Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 januari 2012
gepubliceerd op 07 maart 2012

Decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid

bron
vlaamse overheid
numac
2012035198
pub.
07/03/2012
prom.
20/01/2012
ELI
eli/decreet/2012/01/20/2012035198/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JANUARI 2012. - Decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° administratie : de administratieve entiteit van de Vlaamse administratieve diensten die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het jeugdbeleid, zoals bedoeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;2° adviescommissie : een door de Vlaamse Regering opgerichte commissie die adviseert over individuele subsidieaanvragen;3° gelijkekansenbeleid : beleid dat er op gericht is belemmeringen op te heffen die verbonden zijn aan sekse, handicap, afkomst, sociaal-economische positie en leeftijd, om deel te nemen aan het economische, politieke en sociale leven;4° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994;5° jeugd : personen tot en met dertig jaar, of een deel van die bevolkingsgroep;6° jeugd- en kinderrechtenbeleid : de integrale en geïntegreerde visie en de daarop gebaseerde systematische en planmatige maatregelen van een overheid die een waarneembaar effect beogen op de jeugd, met bijzondere aandacht voor de rechten van het kind, als ethisch en wettelijk kader;7° jeugdsector : de op basis van dit decreet gesubsidieerde verenigingen;8° jeugdwerk : sociaal-cultureel werk op basis van niet-commerciële doelen voor of door de jeugd van drie tot en met dertig jaar, in de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en ter bevordering van de algemene en integrale ontwikkeling van de jeugd die daaraan deelneemt op vrijwillige basis;9° jeugdwerker : elke persoon die verantwoordelijkheid op zich neemt in jeugdwerk en aantoonbare ervaring heeft, of inspanningen levert op het vlak van scholing of vorming met betrekking tot jeugdwerk;10° projectsubsidie : een subsidie die toegekend wordt ter ondersteuning van een initiatief dat zowel qua opzet of doelstelling als in de tijd is afgebakend;11° rechten van het kind : de rechten van het kind, vermeld in de bepalingen en beginselen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen in New York op 20 november 1989, en in de bijbehorende facultatieve protocollen, zoals goedgekeurd door het Vlaams Parlement;12° vereniging zonder winstoogmerk : een vereniging die is opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;13° werkingssubsidie : een subsidie die toegekend wordt ter ondersteuning van de personeels- en werkingskosten die voortvloeien uit een structurele werking die een continu en permanent karakter vertoont.

Art. 3.§ 1. Uiterlijk een jaar na het begin van elke regeerperiode legt de Vlaamse Regering een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan voor aan het Vlaams Parlement. Dat jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan legt het jeugd- en kinderrechtenbeleid van de Vlaamse Regering vast.

Het geeft voor de volgende beleidsperiode en binnen een algehele visie op de jeugd en het jeugd- en kinderrechtenbeleid, de prioritaire doelstellingen van de Vlaamse Regering aan en bepaalt de resultaatsindicatoren.

Het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan beschrijft de wijze waarop de Vlaamse Regering binnen haar bevoegdheden de volgende beleidsdoelstellingen uitvoert : 1° het creëren en borgen van gelijke kansen voor alle kinderen en jongeren;2° het creëren en borgen van brede ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren;3° het creëren van ruimte voor kinderen en jongeren;4° het verhogen van de formele en informele betrokkenheid van kinderen en jongeren bij de samenleving. Daarbij houdt de Vlaamse Regering rekening met de behoeften en mogelijkheden van kinderen en jongeren en de jeugdsector.

In het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan beschrijft de Vlaamse Regering ook hoe ze invulling geeft aan de slotbeschouwingen van het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties, geformuleerd naar aanleiding van het rapport dat door België werd ingediend overeenkomstig artikel 44 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, en aan de andere internationale beleidskaders in verband met de rechten van het kind. § 2. De Vlaamse Regering keurt het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan goed na inspraak van de jeugd waarbij ten minste de volgende actoren betrokken worden : 1° de jeugdsector;2° andere verenigingen zonder winstoogmerk voor of door kinderen en jongeren, die door hun omvang, opzet of inhoud relevantie hebben voor de Vlaamse Gemeenschap;3° deskundigen inzake de jeugd;4° vertegenwoordigers van lokale en provinciale besturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. § 3. De Vlaamse Regering bezorgt aan het Vlaams Parlement en de Kinderrechtencommissaris een tussentijds rapport over de uitvoering van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan na het tweede jaar van uitvoering, en een eindrapport in het laatste jaar van uitvoering.

Art. 4.Bij elk ontwerp van decreet dat wordt ingediend bij het Vlaams Parlement, wordt een kind- en jongereneffectrapport, afgekort JoKER, gevoegd, als de voorgenomen beslissing het belang van personen jonger dan vijfentwintig jaar rechtstreeks raakt.

Het JoKER is een openbaar document dat ten minste de volgende informatie bevat : 1° een beschrijving van het effect van de voorgenomen beslissing op de situatie van het kind of de jongere;2° een beschrijving van het effect op de situatie van het kind of de jongere zonder de voorgenomen beslissing;3° alternatieven voor de voorgestelde beslissing, inzonderheid een beschrijving van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen van de beslissing voor de situatie van het kind of de jongere te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak van dat rapport.

Art. 5.§ 1. De leidend ambtenaren van alle departementen en van de intern en extern verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid die daartoe door de Vlaamse Regering zijn aangewezen, wijzen een ambtenaar aan als aanspreekpunt jeugd- en kinderrechtenbeleid.

De aanspreekpunten jeugd- en kinderrechtenbeleid hebben als taak : 1° een bijdrage te leveren ter voorbereiding van het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan;2° te zorgen voor de monitoring en verslaggeving over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan;3° de effecten op kinderen en jongeren en hun rechten in te schatten van het beleid dat door hun departement of agentschap wordt voorbereid of uitgevoerd. § 2. De administratie : 1° coördineert het netwerk van aanspreekpunten jeugd- en kinderrechtenbeleid;2° coördineert de voorbereiding van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan en van de verslaggeving, vermeld in artikel 3.

Art. 6.De Vlaamse Regering zorgt voor de publicatie van een 'staat van de jeugd'.

Onder de 'staat van de jeugd', vermeld in het eerste lid, wordt verstaan een wetenschappelijk onderbouwd rapport over de leefwereld van de jeugd, waarin ook longitudinale ontwikkelingen worden gesignaleerd.

De staat van de jeugd verschijnt ten minste om de vijf jaar en maakt deel uit van de omgevingsanalyse voor het nieuwe Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan.

Art. 7.§ 1. De Vlaamse Regering zorgt voor de oprichting van een jeugdraad.

Die jeugdraad heeft als doel op eigen initiatief, op verzoek van de Vlaamse Regering of van het Vlaams Parlement advies uit te brengen over alle aangelegenheden die de jeugd betreffen en de jeugd te vertegenwoordigen. De Vlaamse Regering vraagt advies over de ontwerpen van decreet en reglementaire ontwerpen van besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Vlaams jeugdbeleidsplan.

De adviezen worden in de regel verstrekt binnen een termijn van dertig dagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag. In geval van spoed, die met redenen wordt omkleed, kan de Vlaamse Regering of het Vlaams Parlement de termijn inkorten zonder dat hij minder dan tien werkdagen mag bedragen. Als die termijn verstreken is zonder dat het advies is uitgebracht, hoeft de adviesvrager niet langer te wachten.

De jeugdraad keurt de adviezen met een tweederdemeerderheid van de aanwezigen goed. Op de vergadering waarin over de adviezen wordt gestemd, moet ten minste de helft van de leden aanwezig zijn. Als dat quorum niet wordt bereikt, beslist de jeugdraad, ongeacht het aantal aanwezigen, tijdens de eerstvolgende vergadering over de uitgestelde punten. De adviezen geven ook de minderheidsstandpunten weer, als verschillende leden daarom verzoeken.

De adviezen zijn niet bindend.

De Vlaamse Regering geeft duiding en toelichting aan de jeugdraad over haar beslissing over de adviezen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Vlaamse overheid. § 2. De jeugdraad bestaat uit ten minste 16 en ten hoogste 24 leden, waarvan minstens een derde jonger is dan vijfentwintig jaar bij het begin van het mandaat. Ten hoogste twee derde van de leden zijn personen van hetzelfde geslacht.

Het lidmaatschap van de jeugdraad is onverenigbaar met een mandaat in het Europees Parlement, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, met het ambt van minister, staatssecretaris en zijn kabinetsleden, met het ambt van personeelslid van de Vlaamse administratie en van personeelslid van de vereniging vermeld in artikel 8, § 1, of met het lidmaatschap van adviescommissies die opgericht zijn ter uitvoering van dit decreet.

