De mogel(...)" />
Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 12 december 2014
gepubliceerd op 21 januari 2015

Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten

bron
vlaamse overheid
numac
2015035045
pub.
21/01/2015
prom.
12/12/2014
ELI
eli/besluit/2014/12/12/2015035045/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID

Verslag aan de Vlaamse Regering


12 DECEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten


1. INLEIDING 1.1 Het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten Op 23 april 2014 werd het decreet betreffende complexe projecten goedgekeurd in het Vlaams Parlement en vervolgens op 25 april 2014 bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering (VR 2014 2504 DEC.0084).

De belangrijkste krachtlijnen van het decreet zijn : -> Het naar voor schuiven van een nieuwe procesaanpak, uitgewerkt in een ter beschikking gestelde methodiek "Routeplanner"; -> De mogelijkheid van maatwerk en flexibiliteit, wat resulteert in een decreet waarin overwegend procedurele aspecten verankerd worden; -> Het ongewijzigd behouden van inhoudelijke verplichtingen, dit in sectorale regelgeving; -> Een besluitvorming in drie fases : een verkenningsfase, leidend tot een startbeslissing; een onderzoeksfase, leidend tot een voorkeursbesluit en een uitwerkingsfase, leidend tot een projectbesluit; -> Een procedureel kaderdecreet, waarin slechts het noodzakelijke decretaal verankerd werd.

De parlementaire voorbereiding van dit decreet van 25 april 2014 is terug te vinden op : http://www.vlaamsparlement.be/Proteus5/showParlInitiatief.action?id=923445 1.2 Krachtlijnen van het besluit Dit besluit geeft invulling aan de door het decreet van 25 april 2014 uitgezette lijnen. 1.2.1 Een procedurebesluit.

Voorliggend besluit bevat de belangrijkste procedurestappen die regelgevende verankering behoeven.

Tegelijk bevat het decreet de belangrijkste uitgangspunten voor een kwalitatieve procesaanpak, namelijk : -> Het participatiebeginsel, namelijk het principe dat alle relevante actoren (politici, administraties, maatschappelijk middenveld, georganiseerde en niet-georganiseerde burgers) betrokken worden bij de voorbereiding van de besluitvorming; -> Open communicatie en transparantie; -> Het mogelijk maken van maatwerk inzake de concrete invulling van het proces; -> Het geïntegreerd en oplossingsgericht samenwerken, ook bestuursniveau overschrijdend, op basis van afspraken; -> De integrerende en gelijktijdige aanpak ten aanzien van onderzoeken, inzake inspraak en participatie en naar besluitvorming toe; -> Een procesregie die door de actoren wordt gedragen en een kwaliteitsvolle procesaanpak moet garanderen.

De in het decreet vermelde procesnota geeft aan hoe met deze uitgangspunten doorheen het proces wordt omgegaan.

Informele consultatie, betrokkenheid en overleg worden niet geregeld in dit besluit. Dit betekent echter niet dat deze niet belangrijk zijn. Juist integendeel, deze elementen vormen de basis voor een zo groot mogelijk draagvlak. Het is de routeplanner die vorm geeft aan de nieuwe procesaanpak, en die een reeks van aandachtspunten, bouwstenen en/of richtlijnen aanreikt om het proces vlot, transparant en gedragen te laten verlopen.

De routeplanner is vanaf 30 september 2014 integraal toegankelijk op de website complexe projecten : www.complexeprojecten.be De procesnota wordt uitdrukkelijk vermeld in het decreet omdat die voor een kwalitatief proces belangrijk is. Hoewel de procesnota geen formele status heeft en de inhoud of vorm ervan niet aangevochten kan worden, is het een instrument van participatie en transparantie als informatief en evolutief document. Deze procesnota geeft onder meer aan op welke wijze de participatie zal aangepakt worden en hoe de betrokken partijen zullen samenwerken.

Daarom wordt voorzien dat de procesnota op de website www.complexeprojecten.be openbaar gemaakt zal worden, in de vorm van een link naar de procesnota zoals deze terug te vinden is op de specifieke projectwebsites. De procesnota's van de verschillende lopende complexe projecten zijn immers per definitie dynamisch en moeten dus regelmatig geactualiseerd en aangevuld worden.

De op de website www.complexeprojecten.be bekend te maken procesnota is deze zoals die is opgemaakt op het ogenblik van het nemen van de startbeslissing. Door de link wordt echter gegarandeerd dat men steeds de meest actuele versie van de procesnota kan consulteren.

Op de website complexe projecten zullen, per specifiek project, telkens de belangrijkste formele documenten terug te vinden zijn, zoals daar zijn de startbeslissing, het voorkeursbesluit en projectbesluit, maar ook de alternatievenonderzoeksnota, de berichten rond de openbare onderzoeken en de beslissingen van de dienst Mer.

Door slechts de procedurestappen in regelgeving vast te leggen, laat voorliggend besluit (zoals het decreet) maatwerk toe.

De Minaraad, de SERV en de SALV enerzijds sluiten zich aan bij het gegeven dat te zeer formaliseren en juridiseren de met het decreet beoogde flexibiliteit en maatwerk in de weg staan.

De Mobiliteitsraad anderzijds stelt in zijn advies vast dat het voorliggend besluit een procedurebesluit is, en heeft hierop verder geen opmerkingen. 1.2.2 Concentratie van bevoegdheden Zoals bij het bepalen van de bevoegde overheid in het decreet, wordt ook bij het bepalen van de adviesinstanties het concentreren naar voor geschoven.

Zo wordt niet langer een oplijsting gemaakt van departementen, agentschappen, diensten of afdelingen binnen de Vlaamse overheid die een advies moeten verlenen, maar wordt er gesproken over een beleidsdomein-gegeven advies.

Met andere woorden, advies wordt gevraagd aan de secretarissen-generaal van de verschillende relevante en betrokken beleidsdomeinen. De secretaris-generaal bezorgt vervolgens de adviesvraag aan de nodige agentschappen, afdelingen, diensten of instanties.

Het advies zelf wordt ook verstrekt door deze leidend ambtenaar. Hij coördineert het beleidsdomein-gegeven advies en integreert in de mate van het mogelijke de deeladviezen die verleend werden door entiteiten binnen dat beleidsdomein.

De finale verwerking van de verschillende adviezen blijft echter de verantwoordelijkheid van de overheid die het betrokken voorkeursbesluit of projectbesluit vaststelt. 1.2.3 Geen inhoudelijke afwijkingen ten opzichte van huidige regeling(en) Zoals voor het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, geldt ook voor het besluit dat er geen verschil in behandeling kan zijn voor wat betreft het inhoudelijk toetsen van het project ten opzichte van projecten die niet onder het decreet betreffende complexe projecten vallen.

Ook is er over gewaakt dat de kennisgeving en openbaarmaking, de mogelijkheden tot inspraak en participatie, de effectenonderzoeken, enz. - over het geheel van de procedure van een complex project gelijkwaardig zijn aan de procedure van de overeenkomstige sequentiële sporen van de opmaak van een RUP en het navolgend vergunningentraject.

Overheden en burgers dienen immers een gelijkaardige behandeling te krijgen ongeacht de procedure die doorlopen wordt. 1.3 Opmerkingen van de strategische adviesraden en reactie hierop Voorafgaandelijk : Het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten beoogt het opvullen van een legistieke leemte. Complexe projecten kunnen immers vandaag de dag niet op één afgestemde, integrale en overkoepelende procedure terugvallen.

Aldus ontwikkelt dit decreet geen uitzonderingsprocedure, maar wel een parallelle procedure voor de categorie van grootschalige initiatieven, met een gelijkwaardig niveau van de inspraak en rechtsbescherming van bijvoorbeeld belanghebbende derden, met voordelen qua vereenvoudiging en integratie van de procedures die nodig zijn om dergelijk grootschalig initiatief te kunnen mogelijk maken, vergunnen en uitvoeren.

Zoals bij het decreet het geval is, wordt ook bij dit besluit elke mogelijke omschrijving die zou toelaten om de regeling als uitzonderingsprocedure te kwalificeren, vermeden.

Wat betreft de wijze waarop is omgegaan met de adviezen, uitgebracht in het kader van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, wordt verwezen naar het document "Verwerking adviezen Strategische Adviesraden n.a.v. eerste principiële goedkeuring voorontwerp van decreet door de VR op 24 mei 2013".

Dit document maakt deel uit van het parlementair dossier, en is terug te vinden in Parl. Stuk 2417 (2013-2014 ) nr. 1, p. 75. 1.3.1 Algemene opmerkingen van de strategische adviesraden en reactie hierop A. Bewaak de beoogde versnelling en vereenvoudiging De SARO meent dat momenteel nog onvoldoende is aangetoond dat de doelstellingen inzake `versnelling' en `vereenvoudiging' ook effectief bereikt zullen worden met het decreet en met voorliggend ontwerpbesluit. Er bestaat immers nog veel onduidelijkheid over de concrete toepassing van dit decreet. Dit is deels te wijten aan de onduidelijkheid over `de routeplanner' die niet ter beschikking werd gesteld van de SARO. Reactie : De procesaanpak doorheen de verschillende fases - onderzoeksfase en uitwerkingsfase - en doorheen de beslismomenten - voorkeursbesluit en projectbesluit - gaat uit van gelijktijdige en geïntegreerde onderzoeken, parallelle advisering en geïntegreerde besluitvorming die bij één aangeduide bevoegde overheid ligt. Er wordt dus vermeden dat onderzoeken chronologisch sequentieel verlopen en dat er onvoldoende wisselwerking is tussen de verschillende noodzakelijke onderzoeken.

Dit geïntegreerd verlopen van onderzoeken leidt bovendien tot een besparing en een meer gerichter gebruik van de overheidsbudgetten omdat onderzoeken zullen profiteren van gegevens en resultaten van andere onderzoeken, overlappen gereduceerd worden en gedateerde onderzoeken door de doorlooptijd van de onderzoeksfasen vermeden worden.

De nieuwe procesaanpak voorziet in formeel en informeel overleg. Bij formeel overleg wordt hierbij uitgegaan van een geïntegreerde (Vlaamse) adviesverlening op niveau van de betrokken relevante beleidsdomeinen, waarbij de leidend ambtenaar van het betrokken departement instaat voor de coördinatie van de verschillende adviezen binnen zijn beleidsdomein. De burger krijgt dus een voorstel van beslissing voor ogen waarbij al een verregaande coördinatie en waar mogelijk integratie op vlak van advisering is gebeurd.

Het concentreren van de beslissingsbevoegdheid bij één enkele overheid zorgt ervoor dat er administratieve lastenvermindering is in de aanloop naar die beslissing. Alle relevante actoren, met inbegrip van de andere bestuursniveaus, blijven uiteraard betrokken bij de voorbereiding van het besluit. Ook burgers hebben baat bij eenduidigheid van bevoegde overheid doorheen heel het proces.

Het decreet betreffende complexe projecten integreert in het projectbesluit het ruimtelijk uitvoeringsplan dat de noodzakelijke bestemmingswijziging regelt en de voor het project nodige vergunningen. Het bundelen van beide procedures en beslissingen in de nieuwe procesaanpak zorgt er voor dat het bestemmingsplan naadloos overeenstemt met het project dat tijdens de uitwerkingsfase tot stand is gekomen.

Er kan dus besloten worden dat de nieuwe procesaanpak volgens het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten tijd en middelen zal uitsparen en zal leiden tot versnelling en vereenvoudiging.

Ook de memorie van toelichting bij het decreet van 25 april 2014 en de hierbij opgestelde reguleringsimpactanalyse (Vl.Parl. Stuk 2417 (2013-2014) nr. 1) bevatten nadere uitleg over deze doelstellingen inzake `versnelling' en `vereenvoudiging'.

Wat betreft de toepassing van het decreet en de routeplanner is het zo dat het decreet een kader uitwerkt en dat routeplanner bouwstenen aanreikt om dat kader per project in te vullen in functie van de noden en specificiteit van het project.

Het decreet gaat uit van een aantal principes en legt een bepaalde procedure vast.

De routeplanner werkt deze principes verder uit en voorziet een procesaanpak voor de procedurele aspecten. Bijvoorbeeld : het decreet zet maximaal in op informeel en formeel overleg; de routeplanner zal initiatiefnemers aansporen om projecten, vooraleer ze verder uit te werken, voor te leggen aan een informeel overleg.

De website www.complexeprojecten.be, waarop de routeplanner te vinden is, zal vanaf 30 september 2014 online geraadpleegd kunnen worden.

B. Bewaak de gelijkaardige behandeling De SARO ondersteunt maximaal de bezorgdheid inzake gelijkaardige behandeling, die dit verslag benadrukt in punt 1.2.3.

De SARO benadrukt hierbij de noodzaak van een gelijkaardige manier van publieke bekendmaking voor zowel de afzonderlijke procedures voor RUP en vergunningen, als de facultatieve geïntegreerde procedure. Ze verwijst in dit kader naar het arrest nr. 114/2013 van de Raad van State ten aanzien van het besluit inzake het integratiespoor plan-MER. Met verwijzing naar een aantal bepalingen in voorliggend besluit meent de SARO dat met het decreet en voorliggend ontwerp van besluit onvoldoende wordt aangetoond dat er geen procedure wordt uitgetekend die - onder meer wat betreft inspraak en participatie - verschilt met de reguliere procedure.

Reactie : Het decreet beoogt het opvullen van een legistieke leemte. Complexe projecten kunnen momenteel niet op één afgestemde, integrale en overkoepelende procedure terugvallen.

Aldus ontwikkelt dit decreet geen uitzonderingsprocedure, maar introduceert het een facultatieve procedure `sui generis' voor grootschalige initiatieven, met een gelijkwaardig niveau van inspraak en rechtsbescherming van bijvoorbeeld belanghebbende derden, en met voordelen qua vereenvoudiging en integratie van de procedures die nodig zijn om dergelijk grootschalig initiatief te kunnen mogelijk maken, vergunnen en uitvoeren.

Een verschil in behandeling tussen de sequentiële procedures en de geïntegreerde procedure, en de legistieke leemte waaraan tegemoet gekomen wordt, werden reeds toegelicht in de memorie van toelichting bij het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten (Vl.Parl. Stuk 2417 (2013-2014), nr. 1).

Binnen de krijtlijnen van deze verschillende procedures werd er gewaakt over een gelijkaardige behandeling op vlak van o.m. inspraak en participatie.

C. Het informele overlegproces is cruciaal Voorliggend besluit bevat slechts de belangrijkste procedurestappen die regelgevende verankering behoeven en regelt informele consultatie, betrokkenheid en overleg aldus niet. Wel wordt het belang hiervan onderstreept in het verslag.

De SARO kan deze zienswijze voluit ondersteunen maar benadrukt eveneens het belang van informeel overleg (naast het formele overleg).

Volgens de Minaraad, de SERV en de SALV staat te zeer formaliseren en juridiseren de met het decreet beoogde flexibiliteit en maatwerk in de weg en is volgens deze Raden daarom niet aangewezen. Volgens deze Raden zal, meer nog dan de nieuwe geïntegreerde besluitvormingsprocedure waarin het decreet complexe projecten voorziet, de manier waarop het informele overlegproces conform de routeplanner in de praktijk wordt toegepast bepalend zijn voor de mate waarin het decreet effectief zal leiden tot het sneller en beter realiseren van belangrijke investeringsprojecten.

In het kader van de vraag van de SARO naar het bewaken van de beoogde versnelling en vereenvoudiging had ook de SARO bemerkingen wat betreft de onduidelijkheid over `de routeplanner'.

Reactie : Het informeel overleg is zonder enige twijfel en los van de routeplanner een zeer belangrijk element van de nieuwe procesaanpak.

Vanaf 30 september 2014 zal de routeplanner online kunnen geraadpleegd worden, op de website www.complexeprojecten.be. Dit is een dynamische website, wat betekent dat deze regelmatig wordt aangepast en up to date gehouden.

Wel wordt onderstreept dat de routeplanner een methodiek bevat die de procesaanpak van de geïntegreerde besluitvormingsprocedure voor complexe projecten verduidelijkt, niet dé methodiek. De methodiek van de routeplanner hoeft dus niet de enige methodiek te zijn om een degelijke procesaanpak te garanderen. Wel zullen de decretaal opgesomde principes bij eender welke aanpak gerespecteerd en nageleefd moeten worden. De routeplanner geeft aan de hand van aandachtspunten, bouwstenen en richtlijnen aan hoe die principes in de praktijk kunnen worden toegepast.

D. Afstemming met sectorale regelgeving Na in het advies te zijn ingegaan op het begrip "complex project" en de toepassingscriteria die hieraan gegeven werden voor en na het advies van de Raad van State, stellen de Minaraad, de SALV en de SERV vast dat het decreet een atypisch decreet betreft waarbij bewust gekozen is om niet te veel te juridiseren. Uiteraard moet er wel blijvend over gewaakt worden dat het decreet alle nodige toetsten doorstaat.

De SARO wijst in zijn advies op de nood aan evaluatie van de MER-praktijk en regelgeving in Vlaanderen waarbij zowel aandacht moet gaan naar de conformiteit met de EU-richtlijn als naar de wijze waarop de MER-praktijk in Vlaanderen is vormgegeven. Deze bemerking is niet enkel relevant voor de regeling inzake complexe processen maar ook voor de reguliere regeling.

Tevens merkt de SARO op dat bij de toepassing van het decreet complexe projecten, rekening zal moeten worden gehouden met de aankoopplicht, opgenomen in artikel 2.4.10 van de VCRO, bij de voorbereiding en de vaststelling van projectbesluiten die zouden gelden als ruimtelijk uitvoeringsplan.

Reactie : Bij het opstellen van het decreet werd uiteraard bijzondere aandacht besteed aan de mogelijke toetsen die het decreet - als decreet - moet doorstaan. Er werd zelfs een beroep gedaan op een gerenommeerd advocatenbureau om de bevindingen van dit onderzoek bijkomend te screenen. Zie het Verslag namens de Commissie Versnelling Maatschappelijk Belangrijke Investeringsprojecten bij het decreet (zie Vl.Parl. Stuk 2417 (2013-2014) nr. 3).

Zowel het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten als voorliggend besluit gaan uit van het ongewijzigd behouden van inhoudelijke verplichtingen, verankerd in sectorale regelgeving. De waakzaamheid, gevraagd door de Minaraad, de SALV en de SERV, zal bij elk complex project bewaakt (moeten) worden.

Beide aandachtspunten van de SARO zijn punten waar ook buiten de regeling van complexe projecten aandacht aan gegeven wordt. Deze aandachtspunten zullen in een ruimer kader bekeken worden, en niet slechts bij voorliggend besluit.

E. Lokale complexe projecten De SARO stelt vast dat voorliggend ontwerp van besluit te eenzijdig op maat van de gewestelijke complexe projecten is geschreven en onvoldoende aandacht heeft voor complexe projecten op provinciaal en gemeentelijk niveau en vraagt om het voorliggend ontwerp van besluit nog eens grondig te screenen in functie van een realistische uitvoering van complexe projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau.

Reactie : Deze screening is doorgevoerd, en de wijzigingen die op basis hiervan zijn aangebracht, worden geduid bij de betreffende artikelen van voorliggend besluit. 1.3.2 Specifieke opmerkingen van de strategische adviesraden en reactie hierop De strategische adviesraden gaven eveneens opmerkingen die specifiek betrekking hebben op bepaalde onderdelen van het voorliggend besluit.

Deze opmerkingen worden dan ook bij die onderdelen behandeld.

Het gaat meer bepaald over opmerkingen op : A. bekendmaking van : a) de procesnota : zie toelichting bij artikel 2;b) de startbeslissing : zie toelichting bij artikel 2;c) het voorkeurs- of projectbesluit via individuele kennisgeving : zie toelichting bij artikel 47;d) het verval van het voorkeurs- of projectbesluit : zie toelichting bij artikel 41. B. adviesverlening : a) omvang : zie toelichting bij artikel 9, § 1;b) door de Vlaamse instanties : zie toelichting bij artikel 9, § 1;c) door SARO, Procoro en Gecoro : zie toelichting bij artikel 9, § 2;d) door gemeenten : zie toelichting bij artikel 9, § 2. C. uitwerking naar vergunningverlenende overheid : a) ondersteuning door handleiding : zie toelichting bij artikel 4;b) lokale complexe projecten : zie toelichting bij artikel 9 en 24. D. verduidelijkingen inzake MER : zie toelichting bij artikel 36 en 38. 1.4 Advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State en reactie hierop Op 21 november 2014 verleende de afdeling Wetgeving van de Raad van State een advies met nr. 56.743/1.

