gepubliceerd op 11 augustus 2004
Bindende unanieme beslissing nr. 8 van de Stuurgroep van de provinciale registratiecommissies genomen in uitvoering van artikel 16, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, Op de algemene vergadering van de Stuurgroep met de provinciale registratiecommissies van 27 januar(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
Bindende unanieme beslissing nr. 8 van de Stuurgroep van de provinciale registratiecommissies genomen in uitvoering van artikel 16, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 december 1998 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders Op de algemene vergadering van de Stuurgroep met de provinciale registratiecommissies van 27 januari 2004 is de stuurgroep overgegaan tot het bindend verklaren van de hiernavermelde beslissing. Het wettelijk vereiste quorum binnen de Stuurgroep werd bereikt.
Advies m.b.t. de bepaling die stelt dat een aannemer die in België geen woonplaats, geen maatschappelijke zetel, geen voornaamste inrichting of geen zetel van bestuur of beheer heeft, en die na een periode van twaalf maanden na zijn registratie geen Belgisch BTW-nummer bekomen heeft, kan geschrapt worden door de registratiecommissie, tenzij de aannemer op verzoek van de registratiecommissie bevestigt dat hij in België in werkelijkheid uitsluitend een in artikel 1, § 1, 5° vermelde werkzaamheid uitoefent (nl. de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het uitoefenen van een in artikel 1 bedoelde werkzaamheid) (artikel 8, 7 ° van het koninklijk besluit van 26 december 1998, tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders).
Vraagstelling : Op welke wijze dienen de provinciale registratiecommissies om te gaan met buitenlandse aannemers (van binnen de EER) die niet zoals bepaald in artikel 8, 7° van het koninklijk besluit van 26 december 1998 binnen de twalf maanden na het bekomen van hun registratienummer een Belgisch BTW-nummer hebben bekomen ? Dienen zij hun registratienummer te schrappen wanneer zij niet uitsluitend personeel ter beschikking stellen ? Antwoord van de stuurgroep : Voorafgaandelijk wordt verwezen naar de voorlopige unanieme beslissing nr. 4/2002 van de stuurgroep waarin op basis van gegevens van FOD Financiën de nieuwe regeling werd uiteengezet.
Vanuit verschillende registratiecommissies werd echter aan de stuurgroep gesignaleerd dat dit standpunt niet werd gevolgd door de dienst binnen de FOD Financiën zelf die moest instaan voor het toekennen van een Belgisch BTW-nummer aan buitenlandse aannemers, het Centraal BTW-kantoor voor Buitenlandse Belastingplichtigen (C.koninklijk besluitB.), zodat de provinciale registratiecommissies deze dossiers niet op een afdoende wijze konden afhandelen.
Daarop heeft de stuurgroep contact opgenomen met deze dienst om een praktische oplossing uit te werken ten behoeve van de provinciale registratiekantoren.
Reglementering Artikel 2, § 1, 3° van het voormelde koninklijk besluit van 26 december 1998, stelt : « b. ofwel, voor een in artikel 4, § 2, tweede lid, vermelde aanvrager die in België geen inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomen heeft dat de letters BE bevat, naargelang hij al dan niet zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer in de Europese Unie heeft, beschikken over een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde met de letters van de lidstaat van de Europese Unie waar hij is gevestigd, of, voor zover het bestaat, over een inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde in de lidstaat van de Europese Economische Ruimte waar hij is gevestigd; » Artikel 4, § 2, tweede lid slaat op de aanvrager die zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste inrichting, of zijn zetel van bestuur of beheer niet in België heeft.
Artikel 8, 7° stelt : « De in afdeling 5 hierna bedoelde registratiecommissie kan in de navolgende gevallen beslissen dat de registratie wordt geschrapt : ... 7° Wanneer de in artikel 4, § 2, tweede lid vermelde aannemer binnen twaalf maanden vanaf zijn registratie geen inschrijvingsnummer inzake de belasting over de toegevoegde waarde bekomen heeft dat de letters BE bevat, behalve indien de betrokkene, op verzoek van de registratiecommissie bevestigt dat hij in België in werkelijkheid uitsluitend een in artikel 1, § 1, 5° vermelde werkzaamheid verricht. » Europese Richtlijn 2000/65/CEE van 17 oktober 2000 tot wijziging van de Richtlijn 77/388/CEE van 17 mei 1997 en haar gevolgen voor de BTW-reglementering.
De wet van 7 maart 2002 tot wijziging van de artikelen 50, 51, 51bis, 53quater, 53quinquies, 55 en 61 WBTW, Belgisch Staatsblad », 13 maart 2002, 10635.
