Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 mei 1999
gepubliceerd op 10 juli 1999

Koninklijk besluit betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012359
pub.
10/07/1999
prom.
03/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/03/1999012359/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid de artikelen 4, 65, 67 en 68;

Gelet op het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op artikel 54quater8, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juni 1975, artikel 108, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 augustus 1968, 20 mei 1980 en 27 maart 1998, artikel 147octies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 april 1965 en 27 maart 1998, artikel 835, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1958 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998, artikel 836 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 maart 1976 en de artikelen 837 tot 839decies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1971, 20 juni 1975, 11 maart 1977, 14 september 1992, 8 februari 1993, 18 juni 1993 en 7 augustus 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk, inzonderheid op de artikelen 14 en 17;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 26 februari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat ingevolge de koninklijke besluiten van 27 maart 1998 die betrekking hebben op het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de interne en externe dienst voor Preventie en Bescherming op het werk, de bevoegdheden van het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk dienen te worden herzien, inzonderheid met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden door de syndicale afvaardiging en met het oog op de aanpassing van de terminologie;

Overwegende dat eveneens de regels in verband met de werking van het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk nader dienen te worden bepaald, inzonderheid wat betreft de minimumbepalingen die het huishoudelijk reglement moet bevatten;

Overwegende dat al deze maatregelen zo snel mogelijk moeten worden vastgesteld en dit, alleszins in de loop van het jaar dat aan de sociale verkiezingen voorafgaat, om de continuïteit van de werking van de bestaande comités te waarborgen en te vermijden dat er naar aanleiding van de installatie van nieuwe comités voor Preventie en Bescherming op het werk, ingevolge de voormelde sociale verkiezingen, geschillen zouden ontstaan;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Interne dienst : de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk;2° Externe dienst : de Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk;3° de wet : de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Voor de toepassing van de afdelingen II en III wordt onder comité verstaan : het comité voor Preventie en Bescherming op het werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging, en, bij onstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet.

Voor de toepassing van de afdelingen IV en V wordt onder comité verstaan : het comité voor Preventie en Bescherming op het werk. Afdeling II. - Opdrachten van het comité

Art. 2.In toepassing van artikel 65 van de wet heeft het comité inzonderheid als opdracht adviezen uit te brengen en voorstellen te formuleren omtrent het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, omtrent het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan opgesteld door de werkgever, de wijzigingen, de uitvoering en de resultaten ervan.

Het comité wordt tevens betrokken bij het beheer en de werkzaamheden van het departement belast met het medisch toezicht van de interne dienst door ten minste tweemaal per jaar, met een tijdsverloop van maximaal zes maanden hieraan aandacht te besteden op grond van een verslag dat hiertoe door de preventieadviseur belast met het medisch toezicht wordt opgesteld.

Art. 3.Het comité brengt een voorafgaand advies uit over : 1° alle voorstellen, maatregelen en toe te passen middelen, die rechtreeks of onrechtstreeks, meteen of na verloop van tijd, gevolgen kunnen hebben voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° de planning en invoering van nieuwe technologieën, wat betreft de gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, verbonden aan de keuzen inzake uitrusting, de arbeidsomstandigheden en de invloed op de omgevingsfactoren op het werk, met uitzondering van die gevolgen, waarop een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, die in gelijkaardige waarborgen voorziet;3° de keuze of de vervanging van een externe dienst voor technische controles op de werkplaats en andere instellingen en deskundigen;4° de keuze of de verandering van de diensten waarop een beroep wordt gedaan in toepassing van de arbeidsongevallenwetten;5° elke maatregel die overwogen wordt om de technieken en de arbeidsvoorwaarden aan de mens aan te passen en om de beroepsvermoeidheid te voorkomen;6° de specifieke maatregelen voor de inrichting van de arbeidsplaats teneinde, in voorkomend geval, rekening te houden met de tewerkgestelde minder-valide werknemers;7° de keuze, de aankoop, het onderhoud en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen.