De Raad van State stelt in haar advies (zie randnr. 4) expliciet dat de ontworpen regeling in overeenstemming is met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.

Verder bevat dit advies een reeks eerder technische, legistieke opmerkingen, waaraan wordt tegemoetgekomen in de voorgestelde tekst.

De meer inhoudelijke opmerkingen van de Raad van State worden als volgt behandeld : - Onder randnummer 5 merkt de Raad op dat geen uitvoering wordt gegeven aan bepaalde machtigingen die in hoofdstuk 2 van het decreet aan de Vlaamse Regering zijn verleend. Er wordt nu alsnog uitvoering gegeven aan de betrokken machtigingen (zie de artikelen 8, § 2, vierde lid, tweede zin, 12, vierde lid, in fine, 18, § 2, derde lid, tweede zin, en 25, vierde lid, tweede zin, van het decreet van 25 april 2014). - In randnummer 6 merkt de Raad op dat nergens wordt bepaald op welke wijze adviezen, opmerkingen, bezwaren of andere stukken moeten worden bezorgd en dat niet altijd kan worden afgeleid of er een sanctie verbonden is aan de niet-naleving van termijnen. Hieraan wordt tegemoet gekomen door in het besluit in meerdere artikelen te verduidelijken dat een aantal kennisgevingen moeten worden bezorgd `per beveiligde zending' (cfr. o.m. artikelen 28 en 29 van het besluit). Het gaat om die kennisgevingen die impact hebben op de eigendom van de betrokkenen. Daarnaast wordt ook voor de grensoverschrijdende raadpleging voorzien in kennisgevingen per beveiligde zending om aldus aan te sluiten bij de regeling in het DABM (artkel 8, § 2, artikel 15, § 2 en artikel 34, § 2 van het besluit).

In verband met het openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit, respectievelijk projectbesluit, wordt voorzien dat opmerkingen of bezwaren schriftelijk of digitaal kunnen worden ingediend (artikel 32 van het besluit). Aldus wordt aangesloten bij de regeling voorzien in artikel 4.7.15., § 2, VCRO. Wat betreft de gevolgen van het overschrijden van de voorziene termijnen is het duidelijk (zonder dat dit uitdrukkelijk in het besluit moet worden gesteld) dat geen rekening moet worden gehouden met adviezen, opmerkingen of bezwaren die laattijdig worden bezorgd.

Indien de overheid dat wenst mag ze wel op vrijwillige basis rekening houden met laattijdige adviezen, opmerkingen of bezwaren. - De bespreking van artikel 9 in onderhavig verslag wordt geactualiseerd (cfr. randnummer 12 van het advies). - In artikel 14 en 21 van het besluit wordt verduidelijkt dat de procesverantwoordelijke instaat voor het opmaken en het bezorgen van het verslag van de adviesvergadering (cfr. randnummer 17 van het advies). - In randnummer 23 van het advies stelt de Raad vragen bij artikel 29, § 1, eerste lid van het ontwerp. Om enige schending van het gelijkheidsbeginsel te voorkomen met de reguliere procedure (artikel 17, § 3, VLAREM I) wordt in artikel 29, § 1, eerste lid nu voorzien dat er ook een kennisgeving moet gebeuren aan respectievelijk "het comité voor preventie op het werk" en "de openbare besturen die belast zijn met het beheer van een verkeersweg, een waterloop of een instelling binnen een straal van 100 m rond de inrichting". - Artikel 29, § 1, tweede lid van het ontwerp wordt aangepast, zodat de verplichting tot individuele kennisgeving van het openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit dat betrekking heeft op de bijstelling van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, wordt uitgebreid naar de eigenaars van de kavels binnen die verkaveling (cfr. randnummer 24 van het advies). - Onder randnummer 28 stelt de Raad van State vragen bij de termijn van twee maanden voorzien in artikel 34, § 2, derde lid, van het ontwerp. De termijn van twee maanden is een `kopie' van de termijn die nu voorzien is in artikel 19bis, § 2, derde lid van Titel I VLAREM. Om eventuele schendingen van het gelijkheidsbeginsel te vermijden wordt deze termijn ook hier ingeschreven. - In randnummer 35 van het voormelde advies vraagt de Raad of er voldoende afstemming is tussen de regelingen van bekendmaking opgenomen in de artikelen 42 en 48 van het ontwerp, wat betreft de termijn (respectievelijk veertien en tien dagen) binnen dewelke het voorkeursbesluit of projectbesluit moet worden bekendgemaakt op de betrokken websites. Hieraan wordt tegemoetgekomen door beide termijnen gelijk te schakelen op veertien dagen. - In verband met artikel 47 en 49 van het ontwerp stelt de Raad de vraag of artikel 49 niet overbodig is (cfr. randnummer 36 van het advies). Uit de samenlezeing van artikel 41, derde lid en artikel 41, eerste lid, 5°, van het ontwerp, blijkt dat de individuele kennisgeving bedoeld in artikel 47 van het ontwerp wordt gedaan met het formulier bedoeld in artikel 41, derde lid. Deze individuele kennisgeving heeft ook betrekking op de bevoegde autoriteiten in het kader van de landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende raadpleging.

Artikel 49 van het ontwerp kan dan ook worden weggelaten.

Op deze wijze geeft het ontwerp op een volkomen wijze uitvoering aan de artikelen 17, § 2, eerste lid, en 27, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014. De Vlaamse Regering heeft overeenkomstig deze bepalingen namelijk de bevoegdheid gekregen om nadere regels te bepalen over de kennisgeving van het voorkeursbesluit en projectbesluit. Door te voorzien in een bekendmaking door middel van een formulier met minstens de gegevens vermeld in artikel 41, tweede lid, van het ontwerp, wordt op een volkomen wijze uitvoering gegeven aan voormelde artikelen van het decreet. 2. OPBOUW VAN HET UITVOERINGSBESLUIT Hoofdstuk 1.Algemene bepalingen Hoofdstuk 2. Besluitvormingsprocedure Afdeling 1. Verkenningsfase

Afdeling 2. Onderzoeksfase

Afdeling 3. Uitwerkingsfase

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen Afdeling 1. Raadpleging van het publiek over de

alternatievenonderzoeksnota Afdeling 2. Adviesverlening

Onderafdeling 1. Adviesverlening over de alternatievenonderzoeksnota Onderafdeling 2. Adviesverlening over het voorontwerp van voorkeursbesluit Onderafdeling 3. Adviesverlening over de projectonderzoeksnota Onderafdeling 4. Adviesverlening over het voorontwerp van projectbesluit Afdeling 3. Openbaar onderzoek

Onderafdeling 1. Algemene bepaling Onderafdeling 2. Publicatie op de website Onderafdeling 3. Publicatie in dagbladen of informatiebladen en in het Belgisch Staatsblad Onderafdeling 4. Aanplakking van een affiche Onderafdeling 5. Individuele kennisgeving Onderafdeling 6. Aankondiging op de radio Onderafdeling 7. Informatievergadering Onderafdeling 8. Het formuleren van opmerkingen en bezwaren Onderafdeling 9. Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten Afdeling 4. Milieueffectrapportage

Onderafdeling 1. Onderzoeksfase Onderafdeling 2. Uitwerkingsfase Onderafdeling 3. Kwaliteitsvereisten voor het MER Onderafdeling 4. Heroverweging van het MER Afdeling 5. Bekendmaking van het voorkeursbesluit en van het

projectbesluit Onderafdeling 1. Algemene bepaling Onderafdeling 2. Publicatie op de website Onderafdeling 3. Publicatie in dagbladen of informatiebladen en in het Belgisch Staatsblad Onderafdeling 4. Aanplakking van een affiche Onderafdeling 5. Individuele kennisgeving Onderafdeling 6. Terinzagelegging Hoofdstuk 4. Slotbepalingen 3. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING HOOFDSTUK 1.- Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit artikel bevat een aantal definities.

De termen die in het decreet van 25 april 2014 gedefinieerd zijn, worden hier niet herhaald, daar de draagwijdte van de termen reeds duidelijk is.

Een aantal bijkomende termen krijgen wel een invulling : Het begrip "betrokken gemeenten" wordt gedefinieerd als de gemeente of gemeenten die geheel of gedeeltelijk behoren tot de geografische werkingssfeer van het geplande project. Daarbij wordt verwezen naar de bepalingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, meer bepaald artikel 8, § 1, 1°. Zo is ook duidelijk dat het vroeger in het proces om een groter grondgebied en dus meer gemeenten kan gaan, dan wel als verderop in het proces reeds getrechterd is naar een verder in detail uit te werken project op een concrete locatie (1° ).

Om de (gewest)grensoverschrijdende bepalingen niet overmatig te bezwaren, wordt een definitie ingeschreven van de bevoegde autoriteit waarmee die van het betrokken Gewest, en/of betrokken EU-lidstaat en/of Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo bedoeld wordt. (2° ) Daar waar er sprake is over `het decreet van 25 april 2014' wordt het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten bedoeld (3° ).

De website complexe projecten is de website die ontwikkeld en beheerd wordt door de Vlaamse administratie en waar informatie ter beschikking staat over complexe projecten. Dit is de website www.complexeprojecten.be, waar ook de routeplanner terug te vinden is. (4° ) HOOFDSTUK 2.- Besluitvormingsprocedure Afdeling 1. - Verkenningsfase

Art. 2.Dit artikel bepaalt de wijze waarop de overheid die een startbeslissing neemt, deze startbeslissing bekend moet maken, meer bepaald door dit te publiceren op : 1) op haar website;2) de website complexe projecten. Op de website complexe projecten zal een formulier ter beschikking gesteld worden, dat gebruikt moet worden bij de bekendmaking van de startbeslissing.

De termijn voor deze bekendmakingen bedraagt veertien dagen nadat de startbeslissing genomen is (termijn van orde).

De Minaraad, de SALV en de SERV vragen om in een adequate bekendmaking van de startbeslissing te voorzien. Deze strategische adviesraden verwijzen naar de vraag die volgens de Raad van State rees, met name of de startbeslissing in dat opzicht niet veeleer moet worden beschouwd als een aanvechtbare administratieve rechtshandeling. Aan deze vraag koppelen de adviesraden in kwestie de vraag om voor de startbeslissing dezelfde bekendmaking te voorzien als voor het voorkeurs- en het projectbesluit.

Ook de SARO stelt in zijn advies vast dat het voorliggend besluit voorziet dat de startbeslissing enkel bekend wordt gemaakt op de website (website van de overheid die de startbeslissing neemt en website complexe projecten), terwijl er bij de andere formele beslissingsmomenten in andere (bijkomende) bekendmakingsvormen voorzien wordt.

De MORA herhaalt in zijn advies de opmerking uit zijn advies van 28 juni 2013 dat de mogelijkheid moet voorzien worden om als strategische adviesraad een reflectie te geven over de Startnota indien het projecten betreft met belang op het Vlaams beleidsniveau, ook al hoeft dit niet om een formele stap in de adviesprocedure te gaan.

Reactie : De startbeslissing is een louter engagement om een problematiek te onderzoeken in functie van een passende oplossing of een bepaalde opportuniteit verder te bekijken. Het betreft een belofte tot samenwerking en/of consultatie tussen verschillende overheden als dat aan de orde is.

Dergelijke startbeslissing is vergelijkbaar met de opstart van een RUP-procedure die ook nu niet formeel wordt bekendgemaakt (toch geen verplichting daartoe). Gezien de startbeslissing slechts het engagement van de verschillende betrokken overheden impliceert om het proces aan te vatten overeenkomstig de bepalingen van het decreet en nog geen rechtsgevolgen voor derden creëert, wordt een startbeslissing niet beschouwd als een aanvechtbare administratieve rechtshandeling.

Daar de startbeslissing veel meer aanleunt bij de opstart van een RUP-procedure, terwijl er aan voorkeurs- en het projectbesluit rechtsgevolgen verbonden zijn, wordt de startbeslissing op een andere manier behandeld dan deze laatste twee besluiten.

Doordat het echter een complex project betreft, is enige bekendmaking wel aangewezen. Dit gebeurt dan ook door de startbeslissing bekend te maken op de website van de overheid die de startbeslissing heeft genomen, alsook op de website complexe projecten.

Het regelen van deze bekendmaking op een centrale plaats geeft iedereen de kans om reeds van in het prille begin kennis te nemen van de startbeslissing, ook de strategische adviesraden. Zij kunnen dan reeds nagaan of zij het betrokken complexe project van dichterbij willen opvolgen of niet. Afdeling 2. - Onderzoeksfase

Art. 3.Dit artikel lijst de verschillende procedurestappen van de onderzoeksfase overzichtelijk op. Hoewel dit geen bijkomende elementen bevat ten opzichte van het decreet van 25 april 2014, voorziet dit artikel een chronologische weergave van de onderzoeksfase.

Aldus verloopt de onderzoeksfase chronologisch als volgt : 1. een raadpleging van het publiek over de alternatievenonderzoeksnota;2. een adviesverlening over de alternatievenonderzoeksnota;3. een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER;4. een geïntegreerd effectenonderzoek;5. een adviesverlening over het voorontwerp van voorkeursbesluit en een adviesvergadering;6. een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de goed- of afkeuring van het MER;7. de vaststelling van het ontwerp van voorkeursbesluit;8. een openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit;9. de definitieve vaststelling van het voorkeursbesluit;10. de bekendmaking van het definitief vastgestelde voorkeursbesluit. Deze verschillende procedurestappen worden verderop in het besluit uitgewerkt.

De procesmatige bouwstenen die bij deze procedurestappen gebruikt kunnen worden, staan vermeld in de Routeplanner.

In de procesnota zal voor elk complex project afzonderlijk worden aangegeven hoe deze procedurestappen toegepast worden op het betrokken project.

De SARO merkt op dat er omtrent de bekendmaking van de procesnota niets vermeld staat in het voorliggend besluit. De SARO vraagt om in het besluit verder te duiden via welke kanalen de procesnota bekend zal worden gemaakt aan het brede publiek.

De Minaraad, de SERV en de SALV vragen om een verplichte bekendmaking van de procesnota, gelet op de inhoud van deze nota. De Raden vragen dat de procesnota wordt opgesteld bij het begin van de verkenningsfase en dat deze actief wordt bekendgemaakt ten laatste op het moment van de startbeslissing. Ze stellen voor dat het formulier voor de bekendmaking van de startbeslissing, minstens moet voorzien dat de procesnota bekendgemaakt moet worden samen met de startbeslissing.

Reactie : Decretaal werd reeds opgelegd dat de procesnota openbaar gemaakt moet worden.

Het is logisch dat de openbaarmaking gebeurt op het moment waarop de startbeslissing genomen wordt, gezien de procesnota de procesaanpak aangeeft die voor het complexe project gevolgd zal worden.

In punt 1.2.1 van dit verslag wordt reeds aangegeven dat de procesnota's raadpleegbaar zijn op de verschillende projectwebsites en dat de website complexe projecten een link naar deze projectwebsites zal bevatten.

Het formulier dat gebruikt moet worden bij de bekendmaking van de startbeslissing, zal inderdaad gebruikt worden om te zorgen voor de openbaarmaking op dit tijdstip. Het voorstel van de strategische adviesraden is opgenomen in het besluit en zal meegenomen worden bij de uitwerking van dit formulier.

Bijkomend is het zo dat de procesverantwoordelijke en de betrokken actoren het best geplaatst zijn om te oordelen of de procesnota nog op andere wijzen bekend gemaakt kan worden.

Daar de procesnota een evolutief en indicatief document is, zal een bekendmaking op het ogenblik dat de startbeslissing genomen wordt, niet afdoende zijn. Ook geactualiseerde procesnota's moeten geconsulteerd kunnen worden.

Bij het up-to-date houden van de website complexeprojecten.be zal hieraan de nodige aandacht besteed worden. Ook de routeplanner zal oog hebben voor deze nota en de bekendmaking ervan. Afdeling 3. - Uitwerkingsfase

Art. 4.Dit artikel lijst de verschillende procedurestappen van de uitwerkingsfase overzichtelijk op. De procesmatige bouwstenen die gebruikt kunnen worden, staan vermeld in de Routeplanner.

De uitwerkingsfase verloopt chronologisch als volgt : 1. een adviesverlening over de projectonderzoeksnota;2. een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER;3. een geïntegreerd effectenonderzoek;4. een adviesverlening over het voorontwerp van projectbesluit en een adviesvergadering;5. de vaststelling van het ontwerp van projectbesluit;6. een openbaar onderzoek over het ontwerp van projectbesluit en het ontwerp van MER;7. een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de goed- of afkeuring van het MER;8. de definitieve vaststelling van het projectbesluit, 9.de bekendmaking van het definitief vastgestelde projectbesluit.

Door dit artikel met het vorige te vergelijken is duidelijk dat de beslissing van de dienst Mer over de goed- of afkeuring van het MER in de onderzoeksfase genomen wordt voor de voorlopige vaststelling van het voorkeursbesluit, terwijl dit in de uitwerkingsfase gebeurt voor de definitieve vaststelling van het projectbesluit. (zie artikel 12 en 25 van het decreet van 25 april 2014).

Wat betreft de definitieve vaststelling van het projectbesluit, begrijpen de Minaraad, de SALV en de SERV dat de exacte inhoud van een projectbesluit moeilijk kan worden vastgelegd in het besluit complexe projecten, aangezien het projectbesluit een hele reeks beslissingen kan integreren. Deze strategische adviesraden wijzen er wel op dat de sectorale regelgeving vaak een heel aantal voorwaarden verbindt aan het nemen van een beslissing (het verlenen van een vergunning of afwijking), en geeft hier een aantal voorbeelden van. Om te garanderen dat een projectbesluit juridisch sluitend is, is het volgens de Raden dan ook aangewezen om te voorzien in een handleiding of checklist die de vergunningverlenende overheid kan gebruiken bij het opstellen van het voorkeurs-/projectbesluit.

Reactie : Artikel 23, 7° van het decreet van 25 april 2014 stelt dat het projectbesluit moet aangeven als welke (sectorale) vergunningen, machtigingen en toestemmingen, zoals bedoeld in de artikelen 40 en 41 van het decreet, het projectbesluit geldt. Wat de zogenaamde Vlaamse beschermingen, vermeld in artikel 41 van het decreet betreft, de wijze waarop toepassing van deze beschermingen werd gemaakt. Ook de memorie van toelichting bij het decreet geeft al een aanzet over de concrete inhoud van een projectbesluit.

Hoe een projectbesluit best wordt opgebouwd en hoe kan aangegeven worden welke (sectorale) vergunningen, machtigingen en toestemmingen er zijn in geïntegreerd, zal worden geïllustreerd op de website complexe projecten.

Het spreekt voor zich dat het projectbesluit sectoraal verplichte toetsen, afwijkingen, enz. formeel zal moeten omvatten en dat die herkenbaar terug te vinden moeten zijn. Daar waar verplichtend voorgeschreven, zal het projectbesluit expliciete bepalingen rond afwijkingen e.d.m. moeten bevatten.

Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de watertoets, de afwijkingen in het kader van het natuurbehoud of op het zogenaamde soortenbesluit, ...

Er wordt nagegaan wat de meest gebruiksvriendelijke vorm (handleiding, checklist, ...) hiervoor is als `tool' voor de vergunningverlenende overheid bij het opstellen van het voorkeurs-/projectbesluit. Deze `tool' zal hierna op de website terug te vinden zijn. De website zal op regelmatige basis aangevuld worden, zodat ook deze `tool' aangevuld en actueel gehouden wordt. HOOFDSTUK 3. - Procedurele bepalingen Afdeling 1. - Raadpleging van het publiek over de

alternatievenonderzoeksnota

Art. 5.Dit artikel regelt de raadpleging van het publiek over de alternatievenonderzoeksnota (zie ook artikel 8, § 2, van het decreet van 25 april 2014).

De procesverantwoordelijke staat er voor in dat de alternatievenonderzoeksnota door het publiek kan worden geraadpleegd.