De jeugdraad wordt elke drie jaar verkozen. Daartoe organiseert de vereniging vermeld in artikel 8, § 1, een publieke oproep tot kandidaatstelling. Minstens de helft en ten hoogste 60 percent van de leden wordt gekozen uit de kandidaten, die voorgedragen zijn door de verenigingen, vermeld in artikelen 9, 10, 11 en 15. Bovendien kan de jeugdraad leden coöpteren. § 3. De jeugdraad legt aan de Vlaamse Regering een voorstel voor met betrekking tot de wijze waarop de jeugdraad verkozen wordt en met betrekking tot de wijze waarop de jeugdraad werkt. Op basis van dit voorstel beslist de Vlaamse Regering.

In afwijking van het eerste lid blijft bij de inwerkingtreding van dit decreet de jeugdraad samengesteld krachtens het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid behouden tot het einde van hun huidige mandaatsperiode. § 4. De Vlaamse Regering verstrekt de jeugdraad, op zijn verzoek, alle informatie die hij nodig heeft om zijn taak te kunnen volbrengen.

Art. 8.§ 1. De Vlaamse Regering subsidieert een vereniging met de volgende taken : 1° de praktijkontwikkeling, de praktijkondersteuning en het informeren van en over de jeugdsector;2° de ondersteuning van de jeugdraad, vermeld in artikel 7;3° het informeren van kinderen en jongeren. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd toe te treden tot deze vereniging. De wijze van participatie van de Vlaamse Gemeenschap wordt vastgelegd in de statuten van de vereniging. Die statuten alsmede alle latere statutenwijzigingen worden onmiddellijk nadat ze goedgekeurd zijn, meegedeeld aan het Vlaams Parlement. § 2. De Vlaamse Regering subsidieert een vereniging als kenniscentrum kinderrechten om de kennis over de rechten van het kind op nationaal en internationaal niveau te verhogen.

Het kenniscentrum kinderrechten benadert de rechten van het kind op interdisciplinaire wijze en op basis van wetenschappelijk onderzoek.

Het kenniscentrum kinderrechten heeft als doel de resultaten van dat wetenschappelijk onderzoek toegankelijk te maken voor het brede publiek. Daartoe zal het kenniscentrum kinderrechten : 1° actief contacten onderhouden met nationale en internationale onderzoeksgemeenschappen inzake de rechten van het kind;2° actief een bijdrage leveren tot de ontsluiting van wetenschappelijk onderzoek over de rechten van het kind voor publieke en private actoren;3° initiatieven nemen en advies verlenen met betrekking tot de implementatie van de wetenschappelijke inzichten over de rechten van het kind. § 3. Met het oog op de praktijkontwikkeling, de praktijkondersteuning en het informeren van en over het gemeentelijke en provinciale jeugdbeleid, subsidieert de Vlaamse Regering een vereniging als ondersteuningsorganisatie voor de gemeentelijke en provinciale jeugddiensten.

De organisatie, vermeld in het eerste lid, is een ledenorganisatie die openstaat voor alle gemeentebesturen uit het Nederlandse taalgebied, voor de eentalig Nederlandstalige gemeentelijke jeugddiensten uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor de Vlaamse provinciebesturen en voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Ten minste 164 gemeentebesturen zijn lid van de ondersteuningsorganisatie. § 4. De Vlaamse Regering subsidieert de vereniging zonder winstoogmerk Jint - coördinatieorgaan voor internationale jongerenwerking om : 1° de internationale uitwisseling en samenwerking van, voor en door de jeugd te bevorderen;2° op basis van internationale uitwisseling en samenwerking de reflectie over de jeugd, het jeugdwerk en het jeugd- en kinderrechtenbeleid door alle betrokken actoren te bevorderen. § 5. De Vlaamse Regering subsidieert een koepelorganisatie van niet-gouvernementele organisaties voor de voorbereiding, redactie en verspreiding van een rapport over de wijze waarop in Vlaanderen invulling gegeven wordt aan de rechten van het kind. § 6. De verenigingen, vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5 beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° ze nemen in hun bestuursorganen op een evenwichtige wijze representatieve partners en specialisten op, die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de werking van de vereniging;2° ze bezorgen vierjaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurde beleidsnota aan de administratie;3° ze leveren aanwijsbare inspanningen om de samenstelling van de raad van bestuur etnisch-cultureel divers te maken;4° ze leveren aanwijsbare inspanningen om de samenstelling van het personeelsbestand etnisch-cultureel divers te maken. § 7. De Vlaamse Regering bepaalt op basis van de beleidsnota die een vereniging als vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5, voor de volgende vier jaar opstelt en op basis van de beschikbare informatie over de werking van die vereniging in de voorbije vier jaar het bedrag dat aan die vereniging wordt toegekend als werkingssubsidie. De werkingssubsidie wordt toegekend in de vorm van een vierjaarlijks financieringsbudget. De eerste periode van vier jaar loopt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.

Binnen de perken van het krediet dat goedgekeurd is door het Vlaams Parlement, kan de Vlaamse Regering bij de aanvang van elk werkingsjaar de hoogte van het jaarlijks toe te kennen subsidiebedrag aanpassen aan de evolutie van de gezondheidsindex of aan de verplichtingen voor de werkgevers, opgenomen in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten die tussentijds gesloten zijn tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en die geregistreerd zijn op de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg of dat subsidiebedrag verminderen als de kredieten die daarvoor zijn opgenomen in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap dit noodzakelijk maken. § 8. Met behoud van de toepassing van artikel 17 sluit de Vlaamse Regering binnen het door de Vlaamse Regering generiek bepaalde kader met elke vereniging als vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5, een overeenkomst voor vier jaar. Die heeft betrekking op de samenwerking tussen de Vlaamse Regering en de vereniging en op het toezicht op de aanwending van de ter beschikking gestelde middelen. In de overeenkomst worden ten minste de strategische en operationele doelstellingen en de bijbehorende indicatoren bepaald, en worden de inspanningen vastgelegd die de vereniging levert voor het gelijkekansenbeleid. § 9. Aan de verenigingen vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5, kan door de Vlaamse Regering binnen het door de Vlaamse Regering generiek bepaalde kader infrastructuur ter beschikking worden gesteld.

Die terbeschikkingstelling is onderworpen aan een overeenkomst die de voorwaarden van de terbeschikkingstelling regelt. De overeenkomst wordt na goedkeuring door de Vlaamse Regering onmiddellijk ingediend bij het Vlaams Parlement. De terbeschikkingstelling geldt tot wederopzegging, zonder dat daaruit enige eis tot schadeloosstelling kan worden gesteld.

Art. 9.§ 1. Om te worden gesubsidieerd als landelijk georganiseerde jeugdvereniging moet een vereniging aan jeugdwerk doen met deelnemers uit minstens vier provincies van het Nederlandse taalgebied of uit drie provincies van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Dit moet blijken uit haar activiteiten. In dit artikel wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

De verenigingen die gesubsidieerd worden op basis van de artikels 8, 10, 11 en 15, komen niet in aanmerking voor de in dit artikel bedoelde werkingssubsidies. § 2. Om als landelijk georganiseerde jeugdvereniging te worden erkend, moet de vereniging bovendien jaarlijks minstens zes keer een module realiseren. Die modules zijn : 1° begeleiding van lokale jeugdwerkinitiatieven;2° activiteitenaanbod voor de jeugd;3° vorming van jeugdwerkers. De module, vermeld in het eerste lid, 1°, kan ten hoogste driemaal voor de erkenning in aanmerking worden genomen. § 3. Een landelijk georganiseerde jeugdvereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, begeleidt in ten minste vier provincies telkens ten minste twee actieve lokale jeugdwerkinitiatieven met een totaal van minstens tien.

Als lokaal jeugdwerkinitiatief wordt een werking beschouwd die zoals blijkt uit haar doelstellingen en handelingen aan jeugdwerk doet en waarbij het merendeel van de deelnemers uit een of een beperkt aantal aangrenzende gemeenten komt. Uitzondering daarop vormen de jeugdwerkinitiatieven van districtsraden, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gemeente- en provinciebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Met toepassing van dit decreet worden ze beschouwd als lokale jeugdwerkinitiatieven met dien verstande dat elk van de voornoemde besturen slechts eenmaal wordt meegeteld met het oog op het behalen van de erkenningsnorm.