Art. 4.Het comité geeft zijn voorafgaand akkoord in de gevallen bepaald door de verschillende wetten en uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 5.Het comité is er mee belast in de hem eigen domeinen de propagandamiddelen en de maatregelen in verband met het onthaal van de werknemers, de informatie en de opleiding op het vlak van de preventie en bescherming op het werk uit te werken en in toepassing te brengen.

Art. 6.Het comité stimuleert de activiteiten van de interne dienst en volgt de werking van de interne dienst op.

Art. 7.Het comité onderzoekt de door de werknemers geuite klachten met betrekking tot het welzijn op het werk, evenals de klachten die betrekking hebben op de manier waarop de diensten, waarop in toepassing van de arbeidsongevallenwetten een beroep wordt gedaan, hun opdracht vervullen.

Art. 8.Het comité werkt voorstellen uit om de arbeidsplaats en de omgeving ervan te verfraaien.

Art. 9.Het comité verleent, op vraag van de met het toezicht belaste ambtenaren, zijn medewerking aan deze ambtenaren.

Art. 10.Het comité draagt bij tot de toepassing van het dynamisch risicobeheersingssysteem door sommige van zijn leden werkgevers en werknemers af te vaardigen om samen met de bevoegde preventieadviseur en het bevoegde lid van de hiërarchische lijn, periodiek en ten minste één maal per jaar een grondig onderzoek in te stellen op al de arbeidsplaatsen waarvoor het comité bevoegd is.

Art. 11.Het comité wijst een afvaardiging aan die zich onmiddellijk ter plaatse begeeft, wanneer er ernstige risico's zijn, waarbij de schade dreigend is en telkens er een ernstig ongeval of incident gebeurd is, of wanneer ten minste een derde van de werknemersafvaardiging in het comité er om verzoekt.

Art. 12.Het comité wijst een afvaardiging aan om de met het toezicht belaste ambtenaren te woord te staan bij hun toezichtsbezoeken.

Art. 13.Het comité vervult bovendien alle andere opdrachten die door specifieke bepalingen aan hem worden toevertrouwd. Afdeling III. - Verplichtingen van de werkgever

Art. 14.De werkgever is er toe gehouden het comité alle nodige informatie te verstrekken opdat het met volkomen kennis van zaken advies zou kunnen uitbrengen.

Hij stelt een documentatie samen betreffende de vraagstukken inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, het intern en extern milieu, waarvan de inhoud is bepaald in bijlage I van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk, en houdt deze ter beschikking van het comité.

Daartoe moeten de leden van het comité op de hoogte worden gebracht en kennis kunnen krijgen van alle al dan niet door de arbeids- of milieureglementering opgelegde inlichtingen, verslagen, adviezen en documenten die verband houden met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, het intern of extern milieu.

Dit geldt inzonderheid voor de inlichtingen, verslagen, adviezen en documenten die de eigen onderneming in toepassing van de milieureglementering aan de overheid dient te verschaffen of ter inzage dient te houden.

Dit geldt eveneens voor de inlichtingen, verslagen, adviezen en documenten die derde ondernemingen ter gelegenheid van hun aanvraag voor een vergunning openbaar dienen te maken, indien en voor zover de werkgever ten opzichte van die documenten een inzagerecht kan doen gelden.

Dit geldt bovendien voor de wijzigingen aangebracht aan de fabricageprocédés, de werkmethodes of de installaties als ze de bestaande risico's voor het welzijn van de werknemers, het intern of het extern milieu kunnen verzwaren of er nieuwe kunnen vormen, evenals bij de aanwending of fabricage van nieuwe produkten.

Bovendien houdt de werkgever de bestelbon, de leveringsdocumenten en het indienststellingsverslag die betrekking hebben op de keuze, de aankoop en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen ter inzage van het comité en legt hij regelmatig een verslag of overzicht ter bespreking voor aan het comité.