Het feit dat de alternatievenonderzoeksnota geraadpleegd kan worden, wordt bekendgemaakt : - via een bericht in ten minste één dagblad OF in het gemeentelijk infoblad dat verspreid wordt in de betrokken gemeente of gemeenten, - EN door aanplakking op de aanplakplaatsen van die gemeente of gemeenten.

Het is niet noodzakelijk de procesverantwoordelijke die effectief instaat voor deze bekendmakingen; hierover zullen afspraken gemaakt moeten worden tussen de actoren die rond de tafel zitten, waarbij de verschillende actoren kunnen instaan voor elk een wijze van bekendmaking.

De alternatievenonderzoeksnota zelf kan op volgende manieren geraadpleegd worden : 1. bij de overheid die de startbeslissing heeft genomen en op haar website;2. bij de betrokken gemeente of gemeenten en op hun website; 3. op de website complexe projecten (www.complexeprojecten.be) 4. in voorkomend geval, op de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld;5. De website van de dienst Mer. De betrokken instanties zullen op voorhand moeten afspreken om deze raadpleging op hetzelfde moment "tegelijkertijd" te laten plaats vinden, zodat de termijn voor eventuele opmerkingen (zie artikel 6) overal op hetzelfde tijdstip aanvangt.

Hoewel het nuttig en aangewezen kan zijn dat er per complex project een website uitgebouwd wordt, dit in het kader van informatieverstrekking, wordt hiervoor geen verplichting opgelegd.

Art. 6.Bij de bekendmaking moet worden aangegeven dat eventuele opmerkingen binnen dertig dagen na de bekendmaking worden bezorgd aan de procesverantwoordelijke of de betrokken gemeente of gemeenten.

De gemeente bezorgt vervolgens eventueel ontvangen opmerkingen aan de procesverantwoordelijke, dit binnen 40 dagen na de bekendmaking (i.e. binnen 10 dagen na afloop van de raadpleging).

Art. 7.De procesverantwoordelijke, die de opmerkingen van de publieksraadpleging heeft ontvangen, bezorgt deze op zijn beurt aan de dienst Mer, binnen tien dagen na het verstrijken van de 40 dagen, vermeld in het vorige artikel.

De dienst Mer moet immers rekening houden met deze opmerkingen bij het beslissen over de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER. (zie verder) Afdeling 2. - Adviesverlening

Onderafdeling 1. - Adviesverlening over de alternatievenonderzoeksnota

Art. 8.Dit artikel regelt het overmaken van de alternatievenonderzoeksnota aan de adviesinstanties, de dienst Mer en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten.

Art. 9.Dit artikel bevat de instanties die advies verlenen over de alternatievenonderzoeksnota.

De SARO merkt in zijn advies op dat in het gehele proces viermaal een zeer omstandig proces inzake adviesverlening wordt uitgewerkt. Het betreft telkens zowel een gecoördineerd advies van de leidend ambtenaar, een advies van de gemeenten en provincies alsook een advies van allerlei instanties (o.a. NMBS, Havenbedrijf) en van de relevante strategische adviesraden. De raad kan deze uittekening van de adviesverlening in het kader van complexe projecten slechts deels ondersteunen.

Reactie : De advisering is gebaseerd op de advisering in de sequentiële procedures, met het oog op maximale gelijkwaardigheid. Momenteel is er 1) een advisering over het plan-MER, 2) een adviesronde over en een plenaire vergadering bij het RUP, 3) een adviesronde over een project-MER en 4) een adviesronde over de stedenbouwkundige/milieu vergunningsaanvraag. In het kader van complexe projecten gaat het om 1) een advisering over de alternatievenonderzoeksnota, 2) een advisering over het ontwerp van voorkeursbesluit, 3) een advisering over de projectonderzoeksnota en 4) een advisering in functie van het ontwerp van projectbesluit. De indruk die de SARO heeft dat op Vlaams niveau aldus méér adviesmogelijkheden worden ingebouwd, is niet correct. Entiteiten die in de sequentiële procedures verplicht advies verlenen, zullen ook in de geïntegreerde procedure een advies verlenen.

Bovendien kunnen entiteiten zowel in de sequentiële procedures als in de geïntegreerde procedure uit eigen beweging advies uitbrengen, deze mogelijkheid wordt in voorliggend besluit slechts uitdrukkelijk vermeld. Enige verschil is dat dit advies, bij toepassing van het decreet van 25 april 2014 en voorliggend besluit, via de leidend ambtenaar van het departement moet uitgebracht worden.

Paragraaf 1 somt de beleidsdomeinen op aan wie advies gevraagd moet worden : -> De leidend ambtenaren van het departement van de voor het complexe project relevante beleidsdomeinen.

Binnen de Vlaamse overheid zijn momenteel volgende 13 beleidsdomeinen : 1. het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO);2. het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE);3. het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (MOW);4. het beleidsdomein Bestuurszaken (BZ);5. het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid (DAR);6. het beleidsdomein internationaal Vlaanderen (iV);7. het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI);8. het beleidsdomein Onderwijs en Vorming (OV);9. het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG);10. het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM);11. het beleidsdomein Werk en Sociale Economie (WSE);12. het beleidsdomein Landbouw en Visserij (LV);13. het beleidsdomein Financiën en Begroting (FB). Er wordt dus niet langer rechtstreeks advies gevraagd aan (ambtenaren van) departementen, agentschappen, afdelingen of diensten op Vlaams niveau, maar aan de leidend ambtenaar van het departement van de beleidsdomeinen die relevant zijn voor het complexe project.

Concreet zal de projectverantwoordelijke samen met de procesverantwoordelijke en het projectteam nagaan welke beleidsdomeinen relevant zijn voor het voorliggend complexe project en dus betrokken moeten worden. In de procesnota zullen deze relevante beleidsdomeinen vermeld worden.

De SARO wijst in zijn advies op enkele verschillen tussen de reguliere procedure en de procedure voor complexe projecten inzake advisering.

Zo vraagt de procesverantwoordelijke het advies (o.a. aan de strategische adviesraden) terwijl dit nu de Vlaamse Regering is, en passeren de adviezen langs de leidend ambtenaar, terwijl dat in de gewone procedure niet zo is.

Reactie : Zoals reeds aangehaald beoogt het decreet van 25 april 2014 het opvullen van een legistieke leemte, namelijk de combinatie van een ruimtelijk planproces mét de integratie van vergunningen, machtigingen en toelatingen. In die zin is de geïntegreerde procedure verschillend van de huidige sequentiële, afzonderlijke procedures. Complexe projecten kunnen immers tot op vandaag niet op één afgestemde, integrale en overkoepelende procedure terugvallen.

Aldus ontwikkelt dit decreet evenwel geen uitzonderingsprocedure, maar wel een parallelle procedure voor grootschalige initiatieven, met een gelijkwaardig niveau van de inspraak en rechtsbescherming van bijvoorbeeld belanghebbende derden, en met voordelen qua vereenvoudiging en integratie van de procedures die nodig zijn om dergelijk grootschalig initiatief te kunnen mogelijk maken, vergunnen en uitvoeren.

Door te spreken over "gewone/reguliere" procedure wordt de indruk gewekt dat het decreet van 25 april 2014 een bijzondere of uitzonderingsprocedure bevat, wat n~et het geval is.

De geïntegreerde procedure is een parallelle procedure, maar met hetzelfde niveau van rechtsbescherming. Het is aldus mogelijk om een regeling te voorzien in het kader van complexe projecten die verschillend is van de regeling in de sequentiële procedures. Hierbij wordt echter gekeken naar doel en niveau van rechtsbescherming dat gehandhaafd moet worden. Van belang is dan ook niet wie advies vraagt, maar vooral dat advies gevraagd wordt en dat er met het advies rekening wordt gehouden.

Vervolgens zal de adviesvraag gericht worden aan de leidend ambtenaar van het departement van het relevante beleidsdomein.

Deze leidend ambtenaar staat vervolgens in voor het opvragen van de nodige adviezen binnen het relevante beleidsdomein. Een secretaris-generaal zal dus afspraken moeten maken met de leidend ambtenaren van de agentschappen en entiteiten binnen het relevante beleidsdomein over de wijze waarop deeladviezen gevraagd en verleend worden. -> Entiteiten of ambtenaren binnen een beleidsdomein uit eigen beweging, maar via de leidend ambtenaar van het departement van hun beleidsdomein Het is mogelijk dat een bepaalde entiteit of een ambtenaar vaststelt dat een bepaald complex project ook voor het beleid dat zijn entiteit wenst te realiseren, belangrijk is, maar dat er hem geen (deel)advies is gevraagd.

Gezien de alternatievenonderzoeksnota's gepubliceerd worden op een centrale website, www.complexeprojecten.be, kunnen entiteiten of ambtenaren de stand van een complex project opvolgen. Op deze wijze zijn ook zij op de hoogte van een mogelijk complex project waarover zij een advies wensen te verlenen.

In het geval deze entiteit of ambtenaar om één of andere reden niet om een (deel)advies is gevraagd, kan deze entiteit of ambtenaar dit op eigen initiatief doen, wel met dien verstande dat zij hun advies aan de secretaris-generaal van het departement van hun beleidsdomein dienen te bezorgen, en dit vooraleer de termijn van 45 dagen (termijn bepaald in artikel 10) waarbinnen de secretaris-generaal het advies aan de procesverantwoordelijke dient te bezorgen. -> Gecoördineerd advies namens het beleidsdomein in kwestie De leidend ambtenaren van de departementen staan dus in voor dispatching en coördinatie van deeladviezen van hun interne diensten, van agentschappen en van andere entiteiten. Voorliggend besluit spreekt alleen over coördinatie. Het integreren van deeladviezen en intern afstemmen is hierbij het streefdoel, maar dit zal niet altijd mogelijk of haalbaar zijn. Het is aan elk beleidsdomein om te zien welke mate van integratie bereikt zou kunnen worden.

De leidend ambtenaar van het departement brengt vervolgens advies uit namens het beleidsdomein in kwestie.

De Minaraad, de SERV en de SALV benadrukken in hun advies dat de leidend ambtenaar, vertrekkende van bestaande adviesplichten, zoals voorzien in de sectorale regelgeving, moet streven naar het zoveel mogelijk uitbrengen van een geïntegreerd advies. Het opzet moet zijn om op basis van overleg te komen tot een geïntegreerd, constructief en oplossingsgericht advies. De Raden verwijzen hierbij naar een aantal bestaande overlegsituaties.

Reactie : Hoewel een interne afstemming of integratie niet altijd mogelijk is of haalbaar zal zijn, moet hier toch zoveel mogelijk naar gestreefd worden. De bedenking van de strategische adviesraden is dus terecht. -> Voorbeelden van mogelijk voor het complexe project relevante beleidsdomeinen Wat het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed betreft is het duidelijk dat een complex project steeds een ruimtelijk strategisch belang heeft (advies departement RO), maar dat ook woonkwesties of onroerend erfgoed aan de orde kunnen zijn en dus de respectievelijke agentschappen in die gevallen betrokken dienen te worden.

Ook wat betreft het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie is duidelijk dat bij een complex project er steeds een beoordeling plaats moet vinden van milieueffecten, dus dat een milieueffectrapportage aan de orde is en dat tal van milieuaspecten aan bod kunnen komen : natuur, bos en parken, bodem, water, lucht en geluid, klimaat, energie, ontginningen, ... Bovendien kan een complex project aspecten bevatten die behoren tot de bevoegdheid van de VMM, VMW, OVAM, de bekkenbesturen (integraal waterbeleid),...

Wat betreft het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken is het zo dat complexe projecten zo goed als altijd wel een impact hebben op mobiliteitsaspecten of verkeer. Daarnaast kan het gaan over zaken die vallen onder de bevoegdheid van de afdeling Kust, de Vlaamse Vervoersmaatschappij, De Lijn, De Scheepvaart, Waterwegen en Zeekanaal NV,...

Ook de Vlaamse Bouwmeester, binnen het beleidsdomein Bestuurszaken, kan een rol vervullen bij de uitwerking van complexe projecten.

Immers, deze hebben als opdracht om, vanuit een langetermijnvisie, in goed overleg met de verschillende administraties en met de extern betrokken partijen, bij te dragen tot de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering van het architecturaal beleid van de Vlaamse Gemeenschap, teneinde een architecturaal kwalitatieve leefomgeving (gebouwen, infrastructuur, landschapsingrepen,...) in Vlaanderen te helpen creëren.

Voor het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid kan er gewezen worden op het feit dat bij complexe projecten de Vlaamse Bouwmeester mogelijk betrokken moet worden (grootschalige infrastructuren, stadsontwikkeling,...),...

Het beleidsdomein internationaal Vlaanderen zal nuttige adviezen kunnen verlenen inzake toeristische voorzieningen (Toerisme Vlaanderen),...

Zo kan het eveneens nuttig zijn om het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin om advies te vragen in geval van bijvoorbeeld een stadsontwikkelingsproject waar ruimte voorzien wordt voor zorginstellingen, kinderopvangplaatsen... of het inrichten van de openbare ruimte in functie van multifunctioneel gebruik van de infrastructuur.

Vanzelfsprekend zullen de leidend ambtenaren van de departementen van de betrokken beleidsdomeinen zich laten leiden door de verschillende regelgevingen waarin reeds aangeduid is wie als adviesinstantie optreedt voor welk plan, programma, vergunning,...

Terecht onderstrepen de Minaraad, de SERV en de SALV in hun advies dat het essentieel is dat de in de sector regelgeving vastgelegde adviesplichten en voorwaarden op basis waarvan een beslissing kan worden genomen, ten volle gerespecteerd worden.

Volledigheidshalve en zonder uitspraak te doen over tot wie de leidend ambtenaar van het betrokken departement zich wendt voor insteek voor een beleidsdomein-gegeven advies, kan volgende oplijsting een nuttige handleiding vormen bij het bepalen welke beleidsdomeinen om advies dient gevraagd te worden :

Beleidsdomein

Departement

Agentschappen

RWO

Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed

-- Wonen-Vlaanderen -- Onroerend Erfgoed -- Inspectie RWO -- Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen

LNE

Leefmilieu, Natuur en Energie

-- Vlaams Energieagentschap -- ANB -- INBO -- VMM -- OVAM -- VLM -- VREG

MOW

Mobiliteit en Openbare Werken

-- Agentschap Wegen en Verkeer -- Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust -- Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn -- De Scheepvaart -- Waterwegen en Zeekanaal -- Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Antwerpen -- Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Oostende-Brugge -- Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Kortrijk-Wevelgem -- Vlaamse Havens

BZ

Bestuurszaken

-- Agentschap Facilitair Bedrijf -- Agentschap voor Overheidspersoneel -- Agentschap voor Binnenlands Bestuur -- Agentschap Integratie en Inburgering -- Vlaamse Vereniging voor ICT-personeel -- Jobpunt Vlaanderen

DAR

Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid

-- Studiedienst van de Vlaamse Regering -- Audit Vlaanderen -- Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen -- de Rand -- Toegankelijk Vlaanderen -- Muntpunt

iV

Internationaal Vlaanderen

-- Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen -- Toerisme Vlaanderen

EWI

Economie, Wetenschap en Innovatie

-- Agentschap Ondernemen -- ParticipatieMaatschappij Vlaanderen -- Limburgse Investeringsmaatschappij -- Vlaamse Participatiemaatschappij -- Herculesstichting -- Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie -- Vlaams Energiebedrijf -- Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen -- Agentschap Plantentuin Meise

OV

Onderwijs en Vorming

-- Agentschap voor Onderwijsdiensten -- Agentschap Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen -- Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming -- het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs

WVG

Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

-- Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid -- Jongerenwelzijn -- Zorginspectie -- OPZ Geel -- OPZ Rekem -- Kind en Gezin -- Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap -- Vlaams Zorgfonds -- Fonds Jongerenwelzijn -- Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

CJSM

Cultuur, Jeugd, Sport en Media

-- Kunsten en Erfgoed -- Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen -- BLOSO -- Vlaamse Regulator voor de Media

WSE

Werk en Sociale Economie

-- VDAB -- Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - SYNTRA Vlaanderen -- ESF-Agentschap

LV

Landbouw en Visserij

-- Agentschap voor Landbouw en Visserij -- Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek -- Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing

FB

Financiën en Begroting

-- Agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) -- Vlaams Toekomstfonds


Zo valt onder meer te denken aan : - de instanties, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 11 mei 2001 tot aanwijzing van de instellingen en administraties die adviseren over voorontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen; - de instanties, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma's; - de instanties, vermeld in het toekomstige besluit van de Vlaamse Regering betreffende de omgevingsvergunning; - ...

Bovendien zal in de nieuwe procesaanpak van complexe projecten elke formele stap voorafgegaan worden door een informele fase waarin veel zaken al voorbereid en doorgesproken zijn. Hierdoor zal de facto veelal al duidelijk zijn welke instanties advies zullen moeten of willen uitbrengen, omdat die in het voortraject zullen betrokken geweest zijn. En in de regel zal bij de uitwerking van de fase die leidt tot de adviesvraag ook al maximaal met de bekommernissen van die instantie rekening gehouden zijn.

Paragraaf 2 stelt dat over de alternatievenonderzoeksnota ook steeds advies wordt gevraagd aan de betrokken gemeenten en de provincie of provincies waarin de betrokken gemeenten liggen. De betrokken gemeenten zijn de gemeenten die geheel of gedeeltelijk behoren tot de geografische werkingssfeer van het geplande project, als vermeld in artikel 8, § 1, 1°, van het decreet van 25 april 2014.

De SARO vraagt om het voorliggend ontwerp van besluit nog eens grondig te screenen in functie van een realistische uitvoering van complexe projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau, en verwijst hierbij naar de adviesverplichting van de betrokken gemeente/provincie, ook in het geval dat de gemeente/provincie zelf de bevoegde overheid is.

Reactie : Het besluit is aangepast in die zin dat de overheid die een beslissing of besluit neemt, geen advies aan zichzelf dient te vragen.

Paragraaf 3 somt de instanties op aan wie steeds advies gevraagd moet worden in het geval de Vlaamse Regering, de provincieraad dan wel de gemeenteraad de startbeslissing heeft genomen.

Zo zal, als de Vlaamse Regering de startbeslissing heeft genomen, steeds advies gevraagd moeten worden aan de voor het complex project relevante strategische adviesraden.

Momenteel bestaan volgende strategische adviesraden binnen Vlaanderen : 1. de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (SARO);2. de Strategische Adviesraad Vlaamse Woonraad (Vlaamse Woonraad);3. de Strategische Adviesraad Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad);4. de Strategische Adviesraad Mobiliteitsraad (MORA);5. de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV);6. de Strategische Adviesraad Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV);7. de Strategische Adviesraad Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI);8. de Strategische Adviesraad Vlaamse Onderwijsraad (Vlor);9. de Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin (SARWGG);10. de Strategische Adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC);11. de Strategische Adviesraad Landbouw en Visserij (SALV);12. de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST). De SARO stelt vast dat het besluit voorziet in een adviesvraag aan de relevante strategische adviesraden over de alternatievenonderzoeksnota en het voorontwerp van voorkeursbesluit. De strategische adviesraden worden aldus enkel betrokken in de onderzoeksfase. Er is geen adviesvraag voorzien aan de strategische adviesraden in het kader van de uitwerkingsfase. De SARO heeft volgende bedenkingen bij deze regeling die zeer sterk afwijkt van de reguliere procedure : - uit het feit dat geen advies meer wordt gevraagd aan de strategische adviesraden in de uitwerkingsfase leidt de SARO af dat het strategisch advies van de SARO over een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vervalt; - de SARO vraag om het besluit expliciet op te nemen dat advies zal worden gevraagd aan `de SARO en de andere relevante strategische adviesraden', in plaats van `de `relevante' strategische adviesraden.

Reactie : Er bestaat geen enkele twijfel over het feit dat de SARO een relevante strategische adviesraad is bij een voorkeursbesluit waar de Vlaamse overheid het voortouw neemt. Een complex project is immers een project van groot maatschappelijk en ruimtelijk-strategisch belang dat vraagt om een geïntegreerd vergunningen- en ruimtelijk planningsproces. De geïntegreerde procedure zal dus uitmonden in een RUP bij het projectbesluit. Zoals het geval is bij de sequentiële procedure tot opmaak van een RUP, zullen de strategische adviesraden betrokken worden als het een initiatief van de Vlaamse Regering betreft (een gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen respectievelijk een startbeslissing, genomen door de Vlaamse Regering).

