plaatsen, het herstellen, het onderhouden en het reinigen van goederen bedoeld in het 2° of 3°;5° de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van een in dit artikel bedoelde werkzaamheid. § 2. Voor de toepassing van de artikelen 402, § 2, tweede lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 30bis, § 3, derde lid en § 7 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zijn de in artikel 400, 1° van hetzelfde Wetboek en in artikel 30bis, § 1, 1° van dezelfde wet bedoelde werkzaamheden die welke onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf vallen. HOOFDSTUK II. - Registratie als aannemer Afdeling 1. - Voorwaarden waaraan moet worden voldaan

om als aannemer te kunnen worden geregistreerd

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 402 tot 408 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de registratie als aannemer slechts verleend aan aannemers die op het ogenblik van de beslissing van de in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie voldoen aan de navolgende voorwaarden : 1° indien het een natuurlijke persoon betreft, gevestigd zijn in België of in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte; indien het een rechtspersoon betreft, opgericht zijn in overeenstemming met de Belgische wetgeving of met die van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer binnen die Europese Economische Ruimte hebben; 2° voor een in artikel 1 bedoelde werkzaamheid ingeschreven zijn in het handelsregister of in het beroepsregister volgens de eisen van de wetgeving van de Lid-Staat waar zij zijn gevestigd;3° a.ofwel, in België een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomen hebben dat de letters BE bevat; b. ofwel, voor een in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aanvrager die in België geen inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomen heeft dat de letters BE bevat, naargelang hij al dan niet zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer in de Europese Unie heeft, beschikken over een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde met de letters van de Lid-Staat van de Europese Unie waar hij is gevestigd of, voorzover het bestaat, over een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde in de Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte waar hij is gevestigd;4° in voorkomend geval, ingeschreven zijn als werkgever volgens de eisen van de wetgeving van de Lid-Staat waar zij zijn gevestigd;5° niet in staat van faillissement verkeren, noch het voorwerp zijn van een procedure tot faillietverklaring of soortgelijke;6° niet het voorwerp zijn van een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon enig koopmansbedrijf uit te oefenen, krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934, betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; 7° indien het gaat om een vennootschap, onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, geen personen tellen die in staat van faillissement verkeren, of die het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring of een procedure van dezelfde aard, noch personen aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het in 6° genoemd koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934; 8° tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecomissie niet aansprakelijk gesteld zijn voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap, bij toepassing van de artikelen 35, 6°, 63ter, 123, tweede lid, 7°, of 133bis, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen;9° niet op ernstige wijze in overtreding zijn met de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden;10° tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecomissie, niet herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding zijn geweest op het stuk van de fiscale, sociale en loonverplichtingen of op het stuk van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden;11° Geen achterstallige bedragen verschuldigd zijn als lonen, belastingen, voorheffingen, bijdragen te innen door een instelling van sociale zekerheid, of als bijdragen te innen door of voor een fonds voor bestaanszekerheid krachtens de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid;de bedragen waarvoor een afbetalingsplan bestaat en wordt nageleefd, worden niet als achterstallige bedragen aangemerkt; 12° voldoende financiële, administratieve en technische middelen hebben om het naleven van fiscale, sociale en loonverplichtingen te waarborgen;13° onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, geen personen tellen die, bij de uitoefening van een activiteit ten persoonlijke titel, ofwel bij de uitoefening van verantwoordelijkheden in een of andere vennootschap in de hoedanigheid van bestuurder, zaakvoerder of persoon die bevoegd is om de vennootschap te verbinden, tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de beslissing van de registratiecomissie, herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding zijn geweest op het stuk van de fiscale, sociale en loonverplichtingen, of op het stuk van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden. § 2. De registratie als aannemer wordt eveneens verleend aan tijdelijke verenigingen of verenigingen in deelneming waarvan de deelgenoten, die een in artikel 1 vermelde werkzaamheid verrichten, voldoen aan de in § 1 gestelde voorwaarden. § 3. De registratie als aannemer wordt eveneens verleend aan erkende beschutte werkplaatsen, aan erkende leerwerkbedrijven, aan erkende inschakelingsbedrijven en aan erkende sociale werkplaatsen die voldoen aan de voorwaarden van § 1, 1°, 3°, 4°, 10° wat de fiscale verplichtingen en de verplichtingen van werkgevers betreft, 11°, 12° en 13° wat de fiscale verplichtingen en de verplichtingen van werkgevers betreft. § 4. De in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aanvrager die over geen Belgische inrichting in de zin van de leden 3 tot 5 van dezelfde paragraaf beschikt, moet in België woonplaats kiezen.

Art. 3.De categorieën die voorkomen in de bijlage bij dit besluit worden aan de geregistreerde aannemer toegekend voor de werkzaamheid of werkzaamheden die hij werkelijk uitoefent of zich voorneemt werkelijk uit te oefenen. Afdeling 2. - Aanvraag tot registratie

Art. 4.§ 1. Om als aannemer te worden geregistreerd, moet een aanvraag worden ingediend bij de in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie. § 2. De aanvraag tot registratie wordt, bij een ter post aangetekend schrijven, gericht tot de voorzitter van de commissie van het gebied waar de aanvrager : - zijn woonplaats heeft, wanneer het een natuurlijk persoon betreft; - zijn maatschappelijke zetel heeft, wanneer het een rechtspersoon betreft; - zijn voornaamste inrichting heeft, wanneer het een tijdelijke vereniging of een vereniging in delneming betreft.