Art. 15.De werkgever verstrekt aan het comité alle nodige informatie betreffende de risico's voor de veiligheid en de gezondheid, alsmede de beschermings- en preventiemaatregelen, zowel voor de organisatie in haar geheel als op het niveau van elke groep van werkposten of functies evenals alle nodige informatie betreffende de maatregelen genomen met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers.

De werkgever verstrekt bovendien alle nodige informatie betreffende de evaluatie van de risico's en de beschermende maatregelen, in het kader van het dynamisch risicobeheersingssysteem en het globaal preventieplan

Art. 16.De werkgever verzorgt jaarlijks op een vergadering van het comité een omstandige toelichting met betrekking tot het door de onderneming gevoerde milieubeleid.

Hij bezorgt aan het comité tevens de toelichtingen waarnaar een lid van het comité met betrekking tot externe milieuaangelegenheden zou hebben gevraagd.

Art. 17.De werkgever geeft aan de leden van het comité die de werknemers vertegenwoordigen de mogelijkheid om met hemzelf, of zijn afgevaardigden alsmede met de leden van de hiërarchische lijn, de preventieadviseurs en de betrokken werknemers alle contacten te hebben die nodig zijn voor de uitvoering van hun opdracht.

Art. 18.De werkgever deelt zijn standpunt of, in voorkomend geval, dat van de interne of externe dienst, de externe dienst voor technische controles op de werkplaats of andere betrokken instellingen en deskundigen, mede aan het comité omtrent de adviezen van het comité inzake de door de werknemers geuite klachten betreffende het welzijn op het werk en inzake de manier waarop de diensten waarop in toepassing van de arbeidsongevallenwetten een beroep wordt gedaan, hun opdracht vervullen.

Art. 19.De werkgever geeft zo vlug mogelijk een conform gevolg aan de met algemene stemmen uitgebrachte adviezen van het comité met betrekking tot ernstige risico's voor het welzijn van de werknemers waarbij de schade dreigend is en geeft er een passend gevolg aan in geval van uiteenlopende adviezen.

Hij geeft gevolg aan al de andere adviezen binnen de door het comité gestelde termijn of, indien geen termijn is bepaald, uiterlijk binnen de zes maanden.

De werkgever die niet overeenkomstig de adviezen heeft gehandeld, er geen gevolg aan heeft gegeven of gekozen heeft onder de uiteenlopende adviezen, deelt de redenen hiervan mede aan het comité.

Hij verklaart tevens de maatregelen die in gewettigd dringend geval werden genomen zonder het comité vooraf te raadplegen of te informeren.

Art. 20.De werkgever stelt de nodige middelen ter beschikking van de leden van het comité, waardoor zij de vastgestelde gevaren of risico's kunnen signaleren aan het rechtstreeks bevoegde lid van de hiërarchische lijn.

In het kader van de informatieverplichting stelt hij tevens een uithangbord of een ander geschikt communicatiemiddel waarmee alle werknemers kunnen worden bereikt, ter beschikking van het comité. Afdeling IV. - De werking van het comité

Art. 21.De werkgever zorgt ervoor dat het comité ten minste één maal per maand vergadert, evenals wanneer ten minste een derde van de personeelsafvaardiging in het comité er om verzoekt.

De werkgever zorgt er tevens voor dat het comité ten minste twee maal per jaar met een tussentijd van maximaal zes maanden vergadert over de zaken die betrekking hebben op het medisch toezicht, wanneer er een departement belast met het medisch toezicht is opgericht bij de interne dienst.

Het comité vergadert op de zetel van de technische bedrijfseenheid.

Art. 22.De werkgever of zijn afgevaardigde aan wie hij zijn bevoegdheden overdraagt, neemt het voorzitterschap op zich.

Hij stelt de agenda op en vermeldt er elk punt op dat ten minste tien dagen voor de vergadering door een lid van het comité werd voorgesteld.

Hij laat de notulen van de vorige vergadering goedkeuren.

Art. 23.Het secretariaat van het comité wordt verzekerd door de interne dienst, wanneer bij de werkgever één comité moet opgericht worden.