De strategische adviesraden zijn opgenomen als adviesinstanties in de onderzoeksfase omdat daar de strategische keuzes gemaakt worden ten aanzien van mogelijke alternatieven. Het voorkeursbesluit legt deze strategische keuzes vast.

In de uitwerkingsfase wordt die keuze in detail verder uitgewerkt en wordt er ook de finale, wettelijke bestemmingswijzing aan gekoppeld.

Maar de basis voor die bestemmingswijziging is dus al eerder, naar aanleiding van het voorkeursbesluit, gelegd.

Deze filosofie is vergelijkbaar met het adviseren door de strategische adviesraden over een voorontwerp van RUP. Ook hier is het zo dat de projectverantwoordelijke samen met de procesverantwoordelijke en het projectteam in de procesnota aangeven welke adviesraden volgens hen relevant zijn om te betrekken bij de advisering. Ook hier zal dit afhankelijk zijn van het complexe project.

Ook hier is het zo dat, aangezien de alternatievenonderzoeksnota gepubliceerd wordt op een centrale website, www.complexeprojecten.be, alle adviesraden op de hoogte zijn van deze nota en hierover - indien zij hierover advies wensen uit te brengen - dit uit eigen beweging kunnen doen.

Heeft de provincieraad de startbeslissing genomen, dan wordt advies gevraagd aan de deputatie en de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening; in geval de gemeenteraad de startbeslissing heeft genomen, aan het college van burgemeester en schepenen en de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Een en ander strookt met de doelstelling om vroeg in de procesfase - als nog op strategisch niveau wordt gediscussieerd - de strategische adviesraden en provinciale en gemeentelijk raden in voorkomend geval te betrekken.

In zijn advies wijst de SARO op de specifieke rol van de provinciale en gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. De VCRO voorziet in een advies van de Procoro of de Gecoro in het kader van het openbaar onderzoek over het ontwerp van provinciaal resp. gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringplan. Voorliggend besluit voorziet in een adviesvraag aan Procoro of Gecoro over de alternatievenonderzoeksnota en over het voorontwerp van voorkeursbesluit. De SARO meent dat hierdoor de verplichte adviesvraag aan Procoro of Gecoro over een ontwerp van provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vervalt, en vraagt aldus de advisering door Procoro en Gecoro over het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan in het besluit in te schrijven.

Reactie : De provinciale en gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening zijn adviesraden voor ruimtelijke ordening opgericht op het niveau van de provincie resp. de gemeente. Zoals voor de strategische adviesraden op Vlaams niveau worden deze adviesraden opgenomen als adviesinstanties in de onderzoeksfase omdat daar de strategische keuzes gemaakt worden ten aanzien van mogelijke alternatieven. Het voorkeursbesluit legt deze strategische keuzes vast.

De hierboven geformuleerde redenering voor het Vlaams niveau geldt ook voor de adviesraden op lokaal niveau.

Paragraaf 4 somt ten slotte de instanties op, die slechts in de daar gespecifieerde gevallen om advies over de alternatievenonderzoeksnota worden gevraagd.

Dit betreft instanties zoals de NMBS, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, de hoogspanningsnetbeheerder en dergelijke.

Art. 10.De leidend ambtenaren en de adviesinstanties hebben een termijn van 45 dagen om advies te verlenen en hun advies aan de procesverantwoordelijke te bezorgen.

Deze - t.o.v. de huidige sectorregelgeving - "langere" termijn is bedoeld om de coördinatie en eventuele afstemming van de deeladviezen en dus een beleidsdomein-gegeven advies (en dus de coördinatie dan wel integratie van adviezen van het departement, agentschappen en afdelingen) mogelijk te maken. Het besluit schrijft niet voor dat een integratie er sowieso moet zijn, enkel dat het moet gaan om een beleidsdomein-gegeven advies waarvoor de coördinatie gebeurt bij de leidend ambtenaar van het departement van dat beleidsdomein.

Art. 11.De procesverantwoordelijke die de uitgebrachte adviezen heeft verzameld, maakt deze binnen de bepaalde termijn over aan de dienst Mer.

Aldus kan de dienst Mer rekening houden met deze adviezen bij het beslissen over de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER. Onderafdeling 2. - Adviesverlening over het voorontwerp van voorkeursbesluit

Art. 12.Zoals de alternatievenonderzoeksnota, bezorgt de procesverantwoordelijke de synthesenota en het voorontwerp van voorkeursbesluit aan de leidend ambtenaren en de andere in artikel 9 opgesomde adviesinstanties.

Dit betreft dus niet alleen de leidend ambtenaren die om advies werden verzocht, doordat zij leidend ambtenaar zijn van een departement dat behoort tot de voor het complexe project relevante beleidsdomeinen, maar ook de leidend ambtenaren die uit eigen beweging advies hebben verleend, doordat entiteiten of ambtenaren binnen hun beleidsdomein zich geroepen voelden een advies uit te brengen. Dit geldt eveneens voor de strategische adviesraden.

Met andere woorden, dit zijn dezelfde instanties als deze die om advies gevraagd zijn dan wel uit eigen beweging advies hebben uitgebracht over de alternatievenonderzoeksnota.

Het advies wordt verleend uiterlijk op het moment van de adviesvergadering.

Art. 13.De instanties aan wie gevraagd wordt om advies te geven over de synthesenota en het voorontwerp van voorkeursbesluit, worden door de procesverantwoordelijke op een adviesvergadering uitgenodigd.

Tussen uitnodiging en adviesvergadering zijn er minstens dertig dagen.

De vraag om advies te geven over het ontwerp van voorkeursbesluit vindt plaats ofwel voorafgaand aan de uitnodiging om deel te nemen aan de adviesvergadering ofwel tegelijkertijd met deze uitnodiging. Gezien er tussen de uitnodiging en de adviesvergadering minstens dertig dagen zitten beschikken de adviesinstanties aldus zeker over dertig dagen om advies te verlenen over de aan hen verleende documenten.

Dit geldt ook voor de leidend ambtenaren (of strategische adviesraden) die uit eigen beweging advies hebben verleend, aangezien deze zich reeds kenbaar hebben gemaakt bij de advisering rond de alternatievenonderzoeksnota. Doordat zij kenbaar zijn, kan de procesverantwoordelijke deze leidend ambtenaren (of adviesraden) de documenten tijdig bezorgen

Art. 14.Dit artikel regelt de opmaak van het verslag van de adviesvergadering en de mogelijkheid van het formuleren van opmerkingen op dit verslag.

Het definitief verslag wordt bezorgd aan alle leidend ambtenaren en instanties die op de adviesvergadering uitgenodigd waren.

Onderafdeling 3. - Adviesverlening over de projectonderzoeksnota

Art. 15.Naast het overmaken van de alternatievenonderzoeksnota, de synthesenota en het voorontwerp van voorkeursbesluit, staat de procesverantwoordelijke ook in voor het overmaken van de projectonderzoeksnota aan de instanties, opgesomd in artikel 16, en aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten met de vraag om over de projectonderzoeksnota advies te verlenen.

De procesverantwoordelijke bezorgt de nota ook aan de dienst Mer.

Art. 16.Dit artikel vermeldt de leidend ambtenaren en instanties die advies verlenen over de projectonderzoeksnota en is gelijkaardig opgebouwd met het artikel inzake de adviesinstanties bij de alternatievenonderzoeksnota. (artikel 9) Paragraaf 1 somt de beleidsdomeinen op aan wie advies gevraagd moet worden. -> De leidend ambtenaren van het departement van de voor het complexe project relevante beleidsdomeinen Ook hier wordt dus niet langer rechtstreeks advies gevraagd aan departementen, agentschappen, afdelingen of diensten op Vlaams niveau, maar aan één leidend ambtenaar per beleidsdomein. Dit advies wordt gevraagd aan de leidend ambtenaar van het departement dat behoort tot het betrokken beleidsdomein, die vervolgens advies uitbrengt namens het beleidsdomein in kwestie.

Vanzelfsprekend zullen de leidend ambtenaren van de departementen van de betrokken beleidsdomeinen zich laten leiden door de verschillende regelgevingen waarin reeds aangeduid is wie als adviesinstantie optreedt voor welk plan, programma, vergunning,... -> Entiteiten of ambtenaren binnen een beleidsdomein uit eigen beweging, maar via de leidend ambtenaar van het departement van hun beleidsdomein Zoals bij de adviesverlening over de alternatievenonderzoeksnota, kan ook hier een entiteit of een ambtenaar uit eigen beweging een advies uitbrengen, zij het dat zij dit advies moeten bezorgen aan de leidend ambtenaar van het departement van hun beleidsdomein, die op zijn beurt als coördinerende instantie optreedt. -> Gecoördineerd advies namens het beleidsdomein in kwestie.

Ook hier wordt gesproken overeen gecoördineerd advies. Er kan altijd gestreefd worden naar een zo veel mogelijk geïntegreerd advies.

Paragraaf 2 stelt dat over de projectonderzoeksnota ook steeds advies wordt gevraagd aan de betrokken gemeenten en de provincie of provincies waarin de betrokken gemeenten liggen.

Paragraaf 3 somt de instanties op aan wie steeds advies gevraagd moet worden in het geval de provincieraad dan wel de gemeenteraad het voorkeursbesluit heeft genomen.

Gezien de strategische adviesraden, de Procoro en de Gecoro reeds advies hebben kunnen geven bij het voorkeursbesluit en het in de uitwerkingsfase niet meer gaat over strategische keuzes en/of locatiealternatieven, worden zij niet meer hernomen als adviesinstantie in de uitwerkingsfase.

Dit belet geenszins dat deze instanties uit eigen beweging advies geven, dan wel op vrijwillige basis om advies worden gevraagd. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als het voorkeursbesluit nog vrij vaag blijft over een aantal belangrijke krachtlijnen ten aanzien van het project en die worden doorgeschoven naar de uitwerkingsfase waar het in dat geval relevant kan zijn om ook de strategische adviesraden, de Procoro of de Gecoro (opnieuw) om advies te vragen.

Daarenboven staat niets er aan in de weg dat deze adviesraden, op het ogenblik dat zij advies geven in de onderzoeksfase, reeds kenbaar maken dat ze advies wensen te geven in de uitwerkingsfase.

Heeft de provincieraad het voorkeursbesluit genomen, dan wordt advies gevraagd aan de deputatie; in geval de gemeenteraad het voorkeursbesluit heeft genomen, dan wordt advies gevraagd aan het college van burgemeester en schepenen.

Paragraaf 4 somt ten slotte de instanties op, die slechts in welbepaalde gevallen om advies over de projectonderzoeksnota worden gevraagd. Dit betreft instanties zoals de NMBS, het FANC, de hoogspanningsnetbeheerder en dergelijke.

Art. 17.Zoals bij de alternatievenonderzoeksnota, hebben de leidend ambtenaren en de andere adviesinstanties 45 dagen om advies te verlenen over de projectonderzoeksnota en dit over te maken aan de procesverantwoordelijke.

Art. 18.De procesverantwoordelijke maakt de door hem ontvangen adviezen binnen de gestelde termijn over aan de dienst Mer.

Onderafdeling 4. - Adviesverlening over het voorontwerp van projectbesluit

Art. 19.Dit artikel is de tegenhanger van artikel 12, maar dan toegepast op de uitwerkingsfase.

De procesverantwoordelijke bezorgt de synthesenota en het voorontwerp van projectbesluit aan de adviesinstanties. Dit zijn dezelfde instanties als deze die gevraagd werd advies te verlenen over de projectonderzoeksnota of uit eigen beweging een advies hebben verleend.

Bijkomend wordt de synthesenota en het voorontwerp van projectbesluit overgemaakt aan de bestuursorganen, entiteiten of ambtenaren die gemachtigd zijn om in voorkomend geval de beslissingen te nemen, vermeld in artikel 40 en artikel 41 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, met het verzoek advies te verlenen.

Die verplichting tot het vragen van advies - die in het decreet is ingeschreven om de betrokkenheid van de bestuursorganen, entiteiten of ambtenaren die te maken hebben met een vergunning, machtiging of toestemming die in het projectbesluit zal worden geïntegreerd te verankeren in deze procesfase en dus bij de totstandkoming van het projectbesluit- geldt dus bovenop de verplichting uit dit artikel, eerste lid. Concreet houdt zulks in dat bij het vaststellen van het projectbesluit rekening zal moeten gehouden worden met zowel het advies van een bepaald beleidsdomein als met het advies van een in artikel 40 en artikel 41 van het decreet opgesomde instantie.

Het advies wordt verleend uiterlijk op het moment van de adviesvergadering.

Art. 20.Dit artikel is de tegenhanger van artikel 13, maar dan toegepast op de uitwerkingsfase.

Art. 21.Dit artikel is de tegenhanger van artikel 14, maar dan toegepast op de uitwerkingsfase, en regelt de opmaak van het verslag van de adviesvergadering en de mogelijkheid van het formuleren van opmerkingen op dit verslag. Afdeling 3. - Openbaar onderzoek

Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 22.Dit artikel bevat de algemene principes van het openbaar onderzoek.

Het openbaar onderzoek, t.t.z. de mogelijkheid voor het publiek om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te formuleren over welbepaalde elementen, zal vooreerst moeten worden aangekondigd.

Vervolgens zal er een concrete toegang tot de relevante informatie moeten zijn.

Het openbaar onderzoek duurt 60 dagen. De documenten van het openbaar onderzoek worden ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten. De eerste dag waarop de vermelde documenten ter inzage worden gelegd, is de begindatum van het openbaar onderzoek.

Dit openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit of projectbesluit wordt aangekondigd : 1) door publicatie op : a.de website van de bevoegde overheid, b. de website van de betrokken gemeente(n), c.de website van de dienst Mer, d. de website complexe projecten, e.in voorkomend geval, op de project-website; 2) door een publicatie in ten minste drie dagbladen of informatiebladen, in welbepaalde gevallen;3) door een publicatie in het Belgisch Staatsblad;4) door de aanplakking van een affiche;5) in bepaalde gevallen, door een individuele kennisgeving;6) in bepaalde gevallen, door een bericht dat driemaal door de openbare radio wordt uitgezonden;7) in voorkomend geval, door een informatievergadering. Vervolgens worden de gegevens opgesomd die minstens meegedeeld moeten worden bij de meeste aankondigingen.

Op de website complexe projecten zal een formulier ter beschikking gesteld worden, dat gebruikt moet worden bij de aankondiging 1) tot en met 5).

Onderafdeling 2. - Publicatie op de website

Art. 23.Het formulier wordt op de in artikel 22, § 2, 1°, vermelde websites geplaatst, uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek en dit tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.

Onderafdeling 3. - Publicatie in dagbladen of informatiebladen en in het Belgisch Staatsblad

Art. 24.Het formulier wordt eveneens uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek gepubliceerd in ten minste drie dagbladen of informatiebladen. Dit artikel bepaalt tevens het vereiste verspreidingsgebied.

Er wordt niet bepaald wie de kosten draagt van de publicatie in het Belgisch Staatsblad, dit kan deel uitmaken van de afspraken tussen de betrokken partijen (overheden, privé-instanties,...) De SARO vraagt om het voorliggend ontwerp van besluit nog eens grondig te screenen in functie van een realistische uitvoering van complexe projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau, en verwees hierbij naar de informatieverplichting t.a.v. het publiek over een openbaar onderzoek via publicatie in drie (landelijke) dagbladen. De SARO merkt op dat bij een gemeentelijk RUP momenteel regionale dagbladen volstaan.

Reactie : Het besluit is aangepast in die zin dat er rekening gehouden wordt met de aard van het project bij het bepalen van het gebied waarbinnen het dagblad verspreid moet worden. Een openbaar onderzoek over een puur gemeentelijk project zal dan ook niet gepubliceerd moeten worden in (landelijke) dagbladen.

Art. 25.De publicatie in het Belgisch Staatsblad moet gebeuren ten laatste op de begindatum van het openbaar onderzoek.

Onderafdeling 4. - Aanplakking van een affiche

Art. 26.De aanplakking is in vele gevallen de geijkte manier van aankondiging van een openbaar onderzoek.

Dit artikel bepaalt dat de gemeente(n) instaat (instaan) voor de aanplakking. Zij staan hiervoor in, wat niet noodzakelijk impliceert dat zij effectief tot aanplakking moet overgaan. Over wie effectief overgaat tot aanplakking, kunnen de nodige afspraken gemaakt worden.

Zo kan de gemeente de aanplakking op de gewone aanplakplaatsen van de betrokken gemeente voor haar rekening nemen (artikel 27, § 1), terwijl de aanplakking inzake een openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit op de plaatsen waar stedenbouwkundige handelingen, de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, of het verkavelen van gronden die onderworpen zijn aan de vergunningsplicht, uitgevoerd worden (artikel 27, § 2), door de bouwheer zou kunnen gebeuren.

Dit artikel bepaalt hoe de te hanteren affiche er uit dient te zien.

Deze affiche wordt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek aangeplakt en moet aangeplakt blijven tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.

Art. 27.Paragraaf 1 bepaalt dat de aankondiging op de gewone aanplakplaatsen van de gemeente(n) bij elk openbaar onderzoek wordt gedaan (zowel het openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit als over het ontwerp van projectbesluit).

Paragraaf 2 - de aanplakking van een affiche op de plaats waar het project uitgevoerd zal worden - gebeurt slechts : 1) in geval van een openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit;2) als dit projectbesluit betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen, de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, of het verkavelen van gronden, die onderworpen zijn aan de vergunningsplicht;3) en voor de handelingen, de exploitatie of het verkavelen in kwestie. De nadere voorwaarden waarmee rekening moet worden gehouden zijn deze die ook gelden in geval van een openbaar onderzoek over een stedenbouwkundige vergunning/ verkavelingsvergunning /milieuvergunning (of de toekomstige omgevingsvergunning).

Onderafdeling 5. - Individuele kennisgeving Art. 28 Dit artikel herhaalt voor de duidelijkheid de personen die krachtens het decreet van 25 april 2014 schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van het ontwerp van voorkeursbesluit of projectbesluit.

Dit gaat over situaties waarin er sprake is van onteigeningen, rooilijnen of herverkavelingen uit kracht van wet met planologische ruil.

Art. 29.Dit artikel somt vooreerst bijkomend de personen op die individueel in kennis gesteld moeten worden. Hier wordt afgestemd met de personen die individueel in kennis gesteld moeten worden, moest de sequentiële procedure gevolgd worden.

Dit is het geval als : - het ontwerp van projectbesluit betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse (milieuregelgeving); - het ontwerp van projectbesluit betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen of een verkaveling wijzigt/bijstelt (regelgeving ruimtelijke ordening).

Het is de gemeente die de namen en adressen opzoekt. Zij kan zich hiervoor baseren op de meest recente informatie die ze heeft ontvangen van de diensten van het kadaster, tenzij ze over recentere informatie beschikt.

Verder dient er ook nog - in lijn met de sequentiële procedure - een kennisgeving te gebeuren aan 1° het comité voor preventie op het werk van elke onderneming gelegen in een straal van 100 m rond de inrichting of activiteit en 2° de openbare besturen die belast zijn met het beheer van een verkeersweg, een waterloop of een instelling binnen een straal van 100 m rond de inrichting of activiteit.

Onderafdeling 6. - Aankondiging op de radio

Art. 30.In

Art. 20.n dit artikel wordt de aankondiging van het openbaar onderzoek via aankondiging op de openbare radio geregeld.

Dit gebeurt ten minste als het gebied dat door het ontwerp van voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit geheel of ten dele wordt bestreken, twee of meerdere provincies betreft en gebeurt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek.

Onderafdeling 7. - Informatievergadering

Art. 31.Dit artikel bevat de verplichting om een informatievergadering te organiseren voor het ontwerp van projectbesluit.

Deze verplichting tot organisatie van een informatievergadering bestaat momenteel in het Milieuvergunningsdecreet voor die aanvragen waarbij een project-MER of een omgevingsveiligheidsrapport verplicht is.

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning voorziet eveneens in de mogelijkheid tot een informatievergadering, maar machtigt de Vlaamse Regering de vergunningsaanvragen te bepalen waarvoor het openbaar onderzoek een informatievergadering omvat alsook de nadere regels voor de organisatie van die informatievergadering.

Het principieel op 23 mei 2014 goedgekeurde besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning voorziet dat deze informatievergadering georganiseerd moet worden als de vergunningsaanvraag een project-MER of een OVR omvat.