De landelijk georganiseerde jeugdvereniging kan aantonen dat ze de lokale jeugdwerkinitiatieven die voor erkenning worden ingebracht, in de loop van het vorige kalenderjaar effectief begeleid heeft.

Een begeleiding bestaat per kalenderjaar en per lokale werking minimaal uit een van de volgende vormen : 1° begeleiding op maat : een specifiek inhoudelijk aanbod voor een lokaal jeugdwerkinitiatief dat wordt bijgewoond door minimaal vier jeugdwerkers van dat lokale jeugdwerkinitiatief.De begeleiding op maat duurt minimaal twee uur; 2° individuele coaching : een coaching van minimaal twee uur voor een tot maximaal vier jeugdwerkers van hetzelfde jeugdwerkinitiatief;3° intervisietraject : een specifieke overlegvorm met verschillende lokale jeugdwerkinitiatieven die lid zijn van de vereniging.Tijdens de intervisiemomenten worden concrete werkproblemen samen verhelderd en wordt gezocht naar oplossingen. Een lokaal jeugdwerkinitiatief neemt deel aan minimaal drie sessies van twee uur. Een aanbod met dezelfde jeugdwerkers op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een sessie.

Een vereniging die lokale jeugdwerkinitiatieven begeleidt, moet de voorwaarden publiceren waaronder lokale jeugdwerkinitiatieven lid kunnen worden van de vereniging, alsook wat het aanbod is van de vereniging voor lokale jeugdwerkinitiatieven.

De landelijk georganiseerde jeugdvereniging laat de lokale jeugdwerkinitiatieven vrij toetreden op voorwaarde dat ze jaarlijks een eigen bijdrage aan de landelijk georganiseerde jeugdvereniging betalen. Het is ook mogelijk dat de lokale jeugdwerkinitiatieven deelwerkingen zijn van de landelijk georganiseerde jeugdvereniging.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal actieve lokale jeugdverenigingen in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 4. Een landelijk georganiseerde jeugdvereniging die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren vormende, ontspannende of informatieve initiatieven voor de jeugd waaraan deelgenomen wordt op vrijwillige basis. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag.

Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De landelijk georganiseerde jeugdvereniging realiseert minstens tien initiatieven, met minstens vier deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding en via een interactief proces.

Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. § 5. Een landelijk georganiseerde jeugdvereniging die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, presteert op jaarbasis minstens 75 vormingsuren, gespreid over minstens tien vormingsinitiatieven op jaarbasis. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag, met per initiatief minstens vier deelnemers. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De initiatieven hebben een duidelijk vormend karakter voor de betrokken, eventueel toekomstige, jeugdwerkers. Ze zijn interactief opgebouwd en verlopen onder pedagogische begeleiding.

Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 75 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-hoofdstad volstaan vijfentwintig deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal vormingsuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. § 6. Initiatieven als vermeld in paragraaf 4 en paragraaf 5 voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ze beantwoorden aan de doelstellingen van de landelijk georganiseerde jeugdvereniging, zoals bepaald in de statuten;2° per vijftien deelnemers is er ten minste een begeleider;3° elke begeleider is minstens zestien jaar oud;4° het aanbod is gedifferentieerd en wordt gekenmerkt door een pedagogische aanpak die blijkt uit de voorbereiding, het programma en de voortgangscontrole.

Art. 10.§ 1. Om te worden gesubsidieerd als vereniging informatie en participatie moet een vereniging een of meer van de volgende doelstellingen vervullen : 1° een kwaliteitsvol informatieaanbod voor of over de jeugd of over de rechten van kind maken of overbrengen;2° participatieprocessen van de jeugd in het beleid van overheden of instellingen begeleiden, met als doel de jeugd te betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid van overheden of instellingen;3° mediaproductie door en over de jeugd begeleiden. De verenigingen die gesubsidieerd worden op basis van artikels 8, 9, 11 en 15, en verenigingen die erkend zijn of structureel gesubsidieerd worden op basis van de onderwijswetgeving, komen niet in aanmerking voor de werkingssubsidies, vermeld in dit artikel. § 2. Om als vereniging informatie en participatie te worden erkend, moet de vereniging jaarlijks minstens zes keer een module realiseren.

Die modules zijn : 1° informeren van de jeugd in de vrije tijd;2° informeren van de jeugd buiten de vrije tijd of informeren over de jeugd of de rechten van het kind;3° aanmaken van informatieproducten voor of over de jeugd of over de rechten van het kind;4° vorming van jeugdwerkers of jeugdredacties;5° begeleiding van beleidsparticipatieprocessen;6° mediaproductie in de vrije tijd door en over de jeugd;7° beantwoorden van vragen van of over de jeugd of over de rechten van het kind. De modules, vermeld in het eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5° en 7°, kunnen elk maximaal driemaal voor erkenning in aanmerking genomen worden. De module, vermeld in het eerste lid, 6°, moet minstens eenmaal gecombineerd worden met de module, vermeld in het eerste lid, 4°. § 3. Een vereniging informatie en participatie die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1250 deelnemersuren vormende of informatieve initiatieven voor de jeugd in de vrije tijd waaraan deelgenomen wordt op vrijwillige basis. De vereniging informatie en participatie realiseert minstens tien initiatieven met minstens vier deelnemers per initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks met dezelfde deelnemers wordt beschouwd als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste tien gemeenten uit het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt voor de toepassing van deze bepaling gelijk gesteld met een gemeente.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, dan wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De gemeentelijke spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 4. Een vereniging informatie en participatie, die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren vormende of informatieve initiatieven voor de jeugd buiten de vrije tijd of over de jeugd of over de rechten van het kind. De vereniging informatie en participatie realiseert minstens tien initiatieven met minstens vier deelnemers per initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag worden in aanmerking genomen.

Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks met dezelfde deelnemers wordt beschouwd als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste tien gemeenten uit het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt voor de toepassing van deze bepaling gelijk gesteld met een gemeente.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De gemeentelijke spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 5. Een vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, vervult op jaarbasis een of meer van de volgende doelstellingen : 1° minstens twee up-to-date informatieproducten van zichzelf ter beschikking stellen en minstens tweejaarlijks een nieuw product maken;2° een gespecialiseerde en actueel gehouden databank of interactieve website ter beschikking stellen om specifieke informatie te verstrekken.Die informatie is coherent en wordt jaarlijks minimaal zes keer bijgewerkt.

De informatieproducten noch de website of databank hebben de bedoeling om informatie te geven over de eigen werking van de vereniging informatie en participatie. Ze zijn evenmin bedoeld als een advertentie voor een product, evenement of dienstverlening. Ze beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° het informatieproduct is publiek raadpleegbaar;2° het informatieproduct krijgt inhoud en vorm in samenwerking met de doelgroep waarvoor het is bedoeld;3° producten die bestemd zijn voor de jeugd beantwoorden aan de vragen en informatiebehoeften van de jeugd en worden aangeboden in een vorm die beantwoordt aan de leefwereld van de jeugd. De vereniging levert het bewijs van het participatieproces bij de totstandkoming van het product. Ze zorgt ook voor de promotie van haar producten.

Elk in aanmerking genomen product wordt op jaarbasis minstens 250 keer verkocht, 500 keer door individuele burgers aangevraagd of 750 keer gedownload. Als het gaat om een informatieve website of databank, telt die op jaarbasis ten minste 50 000 paginaweergaves.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, dan worden het aantal eigen producten dat ter beschikking wordt gesteld, en het aantal nieuwe producten dat de vereniging gedurende de uitvoering van de beleidsnota maakt, alsook het aantal productafnames of paginaweergaves in evenredige mate vermeerderd. § 6. Een vereniging informatie en participatie die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 75 vormingsuren, gespreid over minstens tien vormingsinitiatieven. De initiatieven hebben een duidelijk vormend karakter. Ze zijn interactief opgebouwd en verlopen onder pedagogische begeleiding.

De initiatieven duren ten minste twee uur per dag, met per initiatief minstens vier deelnemers. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief.

De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 75 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan vijfentwintig deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal vormingsuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. § 7. Een vereniging informatie en participatie die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, realiseert, begeleidt de jeugd bij ten minste vijf beleidsparticipatieprocessen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder 'beleidsparticipatieproces' een proces waarbij kinderen en jongeren begeleid worden bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid van overheden of instellingen op basis van de behoeften en wensen van de jeugd in overleg met de betrokken overheid of instelling. Elk proces bestaat uit ten minste drie activiteiten in een periode van maximaal twaalf maanden. Elke activiteit duurt ten minste twee uur en er zijn telkens tenminste zes kinderen of jongeren aanwezig per activiteit. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen.