Koninklijk besluit nr. 31 van 2 april 2002 mbt de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde tav de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen, Belgisch Staatsblad , 11 april 2002, 14838.
Koninkijk besluit van 2 april 2002 tot wijziging van de koninklijk besluit's nrs. 1, 3, 7, 10, 23 en 50 mbt de belasting over de toegevoegde waarde, Belgisch Staatsblad », 16 april 2002, 15440.
Artikel 19, § 2 van het Belgisch BTW-wetboek en art. 20, § 2 van het Koninkijk besluit nr. 1.
Oplossing : Ingevolge de nieuwe Europese BTW-reglementering, die in Belgische regelgeving werd omgezet, zullen niet in België gevestigde BTW-plichtigen, die in België goederen of diensten leveren, geen BTW meer verschuldigd zijn indien de medecontractant-afnemer een in België gevestigde BTW-plichtige is die periodieke BTW-aangiften indient, of indien de afnemer een buitenlandse BTW-plichtige is die in België geregistreerd is onder een individueel BTW-nummer en die een aansprakelijk vertegenwoordiger heeft aangesteld.
De BTW wordt in deze gevallen door de afnemer zelf, via zijn periodieke BTW-aangifte voldaan (door ze in deze aangifte op te nemen als aan de Schatkist verschuldigde BTW; dit is de zogenaamde « verlegging van de heffing », artikel 51, § 2, 5° WBTW).
Hieruit volgt dat een niet in België gevestigde BTW-plichtige die in België alleen werkzaamheden verricht voor dewelke hij geen BTW verschuldigd is (in toepassing van artikel 51, § 2, 1°, 2° of 5°, van het WBTW) in beginsel geen Belgische BTW-nummer kan bekomen en dit krachtens artikel 50, § 1, eerste alinea, 3° van het WBTW. Op grond van artikel 50, § 2, van het WBTW kan evenwel toch een BTW-nummer (met de kenletters BE) worden toegekend aan en op uitdrukkelijk verzoek van de BTW-plichtige (dit verzoek dient te worden gericht aan het Centraal BTW-kantoor voor Buitenlandse Belastingplichtigen of Ckoninklijk besluitB, Zaveltoren, 24e verdieping, J. Stevensstraat 7 te 1000 Brussel), meer bepaald aan : - de niet in België gevestigde BTW-plichtige (al dan niet gevestigd binnen de Europese Gemeenschap); - die in België op regelmatige basis (1); - werkzaamheden verricht zoals bedoeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 (werken in onroerende staat en gelijkgestelde werkzaamheden) voor dewelke de veralgemeende verlegging van de heffing van de BTW zoals bedoeld in artikel 51, § 2, 5° van het Wetboek BTW van toepassing is. Deze maatregel heeft tot doel het voor de niet in België gevestigde BTW-plichtige mogelijk te maken om een « definitief » registratienummer te bekomen en dit overeenkomstig de artikelen 400 tot 408 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Als een BTW-plichtige die niet binnen de Europese gemeenschap is gevestigd, onder de net vermelde omstandigheden in België een BTW-nummer aanvraagt op basis van artikel 50, § 2, van het WBTW, is deze er toe gehouden een aansprakelijk vertegenwoordiger aan te duiden in België.
Rekening houdend met het voorgaande is de Stuurgroep van oordeel dat de registratiecommissies er op het ogenblik van het verstrijken van voornoemde periode van 12 maanden toe zijn gehouden om : - de aannemer te bevragen teneinde te achterhalen of deze intussen reeds een Belgisch BTW-nummer heeft (hiertoe kan voorafgaandelijk de site van de Kruispuntbank Ondernemingen geraadpleegd worden) en of hij, wanneer hij nog niet over zulk een BTW-nummer beschikt, hiervoor reeds een aanvraag heeft ingediend en of er desgevallend aan deze aanvraag reeds een gevolg gegeven werd; - in voorkomend geval, inlichtingen in te winnen bij het Ckoninklijk besluitB teneinde na te gaan of een eventueel ingediende aanvraag nog steeds in onderzoek is of reeds werd geweigerd.
Als door de aannemer een aanvraag tot het bekomen van een Belgisch BTW-nummer werd ingediend bij het Ckoninklijk besluitB en deze aanvraag nog steeds in onderzoek is, dienen de registratiecommissies te wachten tot het Ckoninklijk besluitB een beslissing heeft genomen (zelfs wanneer dit betekent dat zodoende voornoemde periode van 12 maanden wordt overschreden). Dit sluit uiteraard niet uit dat de registratiecommissies kunnen overgaan tot de schrapping van het registratienummer op basis van andere vaststellingen.