Wanneer een werkgever meerder technische bedrijfseenheden heeft waarvoor een comité moet opgericht worden, wordt het secretariaat van het comité verzekerd door de afdeling van de interne dienst, die is opgericht voor de technische bedrijfseenheid waarvoor het desbetreffende comité is opgericht.

Art. 24.Het secretariaat is belast met de volgende taken : 1° elk gewoon lid van het comité ten minste acht dagen voor de vergadering schriftelijk uitnodigen;2° elk gewoon lid ten minste vijftien dagen voor de vergadering van de maand februari het jaarverslag van de interne dienst toesturen, onverminderd de verplichting om binnen de dertig dagen na het opstellen ervan een afschrift van het jaarverslag toe te zenden aan de gewone en plaatsvervangende leden van het comité;3° elk gewoon lid tenminste een maand voordat de vergadering over de zaken in verband met het medisch toezicht plaats heeft het verslag toesturen dat in dit verband is opgesteld door de preventieadviseur belast met het medisch toezicht;4° de datum en de agenda van de vergadering meedelen aan de preventieadviseur van de externe dienst die krachtens artikel 18 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, is aangeduid;5° op verschillende in het oog vallende en toegankelijke plaatsen, acht dagen voor de vergadering van het comité een bericht aanplakken dat de datum en de agenda van de vergadering mededeelt of dit bericht kenbaar maken aan alle werknemers via andere gelijkwaardige communicatiekanalen;6° de notulen van de vergadering opstellen en ze ten minste acht dagen voor de volgende vergadering bezorgen aan de gewone en plaatsvervangende leden evenals aan de preventieadviseurs van de interne dienst en de preventieadviseur van de externe dienst, die krachtens artikel 18 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, is aangeduid;7° binnen de acht dagen na de vergadering, de conclusies en de genomen beslissingen op dezelfde plaats aanplakken of ze kenbaar maken aan alle werknemers via andere gelijkwaardige communicatiekanalen;8° de inhoud van het jaarlijks actieplan, het jaarverslag van de interne dienst, de aan de adviezen van het comité gegeven gevolgen en elke informatie die het comité in het bijzonder wil kenbaar maken op dezelfde plaatsen aanplakken of al deze informatie kenbaar maken aan alle werknemers via andere gelijkwaardige communicatiekanalen;9° binnen dertig dagen vanaf het tijdstip opgelegd voor het opstellen ervan, een afschrift van de maandverslagen toezenden aan de gewone en plaatsvervangende leden van het comité;10° binnen dertig dagen vanaf het tijdstip opgelegd voor het opstellen ervan, een afschrift van de maand- en jaarverslagen toezenden aan de gewone en de plaatsvervangende leden van de ondernemingsraad en de syndicale afvaardiging, indien deze instellingen bestaan. De convocatie bedoeld in het eerste lid, 1°, vermeldt de plaats, de datum, het uur en de agenda en wordt vergezeld van het maandverslag van de interne dienst en van alle nodige inlichtingen met betrekking tot die agenda.

De volgende taken moeten, in elk geval, verzekerd worden door de preventieadviseur die belast is met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, de preventieadviseur die belast is met de leiding van de afdeling : 1° de adviezen van het comité opstellen;2° er voor zorgen dat de notulen van de vergaderingen worden opgesteld;3° de vergaderingen bijwonen en er de nodige toelichtingen verstrekken;4° er voor zorgen dat de in het eerste lid bedoelde taken worden uitgevoerd.

Art. 25.Nemen eveneens deel aan de vergaderingen van het comité, met raadgevende stem : 1° de preventieadviseur belast met het medisch toezicht, die deel uitmaakt van de interne dienst;2° de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst, wanneer de dienst uit verschillende afdelingen bestaat telkens wanneer zijn aanwezigheid vereist is ingevolge de verhouding die is vastgesteld tussen de centrale dienst en de afdelingen in toepassing van artikel 15, eerste lid van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk;3° de andere preventieadviseurs van de interne dienst dan deze bedoeld in 1° en 2°, en de preventieadviseurs van de externe dienst, telkens wanneer er op de agenda een punt staat dat behoort tot hun bijzondere bevoegdheid en inzonderheid bij de bespreking van het globaal preventieplan, het jaarlijks actieplan en het medisch jaarverslag;4° de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht op de graverijen en de groeven, wat de groeven in open lucht en hun aanhorigheden betreft. Het secretariaat stelt deze personen in kennis van de datum en de agenda van de vergadering.