Als de aanvrager zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer niet in België heeft, dan dient zijn aanvraag, bij een ter post aangetekend schrijven, te worden ingediend : - hetzij bij de commissie van het gebied waar zijn voornaamste Belgische inrichting gelegen is; - hetzij, bij gebrek aan Belgische inrichting, bij de commissie van het gebied waar hij overeenkomstig artikel 2, § 4, woonplaats heeft gekozen.

Als Belgische inrichting wordt beschouwd elke vaste inrichting met behulp waarvan de beroepswerkzaamheden van een buitenlandse onderneming geheel of gedeeltelijk in België worden uitgeoefend.

Een vaste inrichting vormt in het bijzonder : 1° een plaats waar leiding wordt gegeven;2° een filiaal;3° een kantoor;4° een fabriek;5° een werkplaats;6° een agentuur;7° een mijn, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;8° een bouw- of constructiewerk waarvan de duur een ononderbroken periode van 30 dagen overschrijdt;9° een opslagplaats;10° een goederenvoorraad. Een Belgische inrichting is eveneens de vertegenwoordiger, niet zijnde een onafhankelijke tussenhandelaar optredend in het normale kader van zijn activiteit, die in België werkzaam is voor een niet-inwoner zelfs wanneer de vertegenwoordiger geen machtiging bezit om namens die niet-inwoner overeenkomsten te sluiten.

Art. 5.De aanvraag tot registratie geschiedt door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de directeur-generaal van de directe belastingen. De aanvraag wordt ondertekend door de aanvrager of door zijn wettelijke of statutaire lasthebber.

Art. 6.Bij de aanvraag dienen, op straffe van niet-ontvankelijkheid, de navolgende stukken te worden gevoegd : 1° door natuurlijke personen : a) een bewijs waaruit blijkt dat de in artikel 2, § 1, 1°, gestelde voorwaarde vervuld is;b) een uittreksel uit het strafregister of, bij ontstentenis, een gelijkwaardig document afgeleverd door een gerechtelijke of overheidsinstantie van de Lid-Staat waar de aanvrager gevestigd is en waaruit blijkt dat hij niet, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, veroordeeld is geweest voor een misdrijf dat zijn professionele integriteit aantast;2° door rechtspersonen : a) een afschrift van de oprichtingsakte zoals die tot op de datum van de aanvraag is gewijzigd;b) enig document waaruit blijkt dat de in artikel 2, § 1, 1°, gestelde voorwaarde vervuld is;c) een lijst met de namen van de bestuurders, de zaakvoerders en de personen die bevoegd zijn om de rechtspersoon te verbinden;d) voor de ten name van de in litt.c bedoelde personen, een uittreksel uit het strafregister of, bij ontstentenis, een gelijkwaardig document afgeleverd door een gerechtelijke of overheidsinstantie van de Staat waar die personen gevestigd zijn en waaruit blijkt dat zij niet, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, veroordeeld zijn geweest voor een misdrijf dat hun professionele integriteit aantast; 3° door iedere aanvrager : een afschrift van de inschrijving in het beroepsregister volgens de eisen van de wetgeving van het land waar hij gevestigd is;4° door de aanvrager-werkgever : a) een bewijs van de inschrijving als werkgever bij de bevoegde overheid volgens de eisen van de wetgeving van het land waar hij gevestigd is;b) een bewijs van aansluiting bij een verzekeringsorganisme voor de aansprakelijkheid van de werkgever inzake arbeidsongevallen;5° door de in artikel 4, § 2, tweede lid, bedoelde aanvrager : attesten afgeleverd door de bevoegde overheid van de Lid-Staat waar hij gevestigd is en waaruit blijkt dat hij in die Lid-Staat geen achterstallige belastingen of sociale bijdragen verschuldigd is;6° door erkende beschutte werkplaatsen, erkende leerwerkbedrijven, erkende inschakelingsbedrijven en erkende sociale werkplaatsen : het bewijs van hun erkenning door de bevoegde instanties;7° door de in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aanvrager die in België geen inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomen heeft dat de letters BE bevat : een attest afgeleverd door de fiscale administratie van de Lid-Staat waar hij is gevestigd, waaruit blijkt dat hij de hoedanigheid van belastingplichtige inzake de belasting over de toegevoegde waarde bezit en waarop zijn inschrijvingsnummer inzake die belasting voorkomt. Wanneer een van de in het eerste lid, 1°, b), of 2°, d), vermelde documenten niet wordt uitgereikt in de betrokken Lid-Staat of Staat, kan het worden vervangen door een verklaring onder eed of een plechtige verklaring van de betrokkene vóór een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van die Lid-Staat of Staat. Afdeling 3. - Mededelingsplicht van de geregistreerde aannemers