Indien door de aannemer geen aanvraag werd ingediend of indien de aanvraag werd geweigerd is het overeenkomstig artikel 8, 7° van het koninklijk besluit van 26 december 1998 in beginsel toegestaan dat de provinciale registratiecommissies overgaan tot de schrapping van de registratie als aannemer. Dit zal bijvoorbeeld ook het geval zijn wanneer de aannemer te kennen heeft gegeven dat hij geen werkzaamheden meer verricht in België. De provinciale registratiecommissies dienen daarentegen een soepele houding aan te nemen wanneer de aannemer stelt maar uitzonderlijk in België werkzaamheden te verrichten en dat hij juist ingevolge dit uitzonderlijk karakter niet over een Belgisch BTW-nummer moet beschikken.
De hier behandelde problematiek zal opnieuw worden onderzocht in het kader van de wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in de registratiewetgeving ingevolge de oprichting van de Kruispuntbank Ondernemingen en de integratie in deze Kruispuntbank van de gegevensbank van de geregistreerde aannemers.
Conclusie : De Stuurgroep is van oordeel dat de provinciale registratiecommissies op het ogenblik van het verstrijken van voornoemde periode van 12 maanden er toe zijn gehouden om : de aannemer te bevragen teneinde te achterhalen of deze intussen reeds een Belgisch BTW-nummer heeft (hiertoe kan voorafgaandelijk de site van de Kruispuntbank Ondernemingen geraadpleegd worden) en of hij, wanneer hij nog niet over zulk een BTW-nummer beschikt, hiervoor reeds een aanvraag heeft ingediend en of er desgevallend aan deze aanvraag reeds een gevolg gegeven werd; in voorkomend geval, inlichtingen in te winnen bij het Ckoninklijk besluitB teneinde na te gaan of een eventueel ingediende aanvraag nog steeds in onderzoek is of reeds werd geweigerd.
Als door de aannemer een aanvraag tot het bekomen van een Belgisch BTW-nummer werd ingediend bij het Ckoninklijk besluitB en deze aanvraag nog steeds in onderzoek is, dienen de registratiecommissies te wachten tot het Ckoninklijk besluitB een beslissing heeft genomen (zelfs wanneer dit betekent dat zodoende voornoemde periode van twalf maanden wordt overschreden). Dit sluit uiteraard niet uit dat de registratiecommissies kunnen overgaan tot de schrapping van het registratienummer op basis van andere vaststellingen.
Indien door de aannemer geen aanvraag werd ingediend of indien de aanvraag werd geweigerd is het overeenkomstig artikel 8, 7° van het koninklijk besluit van 26 december 1998 in beginsel toegestaan dat de provinciale registratiecommissies overgaan tot de schrapping van de registratie als aannemer. Dit zal bijvoorbeeld ook het geval zijn wanneer de aannemer te kennen heeft gegeven dat hij geen werkzaamheden meer verricht in België. De provinciale registratiecommissies dienen daarentegen een soepele houding aan te nemen wanneer de aannemer stelt maar uitzonderlijk in België werkzaamheden te verrichten en dat hij juist ingevolge dit uitzonderlijk karakter niet over een Belgisch BTW-nummer moet beschikken.
De hier behandelde problematiek zal opnieuw worden onderzocht in het kader van de wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in de registratiewetgeving ingevolge de oprichting van de Kruispuntbank Ondernemingen en de integratie in deze Kruispuntbank van de gegevensbank van de geregistreerde aannemers.
Voor de stuurgroep, de voorzitter, I. BRISART Opmerking : Deze bindende beslissing heft de eenparige beslissing nr. 8/2003 van de stuurgroep op.
Samenstelling van de stuurgroep : Een vertegenwoordiger van de Federatie van Algemene Bouwaannemers Een vertegenwoordiger van het A.C.L.V.B. Een vertegenwoordiger van C.S.C. Bâtiment et Industrie Een vertegenwoordiger van A.C.V. Bouw en Industrie Een vertegenwoordiger van Agoria Een vertegenwoordiger van N.A.C.E.B.O. Een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Financiën Een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid Een vertegenwoordiger van C.G.S.L.B. Een vertegenwoordiger van de Centrale générale F.G.T.B. Een vertegenwoordiger van de Confederatie Bouw Een vertegenwoordiger van het A.B.V.V. (1) Het begrip « op regelmatige basis » geeft aan dat de identificatie van de buitenlandse aannemer bij de Belgische BTW in beginsel niet is toegestaan wanneer de in België verrichte werkzaamheden een uitzonderlijk karakter hebben.