De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 36 deelnemersuren realiseren.

De vereniging levert het bewijs van een effectief beleidsparticipatieproces met de jeugd. Enkel de processen die afgelopen zijn in het jaar waarover gerapporteerd wordt, komen in aanmerking om deze module te realiseren.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal activiteiten in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 8. Een vereniging informatie en participatie die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 6°, realiseert : 1° publiceert 50 verschillende persteksten of verspreidt 30 verschillende audioreportages of 15 verschillende audiovisuele reportages op jaarbasis, die de correcte beeldvorming van en over de jeugd versterken.Het hele productieproces ligt in handen van de jeugd; 2° begeleidt een of meer jeugdredacties van minstens 8 actieve leden van maximaal 25 jaar die minstens 10 keer per jaar samenkomen;3° toont een ruime publieke verspreiding van de artikels of reportages aan. Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 6°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal artikels of reportages in evenredige mate vermeerderd. § 9. Een vereniging informatie en participatie die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 7°, realiseert, registreert op jaarbasis 1250 beantwoorde vragen van of over de jeugd of over de rechten van het kind. De vereniging toont haar interne strategie aan voor de wijze waarop de kwaliteit van het beantwoorden van vragen wordt bewaakt. Ze maakt haar aanbod ruim publiek bekend en toont aan zich te richten op het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 7°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal beantwoorde vragen in evenredige mate vermeerderd. § 10. Voor de activiteiten, vermeld in paragrafen 3, 4, 6, 7 en 8, 2°, geldt dat het aanbod gedifferentieerd is en gekenmerkt wordt door een pedagogische aanpak die blijkt uit de voorbereiding, het programma en de voortgangscontrole.

Bij de activiteiten, vermeld in paragrafen 3, 6, 7 en 8, 2°, geldt bovendien dat er per 15 deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

Bij de activiteiten, vermeld in paragraaf 4 geldt bovendien dat er per 25 deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

De begeleiders zijn minstens 16 jaar oud.

Art. 11.§ 1. Om te worden gesubsidieerd als cultuureducatieve vereniging moet een vereniging in hoofdzaak tot doel hebben : 1° de artistieke creativiteit van de jeugd te stimuleren;2° de jeugd de taal van de kunsten leren te begrijpen en gebruiken. De verenigingen die gesubsidieerd worden op basis van artikelen 8, 9, 10 en 15, komen niet in aanmerking voor de werkingssubsidies, vermeld in dit artikel. § 2. Om als cultuureducatieve vereniging te worden erkend, moet de vereniging jaarlijks minstens zes keer een module realiseren. Die modules zijn : 1° organiseren van een cultuureducatief activiteitenaanbod voor de jeugd in de vrije tijd;2° organiseren van een cultuureducatief activiteitenaanbod voor de jeugd buiten de vrije tijd;3° vorming van cultuureducatieve begeleiders;4° begeleiden van jongeren naar een artistiek product;5° begeleiden van lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd. Minimaal drie modules worden gerealiseerd in de vrije tijd. De module, vermeld in het eerste lid, 4°, kan maximaal tweemaal voor erkenning in aanmerking genomen worden. § 3. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren cultuureducatieve initiatieven waaraan deelgenomen wordt op vrijwillige basis. De vereniging realiseert minstens tien initiatieven in de vrije tijd, met minstens vier deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks wordt beschouwd als een initiatief.

Een initiatief duurt minstens twee uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen. Initiatieven die georganiseerd worden voor kleuters duren minstens een uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste tien gemeenten uit het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt voor de toepassing van deze bepaling gelijk gesteld met een gemeente.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De gemeentelijke spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 4. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1250 deelnemersuren cultuureducatieve initiatieven buiten de vrije tijd. Ze realiseert minstens tien initiatieven, met minstens vier deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks wordt beschouwd als een initiatief. Een initiatief duurt minstens twee uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen. Initiatieven die georganiseerd worden voor kleuters duren minstens een uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste tien gemeenten uit het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt voor de toepassing van deze bepaling gelijk gesteld met een gemeente.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De gemeentelijke spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 5. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 75 vormingsuren, gespreid over minstens tien vormingsinitiatieven op jaarbasis. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een vormingsreeks geldt als een initiatief. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag, met per initiatief minstens vier deelnemers. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De initiatieven hebben een duidelijk vormend karakter voor de betrokken, eventueel toekomstige, jeugdwerkers of cultuureducatieve begeleiders. Ze zijn interactief opgebouwd en verlopen onder pedagogische begeleiding. Een aanbod met keuzemogelijkheden voor een groep, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief.

De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 75 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan vijfentwintig deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal vormingsuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 6. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, realiseert, voert minimaal vier trajecten in de vrije tijd uit, die telkens minimaal twintig uren duren. De deelnemers die tussen 12 en 30 jaar zijn, doorlopen het hele traject.

Elk traject leidt via minstens drie contactmomenten met de begeleider tot een artistiek product, gemaakt door de jongeren, met een publiek toonmoment. Stages en opdrachten in het kader van een opleiding zijn uitgesloten. Alleen de trajecten die afgelopen zijn in het jaar waarover wordt gerapporteerd, worden in aanmerking genomen om deze module te behalen. § 7. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, realiseert, begeleidt in ten minste vier provincies telkens ten minste twee actieve lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd met een totaal van minstens tien. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

Als lokaal cultuureducatief initiatief voor de jeugd wordt een werking beschouwd die, zoals blijkt uit haar doelstellingen en handelingen, aan cultuureducatie voor de jeugd doet, waarbij het merendeel van de deelnemers uit een beperkt aantal aangrenzende gemeenten komt.

Uitzondering daarop vormen de initiatieven van districtsraden, gemeente- en provinciebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

Met toepassing van dit decreet worden ze beschouwd als lokale initiatieven met dien verstande dat elk van de voornoemde besturen slechts eenmaal wordt meegeteld met het oog op het behalen van de erkenningsnorm.

De cultuureducatieve vereniging kan aantonen dat de lokale initiatieven die voor erkenning worden ingebracht in de loop van het vorige kalenderjaar effectief begeleid zijn.

Een begeleiding bestaat per kalenderjaar en per lokale werking minimaal uit een van de volgende vormen : 1° begeleiding op maat : een specifiek inhoudelijk aanbod voor een lokaal cultuureducatief initiatief voor de jeugd, dat wordt bijgewoond door minimaal vier begeleiders van dat lokale initiatief.De begeleiding op maat duurt minimaal twee uur; 2° individuele coaching : een coaching van minimaal twee uur voor een tot maximaal vier begeleiders van hetzelfde initiatief;3° intervisietraject : een specifieke overlegvorm met verschillende lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd, die lid zijn van de cultuureducatieve vereniging.Tijdens de intervisiemomenten worden concrete werkproblemen samen verhelderd en wordt gezocht naar oplossingen. Een lokaal initiatief neemt deel aan minimaal drie sessies van twee uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een sessie.

Een cultuureducatieve vereniging die lokale initiatieven begeleidt, moet de voorwaarden publiceren waaronder lokale initiatieven lid kunnen worden van de vereniging, alsook wat het aanbod is van de cultuureducatieve vereniging voor lokale initiatieven.

De cultuureducatieve vereniging laat de lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd vrij toetreden op voorwaarde dat ze jaarlijks een eigen bijdrage aan de cultuureducatieve vereniging betalen. Het is ook mogelijk dat de lokale initiatieven deelwerkingen van de cultuureducatieve vereniging zijn.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal actieve lokale initiatieven in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 8. Voor de activiteiten, vermeld in paragrafen 3, 4 en 5, geldt dat het aanbod gedifferentieerd is en gekenmerkt wordt door een pedagogische aanpak die blijkt uit de voorbereiding, het programma en de voortgangscontrole.

Bij de activiteiten, vermeld in paragrafen 3 en 5, geldt bovendien dat er per vijftien deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

Bij de activiteiten, vermeld in paragraaf 4, geldt bovendien dat er per vijfentwintig deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

De begeleiders zijn minstens zestien jaar oud.

Art. 12.De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het indienen van de aanvraag tot erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging, vereniging informatie en participatie of cultuureducatieve vereniging.

De administratie onderzoekt of de aanvraag tot erkenning volledig is en op tijd is ingediend. Een aanvraag die onvolledig is, kan volledig gemaakt worden, binnen een termijn, te bepalen door de Vlaamse Regering. Een aanvraag is onontvankelijk als ze niet tijdig is ingediend of niet tijdig is vervolledigd. De Vlaamse Regering bepaalt de termijn waarin de administratie de vereniging de onontvankelijkheid van de aanvraag meldt.