Art. 7.§ 1. Iedere geregistreerde aannemer is verplicht de registratiecommissie van het gebied waar, al naargelang het geval, zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting, of zijn voornaamste Belgische inrichting gelegen is, of waar hij overeenkomstig artikel 2, § 4, woonplaats heeft gekozen, binnen vijftien dagen in te lichten : 1° - wanneer hij die woonplaats, maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of voornaamste Belgische inrichting verplaatst, of wanneer het adres van zijn in België gekozen woonplaats wijzigt; - wanneer hij een wijziging aanbrengt in de benaming waaronder hij zijn werkzaamheden verricht; - of wanneer hij geheel of gedeeltelijk zijn werkzaamheden stopzet; 2° ingeval het om een rechtspersoon gaat, wanneer de werkelijke bestuursbevoegdheid van de onderneming in andere handen is overgegaan. Die kennisgeving geldt, behalve bij een wijziging van benaming of een stopzetting van de werkzaamheden, als een nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 4. In afwachting van een nieuwe beslissing van de commissie blijft de oorspronkelijke registratie van kracht. § 2. De aannemer die werkgever wordt na de indiening van zijn aanvraag tot registratie moet daarvan binnen vijftien dagen kennis geven aan de bevoegde registratiecommissie. Die kennisgeving geldt als een nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 4. In afwachting van een nieuwe beslissing van de commissie blijft de oorspronkelijke registratie van kracht. § 3. Wanneer een geregistreerde aannemer zijn werkzaamheden stopzet en die werkzaamheden worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van die aannemer, moet degene die de werkzaamheden voortzet daarvan binnen vijftien dagen kennis geven aan de bevoegde registratiecommissie. Die kennisgeving geldt als een aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 4. In afwachting van een beslissing van de commissie wordt de oorspronkelijke registratie geacht geldig te blijven ten name van degene die de werkzaamheden voortzet. § 4. Wanneer de in artikel 6, eerste lid, 6°, bedoelde erkenning van een leerwerkbedrijf, een inschakelingsbedrijf of een sociale werkplaats wordt hernieuwd, moet het bewijs daarvan binnen vijftien dagen aan de bevoegde registratiecommissie worden voorgelegd.

Wanneer de in artikel 6, eerste lid, 6°, bedoelde erkenning wordt ingetrokken, moeten de beschutte werkplaatsen, de leerwerkbedrijven, de inschakelingsbedrijven of de sociale werkplaatsen daarvan binnen vijftien dagen kennis geven aan de bevoegde registratiecommissie. § 5. De in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde geregistreerde aannemer moet binnen vijftien dagen de bevoegde registratiecommissie inlichten wanneer hij een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomt dat de letters BE bevat. Die kennisgeving geldt als nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 4. In afwachting van de nieuwe beslissing van de commissie blijft de oorspronkelijke registratie van kracht. § 6. Wanneer een geregistreerde aannemer zijn eenmanszaak omvormt tot een vennootschap waarin hij de enige vennoot is, moet die vennootschap binnen vijftien dagen nadat de oprichtingsakte van de vennootschap is verleden, de bevoegde registratiecommissie inlichten. Die kennisgeving geldt als een nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 4. In afwachting van een beslissing van de commissie wordt de oorspronkelijke registratie geacht geldig te blijven ten name van de vennootschap. § 7. Wanneer een geregistreerd inschakelingsbedrijf zich omvormt tot een vennootschap met een sociaal oogmerk, moet die vennootschap binnen vijftien dagen nadat de oprichtingsakte van de vennootschap is verleden, de bevoegde registratiecommissie inlichten. Die kennisgeving geldt als een nieuwe aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 4. In afwachting van een beslissing van de commissie wordt de oorspronkelijke registratie geacht geldig te blijven ten name van de vennootschap. Afdeling 4. - Schrapping van de registratie

Art. 8.De in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie kan in de navolgende gevallen beslissen dat de registratie wordt geschrapt : 1° wanneer zich een ander feit dan de in artikel 9 bedoelde feiten, voordoet dat een beletsel zou zijn geweest voor het verlenen van de registratie bij toepassing van artikel 2, mocht het zich tevoren hebben voorgedaan;2° wanneer de betrokkene nalaat gegevens nodig voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid, binnen de voorgeschreven termijnen aan de bevoegde instellingen te bezorgen volgens de voorschriften van het betrokken land;3° wanneer de betrokkene meer dan drie maanden ten achteren is met het indienen van zijn aangiften inzake bedrijfsvoorheffing of belasting over de toegevoegde waarde;4° wanneer uit een geheel van omstandigheden blijkt dat er een ernstig gevaar bestaat dat de betrokkene zijn fiscale of sociale verplichtingen niet zal nakomen;5° wanneer de betrokkene heeft nagelaten gevolg te geven aan de verzoeken die krachtens artikel 11, § 2 aan hem worden gericht;6° wanneer het bepaalde in artikel 7 van dit besluit niet wordt nageleefd;7° wanneer de in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aannemer binnen twaalf maanden vanaf zijn registratie geen inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomen heeft dat de letters BE bevat, behalve indien de betrokkene, op verzoek van de registratiecommissie bevestigt dat hij in België in werkelijkheid uitsluitend een in artikel 1, § 1, 5° vermelde werkzaamheid verricht;8° wanneer de betrokkene, in welke hoedanigheid ook, de bepalingen van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of van de artikelen 400 tot 408 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet naleeft;9° wanneer de betrokkene een werkzaamheid uitoefent die onder een categorie valt die hem niet werd toegekend.

