Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 februari 2002
gepubliceerd op 08 maart 2002

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de preventieadviseurs van die diensten, en wat betreft de erkenning van die diensten, en tot wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012225
pub.
08/03/2002
prom.
20/02/2002
ELI
eli/besluit/2002/02/20/2002012225/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de preventieadviseurs van die diensten, en wat betreft de erkenning van die diensten, en tot wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op de artikelen 4, § 1, gewijzigd bij de wet van 7 april 1999, 33, § 3, 39, 40, § 3 en 41;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 betreffende het werken met beeldschermapparatuur, inzonderheid op artikel 7;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op artikel 110, vervangen door het koninklijk besluit van 16 april 1965 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 augustus 1993 en 27 maart 1998 en artikel 120bis, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1976 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 mei 1978, 26 september 1991 en 27 maart 1998;

Gelet op het ministerieel besluit van 20 september 1977 genomen met toepassing van artikel 120bis van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, alsook de bijlage ervan, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 18 mei 1978 en 28 juli 1995;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk, gegeven op 28 februari 2001;

Gelet op de adviezen 31.911/1 en 31.972/1 van de Raad van State, gegeven op 6 december 2001;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wordt aangevuld als volgt : « 7° het koninklijk besluit betreffende de interne dienst : het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk ».

Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.Telkens de werkgever beroep doet of beroep moet doen op een externe dienst om de opdrachten uit te voeren bedoeld in de afdeling II van het koninklijk besluit betreffende de interne dienst doet hij beroep op één enkele externe dienst.

De externe dienst voert de in het eerste lid bedoelde opdrachten uit, werkt samen met de interne dienst en staat ter beschikking van de werkgever, van de leden van de hiërarchische lijn en van de werknemers, inzonderheid door hen alle nuttige informatie en adviezen te verstrekken.

In afwijking van het eerste lid moet de werkgever beroep doen op een tweede externe dienst wanneer een technische bedrijfseenheid gelegen is op het grondgebied van een Gemeenschap waarvoor de eerste dienst niet over de erkenning beschikt, bedoeld in artikel 40, § 3, derde lid van de wet.

In afwijking van het eerste lid en onverminderd de mogelijkheid waarin artikel 4, vierde lid van het koninklijk besluit betreffende de interne dienst voor de werkgever voorziet, mag deze een beroep doen op een tweede externe dienst wanneer de technische bedrijfseenheid op voortdurende wijze beroep moet doen op bijzondere bekwaamheden en op technische middelen die nodig zijn voor de uitvoering van voornoemde opdrachten en die niet aanwezig zijn in de eerste externe dienst. »

Art. 3.In artikel 4, derde lid van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 40, § 3 » vervangen door de woorden « artikel 40, § 3, eerste lid ».

Art. 4.In artikel 5, tweede lid van hetzelfde besluit vervalt het woord « gunstig ».

Art. 5.Artikel 10, derde en vierde lid van hetzelfde besluit worden vervangen door het volgende lid : « Deze tariefregeling houdt rekening met de verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de preventieadviseurs vastgesteld in afdeling IIbis. »

Art. 6.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.Geen enkele vorm van korting, ristorno, terugbetaling of andere commerciële praktijk die tot doel heeft of als gevolg heeft het bedrag van de verplichte forfaitaire minimumbijdragen bedoeld in afdeling IIbis te verlagen, mag door de externe dienst worden toegepast of voorgesteld aan de werkgever en deze laatste mag dit noch vragen noch aanvaarden, zelfs niet wanneer de overeenkomst werd gesloten ingevolge een overheidsopdracht. »

Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een afdeling IIbis ingevoegd luidende : « Afdeling IIbis. - Verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de preventieadviseurs van de externe diensten.

Art. 13bis.Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers en de daarmee gelijkgestelde personen, bedoeld in artikel 2 van de wet, alsook op de externe diensten waarop zij een beroep doen bij toepassing van artikel 8 en 11 van het koninklijk besluit betreffende de interne dienst.