Als een aanvraag tot erkenning ontvankelijk wordt verklaard, wordt de vereniging begeleid en gecontroleerd door de administratie. De administratie begeleidt de vereniging door informatie en documentatie te verschaffen. De Vlaamse Regering bepaalt : 1° de wijze waarop en de termijn waarin de vereniging die een ontvankelijk verklaarde aanvraag tot erkenning heeft ingediend, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering om de vereniging te erkennen of van het voornemen van de Vlaamse Regering om de vereniging niet te erkennen;2° de termijn waarin een vereniging een gemotiveerd bezwaar kan indienen tegen het formeel betekende voornemen van de Vlaamse Regering om de door de vereniging aangevraagde erkenning te weigeren en de wijze waarop dat bezwaar ingediend moet worden.Als dat bezwaarschrift te laat of ongemotiveerd wordt ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk. De Vlaamse Regering bepaalt de termijn waarin de vereniging op de hoogte wordt gebracht van de onontvankelijkheid van haar bezwaarschrift; 3° de termijn waarin en de wijze waarop de vereniging die een ontvankelijk bezwaar heeft ingediend tegen het voornemen van de Vlaamse Regering om de door haar aangevraagde erkenning te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering over het ingediende bezwaar en de aangevraagde erkenning.Die termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de vereniging haar ontvankelijk bezwaar heeft ingediend.

De erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging, als vereniging informatie en participatie of als cultuureducatieve vereniging wordt voor onbepaalde duur toegekend door de Vlaamse Regering.

De Vlaamse Regering kan de nadere erkenningsvoorwaarden bepalen.

Art. 13.§ 1. Elke erkende landelijk georganiseerde jeugdvereniging, vereniging informatie en participatie en cultuureducatieve vereniging ontvangt jaarlijks een subsidie van 80.000 euro.

Daarnaast kunnen aan die verenigingen aanvullend variabele subsidies worden toegekend. Daartoe moet de vereniging vierjaarlijks een door haar algemene vergadering goedgekeurde beleidsnota aan de administratie bezorgen. Die beleidsnota wordt uiterlijk op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend bij de administratie. De eerste periode van vier jaar loopt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017. Als een vereniging in de loop van een periode van vier jaar erkend wordt, kan ze een beleidsnota indienen voor de rest van die periode.

De hoogte van het jaarlijks toe te kennen variabele deel van het subsidiebedrag wordt om de vier jaar vastgesteld door de Vlaamse Regering na advies van de adviescommissie en van de administratie op basis van de beleidsnota die de vereniging voor de volgende vier jaar opstelt en op basis van de beschikbare informatie over de werking van de vereniging in de voorbije vier jaar, met dien verstande dat het variabel deel ten minste 50 percent bedraagt van het variabele deel van de subsidies dat toegekend is op basis van de vorige beleidsnota, tenzij de administratie tijdens inspecties of bij de beoordeling van de werkingsverslagen ernstige gebreken heeft vastgesteld bij de uitvoering van die beleidsnota.

Vooraleer zij een ontwerp van advies uitbrengen, kunnen de administratie en de adviescommissie de vereniging om aanvullende inlichtingen verzoeken. Indien de aanvullende inlichtingen niet tijdig worden verstrekt, dan hoeft hiermee geen rekening gehouden te worden in de adviezen van de administratie en de adviescommissie.

De adviescommissie en de administratie formuleren hierop een ontwerp van advies dat door de administratie aan de vereniging wordt bezorgd.

De vereniging kan hierop een repliek formuleren.

Na onderzoek formuleren de adviescommissie en de administratie een definitief advies. In dit advies wordt eventueel gemotiveerd waarom de adviescommissie en de administratie niet of slechts gedeeltelijk het standpunt van de vereniging bijtreden.

De administratie deelt voor een door de Vlaamse Regering te bepalen datum de betrokken verenigingen zonder winstoogmerk de beslissing van de Vlaamse Regering mee. Als de beslissing niet tijdig wordt meegedeeld, ontvangt de vereniging de volgende beleidsperiode tenminste het bedrag dat haar werd toegekend voor het lopende jaar.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de procedure. § 2. Voorafgaand aan de erkenning kan een landelijk georganiseerde jeugdvereniging eenmalig en gedurende maximaal vier opeenvolgende jaren een basissubsidie krijgen van 55.000 euro als ze minimaal drie modules realiseert van de modules die in aanmerking komen voor de erkenning van een landelijk georganiseerde jeugdvereniging. De module, vermeld in artikel 9, paragraaf 2, eerste lid, 1°, kan ten hoogste tweemaal in aanmerking worden genomen.

Voorafgaand aan de erkenning kan een vereniging informatie en participatie eenmalig en gedurende maximaal vier opeenvolgende jaren een basissubsidie krijgen van 55.000 euro als ze minimaal drie modules realiseert van de modules die in aanmerking komen voor de erkenning van een vereniging informatie en participatie. Daarbij worden de modules, vermeld in artikel 10, paragraaf 2, eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5° en 7°, elk maximaal tweemaal in aanmerking genomen en moet de module, vermeld in artikel 10, paragraaf 2, eerste lid, 6°, minstens eenmaal gecombineerd worden met de module, vermeld in artikel 10, paragraaf 2, eerste lid, 4°. Voorafgaand aan de erkenning kan een cultuureducatieve vereniging eenmalig en gedurende maximaal vier opeenvolgende jaren een basissubsidie krijgen van 55.000 euro als ze minimaal drie modules realiseert van de modules die in aanmerking komen voor de erkenning van een cultuureducatieve vereniging. Daarbij wordt minimaal een module gerealiseerd in de vrije tijd en kan de module, vermeld in artikel 11, paragraaf 2, eerste lid, 4°, maximaal eenmaal ingebracht worden.

Daarnaast kunnen aan die verenigingen, als ze voldoen aan de bepalingen van het eerste, het tweede of het derde lid, aanvullend variabele subsidies worden toegekend voor een maximaal bedrag van 145.000 euro. Daartoe bezorgt de vereniging een door haar algemene vergadering goedgekeurde beleidsnota aan de administratie. Die beleidsnota wordt uiterlijk op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend bij de administratie.

De hoogte van het jaarlijks toe te kennen variabele deel van het subsidiebedrag wordt vastgesteld door de Vlaamse Regering na advies van de adviescommissie en van de administratie op basis van de beleidsnota die de vereniging opstelt en op basis van de beschikbare informatie over de werking van de vereniging.

Vooraleer zij een ontwerp van advies uitbrengen, kunnen de administratie en de adviescommissie de vereniging om aanvullende inlichtingen verzoeken. Indien de aanvullende inlichtingen niet tijdig worden verstrekt, dan hoeft hiermee geen rekening gehouden te worden in de adviezen van de administratie en de adviescommissie.

De adviescommissie en de administratie formuleren hierop een ontwerp van advies dat door de administratie aan de vereniging wordt bezorgd.

De vereniging kan hierop een repliek formuleren.

Na onderzoek formuleren de adviescommissie en de administratie een definitief advies. In dit advies wordt eventueel gemotiveerd waarom de adviescommissie en de administratie niet of slechts gedeeltelijk het standpunt van de vereniging bijtreden.

De administratie deelt voor een door de Vlaamse Regering te bepalen datum de betrokken verenigingen zonder winstoogmerk de beslissing van de Vlaamse Regering mee. Als de beslissing niet tijdig wordt meegedeeld, ontvangt de vereniging de volgende beleidsperiode ten minste het bedrag dat haar werd toegekend voor het lopende jaar.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de procedure. § 3. Binnen de perken van het bij decreet goedgekeurde krediet kan de Vlaamse Regering bij de aanvang van elk werkingsjaar de hoogte van het jaarlijks toe te kennen subsidiebedrag aanpassen aan de evolutie van de gezondheidsindex of aan de verplichtingen voor de werkgevers, opgenomen in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten die tussentijds gesloten zijn tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en die geregistreerd zijn op de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, of dat subsidiebedrag verminderen als de kredieten die daarvoor opgenomen zijn in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, dat noodzakelijk maken. § 4. De Vlaamse Regering sluit een overeenkomst met de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, met de verenigingen informatie en participatie en met de cultuureducatieve verenigingen die een variabele subsidie ontvangen.

In die overeenkomst worden ten minste de strategische en operationele doelstellingen en de bijbehorende resultaats- en inspanningsindicatoren bepaald, alsook het subsidiebedrag.