Art. 9.§ 1. De registratie wordt geschrapt : 1° wanneer de betrokkene zijn werkzaamheden volledig stopzet;2° wanneer blijkt dat de registratie verleend werd op grond van door de betrokkene verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen of verklaringen;3° wanneer de betrokkene ten achteren is met de betaling van lonen of van belastingen, voorheffingen, sociale bijdragen of voorschotten op die bijdragen, te innen door een instelling van sociale zekerheid of bijdragen te innen door of voor een fonds voor bestaanszekerheid krachtens de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid;de bedragen waarvoor een afbetalingsplan bestaat en wordt nageleefd, worden niet als achterstallige bedragen aangemerkt; 4° wanneer de betrokkene herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding is geweest op het stuk van de fiscale, sociale en loonverplichtingen of op het stuk van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van in artikel 1 bedoelde werkzaamheden; § 2. Onverminderd artikel 7, § 5, wordt de registratie geschrapt van een in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aannemer wanneer de betrokkene een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomt dat de letters BE bevat. Afdeling 5. - De registratiecommissie

Eerste onderafdeling. - Opdracht, territoriale bevoegdheid en samenstelling van de registratiecommissie

Art. 10.§ 1. Per provincie wordt een registratiecommissie opgericht ten einde de in § 2 vermelde opdracht te vervullen ten overstaan van de aannemers die overeenkomstig het in artikel 4 vermelde onderscheid in die provincie zijn gevestigd of daar hun woonplaats hebben gekozen.

Ten overstaan van de aannemers die overeenkomstig het in artikel 4 vermelde onderscheid in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest zijn gevestigd of daar hun woonplaats hebben gekozen, wordt die opdracht vervuld door : - de voor de provincie Vlaams-Brabant bevoegde commissie voor de aanvragen of mededelingen in het Nederlands; - de voor de provincie Waals-Brabant bevoegde commissie voor de aanvragen of mededelingen in het Frans.

De voor de provincie Luik bevoegde commissie beslist in de taal van het dossier over de aanvragen of mededelingen in het Duits. § 2. De registratiecommissie heeft als opdracht te beslissen over : - de overeenkomstig artikel 4 ingediende aanvragen; - de verbetering van de voorheen toegekende registratie aan de hand van de in artikel 7 vermelde mededelingen die niet met een aanvraag tot registratie worden gelijkgesteld of die geen aanleiding geven tot schrapping van de registratie als aannemer evenals aan de hand van de krachtens artikel 11 bekomen inlichtingen; - de schrapping van de registratie overeenkomstig de artikelen 8 en 9.

Art. 11.§ 1. Bij het onderzoek naar het vervuld zijn van de in artikel 2 vermelde voorwaarden of naar de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een verbetering of tot de schrapping van de registratie overeenkomstig de artikelen 7 tot 9, kan de registratiecommissie een beroep doen op de medewerking van de personeelsleden van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, van het Ministerie van Financiën en van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, evenals op de medewerking van de personeelsleden van de instellingen van sociale zekerheid en de Fondsen voor bestaanszekerheid, belast met de inning van de bijdragen. § 2. Onverminderd het recht van de registratiecommissie om mondelinge inlichtingen te vragen, is ieder aannemer verplicht de commissie, op haar verzoek, binnen de hem toegekende termijn, schriftelijk alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd in het kader van het in § 1 bedoelde onderzoek. Evenwel mag de commissie ten hoogste om de drie maanden vragen dat de in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aannemer die de registratie als aannemer heeft bekomen, nieuwe attesten voorlegt als vermeld in artikel 6, eerste lid, 5°.

In het kader van het voornoemde onderzoek kan de commissie de aannemer eveneens oproepen teneinde mondeling inlichtingen in te winnen. § 3. Indien de commissie kennis heeft van feiten betreffende een geregistreerde aannemer die een reden tot schrapping kunnen vormen, brengt zij hierover de bevoegde ambtenaar op de hoogte.

Art. 12.§ 1. Iedere registratiecommissie bestaat uit negen leden volgens de hierna vermelde modaliteiten door Ons benoemd : 1° drie leden-ambtenaren worden benoemd respectievelijk op voorstel van : a) de Minister van Sociale Zaken;b) de Minister van Financiën;c) de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;2° drie leden worden op voorstel van de representatieve werkgeversorganisaties benoemd;3° drie leden worden op voorstel van de representatieve werknemersorganisaties benoemd. Volgens dezelfde modaliteiten worden ten minste negen plaatsvervangende leden benoemd.

De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar; hun mandaat is hernieuwbaar.

De leden en de plaatsvervangende leden die hun mandaat niet kunnen voleindigen, worden vervangen. Daartoe wordt de samenstelling van de commissie twee maal per jaar aangepast. § 2. Iedere commissie wordt voorgezeten door een der in § 1, 1°, a en b, bedoelde ambtenaren, daartoe door Ons benoemd op voorstel van de twee aldaar genoemde Ministers. § 3. Het secretariaat van de registratiecommissies wordt verzorgd door het Ministerie van Financiën.

De zetel van de registratiecommissies wordt gevestigd in een door de Minister van Financiën te bepalen plaats. § 4. De leden en de plaatsvervangende leden van de registratiecommissies en de ambtenaren die het secretariaat ervan verzorgen, zijn verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan ze wegens de uitvoering van hun opdracht kennis hebben.

In afwijking van het eerste lid zijn de leden-ambtenaren en de ambtenaren die het secretariaat verzorgen, evenwel gemachtigd aan de ambtenaren van de Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, aan de ambtenaren van de Inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, aan de ambtenaren van het Ministerie van Financiën, aan deze van het Ministerie van Middenstand en Landbouw en van het Ministerie van Economische Zaken de inlichtingen mede te delen die zij nodig hebben om de hen opgedragen uitvoering van wettelijke en reglementaire bepalingen te verzekeren.