Daar voor een complex project in de uitwerkingsfase steeds een MER opgesteld moet worden, heeft het opleggen van eenzelfde voorwaarde voor het organiseren van een informatievergadering geen meerwaarde.

Onderafdeling 8. - Het formuleren van opmerkingen en bezwaren

Art. 32.Tijdens het openbaar onderzoek kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon schriftelijk opmerkingen of bezwaren indienen bij : 1° de bevoegde overheid;2° de procesverantwoordelijke;3° de betrokken gemeenten. De bevoegde overheid en de betrokken gemeenten bezorgen de opmerkingen en bezwaren aan de procesverantwoordelijke.

Art. 33.Als het openbaar onderzoek betrekking heeft op het ontwerp van projectbesluit bezorgt de procesverantwoordelijke de uitgebrachte opmerkingen en bezwaren op zijn beurt aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage.

In de uitwerkingsfase beslist deze dienst immers over de goedkeuring of afkeuring van het MER voor het projectbesluit definitief vastgesteld wordt, maar na het openbaar onderzoek. Bij de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het MER zal deze dienst rekening moeten houden met de uitgebrachte opmerkingen.

Onderafdeling 9. - Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten

Art. 34.Dit artikel regelt wat moet gebeuren als de bevoegde overheid vaststelt dat het ontwerp van voorkeursbesluit of ontwerp van projectbesluit aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in een ander Gewest, EU-lidstaat of Espoo-verdragspartij.

De procesverantwoordelijke moet de documenten uiterlijk dertig dagen voor de aanvang van het openbaar onderzoek bezorgen aan de bevoegde autoriteit.

Deze regeling is inhoudelijk analoog aan de huidige sectorale regelgeving milieuvergunningen. Afdeling 4. - Milieueffectrapportage

Onderafdeling 1. - Onderzoeksfase

Art. 35.Dit artikel heeft betrekking op het scopingsonderzoek in de onderzoeksfase. Het scopingsonderzoek betreft een onderzoek naar de inhoud van het MER, de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie en de verdere specificatie ten aanzien van de bestaande richtlijnenboeken.

Paragraaf 1 bepaalt dat de dienst Mer de beslissing, vermeld in artikel 8, § 3, van het decreet van 25 april 2014, neemt binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van de opmerkingen en adviezen, vermeld in artikel 8, § 2, van het decreet van 25 april 2014. Dit betreft de zogenaamde scopingsbeslissing. Verder preciseert paragraaf 1 de minimale inhoud van deze beslissing. Deze inhoud werd geïnspireerd op de huidige inhoud van de gelijkaardige beslissingen naar aanleiding van het onderzoek van het kennisgevingsdossier bij project-MER en plan-MER in het DABM. (zie artikel 4.2.8, § 6, en 4.3.5, § 1).

Zo zal deze beslissing ten minste de volgende gegevens dienen te bevatten : 1. de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie; 2. de algemene richtlijnen die van toepassing zijn overeenkomstig artikel 4.6.2 van het DABM; 3. de bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het MER;4. de aanstelling van de opstellers van het MER, vermeld in artikel 39 van het besluit;en 5. in voorkomend geval, een beslissing inzake de onttrekking aan de bekendmaking van het MER of delen ervan. De dienst Mer dient bij haar beslissing rekening te houden met de adviezen van de adviesinstanties, de opmerkingen van het publiek en met het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging.

Paragraaf 2 bepaalt aan wie en op welke wijze de dienst Mer haar beslissing ter beschikking stelt en bekend maakt. Zo wordt er vooreerst bepaald dat zij haar beslissing uiterlijk binnen veertig dagen na de datum van ontvangst van de opmerkingen en adviezen, meedeelt aan : 1° de procesverantwoordelijke;2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014;en 3° in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten in kwestie. Tevens wordt bepaald op welke websites de beslissing zal worden bekendgemaakt.

Art. 36.Dit artikel bepaalt dat de dienst Mer de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het MER neemt binnen dertig dagen. Deze termijn is afgestemd op de termijn van dertig dagen die momenteel geldt bij de beoordeling van een project-MER, en dus niet op de termijn van vijftig dagen zoals geldt bij de beoordeling van een plan-MER. De keuze voor de "kortere" van beide termijnen wordt ingegeven vanuit het feit dat hier, bij de toepassing van het decreet van 25 april 2014, uitgegaan wordt van een degelijk, kwaliteitsvol en participatief procesverloop en een betrokkenheid van de dienst Mer zo vroeg mogelijk in het proces. Er werd evenwel - net zoals ook in de project-MER-procedure momenteel mogelijk is (cfr. artikel 4.3.8., § 2 DABM) - bepaald dat deze termijn van dertig dagen gemotiveerd kan verlengd worden tot 50 dagen.

In het gemeenschappelijk advies van de Minaraad, de SERV en SALV werd gevraagd om te verduidelijken vanaf wanneer de termijn van 30 dagen waarbinnen de beslissing van de dienst Mer dient te worden genomen, begint te lopen.

Reactie : In het besluit werd verduidelijkt dat de termijn begint te lopen na ontvangst van het MER. Onderafdeling 2. - Uitwerkingsfase

Art. 37.Dit artikel heeft betrekking op het scopingsonderzoek in de uitwerkingsfase. Zie voor meer uitleg de toelichting onder artikel 35 voor wat betreft de onderzoeksfase die naar analogie van toepassing is op de uitwerkingsfase.

Art. 38.Dit artikel bepaalt dat de dienst Mer de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het MER neemt binnen dertig dagen. Zie voor meer uitleg de toelichting onder artikel 36 voor wat betreft de onderzoeksfase die naar analogie van toepassing is op de uitwerkingsfase.

In het gemeenschappelijk advies van de Minaraad, de SERV en SALV werd gevraagd om te verduidelijken vanaf wanneer de termijn van 30 dagen waarbinnen de beslissing van de dienst Mer dient te worden genomen, begint te lopen.

Reactie : In het besluit werd verduidelijkt dat de termijn begint te lopen na ontvangst van het MER. In tegenstelling tot de onderzoeksfase is het tijdens het openbaar onderzoek van de uitwerkingsfase mogelijk opmerkingen te formuleren op het ontwerp van MER. Specifieke opmerkingen over het ontwerp van MER zullen door de dienst Mer onderzocht worden. Zij zullen nagaan in hoeverre de opmerkingen moeten leiden tot een aanpassing van het ontwerp van MER. Indien er geen opmerkingen zijn over het ontwerp van MER of indien de opmerkingen niet leiden tot een aanpassing van het ontwerp van MER (bijvoorbeeld omdat ze reeds in voldoende mate zijn onderzocht of omdat ze geen impact hebben op de conclusies van het MER) dan kan het MER goedgekeurd worden door de dienst Mer. Indien de opmerkingen uit het openbaar onderzoek wel leiden tot een aanpassing van het onderzoek van het MER dan moet er gekeken worden wat de impact is op timing, de andere onderzoeken en de volgende processtappen en of het openbaar onderzoek opnieuw moet gebeuren.

Onderafdeling 3. - Kwaliteitsvereisten voor het MER

Art. 39.Dit artikel bepaalt dat de bepalingen, vermeld in artikel 4.3.6 DABM, van overeenkomstige toepassing zijn bij de opmaak van het MER in het kader van het decreet van 25 april 2014.

De kwaliteitsvereisten van het MER zijn gebaseerd op de kwaliteitsvereisten die momenteel zijn vastgelegd in het DABM voor wat betreft de opmaak van een project-MER (zie artikel 4.3.6 DABM). Op deze manier wordt vooreerst gegarandeerd dat er eenzelfde kwaliteitsvereisten gelden bij de opmaak van alle soorten MER's, ongeacht of deze de reguliere milieueffectrapportageprocedure van het DABM volgen dan wel de milieueffectrapportageprocedure volgens het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten. Bovendien wordt verzekerd dat de strengste kwaliteitsvereisten gelden uit de reguliere milieueffectrapportageprocedure, meer bepaald die uit de project-MER-procedure.

Onderafdeling 4. - Heroverweging van het MER

Art. 40.Dit artikel bepaalt dat de bepalingen, vermeld in artikel 4.6.4 DABM, van overeenkomstige toepassing zijn bij de opmaak van het MER in het kader van het decreet van 25 april 2014 met dien verstande dat het gemotiveerd verzoek tot heroverweging door de procesverantwoordelijke ingediend dient te worden bij de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage.

Net zoals de kwaliteitsvereisten, vermeld in artikel 39, is ook de heroverwegingsprocedure in dit artikel gebaseerd op de heroverwegingsprocedure die momenteel is vastgelegd in het DABM voor wat betreft de opmaak van een plan-MER en project-MER (zie artikel 4.6.4). Op deze manier wordt gegarandeerd dat er eenzelfde kwaliteitsvereisten gelden in het kader van een heroverwegingsprocedure conform de reguliere milieueffectrapportageprocedure van het DABM dan wel conform de milieueffectrapportageprocedure volgens het decreet van 25 april 2014.

De heroverwegingsprocedure betreft het feit dat op gemotiveerd verzoek van de procesverantwoordelijke de dienst Mer na advies van een adviescommissie bepaalde beslissingen, nl. deze vermeld in artikel 12, derde lid, en artikel 25, derde lid, van het decreet, opnieuw in overweging zal nemen. Dit gaat om de beslissingen tot afkeuring van het MER. Afdeling 5. - Bekendmaking van het voorkeursbesluit en van het

projectbesluit Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 41.Dit artikel geeft een overzicht van op welke wijze het definitief vastgestelde voorkeursbesluit of projectbesluit moet worden bekend gemaakt.

Hierbij is aansluiting gezocht bij de bekendmaking van het openbaar onderzoek en de bestaande regelingen rond bekendmakingen.

Ook hier is het zo dat er een minimum van gegevens bepaald wordt die bekend gemaakt moeten worden, en dat op de website complexe projecten een te gebruiken formulier ter beschikking gesteld zal worden.

De Minaraad, de SERV en de SALV vragen om in het besluit te voorzien in een volwaardige bekendmaking van een bericht van verval van (de rechtsgevolgen van) een voorkeurs- of projectbesluit.

Reactie : Het decreet van 25 april 2014 voorziet in een verval van rechtswege van (de rechtsgevolgen van) een voorkeurs- of projectbesluit. Dit verval geldt zonder meer, of dit nu bekendgemaakt wordt of niet. Een formele bekendmaking voorzien in het besluit betekent geen meerwaarde en zou een verplichting invoeren waarvan de niet naleving geen consequenties ressorteert. Of er nu een bekendmaking is of niet, en ongeacht wanneer deze zou plaatsvinden, het verval van de rechtsgevolgen staat hier los van.

Het belang van open communicatie en transparantie wordt echter volledig onderschreven; in de routeplanner zal het bekendmaken van het verval van (de rechtsgevolgen van) een voorkeurs- of projectbesluit ook aangespoord worden.

Onderafdeling 2. - Publicatie op de website

Art. 42.Dit artikel is de spiegelbepaling van artikel 23, met dien verstande dat het formulier uiterlijk 14 dagen na definitieve vaststelling van het betrokken besluit op de websites geplaatst moet worden, en dit gedurende een periode van dertig dagen.

Onderafdeling 3. - Publicatie in dagbladen of informatiebladen en in het Belgisch Staatsblad

Art. 43.Dit artikel is de spiegelbepaling van artikel 24, weer met dien verstande dat het formulier uiterlijk 14 dagen na definitieve vaststelling van het betrokken besluit gepubliceerd moet worden. Het verspreidingsgebied blijft hetzelfde.

Naar aanleiding van de vraag van de SARO om het voorliggend ontwerp van besluit nog eens grondig te screenen in functie van een realistische uitvoering van complexe projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau, werd artikel 24 aangepast. Deze wijziging werd hier ook doorgevoerd.

Art. 44.Het formulier dat ter beschikking staat op de website complexe projecten, moet uiterlijk 14 dagen na definitieve vaststelling van het betrokken besluit gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad.

Onderafdeling 4. - Aanplakking van een affiche

Art. 45.Dit artikel is de spiegelbepaling van artikel 26, met dien verstande dat het formulier uiterlijk 14 dagen na definitieve vaststelling van het betrokken besluit aangeplakt moet worden.

Art. 46.Dit artikel is de spiegelbepaling van artikel 27, met dien verstande dat het formulier uiterlijk 14 dagen na definitieve vaststelling van het betrokken besluit aangeplakt moet worden.

Onderafdeling 5. - Individuele kennisgeving

Art. 47.Dit artikel verwijst - dit met het oog op de leesbaarheid/volledigheid - naar de instanties die overeenkomstig artikel 17, § 2, eerste lid, resp. artikel 27, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, op de hoogte worden gebracht van het definitief vastgestelde (voorkeurs- of project-)besluit.

Om de gelijkheid met andere regelgeving te bewaren, wordt ook de toezichthoudende architect van de in het projectbesluit opgenomen werken in kennis gesteld van het definitief vastgesteld besluit, als deze daarom verzoekt.

De SARO benadrukt dat de individuele kennisgeving van het definitief vastgestelde voorkeurbesluit of projectbesluit (artikel 47) zeer sterk afwijkt van de individuele kennisgeving in het kader van het openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit of projectbesluit (artikel 28). De raad vindt het niet logisch dat (welbepaalde) eigenaars individueel op de hoogte worden gesteld bij het openbaar onderzoek maar vervolgens niet bij de bekendmaking van het definitief vastgestelde voorkeurs- of projectbesluit en vraagt aldus om dit artikel aan te passen waarbij een weerspiegeling wordt gerealiseerd met de spiegelbepaling in de onderzoeksfase.

Aanvullend vraagt de SARO om de individuele kennisgeving niet enkel te beperken tot welbepaalde eigenaars maar uit te breiden naar alle eigenaars van onroerende goederen die getroffen worden door een (ontwerp van) voorkeurs- of projectbesluit, hierbij verwijzend naar de grote potentiële impact van een ontwerp van voorkeurs- of projectbesluit.

De Minaraad, de SERV en de SALV vragen in hun advies om de individuele kennisgeving van eigenaars in geval van voorkooprecht verder uit te werken in het besluit. Voorliggend besluit bevat hierover immers geen bepalingen terwijl artikel 34, derde lid van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten stelt dat de eigenaars van de onroerende goederen die bezwaard zijn met het recht van voorkoop, uiterlijk op de dag van de inwerkingtreding van het voorkeursbesluit of het projectbesluit, met een beveiligde zending in hun woonplaats daarvan op de hoogte worden gebracht.

Reactie : De bepalingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten sluiten aan bij andere sectorale bepalingen die de individuele kennisgeving regelen. Hierbij valt te denken aan de VCRO, het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen, het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie, de wet op de buurtwegen van 10 april 1841,...

Een formele verankering van een individuele kennisgeving zal dan ook niet alleen in het kader van de regelgeving complexe projecten moeten gebeuren, maar doorheen de verschillende sectorale regelgevingen.

Los daarvan zal de gemeenrechtelijke praktijk van individuele kennisgevingen zoals ze vandaag de dag toegepast wordt, zeker doorgetrokken worden.

Wat de individuele kennisgeving van eigenaars in geval van voorkooprecht betreft (specifieke bedenking van de Minaraad, de SERV en de SALV), wordt opgemerkt dat dit reeds uitdrukkelijk wordt geregeld in het decreet van 25 april 2014. De herhaling van een decretale bepaling in een besluit wordt wetgevingstechnisch afgeraden.

Bovendien bepaalt het decreet betreffende complexe projecten dat het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten van toepassing is op dat recht van voorkoop. In dat decreet van 2007 wordt onder meer reeds bepaald hoe het aanbieden van een voorkooprecht gebeurt.

Op de vraag van de SARO om de individuele kennisgeving uit te breiden naar alle eigenaars van onroerende goederen die getroffen worden door een (ontwerp van) voorkeurs- of projectbesluit, kan niet worden ingegaan.

Immers, het is perfect denkbaar dat voor een (groot) aantal betrokken eigenaars er niets aan hun situatie verandert, waardoor een individuele kennisgeving slechts voor verwarring zou zorgen.

Bovendien zou een dergelijk uitgebreide kennisgeving een mogelijke ongelijkheid in het leven roepen ten opzichte van de huidige sequentiële procedures - zo worden in het kader van een RUP momenteel ook niet alle eigenaars van percelen, gelegen binnen het RUP, op de hoogte gebracht.

Om de eigenaars van onroerende goederen die getroffen worden door een (ontwerp van) voorkeurs- of projectbesluit en àl de anderen die ook enig recht of belang menen te hebben bij het (ontwerp van) voorkeurs- of projectbesluit, te bereiken, wordt in een aantal wijzen van bekendmaking voorzien, zoals de aanplakking, de informatievergadering, de publicatie op websites. Hiernaast bestaat er nog een waaier aan andere informele mogelijkheden om deze personen te bereiken (infomarkten, informatieblaadjes, flyers,...) Onderafdeling 6. - Terinzagelegging

Art. 48.Dit artikel is naar analogie van artikel 22, § 1, waar de terinzagelegging in het kader van het openbaar onderzoek geregeld is.

De terinzagelegging duurt geen 60 dagen (openbaar onderzoek) maar slechts 30 dagen.

Het definitief vastgestelde voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit wordt gedurende dertig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten. Deze terinzagelegging gebeurt uiterlijk veertien dagen na de datum waarop de gemeenteraad het besluit in kwestie heeft genomen of na de datum waarop het aan de gemeente is bezorgd.

Gedurende de periode van dertig dagen van de ter inzagelegging is het definitief vastgestelde voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit bovendien raadpleegbaar op de volgende websites : 1° de website van de overheid die het voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit heeft vastgesteld;2° de website van de betrokken gemeenten;3° de website complexe projecten;4° in voorkomend geval, de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld;5° de website van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen

Art. 49.Dit artikel regelt de datum van inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten en voorliggend besluit.

Art. 50.Dit artikel betreft de gebruikelijke uitvoeringsbepaling.

De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, B. WEYTS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Raad van State Afdeling Wetgeving

Advies 56.743/1 van 21 november 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten' Op 22 oktober 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 13 november 2014. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'KINDT, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 21 november 2014. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt hoofdzakelijk tot het uitvoeren van hoofdstuk 2 van het decreet van 25 april 2014 `betreffende complexe projecten', dat handelt over de bestuurlijke besluitvormingsprocedure die moet worden doorlopen met het oog op de realisatie van een complex project.(1) Na het definiëren van enkele begrippen (artikel 1) wordt ingegaan op het verloop van de verkenningsfase (artikel 2) en een overzicht gegeven van de bestanddelen van de onderzoeksfase en de uitwerkingsfase (artikelen 3 en 4). Daarna worden onderscheiden onderdelen van een van de twee laatstgenoemde fasen nader geregeld, met vooreerst de raadpleging over de alternatievenonderzoeksnota (artikelen 5 tot 7) en vervolgens de adviesverlening over diezelfde nota (artikelen 8 tot 11), over het voorontwerp van voorkeursbesluit (artikelen 12 tot 14), over de projectonderzoeksnota (artikelen 15 tot 18) en over het voorontwerp van projectbesluit (artikelen 19 tot 21). Verder worden ook onderdelen van de procedure geregeld die zowel in de onderzoeks- als in de uitwerkingsfase voorkomen. Het betreft het openbaar onderzoek, waarvoor de duur, de informatieverstrekking, de indiening van opmerkingen en bezwaren, en de grensoverschrijdende raadpleging worden geregeld (artikelen 22 tot 34), de beslissing over de milieueffectrapportage, de daarbij geldende kwaliteitsvereisten en de heroverweging ervan (artikelen 35 tot 40), alsook de bekendmaking, individuele kennisgeving, terinzagelegging en de grensoverschrijdende kennisgeving na de definitieve vaststelling van respectievelijk het voorkeursbesluit en het projectbesluit (artikelen 41 tot 49).

De datum van inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 en van het te nemen besluit wordt vastgesteld op 1 maart 2015 (artikel 50). 3.1. Rechtsgrond voor het ontwerp wordt vooreerst geboden door de bepalingen van het decreet van 25 april 2014 waarnaar wordt verwezen in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp. (2) 3.2. Het ontwerp bevat een aantal bepalingen waarvoor de rechtsgrond niet kan worden gevonden in de in de aanhef ervan opgesomde bepalingen van het decreet van 25 april 2014. (3) Rechtsgrond daarvoor dient te worden gezocht in artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen', waaraan de Vlaamse Regering een algemene bevoegdheid tot het uitvoeren van de decreten ontleent, gelezen in samenhang met het decreet van 25 april 2014.