Art. 13ter.De werkgever is aan de dienst een forfaitaire bijdrage verschuldigd die de algemene minimumprestaties dekt die moeten worden geleverd om : 1° de opdrachten en taken uit te voeren bedoeld in de artikelen 5 tot 7 van het koninklijk besluit betreffende de interne dienst die met toepassing van de artikelen 8 en 11 van hetzelfde besluit worden uitgevoerd door de externe dienst en die beschreven zijn in de overeenkomst gesloten met toepassing van artikel 13, eerste lid, 1° en 2°;2° de adviezen te verstrekken bedoeld in artikel 31bis van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk.

Art. 13quater.§ 1. De forfaitaire bijdrage bedoeld in artikel 13ter is een jaarlijkse minimumbijdrage en bedraagt : 1° 13,58 euro per werknemer voor wie de risicoanalyse heeft aangetoond dat medisch toezicht overbodig is;2° 95,09 euro per werknemer die onderworpen is aan verplicht medisch toezicht. § 2. In de totale forfaitaire bijdrage zijn de eventuele verplaatsingsonkosten van de preventieadviseurs en van de personen die hen bijstaan, niet inbegrepen.

Art. 13quinquies.De andere prestaties die een werkgever toevertrouwt aan een externe dienst, inzonderheid studies, onderzoek, metingen en controles die worden uitgevoerd in het kader van de opdrachten van risicobeheer en die deel uitmaken van de analyse- of expertisemethoden, worden beschouwd als aanvullende prestaties bij de algemene prestaties en worden afzonderlijk aangerekend aan ten minste 81,51 euro per uur.

Art. 13sexies.De kosten van de analyses, radiologische onderzoeken, functionele of andere gerichte tests die worden uitgevoerd in het kader van medisch toezicht, worden vastgesteld conform de erelonen die zijn opgenomen in de nomenclatuur van de gezondheidsprestaties, die is opgesteld in uitvoering van artikel 35 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 13septies.In afwijking van artikel 13quater, § 1, 1°, zijn werkgevers die in totaal minder dan twintig werknemers in dienst hebben en voor wie de risicoanalyse heeft aangetoond dat een medisch toezicht niet nodig is, aan de dienst een éénmalige forfaitaire minimum bijdrage verschuldigd die : 1° 81,51 euro bedraagt voor het geheel van de onderneming indien het aantal werknemers gelijk is aan negen of minder;2° 163,02 euro bedraagt voor het geheel van de onderneming indien het aantal werknemers hoger is dan negen;

Art. 13octies.§ 1. Het aantal werknemers dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de forfaitaire minimumbijdragen bedoeld in artikel 13quater, § 1, 1°, alsook in artikel 13septies, stemt overeen met het gemiddelde aantal werknemers die vermeld staan op de vier driemaandelijkse aangiften bij de RSZ van het afgelopen burgerlijk jaar. § 2. Het aantal werknemers dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de forfaitaire minimumbijdrage bedoeld in artikel 13quater, § 1, 2° stemt overeen met het aantal werknemers ingeschreven op de in artikel 124 § 4 en § 5 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming bedoelde nominatieve lijsten.

Art. 13nonies.Wanneer in de uitvoeringsbepalingen van de wet een niet-jaarlijkse periodiciteit van de periodieke gezondheidsevaluatie voor een werknemer is voorzien, dan is de werkgever de dienst een jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd die equivalent is aan het bedrag van 95,09 euro gedeeld door het aantal jaren tussen elk periodiek geneeskundig onderzoek.

Art. 13decies.De forfaitaire minimum bijdragen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de beginselen bepaald door de artikelen 2, 4, 5 en 6, 1° van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Artikel 4 van dezelfde wet, aangevuld bij artikel 18, § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen, voorziet dat enkel de gezuiverde gezondheidsindex in aanmerking mag genomen worden voor de sociale prestaties.

De basisspilindex bedraagt 107,30.