De artikelen 66, 67 en 458 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de schending van het geheim. § 5. De registratiecommissie wordt in rechte vertegenwoordigd en treedt op door haar voorzitter. § 6. De werkingskosten van de registratiecommissies zijn ten laste van de begroting van het Ministerie van Financiën.

De gerechtskosten inzake betwistingen waarin de registratiecommissie betrokken is, zijn ten laste van de begroting van het departement waarvan de voorzitter afhangt.

Onderafdeling 2. - {dt}Beslissing{edt} over de aanvraag tot registratie of over de mededeling door een geregistreerde aannemer

Art. 13.§ 1. Na onderzoek naar het vervuld zijn van de in artikel 2 vermelde voorwaarden beslist de registratiecommissie of de aanvraag al dan niet wordt ingewilligd.

Naast het niet vervullen van de voornoemde voorwaarden vormt het feit dat de aannemer nalaat gevolg te geven aan de verzoeken die krachtens artikel 11, § 2 aan hem worden gericht, eveneens een reden tot afwijzing van de aanvraag. § 2. De registratiecommissie kan slechts geldig zitting houden indien ten minste vijf leden aanwezig zijn. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de commissie voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige leden-ambtenaren.

De beslissingen van de commissie worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 3. Wordt de aanvraag afgewezen dan moet de beslissing met redenen omkleed zijn.

Art. 14.Na onderzoek van de in artikel 7 vermelde mededelingen die niet met een aanvraag tot registratie worden gelijkgesteld of die geen aanleiding geven tot schrapping van de registratie als aannemer evenals van de krachtens artikel 11 bekomen inlichtingen, beslist de registratiecommissie over de aan de voorheen toegekende registratie aan te brengen verbeteringen.

Het bepaalde in artikel 13, § 2, is van overeenkomstige toepassing.

De verbeteringen worden bij gewone brief ter kennis gebracht van de betrokkene.

Onderafdeling 3. - {dt}Beslissing{edt} tot schrapping

Art. 15.De beslissing tot schrapping van een voorheen door haar of door of vanwege de Directeur-generaal van de directe belastingen verleende registratie wordt door de registratiecommissie genomen : 1° ofwel ingevolge een gemotiveerd verzoekschrift ingediend door of vanwege een van de in artikel 12 genoemde Ministers of door of vanwege een van de in de commissie vertegenwoordigde organisaties of door een Fonds voor bestaanszekerheid;2° ofwel op eigen initiatief : - ingevolge een in artikel 7, § 1, 1°, eerste of laatste streepje of 2°, § 3, § 4, tweede lid, of §§ 5 tot 7 vermelde kennisgeving; - bij het verstrijken van de in artikel 8, 7° vermelde termijn van twaalf maanden; - wanneer zij vaststelt dat de aannemer de in artikel 2, § 1, 9° vermelde voorwaarde niet vervult; - wanneer de aannemer heeft nagelaten gevolg te geven aan de verzoeken die krachtens artikel 11, § 2 aan hem worden gericht.

Het bepaalde in artikel 13, § 2, is van overeenkomstige toepassing. De beslissing tot schrapping moet met redenen omkleed zijn. Afdeling 6. - De stuurgroep

Opdracht en samenstelling

Art. 16.§ 1. Er wordt een stuurgroep opgericht teneinde de in § 2 vermelde opdracht te vervullen. § 2. De stuurgroep heeft als opdracht : - de eenvormigheid van de door de registratiecommissies getroffen beslissingen waarborgen; - de goede werking van de secretariaten van de registratiecommissies regelen; - de registratiecommissies bijstaan in geval van verhaal tegen een beslissing.

Te dien einde kan de stuurgroep inzonderheid : - ten behoeve van de registratiecommissies een algemene commentaar op de bepalingen van de artikelen 1 tot 15 verstrekken; - regelmatig de leden van die commissies samenroepen en tijdens die vergaderingen bindende adviezen over algemene vraagstellingen uitbrengen.

De stuurgroep mag zich in geen geval uitspreken over de feitelijke beoordeling van een individueel dossier.

Art. 17.§ 1. De stuurgroep bestaat uit negen leden volgens de hierna vermelde modaliteiten door Ons benoemd : 1° drie leden-ambtenaren worden benoemd respectievelijk op voorstel van : a) de Minister van Sociale Zaken;b) de Minister van Financiën;c) de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;2° drie leden worden op voorstel van de representatieve werkgeversorganisaties benoemd;3° drie leden worden op voorstel van de representatieve werknemersorganisaties benoemd. Volgens dezelfde modaliteiten worden tenminste negen plaatsvervangende leden benoemd.

De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar; hun mandaat is hernieuwbaar.

De aldus benoemde leden mogen niet tezelfdertijd lid zijn van een registratiecommissie.

De leden en de plaatsvervangende leden die hun mandaat niet kunnen voleindigen, worden vervangen. Daartoe wordt de samenstelling van de stuurgroep twee maal per jaar aangepast. § 2. De stuurgroep wordt voorgezeten door de in § 1, 1°, a bedoelde ambtenaar, daartoe door Ons benoemd op voorstel van de aldaar genoemde Minister. § 3. Het secretariaat van de stuurgroep wordt verzorgd door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

De zetel van de stuurgroep wordt gevestigd in een door de Minister van Sociale Zaken te bepalen plaats. § 4. Met uitzondering van de overeenkomstig artikel 19, § 2, bekendgemaakte adviezen zijn de leden en de plaatsvervangende leden van de stuurgroep en de ambtenaren die het secretariaat ervan verzorgen, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan ze wegens de uitvoering van hun opdracht kennis hebben.