Art. 26.De leden vertegenwoordigers van de werknemers in het comité mogen zich, met de instemming van de werkgever, laten bijstaan door een deskundige van hun keuze.

Met het oog op de voorbereiding van de vergaderingen kunnen zij zich, met het stilzwijgende akkoord van de werkgever, laten bijstaan door een bestendige afgevaardigde van hun vakvereniging.

Zij mogen steeds beroep doen op de met het toezicht belaste ambtenaar.

Art. 27.Het comité verstrekt binnen de kortst mogelijke termijn zijn advies omtrent elke aangelegenheid waarover het verplicht geraadpleegd wordt door de werkgever, evenals, in voorkomend geval, over de informatie die het ontvangt.

De adviezen die niet met algemene stemmen worden uitgebracht vermelden de andersluidende.

Het advies omtrent het jaarlijks actieplan wordt in elk geval verstrekt voor de datum waarop dit plan moet in werking treden.

Art. 28.De met het toezicht belaste ambtenaar mag ambtshalve het comité convoceren en het voorzitterschap van de vergadering op zich nemen.

Art. 29.De leden van het comité mogen zowel de globale als de individuele informatie waarover zij beschikken ingevolge de functies of mandaten die zij vervullen, niet aan anderen mededelen of openbaar maken, indien dit de belangen van de werkgever of van de werknemers schaadt.

De bepaling van het eerste lid heeft niet tot doel de normale betrekkingen tussen de vakverenigingen en de afgevaardigden in het comité te belemmeren en doet geen afbreuk aan hun recht om zich tot de werkgever te wenden in geval een geschil rijst in het comité.

Art. 30.De leden, vertegenwoordigers van de werknemers in het comité, hebben het recht op een passende opleiding.

Zij mag niet te hunnen laste komen en wordt gegeven tijdens de werktijd of overeenkomstig de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomsten of wettelijke regelingen Afdeling V. - Het huishoudelijk reglement

Art. 31.Onverminderd de bepalingen van afdeling III, bevat het huishoudelijk reglement ten minste de volgende punten : 1° de nadere regels betreffende de plaats en het tijdstip van de vergaderingen;2° de naam en voornaam van de gewone en plaatsvervangende leden die de werkgever vertegenwoordigen en de naam en voornaam van de gewone en plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen;3° de naam en voornaam van de voorzitter en, in voorkomend geval, van zijn plaatsvervanger;4° de nadere regels betreffende de taak van de voorzitter en de wijze waarop hij zich kan laten vervangen;5° de wijze waarop een punt kan worden ingeschreven op de agenda;6° de wijze waarop de leden worden opgeroepen voor de vergadering;7° de nadere regels betreffende het verloop van de vergaderingen;8° de nadere regels betreffende het vereiste aanwezigheidsquorum om rechtsgeldig te kunnen vergaderen en de wijze waarop wordt vastgesteld dat er een akkoord is;9° de wijze waarop inzage wordt verleend in de verslagen, adviezen en alle andere documenten die door de werkgever moeten worden ter beschikking gehouden van het comité;10° de wijze van bewaring en de termijn van bewaring van het archief van het comité en de nadere regels betreffende de inzage ervan door de leden van het comité;11° de nadere regels betreffende de aanduiding van de afvaardigingen bedoeld in de artikelen 10 tot 12 en de samenstelling van die afvaardigingen;12° de aard van de middelen, inzonderheid onder de vorm van een notitieboekje of een gelijkwaardig rapporteringsmiddel, die in toepassing van artikel 20 ter beschikking worden gesteld van de leden van het comité;13° de nadere regels betreffende de contacten bedoeld in artikel 17;14° de nadere regels betreffende de voorbereidende vergaderingen en betreffende bijkomende vergaderingen;15° de wijze waarop, in voorkomend geval, deskundigen worden uitgenodigd;16° de wijze waarop het personeel wordt geïnformeerd over de agendapunten en de beslissingen van het comité;17° de procedure tot wijziging van het reglement. Afdeling VI. - Slotbepalingen

Art. 32.Artikel 29 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk wordt opgeheven.