Art. 13undecies.De diensten ontvangen de bijdragen overeenkomstig de met de werkgever gesloten overeenkomst voor zover de hieronder vastgestelde betalingstermijnen niet zijn overschreden : 1° het bedrag van de éénmalige forfaitaire minimum bijdrage bedoeld in artikel 13septies wordt betaald uiterlijk dertig dagen volgend op de datum van de met de werkgever gesloten overeenkomst of uiterlijk op 31 januari van het lopende jaar voor een werkgever die reeds door een overeenkomst is gebonden;2° de forfaitaire minimum bijdragen bedoeld in artikel 13quater, worden per provisioneel vierde gestort uiterlijk dertig dagen na het verstrijken van elk kalenderkwartaal;de eerste storting die in het lopende jaar wordt verricht, mag evenwel niet lager zijn dan de éénmalige forfaitaire minimum bijdrage bedoeld in artikel 13septies; 3° de rekeningen die betrekking hebben op de voor een kalenderjaar verschuldigde globale bedragen worden uiterlijk eind februari volgend op dat jaar vereffend.

Art. 13duodecies.Alle geschillen die kunnen voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen van deze afdeling, moeten worden voorgelegd aan de Medische arbeidsinspectie. »

Art. 8.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « Het adviescomité stelt een huishoudelijk reglement op waarin ten minste de nadere regelen zijn opgenomen betreffende het vereiste aanwezigheidsquorum om rechtsgeldig te kunnen vergaderen evenals de wijze waarop wordt vastgesteld dat een akkoord werd bereikt. »

Art. 9.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid, 10°, worden de woorden « de verlenging » vervangen door de woorden « de hernieuwing ».2° het vierde en het vijfde lid worden vervangen door de volgende leden : « De raad van bestuur vraagt, in geval geen akkoord wordt bereikt, het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar. Deze ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten te verzoenen.

Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt de met het toezicht belaste ambtenaar een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de raad van bestuur.

De kennisgeving wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte van de brief ter post.

De raad van bestuur stelt het adviescomité in kennis van het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving, vooraleer hij de beslissing neemt. »

Art. 10.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, 1° wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° het bewijs leveren dat hij deskundig is op één van de gebieden bedoeld in artikel 21, door de voorwaarden bedoeld in artikel 22 na te leven;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De voorwaarde bedoeld in het tweede lid, 1° is niet van toepassing op de persoon, belast met de leiding of met het beheer van de externe dienst die deze functie sedert drie jaar uitoefent op 1 januari 2002 onder voorbehoud van een voorafgaandelijk akkoord van het Adviescomité, ten laatste bekomen op 1 januari 2003.Deze persoon dient houder te zijn van een universitair einddiploma of van een einddiploma van hoger onderwijs van universitair niveau ».

Art. 11.Het derde en het vierde lid van artikel 19, § 2 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : « In toepassing van artikel 18, 5°, a) wordt een eerste bezoek aan de arbeidsplaatsen bij alle werkgevers uitgevoerd door een preventieadviseur bedoeld in artikel 22.

Bij de werkgevers waar geen enkele werknemer onderworpen is aan het verplicht medisch toezicht en bij werkgevers waar de werknemers onderworpen zijn aan een niet-jaarlijks medisch toezicht, wordt het volgende bezoek aan de arbeidsplaatsen om de drie jaar uitgevoerd door een persoon die de preventieadviseur bijstaat en die met succes een erkende aanvullende vorming van ten minste niveau twee gevolgd heeft.

Bij de werkgevers waar de werknemers een veiligheidspost waarnemen of blootstaan aan een fysieke, mentale of psychosociale belasting, wordt het jaarlijks bezoek aan de arbeidsplaatsen uitgevoerd door een persoon die de preventieadviseur bijstaat bedoeld in het voorgaande lid of wordt het bezoek om de twee jaar uitgevoerd door een preventieadviseur bedoeld in artikel 22 in het kader van de permanente risicoanalyse.

Bij de werkgevers waar de werknemers blootstaan aan fysische, chemische of biologische agentia, die verantwoordelijk zijn voor beroepsziekten of aandoeningen die hun oorsprong vinden in het beroep, wordt een jaarlijks bezoek aan de arbeidsplaatsen uitgevoerd door een preventieadviseur bedoeld in het voorgaande lid. »

Art. 12.Artikel 20, tweede lid van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid : « De preventieadviseur belast met het beheer van deze afdeling is uitsluitend tegenover de met de leiding van de dienst belaste persoon verantwoording verschuldigd voor zijn werkzaamheden in verband met de leiding, het beheer en de organisatie van de afdeling. »

Art. 13.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 24.De afdeling belast met het medisch toezicht wordt geleid door een preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 22, eerste lid, 2°.