De artikelen 66, 67 en 458 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de schending van het geheim. § 5. De werkingskosten van de stuurgroep zijn ten laste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Art. 18.§ 1. De stuurgroep kan slechts geldig zitting houden indien ten minste vijf leden aanwezig zijn. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de stuurgroep voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige leden-ambtenaren. § 2. De in artikel 16, § 2, tweede lid, tweede streepje bedoelde adviezen van de stuurgroep worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De adviezen zijn met redenen omkleed. § 3. Wat de in artikel 16, § 2, eerste lid, derde streepje bedoelde bijstand en de in artikel 16, § 2, tweede lid, eerste streepje bedoelde commentaar betreft, kan de stuurgroep, in afwijking van § 1, geldig zetelen van zodra de drie leden-ambtenaren aanwezig zijn. Afdeling 7. - Bekendmaking van de registratie en van de schrapping

Art. 19.Naast de bekendmaking, bedoeld in de artikelen 401, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 30bis, § 2, van de voormelde wet van 27 juni 1969 stelt de door de Minister van Financiën aangeduide administratie jaarlijks een lijst op met de geregistreerde aannemers die maandelijks wordt bijgewerkt. Die lijst en de bijwerkingen ervan liggen op de door of vanwege de Minister te bepalen plaats ter inzage van de belanghebbenden.

De in het eerste lid vermelde lijsten houden rekening met de in de artikelen 10, § 2, tweede streepje en 14 vermelde verbeteringen. § 2. De in artikel 18, § 2 bedoelde adviezen van de stuurgroep worden op dezelfde manier als de beslissingen van de registratiecommissies bekend gemaakt. HOOFDSTUK III. - Modaliteiten van de storting Aanwending of recuperatie van de gestorte bedragen Eerste afdeling. - Belastingen

Art. 20.In het KB/WIB 92 wordt het opschrift van Hoofdstuk III, Afdeling XIII, vervangen door :

« Maatregelen betreffende de werkzaamheden van koppelbazen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 403, 404 en 406) ».

Art. 21.Artikel 207, KB/WIB 92, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 10 februari 1995, 8 januari 1996, 28 februari 1997 en 1 maart 1998, wordt vervangen door : «

Art. 207.Het krachtens artikel 403, van hetzelfde Wetboek ingehouden bedrag moet worden gestort bij de ontvanger die door de directeur-generaal van de directe belastingen wordt aangewezen.

De betaling van het ingehouden bedrag moet worden verricht op hetzelfde tijdstip als de betaling aan de aannemer en uitsluitend door storting of overschrijving op de postrekening van de aangewezen ontvanger.

Op het stortings- of overschrijvingsbewijs moet naast de naam, het adres en het BTW-nummer van de in het vorig lid bedoelde aannemer, de vermelding « Art. 403 WIB 92 », voorkomen, zomede de verwijzing naar de factuur waarop de betaling betrekking heeft.

Gelijktijdig met de vermelde storting of overschrijving, zendt degene die de storting moet verrichten, aan de ontvanger een afschrift van de facturen waarop de betaling betrekking heeft. ».

Art. 22.Artikel 208, KB/WIB 92, wordt vervangen door : «

Art. 208.De in artikel 403, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling van de verplichting tot inhouding wordt verleend op voorwaarde dat de geregistreerde onderaannemer op het ogenblik van de betaling volgens de in artikel 27 van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders bepaalde definities geen schuldenaar is bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of bij een Fonds voor bestaanszekerheid of voor de verschuldigde bedragen uitstel van betaling heeft gekregen zonder gerechtelijke procedure of bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing en de opgelegde termijnen strikt naleeft. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stelt te dien einde een publiek toegankelijke gegevensbank in die voor de toepassing van dit lid bewijskracht heeft. ».

Art. 23.Artikel 209, KB/WIB 92, wordt vervangen door : «

Art. 209.§ 1. De persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden kan, voor zover en in de mate dat hij geen achterstallige belastingen verschuldigd is, bij de in artikel 207 bedoelde ontvanger een aanvraag om teruggaaf indienen.

De aanvraag dient inzonderheid te vermelden : 1° de naam, het adres en in voorkomend geval het BTW-nummer van degene die de inhouding en de storting heeft gedaan, de datum van die storting, alsmede de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur waarop de storting betrekking had;2° de naam, het adres en het BTW-nummer van de onderaannemers op wie de aanvrager, voor de uitvoering van de met de in 1° bedoelde persoon gesloten overeenkomst, een beroep heeft gedaan voor in artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoelde werkzaamheden. De aanvraag om teruggaaf geschiedt door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de directeur-generaal van de directe belastingen. § 2. In de mate dat het niet wordt aangewend tot betaling van achterstallige belastingschulden overeenkomstig artikel 406, §§ 1 en 2, van hetzelfde Wetboek, wordt het gestorte bedrag ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de regelmatig ingediende aanvraag om teruggaaf, door de ontvanger aan de aanvrager overgemaakt. § 3. Wanneer het gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk aangewend overeenkomstig het voornoemde artikel 406, §§ 1 en 2, geeft de ontvanger daarvan binnen de in § 2 bedoelde termijn kennis aan de aanvrager met vermelding van alle gegevens omtrent de aangezuiverde schulden ». Afdeling 2. - Sociale Zekerheid

Art. 24.De overeenkomstig artikel 30bis, § 4, van de in artikel 1 vermelde wet van 27 juni 1969 ingehouden sommen moeten, gelijktijdig met de betaling gedaan aan de aannemer of de onderaannemer, op een bijzondere postrekening van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort worden. Op het stortings- of overschrijvingsformulier moeten, naast de naam, het adres en het inschrijvingsnummer bij de Rijksdienst van de aannemer of onderaannemer ook de woorden « Art. 30bis », alsmede de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur worden vermeld waarop de storting betrekking heeft.