ONDERZOEK VAN DE TEKST ALGEMENE OPMERKINGEN 4. De ontworpen uitvoeringsregeling dient in overeenstemming te zijn met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.Onder voorbehoud, eensdeels, van wat hierna bij de bijzondere opmerkingen op dit punt wordt opgemerkt en, anderdeels, van de wijze waarop het ontwerp door de bevoegde overheden in de praktijk zal worden toegepast, kan de ontworpen regeling op het eerste gezicht worden geacht in overeenstemming te zijn met die beginselen, rekening houdende met de normatieve keuzes die de decreetgever bij het decreet van 25 april 2014 reeds heeft gemaakt. 5. Vastgesteld moet worden dat aan bepaalde machtigingen die in hoofdstuk 2 van het decreet van 25 april 2014 aan de Vlaamse Regering zijn verleend met het oog op de regeling van de besluitvorming over complexe projecten in de onderzoeks- en de uitwerkingsfase, in het ontworpen besluit geen uitvoering wordt gegeven.(4) Hierover ondervraagd heeft de gemachtigde geantwoord dat alsnog uitvoering zal worden gegeven aan de betrokken machtigingen.

Overeenkomstig artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State zullen de bepalingen die in dat verband worden vastgesteld, in ontwerpvorm eveneens om advies moeten worden voorgelegd aan de afdeling Wetgeving. 6. Uit het bepalen van termijnen waarbinnen bepaalde handelingen moeten worden gesteld, kan niet altijd worden afgeleid of er een sanctie is verbonden aan de niet-naleving van die termijnen.Ook wordt nergens bepaald op welke wijze adviezen, opmerkingen, bezwaren of andere stukken moeten worden bezorgd (bijv. bij beveiligde zending).

Ter wille van de rechtszekerheid worden deze twee aspecten het best uitdrukkelijk geregeld. Vraag is evenwel of dit, naar het voorbeeld van artikel 2.2.7, § 4, eerste en tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, niet het best door de decreetgever op algemene wijze in het decreet van 25 april 2014 zou worden geregeld.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 7. Rekening houdend met wat hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond voor het ontwerp, dient vooraan in de aanhef een nieuw lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, en dient in het huidige eerste lid, dat het tweede lid wordt, preciezer te worden gerefereerd aan artikel 7, § 2, tweede lid, en artikel 18, § 2, eerste en derde lid, van het decreet van 25 april 2014.8. In de aanhef dient bovendien een verwijzing te worden opgenomen naar het advies van de inspecteur van Financiën van 3 april 2014. Artikel 1 9. In artikel 1, 4°, van het ontwerp schrijve men "waar informatie ter beschikking is". HOOFDSTUK 3 - Opschrift 1 0. In het opschrift van hoofdstuk 3 van het ontwerp wordt beter vermeld dat het bestaat uit "regels" of "bepalingen" van procedurele aard (niet : modaliteiten). HOOFDSTUK 3 - Afdeling 1 - Opschrift 1 1. In het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van het ontwerp kan worden gepreciseerd dat die afdeling betrekking heeft op de raadpleging "van het publiek" over de alternatievenonderzoeksnota. Artikelen 9 en 16 12. De bij de bespreking van artikel 9 in het verslag aan de Vlaamse Regering opgenomen opsomming, die is bedoeld om een nuttige handleiding te vormen bij het bepalen welke beleidsdomeinen om advies dienen gevraagd te worden over de alternatievenonderzoeksnota, tevens relevant voor de adviesverlening over de projectonderzoeksnota (zie artikel 16, § 1, van het ontwerp), moet worden nagezien en geactualiseerd.(5) 13. Het is niet duidelijk aan welke organen van de betrokken gemeenten of van de provincie(s) waarin die gemeenten zijn gelegen, advies moet worden gevraagd over de alternatievenonderzoeksnota met toepassing van artikel 9, § 2, van het ontwerp.Volgens de gemachtigde is dit het college van burgemeester en schepenen of de deputatie. Ter wille van de rechtszekerheid wordt dit het best uitdrukkelijk bepaald.

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 16, § 2, van het ontwerp. 14. Aan het begin van artikel 9, § 3, tweede lid, van het ontwerp schrijve men "Bij gebrek aan" of "Bij gebreke van" (niet : Bij gebreke aan).15. De artikelen 9, § 4, en 16, § 4, kunnen als volgt worden aangepast : - in punt 2° schrijve men "Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer" (niet : Mobiliteit en Verkeer); - in punt 4° dient melding te worden gemaakt van de datum van het daarin genoemde samenwerkingsakkoord, zijnde 21 juni 1999.

Artikel 10 16. Volgens de gemachtigde moet in artikel 10, eerste lid, van het ontwerp ook verwezen worden naar de instanties bedoeld in artikel 9, § 3, derde en vierde lid, van het ontwerp. Hiermee kan worden ingestemd.

Artikelen 14 en 21 17. In de artikelen 14 en 21 van het ontwerp kan ter wille van de duidelijkheid het best worden vermeld wie instaat voor het opmaken en het bezorgen van het verslag van de adviesvergadering. Artikel 20 18. Volgens de gemachtigde worden in artikel 20, van het ontwerp ook de bestuursorganen, entiteiten of ambtenaren vermeld in artikel 19, tweede lid, van het ontwerp bedoeld.Dit dient beter tot uitdrukking te worden gebracht in artikel 20.

Artikelen 22, 24, 41 en 43 19. In artikel 22, § 2, eerste lid, 2°, de inleidende zin van artikel 24, artikel 41, eerste lid, 2°, en de inleidende zin van artikel 43 van het ontwerp wordt het best geschreven "dagbladen of informatiebladen", teneinde meer rekening te houden met het vereiste verspreidingsgebied.Ook de opschriften van onderafdeling 3 van de afdelingen 3 en 5 van hoofdstuk 3 van het ontwerp zijn in die zin aan te passen. 20. Aangezien de erin vermelde informatievergadering enkel wordt georganiseerd voor een ontwerp van projectbesluit, dient artikel 22, § 2, eerste lid, 7°, van het ontwerp aan te vangen met de woorden "in voorkomend geval". Artikel 23 21. In artikel 23 van het ontwerp dient te worden verwezen naar "artikel 22, § 2, eerste lid, 1° " (niet : artikel 22, § 2, 1° ). Artikel 27 22. In artikel 27, § 2, tweede lid, 2° en 3°, van het ontwerp schrijve men telkens "aanplakking" in plaats van "bekendmaking". Artikel 29 23. Artikel 29, § 1, eerste lid, van het ontwerp transponeert in essentie de inhoud van het punt 1° van artikel 17, § 3, VLAREM I naar de context van de procedure voor complexe projecten.Vraag is of kan worden verantwoord, uit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel, dat hetzelfde niet wordt gedaan voor andere gevallen van individuele kennisgeving met het oog op de uitvoering van een openbaar onderzoek over een milieuvergunningsaanvraag die worden vermeld in de punten 2° en 3° bis van voormeld artikel 17, § 3.

De gemachtigde heeft in dat verband verklaard dat ook zal worden voorzien in een kennisgeving aan respectievelijk "het comité voor preventie op het werk" en "de openbare besturen die belast zijn met het beheer van een verkeersweg, een waterloop of een instelling binnen een straal van 100 m rond de inrichting".

Hiermee kan worden ingestemd. 24. Artikel 29, § 1, tweede lid, van het ontwerp voorziet voor een ontwerp van projectbesluit dat betrekking heeft op het bijstellen van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden alleen voor "de eigenaars van een aanpalend perceel dat geen deel uitmaakt van de verkaveling" in een individuele kennisgeving over het openbaar onderzoek door de procesverantwoordelijke. Voor zover moet worden aangenomen dat de artikelen 85, § 1, derde lid, en 86, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 `betreffende de omgevingsvergunning' niet van toepassing zijn op de alternatieve procedure voor complexe projecten, (6) is er, rekening houdend met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel, geen reden om de verplichting tot individuele kennisgeving van het openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit dat betrekking heeft op de bijstelling van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden te beperken tot eigenaars van aanpalende percelen die geen deel uitmaken van de betreffende verkaveling, maar moet die verplichting integendeel worden uitgebreid naar de eigenaars van de kavels binnen die verkaveling.

Hierover ondervraagd, heeft de gemachtigde verklaard dat het ontwerp in de voornoemde zin zal worden aangepast. 25. In artikel 29, § 2, eerste lid, van het ontwerp verdient duidelijkheidshalve te worden aangegeven welke gemeente de erin bedoelde opzoekingen uitvoert. Artikel 33 26. Volgens de gemachtigde heeft de derde paragraaf van de bespreking van artikel 33 van het ontwerp in het verslag aan de Vlaamse Regering betrekking op een vroegere versie van het ontwerpbesluit, waarbij artikel 33 ook betrekking had op het ontwerp van voorkeursbesluit.De voornoemde paragraaf dient dan ook te worden weggelaten.

Artikel 34 27. In artikel 34, § 2, eerste lid, van het ontwerp dient melding te worden gemaakt van "de documenten en gegevens, vermeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid" (niet : de documenten, vermeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid).28. De vraag rijst of in artikel 34, § 2, derde lid, van het ontwerp, de "termijn van twee maanden na de datum van de toezending, vermeld in het eerste lid", die een aanvang neemt "uiterlijk dertig dagen voor de aanvang van het openbaar onderzoek, vermeld in deze afdeling" niet onredelijk kort is.Het openbaar onderzoek dat de betrokken autoriteit(en) zouden willen organiseren kan zo immers geen zestig dagen duren, zoals wel het geval is voor het openbaar onderzoek vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 3, van het ontwerp (artikel 22, § 1, eerste lid). In de sequentiële procedure geeft grensoverschrijdende raadpleging net aanleiding tot termijnverlenging. (7) Hierover ondervraagd, heeft de gemachtigde het volgende verklaard : "Deze termijn van twee maanden betreft een `kopie' van de termijn die nu reeds voorzien wordt in artikel 19bis, § 2, derde lid van titel I van het Vlarem, dit met het oog op het vermijden van schendingen van het gelijkheidsbeginsel. Er wordt intern nagezien hoe deze termijn best dient aangepast te worden." Met dit voorstel kan worden ingestemd. 29. Aan het begin van artikel 34, § 3, van het ontwerp schrijve men "Overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2011/92/EU...".

Artikel 35 30.1. In artikel 35, § 1, eerste lid, van het ontwerp schrijve men "... na de datum van ontvangst van de adviezen van de adviesinstanties, de opmerkingen van het publiek en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 8, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet". 30.2. De inleidende zin van artikel 35, § 2, eerste lid, van het ontwerp dient op dezelfde wijze te worden aangepast. Bovendien schrijve men in die zin "binnen een termijn van veertig dagen".

In datzelfde lid dient aan het einde van punt 4° ook te worden verduidelijkt welke bevoegde autoriteiten worden bedoeld.

Artikel 37 31.1. In artikel 37, § 1, eerste lid, van het ontwerp schrijve men "... na de datum van ontvangst van de adviezen van de adviesinstanties en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 18, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet". 31.2. De inleidende zin van artikel 37, § 2, eerste lid, van het ontwerp dient op dezelfde wijze te worden aangepast. Bovendien schrijve men in die zin "binnen een termijn van veertig dagen".

In datzelfde lid dient aan het einde van punt 4° (niet : 3° ) ook te worden verduidelijkt welke bevoegde autoriteiten worden bedoeld. 32. Rekening houdend met wat is bepaald in artikel 16, §§ 2 tot 4, van het ontwerp, dient in artikel 37, § 2, eerste lid, 3°, van het ontwerp de zinsnede "of die uit eigen beweging een advies hebben uitgebracht" te worden weggelaten. HOOFDSTUK 3 - Afdeling 5 - Opschrift 3 3. In het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk 3 van het ontwerp kan worden gepreciseerd dat die afdeling handelt over de bekendmaking "van het voorkeursbesluit en van het projectbesluit". Artikel 41 34. In artikel 41, tweede lid, van het ontwerp dient in punt 2° te worden geschreven "de geografische werkingssfeer van het voorkeursbesluit of projectbesluit" en schrijve men in punt 5° "de voorwaarden (niet : modaliteiten) van het beroep". Artikelen 42 en 48 35. De steller van het ontwerp dient na te gaan of er voldoende afstemming is tussen de regelingen van bekendmaking opgenomen in de artikelen 42 en 48 van het ontwerp, wat betreft de termijn (respectievelijk veertien dagen en tien dagen) binnen dewelke het voorkeursbesluit of projectbesluit moet worden bekendgemaakt op de betrokken websites. In voorkomend geval zal ook de bespreking van artikel 48 in het verslag aan de Vlaamse Regering op overeenkomstige wijze moeten worden aangepast.

Artikelen 47 en 49 36. Voor zover de individuele kennisgeving bedoeld in artikel 47 van het ontwerp enkel betrekking heeft op de gegevens vermeld in artikel 41, tweede lid, van het ontwerp, en dus niet op het ter kennis brengen van het voorkeursbesluit of projectbesluit zelf, is artikel 49 van het ontwerp niet overbodig, weliswaar enkel, gelet op de artikelen 17, § 2, eerste lid, en 27, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, voor zover in die ontworpen bepaling de verantwoordelijkheid voor het ter kennis brengen van de voornoemde besluiten wordt gelegd bij de procesverantwoordelijke.Indien de voornoemde individuele kennisgeving ook het ter kennis brengen van de voornoemde besluiten zelf omvat, is artikel 49 van het ontwerp echter overbodig.

In elk geval dient er over gewaakt te worden dat de hiervoor genoemde decreetsbepalingen op volkomen wijze worden uitgevoerd, wat impliceert dat aan alle erin vermelde instanties een afschrift van het voorkeursbesluit of projectbesluit wordt bezorgd, en dus niet enkel aan de bevoegde autoriteiten bedoeld in artikel 34 van het ontwerp.

Vraag is dan ook of artikel 47 of artikel 49, indien dit laatste wordt behouden, niet in elk geval een aanpassing op dit punt behoeft.

Artikel 50 37. In artikel 50, 1°, van het ontwerp dient de datum van het decreet van 25 april 2014 te worden vervolledigd. De griffier, Wim GEURTS De voorzitter, Marnix VAN DAMME ______ Nota's (1) Een "complex project" wordt in artikel 2, 5°, van het decreet van 25 april 2014 omschreven als "een project van groot maatschappelijk en ruimtelijk-strategisch belang dat vraagt om een geïntegreerd vergunningen- en ruimtelijk planproces".(2) Met dien verstande dat in die opsomming moet worden verwezen naar artikel 7, § 2, tweede lid, en artikel 18, § 2, eerste en derde lid, van het decreet van 25 april 2014.(3) Meer bepaald de artikelen 2, § 2, 7, 11, 18, 36, 38, 41, eerste lid, 3°, 44 en 47, tweede lid, van het ontwerp.(4) Zie de artikelen 8, § 2, vierde lid, tweede zin, 12, vierde lid, in fine, 18, § 2, derde lid, tweede zin, en 25, vierde lid, tweede zin, van het decreet van 25 april 2014.(5) Zo wordt in de opsomming geen melding gemaakt van Vlaamse Havens en Toegankelijk Vlaanderen als een van de agentschappen die behoren tot respectievelijk het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (zie artikel 28, § 2, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 `met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie') en het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid (zie artikel 17, § 2, 4°, van hetzelfde besluit), terwijl nog melding wordt gemaakt van agentschappen die zijn opgeheven (het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking, het Agentschap voor Onderwijscommunicatie, het KMSKA en het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie) of dat bij de inwerkingtreding van het te nemen besluit zullen zijn (Agentschap voor Landbouw en Visserij).Ook de opsomming van agentschappen van het beleidsdomein Bestuurszaken behoeft aanpassingen (zie artikel 18, §§ 1 en 2, van voornoemd besluit). (6) Zie artikel 4 van het decreet van 25 april 2014. (7) Zie wat de milieueffectrapportage over plannen en programma's betreft, artikel 4.2.11, § 2, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid'.

12 DECEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, artikel 7, § 2, tweede lid, artikel 8, § 2, eerste en vierde lid, en § 3, tweede lid, artikel 10, derde lid, artikel 11, § 2, derde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 15, § 1, vierde lid, en § 2, tweede lid, artikel 17, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, artikel 18, § 2, eerste en derde lid, en § 3, tweede lid, artikel 20, derde lid, artikel 21, § 2, vierde lid, artikel 24, § 1, vijfde lid, en § 2, tweede lid, artikel 25, vierde lid, artikel 27, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, en artikel 67;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 22 april 2014;

Gelet op het advies van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen, gegeven op 13 juni 2014;

Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 19 juni 2014;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 23 juni 2014;

Gelet op het advies van de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij, gegeven op 23 juni 2014;

Gelet op het advies van de Strategische Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed, gegeven op 25 juni 2014;

Gelet op advies nr. 56.743/1 van de Raad van State, gegeven op 21 november 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn en de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° betrokken gemeenten : de gemeenten die geheel of gedeeltelijk behoren tot de geografische werkingssfeer van het geplande project, vermeld in artikel 8, § 1, 1°, van het decreet van 25 april 2014;2° bevoegde autoriteit : de bevoegde autoriteit van het betrokken gewest of de betrokken EU-lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Espoo;3° decreet van 25 april 2014 : het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten; 4° website complexe projecten : de website www.complexeprojecten.be, ontwikkeld en beheerd door de Vlaamse administratie, waar informatie ter beschikking is over complexe projecten. HOOFDSTUK 2. - Besluitvormingsprocedure Afdeling 1. - Verkenningsfase

Art. 2.§ 1. De overheid die de startbeslissing, vermeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 25 april 2014, neemt, maakt die bekend op de volgende websites : 1° haar eigen website;2° de website complexe projecten. De website complexe projecten stelt een formulier ter beschikking voor de bekendmaking, vermeld in het eerste lid.

De bekendmaking, vermeld in het eerste lid, gebeurt binnen een termijn van veertien dagen nadat de startbeslissing genomen is. § 2. Op het ogenblik van de bekendmaking van de startbeslissing, vermeld in paragraaf 1, wordt tevens de procesnota, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 25 april 2014, openbaar gemaakt op de website, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°.

De bekend te maken procesnota is deze zoals die is opgemaakt op het ogenblik van het nemen van de startbeslissing. Afdeling 2. - Onderzoeksfase

Art. 3.De onderzoeksfase bestaat uit : 1° een raadpleging van het publiek over de alternatievenonderzoeksnota conform artikel 8, § 2, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 en hoofdstuk 3, afdeling 1, van dit besluit;2° een adviesverlening over de alternatievenonderzoeksnota conform artikel 8, § 2, eerste, derde en vierde lid, van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 1, van dit besluit;3° een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER conform artikel 8, § 3, van het voormelde decreet en artikel 35 van dit besluit;4° een geïntegreerd effectenonderzoek conform artikel 9 en 11 van het voormelde decreet;5° een adviesverlening over het voorontwerp van voorkeursbesluit en een adviesvergadering conform artikel 11, § 2, van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 2, van dit besluit;6° een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de goed- of afkeuring van het MER conform artikel 12 van het voormelde decreet en artikel 36 van dit besluit;7° de vaststelling van het ontwerp van voorkeursbesluit conform artikel 14 van het voormelde decreet;8° een openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit conform artikel 15 van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 3, van dit besluit;9° de definitieve vaststelling van het voorkeursbesluit conform artikel 16 van het voormelde decreet;10° de bekendmaking van het definitief vastgestelde voorkeursbesluit conform artikel 17, § 1 en § 2, van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 5, van dit besluit. Afdeling 3. - Uitwerkingsfase

Art. 4.De uitwerkingsfase bestaat uit : 1° een adviesverlening over de projectonderzoeksnota conform artikel 18, § 2, van het decreet van 25 april 2014 en hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 3, van dit besluit;2° een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de reikwijdte en het detailleringsniveau van het MER conform artikel 18, § 3, van het voormelde decreet en artikel 37 van dit besluit;3° een geïntegreerd effectenonderzoek conform artikel 19 en 21 van het voormelde decreet;4° een adviesverlening over het voorontwerp van projectbesluit en een adviesvergadering conform artikel 21, § 2, van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 4, van dit besluit;5° de vaststelling van het ontwerp van projectbesluit conform artikel 23 van het voormelde decreet;6° een openbaar onderzoek over het ontwerp van projectbesluit en het ontwerp van MER conform artikel 24 van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 3, van dit besluit;7° een beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de goed- of afkeuring van het MER conform artikel 25 van het voormelde decreet en artikel 38 van dit besluit;8° de definitieve vaststelling van het projectbesluit conform artikel 26 van het voormelde decreet, 9° de bekendmaking van het definitief vastgestelde projectbesluit conform artikel 27, § 1 en § 2, van het voormelde decreet en hoofdstuk 3, afdeling 5, van dit besluit. HOOFDSTUK 3. - Procedurele bepalingen Afdeling 1. - Raadpleging van het publiek over de

alternatievenonderzoeksnota

Art. 5.Ter uitvoering van artikel 8, § 2, van het decreet van 25 april 2014 zorgt de procesverantwoordelijke ervoor dat de alternatievenonderzoeksnota door het publiek kan worden geraadpleegd.