Deze preventieadviseur-arbeidsgeneesheer is uitsluitend tegenover de met de leiding van de dienst belaste persoon verantwoording verschuldigd voor zijn werkzaamheden in verband met de leiding, het beheer en de organisatie van de afdeling.

Op deze preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn de bijzondere regels bepaald in de artikelen 115, 117, 118 en 148quater van het A.R.A.B. van toepassing. »

Art. 14.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 25.De afdeling belast met het medisch toezicht bestaat uit preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren die bijgestaan worden door verplegend personeel en administratief personeel.

De personen die deel uitmaken van deze afdeling oefenen hun functies uit onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 24, eerste lid bedoelde preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Op de preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren zijn de bijzondere regels bepaald in de artikelen 115, 117, 118 en 148quater van het A.R.A.B. van toepassing.

Tijdens de opdrachten die bij de werkgevers worden uitgevoerd in het kader van het medisch toezicht, wordt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer uitsluitend bijgestaan door personeel dat deel uitmaakt van de afdeling belast met het medisch toezicht.

Voor specifieke prestaties van medische aard opgelegd door de wet en haar uitvoeringsbesluiten moet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer beroep doen op specifiek gekwalificeerd personeel zoals bepaald in deze besluiten. Dit personeel behoort al dan niet tot de afdeling belast met het medisch toezicht. »

Art. 15.§ 1. In artikel 26 van hetzelfde besluit, waarvan de huidige tekst § 1 uitmaakt, worden de volgende paragrafen toegevoegd, die als volgt worden opgesteld : « § 2. Het minimum aantal preventieadviseurs wordt berekend volgens de volgende verdeling van hun prestaties : 1° voor de prestaties van een preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, gemiddeld : a) een uur per werknemer die verplicht onderworpen is aan medisch toezicht;b) twintig minuten per jongere op het werk bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van jongeren op het werk;c) twintig minuten per werknemer die blootstaat aan arbeidsdruk, conform de bepalingen van Titel VIII van de Codex over het welzijn op het werk.2° voor de prestaties van de preventieadviseurs die belast zijn met risicobeheer, gemiddeld tien minuten per werknemer geteld onder de personeelsleden. § 3. De uren die gepresteerd worden door de preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren voor de werknemers die onderworpen zijn aan het medisch toezicht, worden, als volgt verdeeld : 1° vijfenveertig minuten, per werknemer, worden gewijd aan de opdrachten bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit betreffende de interne dienst;2° vijftien minuten, per werknemer, worden gewijd aan de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit betreffende de interne dienst, in samenwerking met de preventieadviseurs van andere disciplines en die deel uitmaken van de afdeling risicobeheer.» § 2. In artikel 26 van hetzelfde besluit wordt het woord « paramedisch » vervangen door het woord « verplegend ».

Art. 16.In artikel 31, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden « de Opvolgingscommissie » vervangen door de woorden « de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde ».

Art. 17.Artikel 32 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : « De raad van bestuur vraagt, indien geen akkoord wordt bereikt, het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

De procedure bedoeld in artikel 15, vijfde tot achtste lid is van toepassing. ».

Art. 18.Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 33.Bij toepassing van artikel 43 van de wet, vervullen de preventieadviseurs hun opdrachten in volledige onafhankelijkheid ten overstaan van de werkgevers en de werknemers bij wie zij hun opdrachten uitvoeren evenals ten overstaan van de raad van bestuur.

De meningsverschillen betreffende de werkelijkheid van de onafhankelijkheid en betreffende de bekwaamheid van de preventieadviseurs worden op verzoek van één van de betrokken partijen onderzocht door de met het toezicht belaste ambtenaar.

Deze ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten te verzoenen.

Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt hij een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de betrokken partijen, de raad van bestuur en het adviescomité.