Art. 14.De beleidsnota, vermeld in artikelen 8 en 13, komt tot stand na een democratisch proces in de vereniging en een bevraging van de doelgroep. In de beleidsnota worden de inspanningen gedocumenteerd die in dat verband werden verricht, alsook de resultaten van dat proces.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de indiening van de beleidsnota's.

Art. 15.§ 1. De Vlaamse Regering kent werkingssubsidies toe aan politieke jongerenbewegingen.

Een politieke jongerenbeweging komt voor subsidiëring in aanmerking als ze de jeugd stimuleert om actief burgerschap op te nemen en de jeugd sensibiliseert en vormt met het oog op haar participatie in de politieke besluitvorming, in de werking van een welbepaalde politieke partij en in het maatschappelijk debat.

Als politieke partij wordt beschouwd : de vereniging van natuurlijke personen, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, die aan de door de Grondwet, de wet en het decreet bepaalde verkiezingen deelneemt, die overeenkomstig de wettelijke en decretale bepalingen over de verkiezingen van het Vlaams Parlement, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat of het Europees Parlement kandidaten voorstelt en die, binnen de grenzen van de Grondwet, de wet en het decreet de volkswil beoogt te beïnvloeden op de wijze bepaald in haar statuten of haar programma.

Een politieke jongerenbeweging is een ledenvereniging van personen tot en met dertig jaar. Het lidmaatschap mag niet automatisch volgen uit het lidmaatschap van een andere vereniging.

Voor de toepassing van dit artikel worden als deelnemers uitsluitend personen geteld die jonger zijn dan eenendertig jaar.

Politieke jongerenbewegingen kunnen in het kader van dit decreet uitsluitend op basis van dit artikel worden gesubsidieerd.

Per politieke partij komt slechts een politieke jongerenbeweging in aanmerking voor subsidiëring. § 2. Om als politieke jongerenbeweging te worden gesubsidieerd realiseert de vereniging jaarlijks minstens zes keer een module. Die modules zijn : 1° begeleiding van lokale afdelingen;2° politieke vorming;3° informatieve activiteiten;4° informatie;5° internationale werking. De som van de gerealiseerde modules, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, bedraagt ten minste drie. De modules, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, kunnen door de vereniging slechts eenmaal worden ingebracht om te voldoen aan de subsidievereisten. Onder 'politieke vorming' wordt verstaan : interactieve vorming begeleid door een externe spreker. Als externe sprekers worden personen beschouwd die geen lid of werknemer zijn van de politieke jongerenbeweging. Het bijwonen van bestuursvergaderingen en de deelname aan initiatieven, opgezet door derden, worden niet beschouwd als politieke vorming.

Onder 'informatieve activiteiten' worden verstaan : 1° inhoudelijke vergaderingen;2° maatschappelijke acties. De activiteiten zijn gericht op de uitbouw van de politieke jongerenorganisatie en de maatschappelijke en politieke participatie van jongeren. Bestuursvergaderingen en de deelname aan initiatieven opgezet door derden worden niet beschouwd als informatieve activiteiten. § 3. Een politieke jongerenbeweging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, begeleidt in ten minste vier provincies telkens ten minste twee actieve afdelingen met een totaal van minstens tien. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Elke afdeling heeft hetzelfde maatschappelijk doel als de begeleidende politieke jongerenbeweging.

De vereniging kan aantonen dat de lokale afdelingen die voor de realisatie van de module worden ingebracht in de loop van het vorige kalenderjaar effectief begeleid werden. Een begeleiding bestaat per kalenderjaar en per lokale afdeling minimaal uit een van de volgende vormen : 1° begeleiding op maat : een specifiek inhoudelijk aanbod voor een lokale afdeling, dat wordt bijgewoond door minimaal vier leden van die lokale afdeling.De begeleiding op maat duurt minimaal twee uur; 2° individuele coaching : een coaching van minimaal twee uur voor een tot maximaal vier verantwoordelijken van dezelfde afdeling;3° intervisietraject : een specifieke overlegvorm met verschillende lokale afdelingen die lid zijn van de vereniging.Tijdens de intervisiemomenten worden concrete werkproblemen samen verhelderd en wordt gezocht naar oplossingen. Een lokale afdeling neemt deel aan minimaal drie sessies van twee uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een sessie.

Als lokale afdeling wordt een werking beschouwd waarbij het merendeel van de deelnemers uit een of een beperkt aantal aangrenzende gemeenten komt.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, dan wordt het aantal actieve lokale afdelingen in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. § 4. Een politieke jongerenbeweging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 750 deelnemersuren waaraan op vrijwillige basis wordt deelgenomen. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De politieke jongerenbeweging realiseert minstens tien initiatieven, met minstens tien deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding en via een interactief proces. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit deze provincie samen ten minste 105 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 36 deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. § 5. Een vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren, waaraan op vrijwillige basis wordt deelgenomen. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De politieke jongerenbeweging realiseert minstens tien initiatieven, met minstens tien deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. § 6. Een politieke jongerenbeweging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, realiseert : 1° beschikt over een website waarvan de informatie actueel wordt gehouden;2° beschikt over een zelfstandig uitgegeven en zelfstandig gedistribueerde elektronische publicatie die ten minste zesmaal per jaar aan de leden van de politieke jongerenbeweging wordt bezorgd en over een gedrukte publicatie die ten minste tweemaal per jaar aan de leden van de politieke jongerenbeweging wordt bezorgd;3° verspreidt op jaarbasis ten minste tien persberichten waarin de politieke standpunten van de jongerenbeweging worden vertolkt. Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, tweemaal wordt gerealiseerd, wordt het aantal publicaties en persberichten verdubbeld. § 7. Een politieke jongerenbeweging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, realiseert : 1° neemt jaarlijks met minstens vier verschillende personen deel aan internationale bijeenkomsten georganiseerd door een internationale koepelorganisatie of een van de buitenlandse lidorganisaties van die koepelorganisatie;2° communiceert over de werking van de internationale koepelorganisatie en over haar eigen inbreng in de werking ervan. Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, tweemaal wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemers verdubbeld. § 8. Elke politieke jongerenbeweging die in aanmerking komt voor subsidiëring ontvangt jaarlijks een basissubsidie van 55.000 euro.

Daarnaast kan de politieke jongerenbeweging in aanmerking komen voor een deel van het variabele krediet als ze meer modules realiseert dan het minimumaantal dat vereist is voor subsidiëring. Het variabele krediet is het in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voorziene bedrag voor de subsidiëring van de politieke jongerenbewegingen, verminderd met het totaal van de basissubsidies die aan die verenigingen uitbetaald moeten worden. Het wordt verdeeld op basis van het aantal bijkomende modules dat de politieke jongerenbewegingen gerealiseerd hebben. Per bijkomende module krijgt een politieke jongerenbeweging een deel van het totaal van alle bijkomende modules die de gesubsidieerde politieke jongerenbeweging gerealiseerd heeft, met dien verstande dat het variabel deel ten minste 80 percent bedraagt van het variabele deel van de subsidies die toegekend zijn voor het vorige jaar, als de kredieten die daarvoor opgenomen zijn in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap dat toelaten.

De modules, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4° en 5°, worden elk ten hoogste tweemaal in aanmerking genomen voor subsidiëring. § 9. De Vlaamse Regering bepaalt : 1° de nadere regels voor de indiening van de aanvraag tot subsidiëring als politieke jongerenbeweging;2° de termijn waarin de administratie de vereniging de onontvankelijkheid van de aanvraag meldt;3° de wijze waarop en de termijn waarbinnen de politieke jongerenbeweging op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering om die politieke jongerenbeweging te subsidiëren of van het voornemen van de Vlaamse Regering om die politieke jongerenbeweging niet te subsidiëren;4° de termijn waarin een politieke jongerenbeweging een gemotiveerd bezwaar kan indienen tegen het formeel betekende voornemen van de Vlaamse Regering om de door de vereniging aangevraagde subsidiëring te weigeren en de wijze waarop dit moet gebeuren.Als dat bezwaarschrift laattijdig of ongemotiveerd wordt ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk. De Vlaamse Regering bepaalt de termijn waarin de vereniging op de hoogte wordt gebracht van de onontvankelijkheid van haar bezwaarschrift; 5° de termijn waarin en de wijze waarop de politieke jongerenbeweging die een ontvankelijk bezwaar heeft ingediend tegen het voornemen van de Vlaamse Regering om de door haar aangevraagde subsidiëring te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering over het ingediende bezwaar en de aangevraagde subsidiëring. Die termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de vereniging haar ontvankelijk bezwaar heeft ingediend.

