gepubliceerd op 22 december 2001
Koninklijk besluit betreffende de dienstencheques
12 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de dienstencheques
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, inzonderheid op de artikelen 4, eerste lid, en 7, tweede lid;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 12 juli 2001;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 september 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 11 oktober 2001;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat dit koninklijk besluit ter uitvoering genomen is van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen die in werking is getreden op 11 augustus 2001 en die het noodzakelijk maakt dat, om overeenkomstig de wens van de Ministerraad haar toepassing mogelijk te maken vóór het einde van het jaar 2001, de vorm en de wijze van aanschaffen en gebruiken van de dienstencheques, het betalingsinstrument voor prestaties, zo snel mogelijk zouden vastgesteld worden; iedere vertraging die verbonden is met de aanneming van dit besluit zou negatieve gevolgen hebben voor één van de door de regering als essentieel beschouwde prioriteiten, met name de strijd tegen het zwartwerk en de creatie van arbeidsplaatsen;
Overwegende het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de ontwikkeling van buurtdiensten en -banen, ondertekend op 7 december 2001;
Gelet op het advies 32.422/1 van de Raad van State, gegeven op 25 oktober 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder : 1° de wet : de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;2° het samenwerkingsakkoord : het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de ontwikkeling van buurtdiensten en -banen : het akkoord waarin de contracterende partijen zich verbinden, elk binnen hun bevoegdheidssfeer, de nodige maatregelen te nemen voor de goede werking van het stelsel dat de ontwikkeling van buurtdiensten en -banen mogelijk maakt door middel van dienstencheques;3° de RVA : de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;4° het uitgiftebedrijf : het na een offerteaanvraag door de RVA aangewezen bedrijf, belast met het uitgeven van de dienstencheques zoals bedoeld in artikel 2, 1e lid, 2°, van de wet;5° de erkende onderneming : de onderneming die erkend is door de overeenkomstig artikel 6, § 1, VI, 1°, en IX, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bevoegde overheid en die de in artikel 2, 1ste lid, 6° van de wet bedoelde buurtwerken of -diensten levert. Wat de diensten die bijstand aan personen bieden betreft, dienen de ondernemingen voorafgaandelijk en bijkomend erkend te worden door de overeenkomstig artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bevoegde overheid; 6° de bevoegde overheden : de overeenkomstig artikel 6, § 1, VI, 1°, en IX, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bevoegde overheden die zullen instaan om de overeengekomen Gewest- en Gemeenschapstegemoetkomingen te betalen in het systeem van de dienstencheques;7° tegemoetkomingen : de tegemoetkomingen van de bevoegde overheden en de Federale Staat in de kostprijs van de dienstencheque. HOOFDSTUK II. - Basisbeginselen
Art. 2.De gebruiker die het systeem van de dienstencheques wenst te genieten om buurtwerken of -diensten te laten uitvoeren, doet een beroep op een erkende onderneming zoals bedoeld in artikel 2, 6°, van de wet.
De erkende onderneming laat de buurtwerken of -diensten uitvoeren bij de gebruiker door een werknemer bedoeld in artikel 3 van de wet. HOOFDSTUK III. - Vorm, aanschaf en gebruik van de dienstencheque
Art. 3.§ 1. De dienstencheque dient tenminste de gegevens te bevatten zoals bedoeld in het model gevoegd bij dit besluit. § 2. De gebruiker die dienstencheques wenst aan te schaffen, maakt door overschrijving of storting, een bedrag van 6,20 EUR per dienstencheque aan het uitgiftebedrijf van de dienstencheques over. De bestelling moet gaan over een minimum van 10 dienstencheques. De gebruiker kan maximum 500 dienstencheques per kalenderjaar bestellen.