De kennisgeving wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte van de brief ter post. »

Art. 19.Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De werkgever verzoekt de raad van bestuur de preventieadviseur te vervangen, wanneer deze preventieadviseur die bij deze werkgever opdrachten uitvoert overeenkomstig artikel 28 niet langer het vertrouwen geniet van de werknemers en indien het geheel van de leden die de werknemers in het Comité vertegenwoordigen hierom verzoekt.

De raad van bestuur vervangt de preventieadviseur en licht het Adviescomité en de werkgever hierover in. »

Art. 20.In artikel 36 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « de documenten en inlichtingen waaruit blijkt dat de externe dienst beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 4 tot 31, namelijk » vervangen door de woorden « de volgende inlichtingen en documenten »;2° het derde lid wordt vervangen door het volgende lid : « De Minister of de met het toezicht belaste ambtenaar kan alle andere inlichtingen of documenten vragen die hij nodig acht ».

Art. 21.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 37.De erkenningsaanvraag wordt onderzocht door de met het toezicht belaste ambtenaar op basis van de stukken van het dossier, in voorkomend geval, aangevuld met de informatie en documenten verstrekt in toepassing van artikel 36, derde lid.

Zodra het dossier volledig is, verricht hij een onderzoek ter plaatse en stelt een verslag op.

Het dossier en het verslag worden voorgelegd aan de Opvolgingscommissie die binnen drie maanden na de overzending van die documenten een advies aan de Minister bezorgt. »

Art. 22.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 38.De Minister neemt de beslissing waarbij de erkenning al dan niet wordt toegekend.

De beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de aanvrager.

De Opvolgingscommissie wordt ingelicht over de beslissing van de Minister. »

Art. 23.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 39.§ 1. De eerste erkenning van een externe dienst wordt verleend voor een termijn van vijf jaar.

Uiterlijk één jaar voor het verstrijken van die termijn vraagt de externe dienst de hernieuwing van de erkenning aan bij de Minister.

De aanvraag is vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen : 1° de wijzigingen aangebracht in de bij artikel 36, tweede lid bedoelde documenten en inlichtingen;2° een financieel verslag over de werking van de dienst tijdens de eerste drie jaar;3° een verslag over de organisatie en de werking van de dienst en over de opdrachten verricht tijdens de eerste drie jaar;4° een kwaliteitshandboek. § 2. De aanvraag wordt onderzocht door de met het toezicht belaste ambtenaar op basis van de stukken van het dossier, in voorkomend geval, aangevuld met de informatie en de documenten verstrekt in toepassing van artikel 36, derde lid.

Indien de dienst de door voornoemde ambtenaar overeenkomstig artikel 36, derde lid gevraagde inlichtingen of documenten niet verstrekt binnen twee maanden vanaf de datum van die vraag, wordt de hernieuwing van de erkenning ambtshalve geweigerd. Deze beslissing wordt door de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde bij ter post aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.

Zodra het dossier volledig is, verricht de met het toezicht belaste ambtenaar een onderzoek ter plaatse en stelt een verslag op. § 3. Het dossier en het verslag worden voorgelegd aan de Opvolgingscommissie die binnen drie maanden na de overzending van die documenten een advies aan de Minister bezorgt.

De Minister beslist de erkenning al dan niet te hernieuwen.

De beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht aan de externe dienst.

De hernieuwing van de erkenning wordt toegekend voor een termijn van vijf jaar.

De Opvolgingscommissie wordt ingelicht over de beslissing van de Minister. »

Art. 24.Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 40.§ 1. De bij de ministeriële besluiten van 5 januari 2000 en 1 februari 2000 erkende externe diensten moeten vóór 31 december 2001 een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning indienen.

De aanvraag is vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen : 1° de wijzigingen aangebracht in de bij artikel 36, tweede lid bedoelde documenten en inlichtingen;2° de documenten die het bewijs leveren dat de externe dienst voldoet aan de specifieke bepalingen opgelegd door het ministerieel besluit waarbij de erkenning werd verleend;3° een financieel verslag met betrekking tot het eerste werkingsjaar van de dienst;4° een verslag over de organisatie en de werking van de dienst en over de opdrachten die in de loop van het eerste jaar vervuld werden. § 2. De aanvraag wordt onderzocht door de met het toezicht belaste ambtenaar op basis van de stukken van het dossier, in voorkomend geval, aangevuld met de informatie en documenten verstrekt in toepassing van artikel 36, derde lid.