Art. 33.Artikel 14, vijfde lid van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk, wordt vervangen door het volgende lid : « De werkgever geeft gevolg aan dit advies overeenkomstig artikel 19 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk. »

Art. 34.Artikel 17, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid : « De werkgever geeft gevolg aan dit advies overeenkomstig artikel 19 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk. »

Art. 35.Artikel 54quater8, tweede lid, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juni 1975 wordt opgeheven.

Art. 36.Artikel 108, § 1, van hetzelfde reglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 augustus 1968, 20 mei 1980 en 27 maart 1998, wordt vervangen door de volgende paragraaf : « § 1. De geneesheer-diensthoofd stelt een verslag op met betrekking tot de verstreken tijdspanne en dat betrekking heeft op inzonderheid de werkzaamheden van de dienst, de preventiemaatregelen die zijn aandacht hebben gewekt, de resultaten die hij heeft bereikt en de maatregelen die hij voorstelt.

Dit verslag stemt overeen met het door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid vastgestelde model, zowel wat de presentatie als de inhoud betreft. »

Art. 37.Worden opgeheven in hetzelfde reglement : 1° artikel 147octies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 april 1965 en 27 maart 1998;2° artikel 835, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1958 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998;3° artikel 836, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 maart 1976;4° de afdeling 3 van titel V, hoofdstuk II, dat de artikelen 837 tot 839decies bevat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1971, 20 juni 1975, 11 maart 1977, 14 september 1992, 8 februari 1993, 18 juni 1993 en 7 augustus 1995.

Art. 38.Zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit : 1° de ingenieurs, industrieel ingenieurs, technische ingenieurs en technische controleurs van de Technische Inspectie van de Administratie van de arbeidsveiligheid;2° de geneesheren-arbeidsinspecteurs en de adjunct-inspecteurs-arbeidshygiëne van de Medische Inspectie van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde.

Art. 39.De bepalingen van de artikelen 1 tot 31 vormen Titel II, Hoofdstuk IV van de codex over het welzijn op het werk met de volgende opschriften : 1° « Titel II.- Organisatorische structuren » 2° « Hoofdstuk IV.- De comités voor preventie en bescherming op het werk. »

Art. 40.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996. Besluit van de Regent van 11 februari 1946, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 april 1946.

Besluit van de Regent van 27 september 1947, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 oktober 1947.

Koninklijk besluit van 21 maart 1958, Belgisch Staatsblad van 30 en 31 maart 1958.

Koninklijk besluit van 16 april 1965, Belgisch Staatsblad van 4 juni 1965.

Koninklijk besluit van 2 augustus 1968, Belgisch Staatsblad van 24 augustus 1968.

Koninklijk besluit van 20 juni 1975, Belgisch Staatsblad van 15 juli 1975.

Koninklijk besluit van 8 maart 1976, Belgisch Staatsblad van 28 april 1976.

Koninklijk besluit van 11 maart 1977, Belgisch Staatsblad van 4 mei 1977.

Koninklijk besluit van 20 mei 1980, Belgisch Staatsblad van 7 juni 1980.

Koninklijk besluit van 14 september 1992, Belgisch Staatsblad van 30 september 1992.

Koninklijk besluit van 8 februari 1993, Belgisch Staatsblad van 4 maart 1993.

Koninklijk besluit van 18 juni 1993, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1993.

Koninklijk besluit van 27 maart 1998, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1998.

^