Via een bericht in ten minste één dagblad of in het gemeentelijk infoblad dat verspreid wordt in de betrokken gemeenten, én door aanplakking op de aanplakplaatsen van die gemeenten wordt gemeld dat de alternatievenonderzoeksnota tegelijkertijd via de volgende kanalen kan worden geraadpleegd : 1° bij de overheid die de startbeslissing heeft genomen, en op haar website;2° bij de betrokken gemeenten en op hun website;3° op de website complexe projecten;4° in voorkomend geval, op de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld;5° op de website van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage.

Art. 6.Bij de bekendmaking, vermeld in artikel 5, wordt duidelijk aangegeven dat eventuele opmerkingen over de inhoud van de alternatievenonderzoeksnota binnen een termijn van dertig dagen na de bekendmaking worden bezorgd aan de procesverantwoordelijke of aan de betrokken gemeenten.

De betrokken gemeenten bezorgen de eventuele opmerkingen binnen veertig dagen na de bekendmaking aan de procesverantwoordelijke.

Art. 7.De procesverantwoordelijke bezorgt de opmerkingen die geformuleerd zijn tijdens de raadpleging van het publiek aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, uiterlijk tien dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 6, tweede lid. Afdeling 2. - Adviesverlening

Onderafdeling 1. - Adviesverlening over de alternatievenonderzoeksnota

Art. 8.§ 1. De procesverantwoordelijke bezorgt de alternatievenonderzoeksnota aan de instanties, vermeld in artikel 9, met het verzoek daarover advies te verlenen.

Conform artikel 8, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, bezorgt de procesverantwoordelijke de alternatievenonderzoeksnota tegelijkertijd aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage. § 2. Als uit de alternatievenonderzoeksnota blijkt dat er aanzienlijke effecten kunnen zijn voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, of in verdragspartijen bij het Verdrag van Espoo, of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen of gewesten daarom verzoeken, legt de procesverantwoordelijke de alternatievenonderzoeksnota samen met alle beschikbare informatie over de mogelijke (gewest)grensoverschrijdende effecten, per beveiligde zending voor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten in kwestie, met het verzoek daarover advies te verlenen binnen een termijn van vijfenveertig dagen na de datum van de ontvangst van het verzoek.

Art. 9.§ 1. Over de alternatievenonderzoeksnota wordt advies gevraagd aan de leidend ambtenaar van het departement dat behoort tot de voor het complexe project relevante beleidsdomeinen.

Entiteiten of ambtenaren binnen een beleidsdomein kunnen uit eigen beweging een advies uitbrengen, met dien verstande dat deze instanties hun advies uitbrengen aan de leidend ambtenaar van het departement van hun beleidsdomein conform de bepalingen van dit artikel en artikel 10, tweede lid.

Elke leidend ambtenaar, vermeld in het eerste en tweede lid, brengt een gecoördineerd advies uit namens het beleidsdomein in kwestie. § 2. Over de alternatievenonderzoeksnota wordt advies gevraagd aan : 1° het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten behalve van de gemeente die de startbeslissing heeft genomen;2° de deputatie van de provincie of provincies waarin de betrokken gemeenten, vermeld in punt 1°, liggen behalve van de provincie die de startbeslissing heeft genomen. § 3. Als de Vlaamse Regering de startbeslissing heeft genomen, wordt over de alternatievenonderzoeksnota advies gevraagd aan de voor het complexe project relevante strategische adviesraden.

Bij gebreke van adviesvraag kunnen ook andere strategische adviesraden uit eigen beweging een advies uitbrengen conform de bepalingen van dit artikel en artikel 10, tweede lid.

Als de provincieraad de startbeslissing heeft genomen, wordt advies gevraagd aan : 1° de betrokken provinciale commissie voor ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 1.3.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; 2° de deputatie van de betrokken provincies behalve aan de deputatie van de provincie die de startbeslissing heeft genomen. Als de gemeenteraad de startbeslissing heeft genomen, wordt advies gevraagd aan : 1° de betrokken gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 1.3.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 2° het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten behalve aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente die de startbeslissing heeft genomen. § 4. Over de alternatievenonderzoeksnota wordt advies gevraagd aan de volgende instanties : 1° de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en spoorwegnetbeheerder Infrabel als het geplande project betrekking heeft op openbare spoorwegen voor het personen- en goederenvervoer;2° het Directoraal-Generaal Luchtvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en het autonome overheidsbedrijf Belgocontrol als het geplande project betrekking heeft op de luchthaveninfrastructuur van de luchthavens Brussels Airport (Zaventem), Antwerpen-Deurne, Oostende-Brugge of Kortrijk-Wevelgem;3° het betrokken autonome havenbedrijf als het geplande project geheel of gedeeltelijk binnen de grenzen van de zeehandelshavens van Oostende, Zeebrugge, Gent of Antwerpen ligt zoals afgebakend in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan; 4° het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle als het geplande project betrekking heeft op een kerncentrale of een installatie voor de berging of verwerking van splijtstoffen of op bestaande of nieuwe vestigingen van hinderlijke inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en die liggen op een afstand van minder dan 2 kilometer van een nucleaire inrichting, die federaal vergund is en die conform artikel 3.1, a), van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (ARBIS), is ingedeeld in de klasse I; 5° de betrokken hoogspanningsnetbeheerder als het geplande project betrekking heeft op een installatie voor de productie van elektriciteit die aantakt op een netwerk dat een transmissiefunctie heeft en beheerd wordt door de hoogspanningsnetbeheerder, of betrekking heeft op dat transmissienet;6° de beheerder van het openbaar distributienet als het geplande project betrekking heeft op een installatie voor waterwinning voor de openbare watervoorziening of voor het transport van water naar het openbaar distributienet;7° het betrokken bestuur van de polder of watering als het geplande project geheel of gedeeltelijk in een polder of een watering ligt;8° de beheerder van die infrastructuur als het geplande project betrekking heeft op een infrastructuur voor de afvoer en zuivering van hemel-, oppervlakte- of afvalwater;9° de beheerder van die infrastructuur als het geplande project betrekking heeft op een infrastructuur voor het vervoer via pijpleiding van vloeibare stoffen of gassen naar het openbaar distributienet.

Art. 10.De leidend ambtenaren, vermeld in artikel 9, § 1, eerste lid, en de instanties, vermeld in artikel 9, § 2, § 3, eerste lid, derde lid en vierde lid en § 4, bezorgen hun advies binnen vijfenveertig dagen na de datum van de ontvangst van het verzoek, vermeld in artikel 8, § 1, eerste lid, aan de procesverantwoordelijke.

De leidend ambtenaren, vermeld in artikel 9, § 1, tweede lid, en de instanties, vermeld in artikel 9, § 3, tweede lid, bezorgen hun advies aan de procesverantwoordelijke binnen vijfenveertig dagen die ingaat op de eerste dag van de publicatie van de alternatievenonderzoeksnota op de website complexe projecten.

Art. 11.De procesverantwoordelijke bezorgt de uitgebrachte adviezen aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, uiterlijk tien dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 10.

Onderafdeling 2. - Adviesverlening over het voorontwerp van voorkeursbesluit

Art. 12.De procesverantwoordelijke bezorgt de synthesenota en het voorontwerp van voorkeursbesluit aan de leidend ambtenaren, vermeld in artikel 9, § 1, en de instanties, vermeld in artikel 9, § 2 tot en met § 4, met het verzoek hun advies te verlenen over het voorontwerp van voorkeursbesluit.

Het advies wordt verleend uiterlijk op het moment van de adviesvergadering, vermeld in artikel 11, § 2, van het decreet van 25 april 2014.

Art. 13.De procesverantwoordelijke nodigt de leidend ambtenaren en de instanties, vermeld in artikel 12, uit op een adviesvergadering.

Tussen de uitnodiging waarbij de documenten, vermeld in artikel 12, bezorgd worden en de datum van de adviesvergadering zijn er minstens dertig dagen.

Art. 14.Van de adviesvergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt door de procesverantwoordelijke. Een ontwerp van verslag wordt door de procesverantwoordelijke binnen een termijn van veertien dagen na de datum van de adviesvergadering bezorgd aan de leidend ambtenaren en de instanties die op de adviesvergadering uitgenodigd waren.

De leidend ambtenaren en de instanties die een advies hebben verleend, kunnen binnen veertien dagen na de datum van de ontvangst van het ontwerp van verslag, vermeld in het eerste lid, opmerkingen over dat verslag bezorgen aan de procesverantwoordelijke.

Een definitief verslag, waarin de geformuleerde opmerkingen zijn verwerkt, wordt binnen een termijn van veertien dagen door de procesverantwoordelijke bezorgd aan de leidend ambtenaren en de instanties die op de adviesvergadering uitgenodigd waren.

Onderafdeling 3. - Adviesverlening over de projectonderzoeksnota

Art. 15.§ 1. De procesverantwoordelijke bezorgt de projectonderzoeksnota aan de instanties, vermeld in artikel 16, met het verzoek advies te verlenen erover.

Conform artikel 18, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 bezorgt de procesverantwoordelijke de projectonderzoeksnota ook aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage. § 2. Als uit de projectonderzoeksnota blijkt dat er aanzienlijke effecten kunnen zijn voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, in verdragspartijen bij het Verdrag van Espoo of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van die lidstaten, verdragspartijen of gewesten daarom verzoeken, legt de procesverantwoordelijke de projectonderzoeksnota, samen met alle beschikbare informatie over de mogelijke (gewest)grensoverschrijdende effecten, per beveiligde zending voor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten in kwestie, met het verzoek daarover advies te verlenen binnen een termijn van vijfenveertig dagen na de datum van de ontvangst van het verzoek.

Art. 16.§ 1. Over de projectonderzoeksnota wordt advies gevraagd aan de leidend ambtenaar van het departement dat behoort tot de voor het complexe project relevante beleidsdomeinen.

Entiteiten of ambtenaren binnen een beleidsdomein kunnen uit eigen beweging een advies uitbrengen, met dien verstande dat deze instanties hun advies uitbrengen aan de leidend ambtenaar van het departement van hun beleidsdomein conform de bepalingen van dit artikel en artikel 17, tweede lid.

Elke leidend ambtenaar, vermeld in het eerste en tweede lid, brengt een gecoördineerd advies uit namens het beleidsdomein in kwestie. § 2. Over de projectonderzoeksnota wordt advies gevraagd aan : 1° het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten behalve van de gemeente die het voorkeursbesluit heeft genomen;2° de deputatie van de provincie of provincies waarin de betrokken gemeenten, vermeld in punt 1°, liggen behalve van de provincie die het voorkeursbesluit heeft genomen. § 3. Als de provincieraad het voorkeursbesluit heeft genomen, wordt over de projectonderzoeksnota advies gevraagd aan de deputatie van de betrokken provincies behalve aan de deputatie van de provincie die het voorkeursbesluit heeft genomen.

Als de gemeenteraad het voorkeursbesluit heeft genomen, wordt over de projectonderzoeksnota advies gevraagd aan het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten behalve aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente die het voorkeursbesluit heeft genomen. § 4. Over de projectonderzoeksnota wordt advies gevraagd aan de volgende instanties : 1° de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en spoorwegnetbeheerder Infrabel als het geplande project betrekking heeft op openbare spoorwegen voor het personen- en goederenvervoer;2° het Directoraal-Generaal Luchtvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en het autonome overheidsbedrijf Belgocontrol als het geplande project betrekking heeft op de luchthaveninfrastructuur van de luchthavens Brussels Airport (Zaventem), Antwerpen-Deurne, Oostende-Brugge of Kortrijk-Wevelgem;3° het betrokken autonome havenbedrijf als het geplande project geheel of gedeeltelijk binnen de grenzen van de zeehandelshavens van Oostende, Zeebrugge, Gent of Antwerpen ligt zoals afgebakend in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan; 4° het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle als het geplande project betrekking heeft op een kerncentrale of een installatie voor de berging of verwerking van splijtstoffen of op bestaande of nieuwe vestigingen van hinderlijke inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en die liggen op een afstand van minder dan 2 kilometer van een nucleaire inrichting, die federaal vergund is en die conform artikel 3.1, a), van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (ARBIS), is ingedeeld in de klasse I; 5° de betrokken hoogspanningsnetbeheerder als het geplande project betrekking heeft op een installatie voor de productie van elektriciteit die aantakt op een netwerk dat een transmissiefunctie heeft en beheerd wordt door de hoogspanningsnetbeheerder, of betrekking heeft op dat transmissienet;6° de beheerder van het openbaar distributienet als het geplande project betrekking heeft op een installatie voor waterwinning voor de openbare watervoorziening of voor het transport van water naar het openbaar distributienet;7° het betrokken bestuur van de polder of watering als het geplande project geheel of gedeeltelijk in een polder of een watering ligt;8° de beheerder van die infrastructuur als het geplande project betrekking heeft op een infrastructuur voor de afvoer en zuivering van hemel-, oppervlakte- of afvalwater;9° de beheerder van die infrastructuur als het geplande project betrekking heeft op een infrastructuur voor het vervoer via pijpleiding van vloeibare stoffen of gassen naar het openbaar distributienet.

Art. 17.De leidend ambtenaren, vermeld in artikel 16, § 1, eerste lid, en de instanties, vermeld in artikel 16, § 2 tot en met § 4, bezorgen hun advies binnen vijfenveertig dagen na de datum van de ontvangst van het verzoek, vermeld in artikel 15, § 1, eerste lid, aan de procesverantwoordelijke.

De leidend ambtenaren, vermeld in artikel 16, § 1, tweede lid, bezorgen hun advies aan de procesverantwoordelijke binnen vijfenveertig dagen die ingaat op de eerste dag van de publicatie van de projectonderzoeksnota op de website complexe projecten.

Art. 18.De procesverantwoordelijke bezorgt de uitgebrachte adviezen aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, uiterlijk tien dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 17.

Onderafdeling 4. - Adviesverlening over het voorontwerp van projectbesluit

Art. 19.De procesverantwoordelijke bezorgt de synthesenota en het voorontwerp van projectbesluit aan de leidend ambtenaren, vermeld in artikel 16, § 1, en de instanties, vermeld in artikel 16, § 2 tot en met § 4, met het verzoek hun advies te verlenen over het voorontwerp van projectbesluit.

De procesverantwoordelijke bezorgt de synthesenota en het voorontwerp van projectbesluit ook aan de bestuursorganen, entiteiten of ambtenaren die gemachtigd zijn om in voorkomend geval de beslissingen, vermeld in artikel 40 en 41 van het decreet van 25 april 2014, te nemen, met het verzoek advies te verlenen over het voorontwerp van projectbesluit.

Het advies wordt verleend uiterlijk op het moment van de adviesvergadering, vermeld in artikel 21, § 2, van het decreet van 25 april 2014.

Art. 20.De procesverantwoordelijke nodigt de leidend ambtenaren en de instanties, vermeld in artikel 19, eerste lid en de bestuursorganen, entiteiten en ambtenaren, vermeld in artikel 19, tweede lid, uit op een adviesvergadering. Tussen de uitnodiging waarbij de documenten, vermeld in artikel 19, bezorgd worden en de datum van de adviesvergadering zijn er minstens dertig dagen.

Art. 21.Van de adviesvergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt door de procesverantwoordelijke. Een ontwerp van verslag wordt door de procesverantwoordelijke binnen een termijn van veertien dagen na de datum van de adviesvergadering bezorgd aan de leidend ambtenaren en de instanties die op de adviesvergadering uitgenodigd waren.

De leidend ambtenaren en de instanties die een advies hebben verleend, kunnen binnen veertien dagen na de datum van de ontvangst van het ontwerp van verslag, vermeld in het eerste lid, opmerkingen over dat verslag bezorgen aan de procesverantwoordelijke.

Een definitief verslag, waarin de geformuleerde opmerkingen zijn verwerkt, wordt binnen een termijn van veertien dagen door de procesverantwoordelijke bezorgd aan de leidend ambtenaren en de instanties die op de adviesvergadering uitgenodigd waren. Afdeling 3. - Openbaar onderzoek

Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 22.§ 1. Het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 15 en 24 van het decreet van 25 april 2014, duurt zestig dagen.

Tijdens de periode van zestig dagen, vermeld in het eerste lid, worden de documenten, vermeld in artikel 15, § 1, tweede lid, of artikel 24, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten. De eerste dag waarop de vermelde documenten ter inzage worden gelegd, is de begindatum van het openbaar onderzoek. § 2. Het publiek wordt geïnformeerd over het openbaar onderzoek over het ontwerp van voorkeursbesluit of projectbesluit op de volgende wijzen : 1° een publicatie op de volgende websites : a) de website van de bevoegde overheid, vermeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2014;b) de website van de betrokken gemeenten;c) de website van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage;d) de website complexe projecten;e) in voorkomend geval, de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld;2° een publicatie in ten minste drie dagbladen of informatiebladen conform artikel 24 van dit besluit;3° een publicatie in het Belgisch Staatsblad conform artikel 25 van dit besluit;4° een aanplakking van een affiche op de volgende plaatsen : a) op de aanplakplaatsen van de betrokken gemeenten conform artikel 26 en 27 van dit besluit;b) in voorkomend geval, op de plaats waar het project uitgevoerd zal worden conform artikel 26 en 27 van dit besluit;5° in voorkomend geval, de individuele kennisgeving conform artikel 28 en 29 van dit besluit;6° in voorkomend geval, een bericht dat drie keer door de openbare radio wordt uitgezonden conform artikel 30 van dit besluit;7° in voorkomend geval, een informatievergadering conform artikel 31 van dit besluit. De informatieverstrekking, vermeld in het eerste lid, vermeldt minstens de volgende gegevens : 1° het voorwerp van het ontwerp van voorkeursbesluit of van projectbesluit;2° de geografische werkingssfeer van het ontwerp van voorkeursbesluit of van projectbesluit;3° de adresgegevens van de bevoegde overheid;4° de nadere gegevens over de overheid of overheden waarbij relevante informatie kan worden verkregen;5° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;6° de plaats waar de documenten, vermeld in artikel 15, § 1, tweede lid, of artikel 24, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, ter inzage liggen;7° de mogelijkheid om opmerkingen of bezwaren in te dienen tijdens het openbaar onderzoek over : a) in geval van een openbaar onderzoek over een ontwerp van voorkeursbesluit : het ontwerp van voorkeursbesluit;b) in geval van een openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit : het ontwerp van projectbesluit en het ontwerp van MER;8° de wijze waarop de opmerkingen of bezwaren, vermeld in punt 7°, ingediend kunnen worden;9° in voorkomend geval, de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering. De informatieverstrekking, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 5°, wordt gedaan met het formulier dat de website complexe projecten ter beschikking stelt.

Onderafdeling 2. - Publicatie op de website

Art. 23.Het formulier, vermeld in artikel 22, § 2, derde lid, wordt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek op de websites, vermeld in artikel 22, § 2, eerste lid, 1°, geplaatst en dit tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.