Indien de dienst de door voornoemde ambtenaar overeenkomstig artikel 36, derde lid, gevraagde inlichtingen of documenten niet verstrekt binnen twee maanden vanaf de datum van die vraag, wordt de hernieuwing van de erkenning ambtshalve geweigerd. Deze beslissing wordt door de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde bij ter post aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.

Zodra het dossier volledig is, verricht de met het toezicht belaste ambtenaar een onderzoek ter plaatse en stelt een verslag op.

In voorkomend geval vervolledigt hij het verslag met het advies of de adviezen uitgebracht in het kader van de tussenkomsten inzake verzoening, uitgevoerd in toepassing van de artikelen 15, vierde lid en 33. § 3. Het dossier en het verslag worden voorgelegd aan de Opvolgingscommissie die binnen drie maanden na de overzending van die documenten een advies aan de Minister bezorgt.

De Minister beslist de erkenning al dan niet te hernieuwen, De beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht aan de externe dienst.

De hernieuwing van de erkenning wordt toegekend voor een termijn van vijf jaar.

De Opvolgingscommissie wordt ingelicht over de beslissing van de Minister. »

Art. 25.Artikel 41 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 41.Elke aanvraag tot verdere hernieuwing van een erkenning wordt onderzocht en toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 39, met dien verstande dat het financieel verslag, het verslag over de werking en de organisatie van de dienst en over de door de dienst vermelde opdrachten, bedoeld in artikel 39 § 1, derde lid, 2° en 3° betrekking hebben op de laatste vijf jaren.

Alle kennisgevingen die gebeuren in toepassing van de bepalingen van deze afdeling worden geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ter post van het aangetekend schrijven. »

Art. 26.Artikel 42 wordt vervangen als volgt : «

Art. 42.De erkende externe diensten zijn ertoe gehouden, op eigen initiatief, de volgende inlichtingen en documenten te verstrekken aan de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde : 1° elke wijziging van hun statuten;2° elke wijziging in de organisatie, de beschikbare middelen en het kwaliteitsbeleid dat van aard is de naleving van de voorwaarden van dit besluit te beïnvloeden;3° elke indienstneming of vervanging van een preventieadviseur al dan niet belast met de leiding van een dienst of een afdeling;4° de in artikel 10 bedoelde tariefregeling;5° het in artikel 31 bedoelde jaarverslag;6° de begroting evenals de in artikel 16, vijfde lid bedoelde jaarrekeningen. De in het eerste lid, 5° en 6° bedoelde documenten moeten uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar worden overgezonden.

Deze documenten worden ter beschikking gehouden van de Opvolgingscommissie. »

Art. 27.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 43.De erkende externe diensten zijn ertoe gehouden, op verzoek van de met het toezicht belaste ambtenaar, alle documenten of inlichtingen te verstrekken die betrekking hebben op hun activiteiten of werking of die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van dit besluit. »

Art. 28.In artikel 44, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : « 1° advies te verstrekken over de aanvragen tot erkenning, de aanvragen tot hernieuwing van de erkenning, de aanvragen tot uitbreiding van de territoriale bevoegdheid en de aanvragen tot uitbreiding van de sectoriële bevoegdheid »;b) de bepaling onder 3° wordt opgeheven;c) de bepaling onder 4° wordt 3°;d) de bepaling onder 5° wordt opgeheven.

Art. 29.In artikel 45 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt : « 4° twaalf leden die door de Minister worden aangewezen en die als deskundigen zitting hebben ».2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Het in het eerste lid, 2°, 3° en 4° bedoelde mandaat duurt vier jaar maar kan worden hernieuwd ».