Met behoud van de toepassing van artikel 17 kan de Vlaamse Regering nadere voorwaarden bepalen voor de toekenning van de subsidies, voor de uitbetaling ervan en voor het toezicht op de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden.

Art. 16.§ 1. De Vlaamse Regering kan jaarlijks een of meer oproepen lanceren voor de subsidiëring van vernieuwende projecten ter uitvoering van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan, de beleidsnota Jeugd en de beleidsbrieven Jeugd als die projecten betrekking hebben op het jeugdbeleid, zoals vermeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De projectoproep vermeldt : 1° het doel, de voorwaarden, de selectieprocedure, met inbegrip van de ontvankelijkheidscriteria en de beoordelingscriteria;2° de timing voor het indienen van voorstellen, het bekendmaken en starten van de geselecteerde projecten;3° de grootte van het beschikbare krediet. § 2. Aan de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die een werkingssubsidie ontvangen, kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven op het terrein van het jeugdwerk.

Aan de verenigingen informatie en participatie die een werkingssubsidie ontvangen, kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven die tot doel hebben een kwaliteitsvol informatieaanbod voor of over de jeugd te maken of over te brengen, of om participatieprocessen van de jeugd in het beleid van overheden of instellingen te begeleiden, om op die manier de jeugd te betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid van overheden of instellingen, of om de mediaproductie door en over de jeugd te begeleiden.

Aan de cultuureducatieve verenigingen die een werkingssubsidie ontvangen, kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven die tot doel hebben de artistieke creativiteit van kinderen of jongeren te stimuleren, of kinderen of jongeren de taal van de kunsten te leren begrijpen en gebruiken.

Aan de verenigingen, vermeld in artikel 8 kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven die genomen zijn ter uitvoering van de taken, vermeld in artikel 8.

Alleen projecten die inspelen op ontwikkelingen of opportuniteiten die niet konden worden voorzien bij het opstellen van de beleidsnota en die voor de vereniging een bijzonder karakter hebben, komen in aanmerking voor subsidiëring op basis van deze paragraaf. § 3. De Vlaamse Regering verleent projectsubsidies aan verenigingen om een experimenteel project op te zetten op de volgende terreinen : 1° jeugdwerk;2° informatie aan of over de jeugd en beleidsparticipatie van de jeugd;3° cultuureducatie van de jeugd. De projecten spelen in op nieuwe ontwikkelingen en behoeften die zowel binnen de jeugdsector als meer algemeen bij de jeugd leven. Ze werken methodisch of inhoudelijk vernieuwend en hebben door hun omvang, opzet en inhoud tot doel relevantie te verwerven voor de Vlaamse Gemeenschap.

Projecten waarvoor de vereniging al een subsidie ontvangt van de Vlaamse overheid of projecten van verenigingen die al werkingssubsidies ontvangen op basis van dit decreet, komen niet in aanmerking voor subsidiëring op basis van deze paragraaf.

De subsidie bedraagt maximaal 50.000 euro per jaar.

Om langer dan een jaar als experimenteel project te worden gesubsidieerd, moet er een duidelijke positieve lijn vastgesteld worden in de ontwikkeling van het project. Geen enkel project wordt langer dan 48 opeenvolgende maanden gesubsidieerd op basis van deze paragraaf. § 4. De Vlaamse Regering kan jaarlijks een oproep lanceren voor de subsidiëring van vernieuwend onderzoek als dat onderzoek betrekking heeft op het jeugdbeleid, vermeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De projectoproep vermeldt : 1° het doel, de voorwaarden, de selectieprocedure, met inbegrip van de ontvankelijkheidscriteria en de beoordelingscriteria;2° de timing voor het indienen van voorstellen, het bekendmaken en starten van de geselecteerde projecten;3° de grootte van het beschikbare krediet. Het onderzoeksvoorstel vermeldt minstens de onderzoeksvraag, de maatschappelijke relevantie, het vernieuwende karakter, de te volgen methode, de referenties van de betrokken onderzoekers en een plan van aanpak.

Het onderzoeksrapport bevat beleidsaanbevelingen en een managementsamenvatting en wordt toegankelijk gemaakt voor alle geïnteresseerden. § 5. Verenigingen die in aanmerking willen komen voor projectsubsidies stellen de aanvraag op overeenkomstig de formulieren die de administratie ter beschikking stelt. Ze dienen aan te tonen dat er geen dubbele subsidiëring plaatsvindt. § 6. De projectsubsidies worden als volgt beschikbaar gesteld : 1° een voorschot van 80 procent van de subsidie wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit, waarin de subsidie wordt toegekend;2° het saldo van maximaal 20 procent van de subsidie wordt uitbetaald nadat de admi- nistratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend. Dat moet blijken uit het financieel en werkingsverslag.

De vereniging stuurt na afloop van het project een financieel en werkingsverslag naar de administratie, volgens de door de administratie geformuleerde voorwaarden.

Enkel kosten die gemaakt zijn in de looptijd van het project komen in aanmerking. Als de nettokosten, dat zijn de aangetoonde kosten, verminderd met de uit de realisatie van het project of product voortvloeiende inkomsten, minder bedragen dan de ontvangen subsidie, wordt het verschil teruggevorderd.

De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen.

Art. 17.§ 1. Om te worden gesubsidieerd in het kader van dit decreet moet de begunstigde : 1° een vereniging zonder winstoogmerk zijn;2° in zijn werking de principes en de regels van de democratie aanvaarden en ook de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden onderschrijven en uitdragen;3° zijn zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;4° ervoor zorgen dat alle gegevens die verband houden met de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden op de zetel voorhanden zijn in het Nederlands en die ter beschikking stellen voor onderzoek door de administratie;5° de bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de algemene vergadering of aan de raad van bestuur, niet overdragen aan een derde;6° op zelfstandige wijze de financiën beheren en het eigen beleid bepalen, wat blijkt uit het feit dat de vereniging : a) over een eigen secretariaat beschikt dat duidelijk kan worden onderscheiden van elke andere rechtspersoon;het secretariaat van de vereniging is ondergebracht op de zetel van de vereniging; b) werkgever en opdrachtgever is van haar personeel;c) de programmering van de vereniging bepaalt en uitvoert;d) over een eigen post- of bankrekening beschikt;e) activiteiten organiseert of diensten verleent in eigen naam. Vanaf het ogenblik dat hij erkend wordt of een belofte van subsidiëring ontvangt, moet elke begunstigde ook : 1° meewerken aan onderzoek dat door of namens de Vlaamse Regering wordt georganiseerd met het oog op het voeren van een jeugd- en kinderrechtenbeleid;2° het logo van de Vlaamse Gemeenschap met het bijschrift 'Met steun van de Vlaamse overheid' opnemen op alle informatiedragers die betrekking hebben op initiatieven die gesubsidieerd worden in het kader van dit decreet;3° een financieel verslag en een werkingsverslag indienen, goedgekeurd door de algemene vergadering van de vereniging;4° een boekhouding voeren en die zo organiseren dat de aanwending van de subsidies op elk ogenblik financieel kan worden gecontroleerd;5° toestaan dat de administratie en het Rekenhof de werking en de boekhouding, zo nodig ter plaatse, onderzoeken. De verenigingen die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangen, die nen jaarlijks, samen met het financiële verslag, bij de administratie een verslag in van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren of van een extern accountant die geen andere opdrachten vervult voor de vereniging. De Vlaamse Regering bepaalt de datum van indiening en de vormvereisten. § 2. Om de hoogte van de subsidiebedragen voor de verenigingen, vermeld in artikel 8, te bepalen, om de hoogte van de variabele subsidies, vermeld in artikel 13, te bepalen en om de hoogte van de projectsubsidies, vermeld in artikel 16, te bepalen, worden, rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, als die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde initiatieven : 1° profilering en positionering;2° langetermijnvisie;3° inhoudelijk concept en concrete uitwerking;4° samenwerking en netwerking met andere actoren in binnen- of buitenland;5° haalbaarheid;6° bereik;7° gelijkekansenbeleid;8° financiële onderbouw van de werking;9° transparantie die wordt verschaft over de relatie van de initiatieven van de vereniging die voor subsidiëring worden voorgesteld enerzijds met andere initiatieven van deze vereniging anderzijds, en de wijze waarop die initiatieven gefinancierd worden;10° het onderschrijven en uitdragen van de rechten van het kind. Als de vereniging al eerder op basis van het decreet gesubsidieerd werd, wordt ook rekening gehouden met de wijze waarop de vereniging invulling heeft gegeven aan haar verplichtingen.