Onderafdeling 3. - Publicatie in dagbladen of informatiebladen en in het Belgisch Staatsblad

Art. 24.Het formulier, vermeld in artikel 22, § 2, derde lid, wordt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek gepubliceerd in ten minste drie dagbladen of informatiebladen met het volgende verspreidingsgebied : 1° als het een project betreft als vermeld in artikel 15, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning : het Vlaamse Gewest;2° als het een project betreft als vermeld in artikel 15, derde lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning : de provincie waar het project uitgevoerd wordt en de aangrenzende Vlaamse provincies;3° in alle andere gevallen : de gemeente waar het project uitgevoerd wordt en de aangrenzende Vlaamse gemeenten.

Art. 25.Het formulier, vermeld in artikel 22, § 2, derde lid, wordt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Onderafdeling 4. - Aanplakking van een affiche

Art. 26.De betrokken gemeenten staan in voor de aanplakking van een affiche, vermeld in artikel 22, § 2, eerste lid, 4°.

Het formulier, vermeld in artikel 22, § 2, derde lid, wordt met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt en wordt voorafgegaan door een van de volgende opschriften : 1° "OPENBAAR ONDERZOEK ONTWERP VOORKEURSBESLUIT";2° "OPENBAAR ONDERZOEK ONTWERP PROJECTBESLUIT". De affiche wordt aangeplakt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.

De affiche wordt in goed zichtbare en goed leesbare staat gehouden.

Art. 27.§ 1. De aanplakking, vermeld in artikel 22, § 2, eerste lid, 4°, a), gebeurt op de gewone aanplakplaatsen van de betrokken gemeenten. § 2. De aanplakking, vermeld in artikel 22, § 2, eerste lid, 4°, b), is alleen verplicht in geval van een openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit en gebeurt alleen op de plaatsen waar stedenbouwkundige handelingen, de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, of het verkavelen van gronden die onderworpen zijn aan de vergunningsplicht, uitgevoerd worden.

Bij de aanplakking, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de volgende voorwaarden : 1° de aanplakking gebeurt op een plaats waar het goed in kwestie paalt aan een openbare weg of, als het goed aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen.Als het goed niet paalt aan een openbare weg, gebeurt de aanplakking aan de dichtstbijzijnde openbare weg; 2° als het projectbesluit betrekking heeft op het uitvoeren van werken en handelingen op het openbaar domein, wordt de aanplakking aangebracht aan elke zijde waar men vanaf de openbare weg de grens van de werken bereikt;3° op de plaats waar het voorwerp van het projectbesluit uitgevoerd zal worden, wordt de aanplakking aangebracht op een schutting, op een muur of op een aan een paal bevestigd bord, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg en evenwijdig met de openbare weg, op een maximumhoogte van 2 meter en met de tekst naar de openbare weg gericht. Onderafdeling 5. - Individuele kennisgeving

Art. 28.Voor de aanvang van het openbaar onderzoek brengt de procesverantwoordelijke de volgende personen per beveiligde zending op de hoogte van het ontwerp van voorkeursbesluit of projectbesluit : 1° de eigenaars van de onroerende goederen die zullen worden onteigend conform artikel 31, § 4, van het decreet van 25 april 2014;2° de eigenaars van de onroerende goederen die binnen de omtrek van de percelen liggen die getroffen zijn door een rooilijn conform artikel 32, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;3° de eigenaars, vruchtgebruikers of gebruikers van onroerende goederen die deel uitmaken van het geheel van onroerende goederen in de herverkaveling conform artikel 33, derde lid, van het decreet van 25 april 2014. 0rt. 29. § 1. Als het ontwerp van projectbesluit betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse, bezorgt de procesverantwoordelijke het formulier, vermeld in artikel 22, § 2, derde lid, voor de aanvang van het openbaar onderzoek per beveiligde zending aan : 1° de gebruikers van de gebouwen en aan de eigenaars van de percelen die in een straal van 100 meter liggen rond : a) de perceelsgrenzen van de ingedeelde inrichting of activiteit als de inrichting of activiteit op een perceel met een kadastraal nummer ligt;b) de uiterste grenzen van de ingedeelde inrichting of activiteit als de inrichting of activiteit op een perceel zonder kadastraal nummer ligt;2° het comité voor preventie en bescherming op het werk, vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk, van elke onderneming gelegen in een straal van 100 m rond de inrichting of activiteit;3° de openbare besturen die belast zijn met het beheer van een verkeersweg, een waterloop of een instelling binnen een straal van 100 m rond de inrichting of activiteit. Voor de aanvang van het openbaar onderzoek brengt de procesverantwoordelijke de eigenaars van de percelen die palen aan het perceel waarop stedenbouwkundige handelingen uitgevoerd zullen worden of waarvan de verkaveling bijgesteld zal worden, per beveiligde zending op de hoogte van het ontwerp van projectbesluit behalve als : 1° het ontwerp van projectbesluit betrekking heeft op lijninfrastructuren;2° het ontwerp van projectbesluit betrekking heeft op het bijstellen van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.In dat geval worden naast de eigenaars van de aanpalende percelen ook alle eigenaars van een kavel die deel uitmaakt van de bij te stellen verkaveling, per beveiligde zending op de hoogte gebracht.

In het tweede lid wordt verstaan onder aanpalend perceel : een gekadastreerd perceel dat op minstens één punt grenst aan de plaats van de aanvraag of aan percelen in eigendom van de aanvrager, die palen aan die plaats.

Als zowel het eerste als het tweede lid van toepassing is, geldt de ruimste kennisgeving. § 2. De gemeente zoekt de namen en de adressen van de eigenaars op, voor wat betreft de percelen gelegen op haar grondgebied.

In het eerste lid wordt verstaan onder eigenaar : de eigenaar volgens de meest recente informatie die de diensten van het kadaster aan de gemeente verstrekken, tenzij de gemeente beschikt over recentere informatie.

Onderafdeling 6. - Aankondiging op de radio

Art. 30.De aankondiging van het openbaar onderzoek op de radio, vermeld in artikel 22, § 2, eerste lid, 6°, gebeurt ten minste als het gebied dat door het ontwerp van voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit geheel of ten dele wordt bestreken, twee of meer provincies betreft.

De aankondiging, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek.

Onderafdeling 7. - Informatievergadering

Art. 31.Tijdens de eerste twintig dagen van het openbaar onderzoek over een ontwerp van projectbesluit wordt ten minste één informatievergadering over dit ontwerp van projectbesluit georganiseerd.

De informatievergadering, vermeld in het eerste lid, wordt georganiseerd in de gemeente waarvan het gebied door het ontwerp van projectbesluit geheel of ten dele wordt bestreken.

Als het ontwerp van projectbesluit in twee of meer gemeenten uitwerking vindt, kan volstaan worden met de organisatie van een gemeenschappelijke informatievergadering.

Onderafdeling 8. - Het formuleren van opmerkingen en bezwaren

Art. 32.Gedurende de duur van het openbaar onderzoek kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon schriftelijke of digitale opmerkingen of bezwaren ter kennis brengen van een of meer van de volgende instanties : 1° de bevoegde overheid, vermeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2014;2° de procesverantwoordelijke;3° de betrokken gemeenten. De bevoegde overheid en de betrokken gemeenten bezorgen de uitgebrachte opmerkingen en bezwaren als vermeld in het eerste lid, binnen een termijn van tien dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek aan de procesverantwoordelijke.

Art. 33.Als het openbaar onderzoek betrekking heeft op het ontwerp van projectbesluit bezorgt de procesverantwoordelijke de uitgebrachte opmerkingen en bezwaren aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, uiterlijk tien dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 32, tweede lid.

Onderafdeling 9. - Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten

Art. 34.§ 1. Als de bevoegde overheid vaststelt dat het ontwerp van voorkeursbesluit, vermeld in artikel 14 van het decreet van 25 april 2014, of het ontwerp van projectbesluit, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in een ander gewest, een andere EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Espoo, of als de bevoegde autoriteit van dit ander gewest, EU-lidstaat of verdragspartij bij het Verdrag van Espoo daarom verzoekt, bezorgt de procesverantwoordelijke een exemplaar van de documenten, vermeld in artikel 15, § 1, tweede lid, respectievelijk 24, § 1, tweede lid, van het voormelde decreet, en de bijbehorende bijlagen voor advies aan de bevoegde autoriteit.

Daarbij worden ook de gegevens, vermeld in artikel 22, § 2, tweede lid, meegedeeld. Bijkomend wordt vermeld dat het ontwerp van voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit onderworpen is aan een milieueffectrapportage of aan het hieronder vermelde overleg tussen de gewesten, EU-lidstaten of andere verdragspartijen in kwestie.

De documenten en gegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, dienen als basis voor het nodige overleg in het kader van de bilaterale betrekkingen tussen de gewesten, EU-lidstaten of verdragspartijen bij het Verdrag van Espoo volgens het beginsel van wederkerigheid en gelijke behandeling. § 2. De procesverantwoordelijke bezorgt de documenten en gegevens, vermeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid, uiterlijk dertig dagen voor de aanvang van het openbaar onderzoek, vermeld in deze afdeling, aan de bevoegde autoriteit.

De belanghebbende inwoners van het betrokken gewest, de betrokken EU-lidstaat of de betrokken verdragspartij bij het Verdrag van Espoo kunnen deelnemen aan : 1° het openbaar onderzoek, vermeld in deze afdeling;2° het openbaar onderzoek dat de bevoegde autoriteit op basis van de ontvangen documenten eventueel op haar eigen grondgebied organiseert. De bevoegde autoriteit bezorgt haar eventuele opmerkingen, samen met de resultaten van het eventueel door haar georganiseerde openbaar onderzoek, tegelijkertijd en per beveiligde zending aan de bevoegde overheid en de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, binnen een termijn van twee maanden na de datum van de toezending, vermeld in het eerste lid. § 3. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, wordt met het betrokken gewest of de betrokken EU-lidstaat overleg gepleegd over onder andere de potentiële grensoverschrijdende effecten van het ontwerp van voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen en wordt een redelijke termijn overeengekomen waarbinnen het overleg moet plaatsvinden. Afdeling 4. - Milieueffectrapportage

Onderafdeling 1. - Onderzoeksfase

Art. 35.§ 1. De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, neemt de beslissing, vermeld in artikel 8, § 3, van het decreet van 25 april 2014, binnen een termijn van dertig dagen na de datum van ontvangst van de adviezen van de adviesinstanties, de opmerkingen van het publiek en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 8, § 2, van het voormelde decreet.

De beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, vermeld in het eerste lid, omvat ten minste de volgende gegevens : 1° de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie; 2° de algemene richtlijnen die van toepassing zijn conform artikel 4.6.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid; 3° de bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het MER;4° de aanstelling van de opstellers van het MER, vermeld in artikel 39 van dit besluit;5° in voorkomend geval een beslissing over de onttrekking aan de bekendmaking van het MER of delen ervan. Conform artikel 8, § 3, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, houdt de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, bij zijn beslissing rekening met de uitgebrachte adviezen, de opmerkingen van het publiek en met het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging. § 2. De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, deelt zijn beslissing uiterlijk binnen een termijn van veertig dagen na de datum van ontvangst van de adviezen van de adviesinstanties, de opmerkingen van het publiek en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 8, § 2, van het voormelde decreet, mee aan : 1° de procesverantwoordelijke;2° de leidend ambtenaren die om advies zijn verzocht of die uit eigen beweging een advies hebben uitgebracht, conform artikel 9, § 1;3° de instanties die om advies zijn verzocht of die uit eigen beweging een advies hebben uitgebracht, conform artikel 9, § 2 tot en met § 4;4° in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten, vermeld in artikel 8, § 2, derde lid van het decreet van 25 april 2014. De beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt ook bekendgemaakt op de volgende websites : 1° de website van de bevoegde overheid, vermeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2014;2° de website van de betrokken gemeenten;3° de website van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage;4° de website complexe projecten;5° in voorkomend geval, de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld.

Art. 36.De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, neemt de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het MER, vermeld in artikel 12 van het decreet van 25 april 2014, binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het MER. Zij kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot vijftig dagen. Zij bezorgt de verlengingsbeslissing binnen de termijn van dertig dagen, vermeld in het eerste lid.

Zij maakt de beslissing vermeld in het eerste of tweede lid onverwijld over aan de procesverantwoordelijke en de geraadpleegde adviesinstanties en bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten.

Onderafdeling 2. - Uitwerkingsfase

Art. 37.§ 1. De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, neemt de beslissing, vermeld in artikel 18, § 3, van het decreet van 25 april 2014, binnen een termijn van dertig dagen na de datum van ontvangst van de adviezen van de adviesinstanties en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 18, § 2, van het voormelde decreet.

De beslissing van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, vermeld in het eerste lid, omvat ten minste de volgende gegevens : 1° de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie; 2° de algemene richtlijnen die van toepassing zijn conform artikel 4.6.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid; 3° de bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het MER;4° de aanstelling van de opstellers van het MER, vermeld in artikel 39 van dit besluit;5° in voorkomend geval, een beslissing over de onttrekking aan de bekendmaking van het MER of delen ervan. Conform artikel 18, § 3, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, houdt de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, bij zijn beslissing rekening met de uitgebrachte adviezen en met het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging. § 2. De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, deelt zijn beslissing uiterlijk binnen een termijn van veertig dagen na de datum van ontvangst van de adviezen van de adviesinstanties en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 18, § 2, van het voormelde decreet, mee aan : 1° de procesverantwoordelijke;2° de leidende ambtenaren die om advies zijn verzocht of die uit eigen beweging een advies hebben uitgebracht, conform artikel 16, § 1;3° de instanties die om advies zijn verzocht, conform artikel 16, § 2 tot en met § 4;4° in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten, vermeld in artikel 18, § 2, tweede lid van het decreet van 25 april 2014. De beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt ook bekendgemaakt op de volgende websites : 1° de website van de bevoegde overheid, vermeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2014;2° de website van de betrokken gemeenten;3° de website van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage;4° de website complexe projecten;5° in voorkomend geval, de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld.

Art. 38.De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, neemt de beslissing over de goedkeuring of afkeuring van het MER, vermeld in artikel 25 van het decreet van 25 april 2014, binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het MER. Zij kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot vijftig dagen. Zij bezorgt de verlengingsbeslissing binnen de termijn van dertig dagen, vermeld in het eerste lid.

Zij maakt de beslissing vermeld in het eerste of tweede lid onverwijld over aan de procesverantwoordelijke en de geraadpleegde adviesinstanties en bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten.

Onderafdeling 3. - Kwaliteitsvereisten voor het MER

Art. 39.De bepalingen, vermeld in artikel 4.3.6 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zijn van overeenkomstige toepassing bij de opmaak van het MER in het kader van het decreet van 25 april 2014.

Onderafdeling 4. - Heroverweging van het MER

Art. 40.De bepalingen, vermeld in artikel 4.6.4 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zijn van overeenkomstige toepassing bij de opmaak van het MER in het kader van het decreet van 25 april 2014 met dien verstande dat het gemotiveerd verzoek tot heroverweging door de procesverantwoordelijke ingediend dient te worden bij de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage. Afdeling 5. - Bekendmaking van het voorkeursbesluit en van het

projectbesluit Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 41.Het definitief vastgestelde voorkeursbesluit of projectbesluit wordt op de volgende wijzen bekend gemaakt : 1° een publicatie op de volgende websites : a) de website van de bevoegde overheid, vermeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2014;b) de website van de betrokken gemeenten;c) de website complexe projecten;d) in voorkomend geval, de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld;2° een publicatie in ten minste drie dagbladen of informatiebladen conform artikel 43 van dit besluit;3° een publicatie in het Belgisch Staatsblad conform artikel 44 van dit besluit;4° een aanplakking van een affiche op volgende plaatsen : a) op de aanplakplaatsen van de betrokken gemeenten conform artikel 45 en 46 van dit besluit;b) in voorkomend geval, op de plaats waar het project uitgevoerd zal worden conform artikel 45 en 46 van dit besluit;5° in voorkomend geval, de individuele kennisgeving conform artikel 47 van dit besluit. De bekendmaking, vermeld in het eerste lid, vermeldt minstens de volgende gegevens : 1° het voorwerp van het voorkeursbesluit of projectbesluit;2° de geografische werkingssfeer van het voorkeursbesluit of projectbesluit;3° de adresgegevens van de bevoegde overheid;4° de plaats waar het voorkeursbesluit of projectbesluit ter inzage ligt;5° de mogelijkheid en de voorwaarden van het beroep tegen het genomen besluit. De informatieverstrekking, vermeld in het eerste lid, wordt gedaan met het formulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website complexe projecten.

Onderafdeling 2. - Publicatie op de website

Art. 42.Het formulier, vermeld in artikel 41, derde lid, wordt uiterlijk veertien dagen nadat het besluit in kwestie definitief is vastgesteld op de websites, vermeld in artikel 41, eerte lid, 1°, geplaatst en dit gedurende een periode van dertig dagen.

Onderafdeling 3. - Publicatie in dagbladen of informatiebladen en in het Belgisch Staatsblad

Art. 43.Het formulier, vermeld in artikel 41, derde lid, wordt uiterlijk veertien dagen nadat het besluit in kwestie definitief is vastgesteld, gepubliceerd in ten minste drie dagbladen of informatiebladen, met het volgende verspreidingsgebied : 1° als het een project betreft als vermeld in artikel 15, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning : het Vlaamse Gewest ;2° als het een project betreft als vermeld in artikel 15, derde lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning : de provincie waar het project uitgevoerd wordt en de aangrenzende Vlaamse provincies;3° in alle andere gevallen : de gemeente waar het project uitgevoerd wordt en de aangrenzende Vlaamse gemeenten.

Art. 44.Het formulier, vermeld in artikel 41, derde lid, wordt uiterlijk veertien dagen nadat het besluit in kwestie definitief is vastgesteld, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Onderafdeling 4. - Aanplakking van een affiche

Art. 45.De betrokken gemeenten staan in voor de aanplakking van een affiche, vermeld in artikel 41, eerste lid, 4°.

Het formulier, vermeld in artikel 41, derde lid, wordt met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt en wordt voorafgegaan door een van de volgende opschriften : 1° "DEFINITIEF VASTGESTELD VOORKEURSBESLUIT";2° "DEFINITIEF VASTGESTELD PROJECTBESLUIT". De affiche wordt aangeplakt uiterlijk veertien dagen nadat het besluit in kwestie definitief is vastgesteld, gedurende een periode van dertig dagen.

De affiche wordt in goed zichtbare en goed leesbare staat gehouden.

Art. 46.De aanplakking, vermeld in artikel 41, eerste lid, 4°, a), gebeurt op de gewone aanplakplaatsen. § 2. De aanplakking, vermeld in artikel 41, eerste lid, 4°, b), is alleen verplicht in geval van een projectbesluit en gebeurt alleen op de plaatsen waar stedenbouwkundige handelingen, de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, of het verkavelen van gronden die onderworpen zijn aan de vergunningsplicht, uitgevoerd worden. De aanplakking gebeurt conform artikel 27, § 2.

Onderafdeling 5. - Individuele kennisgeving

Art. 47.De procesverantwoordelijke brengt met een beveiligde zending en uiterlijk tien dagen nadat het besluit in kwestie definitief is vastgesteld, de instanties, vermeld in artikel 17, § 2, eerste lid, respectievelijk artikel 27, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, op de hoogte van het definitief vastgestelde voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit.

Als het projectbesluit betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen, wordt de toezichthoudende architect van de werken op de hoogte gebracht van het definitief vastgestelde projectbesluit als hij daarom verzoekt.

Onderafdeling 6. - Terinzagelegging

Art. 48.Het definitief vastgestelde voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit wordt gedurende dertig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de betrokken gemeenten.

De terinzagelegging, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk veertien dagen na de datum waarop de gemeenteraad het besluit in kwestie heeft genomen of na de datum waarop het aan de gemeente is bezorgd.

Gedurende de periode van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, is het definitief vastgestelde voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit raadpleegbaar op de volgende websites : 1° de website van de overheid die het voorkeursbesluit respectievelijk projectbesluit heeft vastgesteld;2° de website van de betrokken gemeenten;3° de website complexe projecten;4° in voorkomend geval, de website die specifiek voor het project in kwestie is ontwikkeld;5° de website van de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen

Art. 49.De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 maart 2015 : 1° het decreet van 25 april 2014 betreffende de complexe projecten;2° dit besluit.

Art. 50.De Vlaamse minister, bevoegd voor mobiliteit en openbare werken, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 12 december 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, B. WEYTS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

^