Art. 30.Artikel 46, § 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 46.§ 1. De voorzitter en de gewone leden die de werkgevers en de werknemers vertegenwoordigen hebben beslissende stem. De andere leden hebben raadgevende stem. Het plaatsvervangend lid heeft enkel beslissende stem indien hij een afwezig gewoon lid vervangt. De ondervoorzitter heeft enkel beslissende stem indien hij de voorzitter die afwezig is vervangt.

De Commissie heeft slechts geldig zitting indien de helft van de stemgerechtigde leden die de werknemers vertegenwoordigen en de helft van de stemgerechtigde leden die de werkgevers vertegenwoordigen aanwezig zijn.

Een advies wordt als geldig beschouwd wanneer het de weergave is van een mening die de gewone meerderheid van de stemmen wegdraagt van de leden die aan de beraadslaging deelnemen. Bij staking van stemmen, beslist de stem van de voorzitter. »

Art. 31.De artikelen 48 tot 50 van hetzelfde besluit worden opgeheven. HOOFDSTUK II. - Wijziging van diverse andere besluiten

Art. 32.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk wordt aangevuld met de volgende leden : « De werkgever doet een beroep op de in het vierde lid bedoelde diensten of instellingen met de medewerking van de interne of externe dienst en na advies van het comité.

De mogelijkheid om beroep te doen op de bovenvermelde diensten of instellingen, moeten beschreven zijn in het jaarlijks actieplan bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. »

Art. 33.§ 1. Het eerste en het tweede lid van artikel 7, 1° van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 betreffende het werken met beeldschermapparatuur, worden vervangen als volgt : « 1° Alvorens aangesteld te worden aan het werken met een beeldscherm, wordt de betrokken werknemer onderworpen aan een medisch onderzoek, dat zal worden aangevuld met een gepast onderzoek van de ogen en het gezichtsvermogen, alsook een onderzoek van de spieren en het beendergestel.

De betrokken werknemer wordt ten minste om de vijf jaar onderworpen aan een periodiek medisch onderzoek en dit zolang de aanstelling aan het werk met beeldschermapparatuur duurt. Voor de werknemers die vijftig jaar zijn en ouder moet dit periodiek medisch onderzoek om de drie jaar worden hernieuwd. Dit periodiek medisch onderzoek wordt aangevuld met een gepast onderzoek van de ogen en het gezichtsvermogen en met een onderzoek van de spieren en het beendergestel. » § 2. In artikel 7, 2° van hetzelfde besluit, worden de woorden « Indien de resultaten van de evaluatie bepaald in 1° » vervangen door de woorden « Als de resultaten van het oftalmologisch onderzoek ». HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepalingen

Art. 34.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946, worden opgeheven : 1° artikel 110, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 april 1965 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 augustus 1993 en 27 maart 1998;2° artikel 120bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 december 1976 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 mei 1978, 26 september 1991 en 27 maart 1998.

Art. 35.Het ministerieel besluit van 20 september 1977 genomen met toepassing van artikel 120bis van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, alsook de bijlage ervan, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 18 mei 1978 en 28 juli 1995, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 36.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 31 december 2001.

Art. 37.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 februari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996. Wet van 7 april 1999, Belgisch Staatsblad van 20 april 1999.

Besluit van de Regent van 11 februari 1946, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 april 1946.

Besluit van de Regent van 27 september 1947, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 oktober 1947.

Koninklijk besluit van 16 april 1965, Belgisch Staatsblad van 4 juni 1965.

Koninklijk besluit van 15 december 1976, Belgisch Staatsblad van 1 januari 1977.

Koninklijk besluit van 17 mei 1978, Belgisch Staatsblad van 30 mei 1978.

Koninklijk besluit van 26 september 1991, Belgisch Staatsblad van 14 november 1991.

Koninklijk besluit van 27 augustus 1993, Belgisch Staatsblad van 7 september 1993.

Koninklijk besluit van 27 maart 1998, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1998.

Ministerieel besluit van 20 september 1977, Belgisch Staatsblad van 28 september 1977.

Ministerieel besluit van 18 mei 1978, Belgisch Staatsblad van 30 mei 1978.

Ministerieel besluit van 28 juli 1995, Belgisch Staatsblad van 9 november 1995.

^