Gelijktijdig met de in het vorig lid bedoelde storting bezorgt de opdrachtgever, de aannemer of de onderaannemer bij afzonderlijke brief aan de Rijksdienst de nodige inlichtingen door middel van een door die dienst ter beschikking gesteld formulier dat hij naar behoren invult en ondertekent. Onverminderd de andere inlichtingen welke door de Rijksdienst kunnen worden gevraagd, vermeldt hij op het formulier het, overeenkomstig artikel 31 van dit besluit, toegekende identificatienummer van het werk, het gestorte bedrag evenals welke aannemer of onderaannemer en welk stadium van het werk dit bedrag betreft. Bij dit formulier voegt hij een kopie van de factuur waarvan de betaling het voorwerp van de inhouding uitmaakt.

Wanneer de storting gedaan wordt door een kredietinstelling of een andere derde moet bovendien melding gemaakt worden van de naam, het adres en, in voorkomend geval, het inschrijvingsnummer bij de Rijksdienst van de persoon die gehouden is de storting te doen.

De Rijksdienst kan desgevallend bijkomende inlichtingen of de voorlegging van documenten vragen waaruit moet blijken dat het bepaalde in voormeld artikel 30bis, § 4, correct werd toegepast.

Art. 25.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid rekent het bedrag aan van de gestorte inhouding, bedoeld in voormeld artikel 30bis, § 4, op basis van de inlichtingen verstrekt door de opdrachtgever, aannemer of onderaannemer overeenkomstig artikel 24. Die aanrekening geschiedt op de schulden tot en met het kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin de bedragen worden gestort.

De aanrekening bedoeld bij het eerste lid wordt, binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst door de Rijksdienst van het behoorlijk ingevuld formulier bedoeld bij artikel 24, tweede lid, uitgevoerd en aan de betrokken aannemer of onderaannemer medegedeeld.

De aanrekening aan iedere aannemer of onderaannemer wordt geboekt op de datum waarop de postrekening van de Rijksdienst gecrediteerd is.

Art. 26.§ 1. In de mate dat het gestorte bedrag niet wordt aangewend voor de aanzuivering van de gerechtskosten, bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlintresten en buitenlandse schuldvorderingen inzake sociale zekerheidsbijdragen, verschuldigd door de aannemer of onderaannemer in wiens hoofde het werd aangerekend, wordt het op zijn aanvraag door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden terugbetaald. Deze termijn vangt aan op het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de aanvraag tot terugbetaling bij de Rijksdienst toekomt.

Deze termijn kan evenwel niet aanvangen vóór de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de Rijksdienst in het bezit werd gesteld van alle gegevens betreffende de door de aannemer of onderaannemer tewerkgestelde werknemers en hun prestaties, of, in voorkomend geval, volgend op de dag waarop een rechterlijke uitspraak nopens een geschil omtrent de door de aannemer of onderaannemer aan de Rijksdienst verschuldigde bijdragen kracht van gewijsde gekregen heeft. § 2. Wanneer overeenkomstig artikel 25 het gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk wordt aangewend tot betaling van schulden inzake sociale-zekerheidsbijdragen, geeft de Rijksdienst binnen de in § 1 vastgestelde termijn daarvan kennis aan de aanvrager en verstrekt hem bovendien alle gegevens omtrent de aangezuiverde schulden.

Art. 27.Voor de toepassing van artikel 208, KB/WIB 92 en van artikel 30bis, § 4, derde lid van de voornoemde wet van 27 juni 1969, wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de werkgever die : - aan de genoemde Rijksdienst alle geëiste aangiften heeft toegezonden tot en met de aangiften betreffende het voorlaatste verlopen kwartaal; - niet meer dan BEF 100 000 verschuldigd is als bijdragen, vermeerderingen, nalatigheidsinteresten of gerechtskosten.

Voor de toepassing van dezelfde artikelen wordt beschouwd geen schuldenaar te zijn ten overstaan van een Fonds voor bestaanszekerheid, de werkgever die : - valt onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (PC 124); - aan de Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels (PDOK) de gegevens heeft toegezonden van de kwartaalaangiften inzake de zegels die tot en met het voorlaatste verlopen kwartaal voor die dienst bestemd zijn; - niet meer dan BEF 2 500 verschuldigd is als verschuldigde bijdrage in het stelsel van de getrouwheids- en weerverletzegels. HOOFDSTUK IV. - Vermindering van de boete Eerste afdeling. - Belastingen

Art. 28.Artikel 210, KB/WIB 92, wordt vervangen door : «

Art. 210.Wanneer degene die de in artikel 403, van hetzelfde Wetboek opgelegde storting niet heeft verricht, alsnog de vereiste storting uitvoert op verzoek van de administratie en binnen de door haar opgelegde termijn en wanneer het bewijs van storting wordt overgelegd, wordt de in artikel 404, § 1, van dat Wetboek bedoelde administratieve boete, voor ten hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft. ». Afdeling 2. - Sociale Zekerheid

Art. 29.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan gehele vrijstelling verlenen van de bijslag, bepaald in artikel 30bis, § 5, van de in artikel 1 vermelde wet van 27 juni 1969 wanneer de aannemer en de onderaannemers geen schuldenaar zijn van bijdragen voor sociale zekerheid.