De dienstencheque heeft voor de gebruiker een geldigheidsduur van 8 maanden te rekenen vanaf zijn uitgifte. § 3. De gebruikers kunnen bij het uitgiftebedrijf de terugbetaling aanvragen van de dienstencheques die nog niet werden gebruikt en die nog geldig zijn. Dienstencheques waarvoor reeds door het uitgiftebedrijf een fiscaal attest werd afgeleverd aan de gebruiker, kunnen niet meer worden terugbetaald aan de gebruiker. Het uitgiftebedrijf kan een vergoeding voor administratiekosten vragen aan de gebruiker die een terugbetaling vraagt. De terugbetaling gebeurt in overeenstemming met de fiscale bepalingen opgenomen in artikel 9.
De dienstencheques kunnen omgeruild worden tegen nieuwe cheques met een nieuwe geldigheidsduur van acht maanden voor de gebruiker en negen maanden voor de erkende onderneming. De gebruiker kan de omruiling vragen van niet-gebruikte nog geldige dienstencheques of van dienstencheques waarvan de geldigheidsduur nog geen 6 maand is verstreken. Ook voor de omruiling van dienstencheques kan het uitgiftebedrijf administratiekosten aanrekenen.
De gebruiker die zijn dienstencheques heeft verloren (verlies of diefstal) kan de terugbetaling of vervanging ervan vragen.
Art. 4.Het uitgiftebedrijf geeft de dienstencheques uit binnen de perken van de enveloppes vastgelegd door de bevoegde overheden en de Federale Staat die bestemd zijn voor de financiering van de dienstencheques zoals bedoeld in artikel 3, vijfde lid van de wet.
Het uitgiftebedrijf stuurt de dienstencheque naar de gebruiker binnen de 5 werkdagen die op de ontvangst van het bedrag bedoeld in artikel 3 volgen.
Minstens tweemaal per maand en door middel van een geïnformatiseerde overzichtslijst, licht het uitgiftebedrijf, enerzijds, de bevoegde overheden en, anderzijds, de RVA in over het aantal aan de gebruikers toegestuurde dienstencheques.
Art. 5.Binnen de 15 werkdagen na de ontvangst van de in artikel 4 vermelde overzichtslijst en mits voorlegging door het uitgiftebedrijf van een stortingsbewijs betreffende de door de bevoegde overheden overgemaakte voorschotten, betaalt de RVA zijn voorschot.
Het voorschot is gelijk aan het aantal aan de gebruikers toegestuurde dienstencheques vermenigvuldigd met de per dienstencheque overeengekomen tegemoetkoming.
Art. 6.De gebruiker overhandigt de door hem ondertekende en gedateerde dienstencheques aan de werknemer op het moment dat de buurtwerken of -diensten zijn uitgevoerd. De werknemer brengt zijn handtekening op de dienstencheque aan.
Art. 7.De erkende onderneming moet haar identiteit en die van de werknemer die de buurtwerken of -diensten heeft verricht, op de dienstencheque vermelden. De erkende onderneming maakt de dienstencheques voor betaling over aan het uitgiftebedrijf en dit binnen de 9 maanden vanaf de uitgifte van de dienstencheques. De erkende onderneming verklaart dat de gepresteerde werkuren waarvoor zij dienstencheques indient gepresteerd werden door personen, die daarvoor in dienst genomen zijn en die tenminste halftijds tewerkgesteld worden met een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art. 8.Na validatie van de dienstencheques door het uitgiftebedrijf, stort dit binnen de 10 werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de dienstencheque opgestuurd door de erkende onderneming, een bedrag gelijk aan de aanschafprijs van de dienstencheque, vermeerderd met de verschillende tegemoetkomingen die voorgeschoten werden aan het uitgiftebedrijf, op de bankrekening van de erkende onderneming.
Het totaalbedrag van deze tegemoetkomingen is gelijk aan 17,36 EUR per dienstencheque waarvan de helft, in uitvoering van artikel 5 van het Samenwerkingsakkoord verschuldigd is door de bevoegde overheden en de andere helft door de Federale Staat.