Ter aanvulling van de genoemde beoordelingscriteria mag de Vlaamse Regering aanvullende beoordelingscriteria bepalen. De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk zes maanden voor de uiterste indieningsdatum van de aanvraag tot subsidiëring kenbaar gemaakt worden. § 3. Met het oog op de advisering inzake de toekenning van variabele subsidies aan de verenigingen, vermeld in artikelen 9, 10 en 11, en de toekenning van projectsubsidies, vermeld in artikel 16, paragrafen 2 en 3, stelt de Vlaamse Regering een of meer adviescommissies samen met personen die aanwijsbaar over de nodige expertise beschikken.

Een adviescommissie kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht. Ze kan onder meer de organisatie die de aanvraag tot subsidiëring heeft ingediend horen, deskundigen horen, aanvullende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen of aan de administratie vragen een onderzoek ter plaatse uit te voeren.

De leden van een adviescommissie ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en verplaatsingen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van deze vergoedingen.

Het lidmaatschap van een adviescommissie is niet verenigbaar met de hoedanigheid van lid van de jeugdraad, personeelslid of lid van de raad van bestuur van de vereniging, vermeld in artikel 7, paragraaf 1, of de hoedanigheid van personeelslid of lid van de raad van bestuur van een organisatie waarvan de beleidsnota of de subsidieaanvraag moet worden behandeld door de adviescommissie. Een lid van een adviescommissie wordt aangesteld voor een termijn van vier jaar. Dat mandaat kan slechts eenmaal verlengd worden. Het lidmaatschap van dezelfde commissie kan maximaal acht jaar bedragen.

De adviescommissies worden bijgestaan door de administratie. § 4. Een vereniging die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangt, kan gedurende de periode waarin die vereniging haar beleidsnota uitvoert, onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies.

Als reserve moet het resultaat beschouwd worden van de optelling van rekening 13, bestemde fondsen, en rekening 14, overgedragen resultaat, van de balans, zoals omschreven in de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel, als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.

Als de vereniging op het einde van de beleidsperiode nog beschikt over een reserve, dan kan ze die reserve overdragen naar de volgende beleidsperiode op voorwaarde dat, ten opzichte van de bestaande reserve bij het begin van de beleidsperiode, de aangroei niet meer bedraagt dan twintig percent van de gemiddelde jaarlijkse kosten berekend over de beleidsperiode. De Vlaamse Regering kan een afwijking toestaan van het bepaalde percentage, op voorwaarde dat de vereniging daartoe aan de administratie een gemotiveerd bestedingsplan bezorgt voor de te veel opgebouwde reserve of voor de gehele reserve.

Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de beleidsperiode de aangroei van de reserve meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in het derde lid, dan wordt het teveel ingehouden op het nog uit te keren saldo van de werkingssubsidie en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de subsidies van de volgende beleidsperiode, tot maximaal het bedrag van de werkingssubsidie die toegekend is voor het laatste jaar voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode.

Als aan de vereniging na afloop van de beleidsperiode waarop de beleidsnota betrekking heeft, geen werkingssubsidie meer wordt verleend, dan is de vereniging verplicht een gemotiveerd bestedingsplan voor alle reserves die op basis van dit artikel werden aangelegd, in te dienen bij de administratie. Die reserves moeten, in voorkomend geval, prioritair aangewend worden om te voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen.

De regeling voor reserves is ook van toepassing op de verenigingen die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangen, maar geen beleidsnota indienen, met dien verstande dat voor die verenigingen de beleidsperiode de periode van vier jaar is vanaf het eerste jaar van subsidiëring op basis van dit decreet, en daarna elke volgende periode van vier jaar. § 5. De politieke jongerenbewegingen waarvan werd vastgesteld dat ze aan alle voorwaarden voldoen voor de toekenning van een werkingssubsidie, ontvangen per kwartaal een voorschot van 22,5 percent van het subsidiebedrag dat toegekend is voor het voorlaatste jaar voorafgaand aan het lopende jaar.

Politieke jongerenbewegingen die voor het eerst gesubsidieerd worden op basis van dit decreet, ontvangen de eerste twee jaar per kwartaal een voorschot van 12.375 euro. Politieke jongerenbewegingen die gesubsidieerd worden op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een jeugd- en kinderrechtenbeleid, ontvangen in 2013 en 2014 per kwartaal een voorschot van 22,5 percent van de subsidie die toegekend wordt voor 2012.

De andere verenigingen waarvan werd vastgesteld dat zij aan alle voorwaarden vol- doen voor de toekenning van een werkingssubsidie, ontvangen per kwartaal een voorschot van 22,5 percent van het subsidiebedrag dat voor dat jaar toegekend wordt.

Het saldo wordt uitbetaald voor 1 juli van het volgende jaar.

Art. 18.Als de administratie vaststelt dat aan de erkennings- of subsidiëringsvoorwaarden of aan de bepalingen in de overeenkomst, die gesloten is met de Vlaamse Gemeenschap, niet werd voldaan, deelt ze haar standpunt schriftelijk mee aan de begunstigde. Daarbij nodigt ze de begunstigde uit om zijn eventuele bezwaren kenbaar te maken. De administratie neemt na de indiening van dat bezwaarschrift een beslissing en deelt die aan de begunstigde mee. Als de begunstigde niet akkoord gaat met de beslissing van de administratie, kan hij bezwaar indienen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en de termijnen voor die procedure.

Als blijkt dat niet wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden, dan wordt de erkenning ingetrokken.

Als uit de bewijsstukken over het vorige jaar blijkt dat de uitgekeerde voorschotten op de werkingssubsidies hoger zijn dan de door de begunstigde verantwoorde uitgaven, of als niet voldaan werd aan de bepalingen in de overeenkomst die de Vlaamse Regering heeft afgesloten met de gesubsidieerde vereniging, of als de som van de voorschotten die uitbetaald wordt aan de vereniging, hoger is dan de subsidie die toegekend wordt voor het jaar in kwestie, wordt het teveel ingehouden van het nog uit te keren saldo van de subsidie en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de nog uit te betalen subsidies, tot maximaal het bedrag van de subsidie die toegekend is voor dat werkingsjaar.

Art. 19.§ 1. Met uitzondering van de verenigingen, vermeld in artikel 15, paragraaf 1, worden alle erkende landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die erkend zijn op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid en de verenigingen participatie en informatie en cultuureducatie die op basis van dat decreet een werkingssubsidie ontvangen, bij de inwerkingtreding van dit decreet erkend, tenzij ze daar uitdrukkelijk van afzien. De verenigingen informatie en participatie en de cultuureducatieve verenigingen die afzien van erkenning, komen in aanmerking voor subsidiëring voor de periode 2014-2017, als ze voldoen aan de bepalingen van artikel 13, paragraaf 2.

Voor de verenigingen die erkend zijn op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid geldt dat voor de periode 2014-2017 de aanvullende variabele subsidie ten minste 50 % bedraagt van het variabele deel van de subsidies die toegekend zijn voor 2013, tenzij de aanvullende variabele subsidie die toegekend is voor 2013, niet meer bedraagt dan 50.000 euro. § 2. De overeenkomsten voor de perioden 2011-2013 of 2012-2014, die gesloten zijn ter uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, eindigen op 31 december 2013.

De overeenkomsten voor de periode 2010-2012, die gesloten zijn ter uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, blijven van kracht tot eind 2013, als voldaan wordt aan artikel 9, paragraaf 6, derde lid, artikel 19, paragraaf 2, artikel 32, paragraaf 2, vierde lid, artikel 35, paragraaf 7 en artikel 36, paragraaf 7 van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, gewijzigd bij het decreet van 3 december 2010. § 3. In 2013 komen uitsluitend die verenigingen die in 2012 op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid erkend zijn of een werkingssubsidie ontvangen, in aanmerking voor een werkingssubsidie.

Art. 20.De in dit decreet vermelde bedragen worden aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.

Art. 21.Het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 3 december 2010, wordt opgeheven.

Art. 22.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2013.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Slaalsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 januari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET _______ Nota (1) Zitting 2011-2012 Stukken.- Ontwerp van decreet : 1363 - Nr. 1. - Advies Kinderrechtencommissariaat : 1363 - Nr. 2. - Amendement : 1363 - Nr. 3. - Verslag hoorzitting : 1363 - Nr. 4. - Verslag : 1363 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1363 - Nr. 6.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergadering van 11 januari 2012.

^