Vrijstelling van 50 pct. van deze opslag kan worden verleend wanneer de niet-betaling het gevolg is van uitzonderlijke omstandigheden.

Art. 30.De Rijksdienst voor sociale zekerheid kan de aannemer en de onderaannemers vrijstellen van betaling van de sommen die krachtens artikel 30bis, § 8 van de in artikel 1 vermelde wet van 27 juni 1969, worden toegepast, wanneer zij aantonen dat zij in de onmogelijkheid verkeerden hun verplichtingen binnen een redelijke termijn na te komen ingevolge een geval van verantwoorde overmacht.

De vrijstelling kan ook worden toegekend wanneer het gaat om een eerste overtreding op die bepalingen ten name van de overtreders en voor zover geen enkele inbreuk op de wetgeving inzake sociale zekerheid of inzake werkloosheid of op de sociale wetgeving werd vastgesteld die verband houdt met de werken die niet overeenkomstig artikel 30bis, § 7 van de genoemde wet werden gemeld.

De krachtens artikel 30bis, § 8 van die wet toegepaste som kan tot 50 pct. worden verminderd wanneer de niet-naleving van de verplichting van de aannemer en de onderaannemer die een beroep heeft gedaan op een andere onderaannemer als uitzonderlijk kan worden beschouwd en voor zover de aannemer en alle onderaannemers geregistreerd zijn en de verplichtingen naleven die zijn voorgeschreven door de wet van 27 juni 1969 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten. HOOFDSTUK V. - Melding van werken aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid

Art. 31.Wanneer in artikel 1, § 2, bedoelde werken moeten worden uitgevoerd, moet de aannemer de inlichtingen bedoeld bij artikel 30bis, § 7, van voormelde wet van 27 juni 1969 aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verstrekken op een door de Rijksdienst te zijner beschikking gesteld formulier. Dit wordt aangetekend gestuurd aan de Rijksdienst volgens de aanduidingen vermeld op het formulier. Na ontvangst van de inlichtingen deelt de Rijksdienst aan de aannemer een identificatienummer mee.

Art. 32.Voormeld artikel 30bis, § 7, is niet van toepassing op de aannemers die geen beroep doen op een onderaannemer, voor de werken waarvoor het totaal bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, die aan hen zijn toevertrouwd, lager is dan BEF 1 000 000. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen

Art. 33.De beslissingen die zijn genomen in uitvoering van de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, blijven geldig.

Art. 34.Tenzij de nieuwe regels voordeliger zijn voor de betrokken aannemer, worden de aanvragen tot registratie en de verzoekschriften tot schrapping waarover op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nog geen definitieve beslissing is getroffen, verder behandeld volgens de regels die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Art. 35.De inlichtingen verstrekt in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot uitvoering van artikel 30ter, § 7, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, blijven onverminderd geldig voor de toepassing van de voormelde artikelen 31 en 32.

De aannemer op wie de opdrachtgever een beroep heeft gedaan, die werken uitvoert op grond van overeenkomsten die vóór 1 januari 1999 schriftelijk werden afgesloten en gedateerd en die niet dienden te worden gemeld in uitvoering van het genoemde koninklijk besluit van 12 augustus 1994, moet de in de voormelde artikelen 31 en 32 bedoelde inlichtingen vóór 28 februari 1999 verstrekken voor zover die werken niet voor 1 mei 1999 zijn beëindigd. HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen

Art. 36.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot uitvoering van de artikelen 400 tot 404 en van artikel 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 maart 1979, 8 oktober 1985, 20 september 1988, 20 juli 1989, 19 maart 1990, 12 december 1991, 1 juli 1996, 20 augustus 1996 en 3 september 1998;2° het koninklijk besluit van 12 maart 1990 tot uitvoering, in het kader van de maatregelen tegen de activiteiten van de koppelbazen, van sommige bepalingen van artikel 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 22 december 1994, 11 december 1995, 23 december 1996 en 15 december 1997;3° het koninklijk besluit van 12 maart 1990 tot uitvoering van artikel 30ter, § 4 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 1992;4° het koninklijk besluit van 19 maart 1990 tot uitvoering, in het kader van de maatregelen tegen de activiteiten van de koppelbazen, van artikel 30ter, § 2, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994;5° het koninklijk besluit van 30 juni 1994 tot uitvoering van artikel 30ter, § 4bis, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;6° het koninklijk besluit van 1 juli 1994 betreffende het bijhouden van sociale identiteitskaarten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 december 1994, 11 december 1995, 23 december 1996 en 15 december 1997;7° het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot uitvoering van artikel 30ter, § 7, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;8° het ministerieel besluit van 22 december 1994 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 1 juli 1994 betreffende het bijhouden van sociale identiteitskaarten, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 1 februari 1996 en 24 december 1996. HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.

Art. 38.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

Bijlage bij het koninklijk besluit van 26 december 1998 Voor de toepassing van artikel 3 worden de hierna aangeduide categorieën aan de geregistreerde aannemers toegekend.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^