Teneinde de afrekening van de voorschotten bedoeld in artikel 5 mogelijk te maken, licht het uitgiftebedrijf minstens tweemaal per maand enerzijds de bevoegde overheden en anderzijds de RVA in over het aantal gevalideerde en aan de erkende onderneming terugbetaalde dienstencheques en dat door middel van een geïnformatiseerde overzichtslijst.
Art. 9.Het uitgiftebedrijf van de dienstencheques maakt jaarlijks vóór 1 maart, aan de gebruiker een fiscaal attest over, met de vermelding van de aanschafprijs van de dienstencheques die op zijn naam werden opgesteld en die betaald werden tijdens het voorgaande kalenderjaar. Van dit bedrag wordt in mindering gebracht de aanschafprijs van de hiervoor bedoelde dienstencheques die niet werden gebruikt en die tijdens hetzelfde kalenderjaar door het uitgiftebedrijf aan de gebruiker terugbetaald werden. De gegevens vermeld in de fiscale attesten worden door het uitgiftebedrijf eveneens vóór 1 maart overgemaakt aan de Administratie tot wiens bevoegdheid de inkomstenbelastingen behoren. HOOFDSTUK IV. - Controle van het systeem en gevolgen in geval van niet-naleving van de reglementering
Art. 10.§ 1. De ambtenaren van de RVA aangesteld overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, zijn gemachtigd om controle uit te oefenen op het naleven van de wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan. § 2. Indien de werken uitgevoerd werden zonder dat de wettelijke of reglementaire voorwaarden werden gerespecteerd, kan de RVA het uitgiftebedrijf verbieden de in artikel 1, 7° van dit besluit bedoelde tegemoetkoming te betalen aan de onderneming die de dienstencheques heeft ingediend. Hij kan de tegemoetkoming geheel terugvorderen indien deze ten onrechte werd toegekend. In dit geval betaalt hij aan de bevoegde overheden het door hen betaalde aandeel terug, verminderd met de helft van de totale invorderingskosten. De wettelijke of reglementaire voorwaarden zijn inzonderheid niet vervuld indien : 1° de onderneming die de buurtwerken of -diensten heeft laten uitvoeren, niet erkend was of indien zij het was op basis van valse documenten of valse verklaringen;2° de buurtwerken of -diensten op andere domeinen werden verwezenlijkt dan voorzien in artikel 2, 3°, van de wet;3° het werk niet werd uitgevoerd door een werknemer bedoeld in artikel 3 van de wet, die in het personeelsregister ingeschreven was en wiens arbeidsprestaties aan de RSZ werden aangegeven. De onderneming betaalt de ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen terug binnen de 30 dagen die volgen op de datum vermeld op de aangetekende brief. § 3. De RVA stuurt aan de onderneming en aan de gebruiker een aangetekende brief die de in § 2 bedoelde beslissing motiveert. § 4. De RVA licht de bevoegde overheden in over de beslissing om de betaling van de onder § 2 bedoelde tegemoetkoming te verbieden of om de ten onrechte bekomen tegemoetkoming terug te vorderen.
Art. 11.De RVA zendt de dossiers van de weerspannige schuldenaars met het oog op de terugvordering naar de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. De door de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen ingestelde vervolgingen verlopen op dezelfde wijze als voor het invorderen van de registratierechten.
Onder inhouding van de eventuele kosten worden de door het voornoemde bestuur ingevorderde bedragen overgemaakt aan het Hoofdbestuur van de RVA. Het Beheerscomité is gemachtigd geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te geven bedragen, overeenkomstig de procedure en de bepalingen van de artikelen 171 tot en met 174 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. HOOFDSTUK VI. - In werking treding
Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Voor de periode gesitueerd tussen de datum van inwerkingtreding van dit besluit en 31 december 2001, is het bedrag van 250 BEF van toepassing telkens waar het bedrag van 6,20 EUR wordt vermeld en is het bedrag van 700 BEF van toepassing wanneer het bedrag 17,36 EUR wordt vermeld.
Art. 13.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 december 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bijgevoegd te worden bij Ons besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS