Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 28 januari 1997
gepubliceerd op 15 oktober 1997

Besluit van de Vlaamse regering houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036057
pub.
15/10/1997
prom.
28/01/1997
ELI
eli/besluit/1997/01/28/1997036057/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP


28 JANUARI 1997. Besluit van de Vlaamse regering houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993;

Gelet op het akkoord van de minister bevoegd voor pensioenen, gegeven op 18 september 1996;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 17 juli 1996;

Gelet op het protocol nr. 87/5 van 14 maart 1996 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 87/6 van 14 maart 1996 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op de protocollen nr. 54.120 van 20 mei 1996, nr. 54.120B van 4 juni 1996 en nr. 54.120C van 19 december 1996 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaamse Gewest;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : DEEL I. - TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied Artikel I 1. Dit besluit is van toepassing op de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en op het wetenschappelijk en het niet-wetenschappelijk personeel ervan.

De in het eerste lid bedoelde wetenschappelijke instellingen zijn : 1° het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen;2° het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën;3° het Instituut voor Natuurbehoud;4° het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer;5° het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium. HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen Art. I 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° instelling(en) : (één van) de Vlaamse wetenschappelijke instellingen;2° ministerie : het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° diensten van de Vlaamse regering : het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse wetenschappelijke instellingen;4° functionele administratie : de met betrekking tot de instelling inhoudelijk bevoegde administratie van het ministerie;5° functioneel departement : het departement van het ministerie waaronder de functionele administratie ressorteert;6° de regeling van de rechtspositie : het geheel van de bepalingen waardoor de Vlaamse regering : a) de administratieve en geldelijke rechtstoestand van de ambtenaar en de stagiair vaststelt;b) de aanwerving en de toelatingsvoorwaarden evenals de arbeidsvoorwaarden van de contractuele personeelsleden vaststelt;7° personeel : de ambtenaren, de stagiairs en de contractuele personeelsleden van de instellingen of, daar waar het uitdrukkelijk wordt vermeld, van de diensten van de Vlaamse regering;8° personeelslid : elk lid van het personeel van de instellingen. Bij verwijzing naar een personeelslid wordt hierna de mannelijke vorm gebruikt; 9° ambtenaar : elk personeelslid dat in vast dienstverband benoemd is;10° stagiair : elk personeelslid dat toegelaten is tot een proeftijd met het oog op een vaste benoeming;11° contractueel personeelslid : elk personeelslid dat in dienst genomen is bij arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; 12° A.P.K.B. : het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen; 13° Vlaams personeelsstatuut : het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 1993 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel;14° secretaris-generaal : de ambtenaar die belast is met de leiding van het functionele departement;15° het college van secretarissen-generaal : het college van secretarissen-generaal van het ministerie;16° leidend ambtenaar : de ambtenaar die belast is met de leiding van de functionele administratie;17° instellingshoofd : de ambtenaar van rang A3 die aan het hoofd staat van de instelling;18° afdelingshoofd : elke ambtenaar van rang A2 die belast is met de leiding van een afdeling;19° ambtenarenzaken : alles wat betrekking heeft op : a) het administratief en geldelijk statuut van het personeel;b) de personeelsformaties;c) de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;d) het ontwerpen en vaststellen van aanvullende bepalingen of gedragslijnen, algemene systemen en procedures inzake personeelsaangelegenheden, die gelden voor de diensten van de Vlaamse regering evenals het toezicht op de toepassing ervan;e) de organisatie en het functioneren met betrekking tot de personeelsaangelegenheden;f) het voeren van een beleid inzake human resources management;g) de coördinatie van de uitvoeringsmaatregelen betreffende het individueel personeelsbeheer;h) de aanwerving, de ontvangst en de vorming van het personeel;i) de sociale dienst;20° individueel personeelsbeheer : de toepassing van het beleid en van de bepalingen inzake ambtenarenzaken op het individuele personeelslid;21° personeelsverantwoordelijke : de ambtenaar die in de instelling onder de verantwoordelijkheid van het instellingshoofd met het individueel personeelsbeheer belast is;22° departementale personeelsdienst : de personeelsdienst van het functionele departement;23° functioneel bevoegde Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering dat, onverminderd afwijkende decretale en reglementaire bepalingen, bevoegd is inzake individueel personeelsbeheer;24° inhoudelijk bevoegde Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering dat overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling binnen deze regering bevoegd is voor een aantal materies die krachtens de grondwet en de bijzondere wetten tot hervorming van de instellingen toevertrouwd zijn aan de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest;25° Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken : het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor ambtenarenzaken;26° raadgever : een ambtenaar, in actieve dienst of gepensioneerd, een advocaat of een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie;27° raad van beroep : de raad van beroep bij de diensten van de Vlaamse regering;28° departementale vormingscoördinator : de vormingscoordinator van het functioneel departement;29° departementale HRM-coördinator : de HRM-coördinator van het functioneel departement. Art. I 3. Wat de regeling van de rechtspositie betreft worden als een administratieve eenheid beschouwd : 1° de diensten van de Vlaamse regering voor : - de bevorderingen van het niet-wetenschappelijk personeel via examen of bekwaamheidsproef voor verhoging in graad; - de bevorderingen in rang A2 van het niet-wetenschappelijk personeel; - de mutatie van het niet-wetenschappelijk personeel van rang A1 en lager. 2° de instelling in alle andere gevallen. Art. I 4. § 1. Alle bij dit besluit aan een bepaalde ambtenaar toegewezen bevoegdheden worden eveneens uitgeoefend door de ambtenaar die met de waarneming van het ambt van de titularis is belast.

Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering worden de toegewezen bevoegdheden uitgeoefend door de ambtenaar die de titularis vervangt overeenkomstig Deel II, Titel 2, Hoofdstuk 4. § 2. Behoudens andersluidende bepaling kan het instellingshoofd de bevoegdheden die hem bij dit besluit worden toegewezen, op algemene wijze delegeren aan de onder zijn gezag staande ambtenaren en aan de departementale personeelsdienst. In dat geval en in zover deze delegatie betrekking heeft op bevoegdheden inzake individueel personeelsbeheer kan, behoudens andersluidende bepaling, de functioneel bevoegde Vlaamse minister zijn eventuele bevoegdheid om in beroep uitspraak te doen, delegeren aan het instellingshoofd. § 3. De delegaties vermeld in § 2 dienen bekendgemaakt te worden aan de personeelsleden en worden bij wijze van uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. I 5. Aan de personeelsbehoeften van de instelling(en) wordt voldaan door ambtenaren en stagiairs. Bij wijze van uitzondering en enkel om de redenen, opgesomd in artikel XIV 2, kunnen contractuele personeelsleden worden ingezet.

Aan het statutaire dienstverband van de ambtenaar kan slechts een einde worden gemaakt in de bij dit besluit bepaalde gevallen.

Art. I 6. Elke wijziging of aanvulling aan dit besluit wordt onderworpen aan het voorafgaand advies van de directieraad van de instelling(en).

De directieraad brengt uiterlijk advies uit binnen 30 kalenderdagen nadat erom verzocht werd. In dringende gevallen wordt het advies binnen 5 kalenderdagen uitgebracht.

Bij gebrek aan advies binnen de gestelde termijn wordt het advies geacht gegeven te zijn.

DEEL II. - STATUUT, ORGANISATIE EN WERKING VAN DE INSTELLINGEN TITEL 1. - Statuut van de instellingen Artikel II 1. De instellingen hebben als algemene taken : wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke dienstverlening en beleidsgericht onderzoek.

Art. II 2. De instellingen worden opgericht door de Vlaamse regering op voorstel van de inhoudelijk bevoegde Vlaamse minister en na advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid.

De specifieke permanente taken van elke instelling worden op dezelfde wijze vastgesteld.

Art. II 3. De inhoudelijk bevoegde minister kan een instelling belasten met tijdelijke taken van wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke dienstverlening en beleidsgericht onderzoek die niet tot de specifieke permanente taken van de instelling behoren.

Art. II 4. Elke instelling heeft wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk personeel. Het niet-wetenschappelijk personeel omvat het administratief en technisch personeel.

Art. II 5. Elke instelling wordt administratief ingedeeld bij de functionele administratie.

Voor het dagelijks beheer van de instelling, onder meer inzake individueel personeelsbeheer en logistiek, wordt een samenwerkingsprotocol afgesloten tussen het instellingshoofd, de secretaris-generaal en de leidend ambtenaar.

TITEL 2. - Organisatie en werking van de instellingen HOOFDSTUK 1. - De directieraad Art. II 6. § 1. In elke instelling is er een directieraad samengesteld uit : Voor de ene helft : 1° het instellingshoofd 2° de afdelingshoofden 3° de leidend ambtenaar Voor de andere helft : wetenschappelijke personaliteiten gekozen buiten de instelling vanwege hun bevoegdheid in de betrokken wetenschappelijke disciplines. De wetenschappelijke personaliteiten worden door de functioneel bevoegde Vlaamse minister benoemd voor een termijn van 4 jaar uit de lijst van de door het instellingshoofd voorgedragen kandidaten.

De door het instellingshoofd voorgedragen lijst van kandidaten bevat de helft meer kandidaten dan het aantal wetenschappelijke personaliteiten dat door de minister wordt benoemd.

Indien dit aantal geen geheel getal uitmaakt, wordt het afgerond naar de naast- hogere eenheid § 2. Voor de aangelegenheden bedoeld in de artikelen VIII 79 en VIII 105 wordt de directieraad uitgebreid met drie wetenschappelijke personaliteiten van dezelfde wetenschappelijke discipline als de functie van de betrokken ambtenaar.

Van deze drie wetenschappelijke personaliteiten zijn er ten minste twee lid van het onderwijzend of het wetenschappelijk personeel van een universiteit of van een daarmee gelijkgestelde instelling, andere dan waartoe desgevallend de in paragraaf 1 bedoelde leden behoren.

Deze drie wetenschappelijke personaliteiten worden door de functioneel bevoegde Vlaamse minister benoemd uit de lijst van de door het instellingshoofd voorgedragen kandidaten.

De door het instellingshoofd voorgedragen lijst van kandidaten bevat de helft meer kandidaten dan het aantal wetenschappelijke personaliteiten dat door de minister wordt benoemd. § 3. De wetenschappelijke personaliteiten krijgen een presentiegeld van 2.500,- frank per vergadering (100 %). Per dag kan slechts één presentiegeld worden toegekend. Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel XIII 25. Zij genieten daarenboven de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten toegekend aan de ambtenaren van het ministerie van rang A3. § 4. De directieraad wordt voorgezeten door het instellingshoofd, behalve indien hij optreedt bij werving en bevordering. In dat geval wordt de directieraad voorgezeten door de leidend ambtenaar.

Art. II 7. Onverminderd zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de regeling van de rechtspositie van het personeel, beraadslaagt de directieraad over kwesties van wetenschappelijke aard van de instelling en over het bestuur, de algemene werking en de organisatie van de instelling.

Hij kan bovendien : 1° elk nuttig voorstel doen aan de Vlaamse regering of het bevoegde lid ervan en aan het college van secretarissen-generaal met betrekking tot het beheer van het personeel, de werking, de organisatie of de huisvesting van de instelling;2° beraadslagen over beleidsvoorstellen en problemen inzake beleidsondersteuning, interpretatie of prioriteitsstelling waarbij de instelling betrokken is;3° beraadslagen over samenwerkingsverbanden en -geschillen met andere instellingen en tussen de instelling en het ministerie;4° beraadslagen over de begrotingsvoorstellen. Art. II 8. De directieraad kan bovendien op eigen initiatief of op verzoek van een lid, te allen tijde deskundigen uitnodigen met het oog op een technische of inhoudelijke toelichting bij de bespreking van een specifiek probleem. De deskundigen hebben een raadgevende stem.

Art. II 9. § 1. De directieraad stelt een huishoudelijk reglement op dat ten minste bepaalt : 1° de frequentie van de vergaderingen;2° het vereiste quorum en de vereiste meerderheid voor de geldigheid van zijn beslissingen;3° de wijze van stemmen. § 2. Het huishoudelijk reglement wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Buiten de dringende gevallen kan de directieraad slechts geldig beslissen wanneer de meerderheid van zijn leden aanwezig is.

De voorzitter van de directieraad wijst een ambtenaar van niveau A aan die de functie van secretaris uitoefent. De secretaris is niet stemgerechtigd.

Art. II 10. Elke individuele beslissing betreffende personeelsleden wordt genomen bij geheime stemming over het gemotiveerd voorstel van de voorzitter, dat geformuleerd wordt na beraadslaging in de directieraad.

HOOFDSTUK 2. - De raad van beroep Art. II 11. De raad van beroep bij de diensten van de Vlaamse regering neemt kennis van alle beroepen die krachtens dit besluit. a) een ambtenaar kan instellen tegen de uitspraak van een tuchtstraf of van de schorsing in het belang van de dienst;b) een stagiair kan instellen tegen een voorstel tot negatieve evaluatie van de stage, en de ambtenaar tegen de evaluatie "onvoldoende" of tegen een vormgebrek tijdens de evaluatieprocedure;c) een ambtenaar kan instellen tegen de weigering van het verlof voor verminderde prestaties en van het gecontingenteerd verlof. HOOFDSTUK 3. - Het instellingshoofd Art. II 12. Het instellingshoofd oefent het wetenschappelijk en administratief bestuur van de instelling uit, onder het gezag van de functioneel bevoegde minister.

In dit verband : - neemt hij de leiding, de organisatie en de coördinatie van de instelling op zich; - zit hij de directieraad voor, behalve in het geval bedoeld in artikel II 6, § 4 en oordeelt over de opportuniteit van de behandeling van de in artikel II 7 derde lid bedoelde aangelegenheden; - waakt hij over de deontologie van de ambtenaren; - ziet hij erop toe dat de beslissingen van de Vlaamse regering en de directieraad worden uitgevoerd; - oefent hij gezag uit over het personeel van de instelling en zorgt hij voor de tucht, de orde en de organisatie van de afdelingen; - draagt hij de volle verantwoordelijkheid voor de onderzoeksactiviteiten en de beleidsondersteuning van de instelling; - neemt hij de voor zijn instelling bestemde zendingen in ontvangst onverminderd de eventuele delegatie die hij daartoe aan ambtenaren verleent en ondertekent de briefwisseling die de Vlaamse regering of het bevoegde lid ervan niet bindt; - neemt hij de besluiten inzake de vaststelling van het salaris en de toekenning van vergoedingen en toelagen aan de ambtenaren van zijn instelling.

HOOFDSTUK 4. - De tijdelijke vervanging Art. II 13. Het instellingshoofd dat tijdelijk afwezig of verhinderd is, kan, behoudens voor het voorzitterschap van de directieraad, zelf in zijn vervanging voorzien en kiezen uit de afdelingshoofden van het wetenschappelijk personeel of bij ontstentenis daarvan uit de overige ambtenaren van het wetenschappelijk personeel.

Het instellingshoofd dat tijdelijk afwezig of verhinderd is en dat niet in zijn vervanging heeft voorzien, wordt ambtshalve vervangen door een afdelingshoofd van het wetenschappelijk personeel waarbij de volgende orde van voorrang wordt aangehouden : 1° diegene met de grootste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit : diegene met de grootste niveauanciënniteit;3° bij gelijke niveauanciënniteit : diegene met de grootste dienstanciënniteit;4° bij gelijke dienstanciënniteit : de oudste. Art. II 14. Het instellingshoofd kan kiezen uit de ambtenaren van de betrokken instelling om in de tijdelijke vervanging te voorzien van de afdelingshoofden.

HOOFDSTUK 5. - De waarneming van een hoger ambt Art. II 15. § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder hoger ambt, elk ambt dat overeenstemt met de in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan waarvan de ambtenaar titularis is. § 2. Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking van een graad die tijdelijk of definitief vacant is.

Art. II 16. § 1. Ongeacht het feit of een ambtenaar voldoet aan de statutaire vereisten om te worden benoemd in de graad die overeenstemt met het hoger ambt, kan de ambtenaar slechts het hoger ambt verkrijgen in de eerstvolgende rang. § 2. Voor de uitoefening van een hoger ambt in een betrekking van wetenschappelijk directeur komt enkel het wetenschappelijk personeel van rang A1 in aanmerking.

In een betrekking van rang A1 van het wetenschappelijk personeel is de uitoefening van een hoger ambt niet mogelijk. § 3. De ambtenaar die een tuchtstraf opgelopen heeft mag niet aangesteld worden voor het uitoefenen van een hoger ambt vooraleer zijn straf doorgehaald is.

Art. II 17. De uitoefening van het hoger ambt wordt toevertrouwd aan de ambtenaar die het meest geschikt bevonden wordt om in de onmiddellijke dienstbehoeften te voorzien.

Art. II 18. § 1. De Vlaamse regering beslist over de tijdelijke aanstelling in de betrekking van instellingshoofd, op voorstel van de functioneel bevoegde Vlaamse minister. § 2. De functioneel bevoegde Vlaamse minister beslist over de tijdelijke aanstelling in een betrekking van rang A2, na advies van de directieraad. § 3. Het instellingshoofd beslist over de tijdelijke aanstelling in een betrekking van rang A1 en van niveau B, C en D, na advies van de directieraad.

Art. II 19. § 1. In een tijdelijk vacante betrekking kan de ambtenaar voor de duur van de afwezigheid aangesteld worden tot de titularis van de graad opnieuw zijn ambt opneemt. § 2. Een definitief vacante betrekking kan slechts voor ten hoogste één jaar via een tijdelijke aanstelling waargenomen worden op voorwaarde dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet. § 3. De duur van de aanstelling wordt bepaald volgens de dienstbehoeften.

Indien de Inspectie van Financiën ongunstig advies uitbrengt over de aanstelling vraagt de bevoegde overheid het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken. § 4. De akte tot aanstelling vermeldt : 1° een omschrijving van het ambt dat definitief vacant is of dat tijdelijk vacant is, zijn laatste of huidige titularis en de reden van diens vertrek of afwezigheid;2° een verantwoording van de noodzaak om in de vacature een hoger ambt toe te kennen;3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar. Art. II 20. Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.

HOOFDSTUK 6. - De huisbewaarders Afdeling 1. - De aanstelling van huisbewaarders Art. II 21. De Vlaamse minister bevoegd voor logistiek wijst alle gebouwen of complexen aan die betrokken zijn door of ter beschikking staan van de diensten van de Vlaamse regering en waarvoor een huisbewaarder dient te worden aangesteld.

Art. II 22. § 1. De voorstellen tot aanstelling van huisbewaarders worden opgemaakt door het instellingshoofd en voorgelegd aan de secretaris-generaal van het departement Algemene Zaken en Financiën van het ministerie, die de beslissingsbevoegdheid bezit. § 2. Als huisbewaarder kunnen enkel worden aangesteld de ambtenaren die de hierna volgende voorwaarden vervullen : 1° bij voorkeur werken in het gebouw, waarvoor een huisbewaarder gezocht wordt;2° bij voorkeur behoren tot de instelling;3° bij voorkeur behoren tot de niveaus D of E;4° op de dag van de kandidatenvoordracht niet de evaluatie onvoldoende hebben; § 3. Bij ontstentenis van kandidaten kan een persoon contractueel aangesteld worden die niet tot de diensten van de Vlaamse regering behoort.

Afdeling 2. - Opdrachten en plichten van de huisbewaarders Art. II 23. § 1. Het instellingshoofd geeft aan de huisbewaarders de nodige opdrachten en richtlijnen in verband met de veiligheid, de hygiëne en de bewaking van de gebouwen. § 2. Het instellingshoofd legt daarenboven de specifieke verplichtingen op, die aangepast zijn aan de activiteiten die in ieder gebouw worden uitgeoefend.

Art. II 24. Onverminderd de bepalingen van deel III is de huisbewaarder onderworpen aan de volgende verplichtingen : 1° de huisbewaarder mag in het gebouw geen enkele commerciële activiteit uitoefenen;2° de huisbewaarder bewoont met zijn gezin alleen het gedeelte dat hem is toegewezen in het gebouw waarvan hij de bewaking heeft.De lokalen die ter beschikking van de huisbewaarder zijn gesteld, moeten altijd proper zijn. Deze lokalen worden op kosten van de overheid in goede staat gebracht, op het ogenblik dat de huisbewaarder in dienst treedt.

De huisbewaarder ondertekent een verklaring over de goede staat van de hem toevertrouwde woonvertrekken. Normaal opfrissings- en onderhoudswerk dat nodig mocht blijken bij het bewonen van de lokalen, moet geregeld door en op kosten van de huisbewaarder uitgevoerd worden; 3° de overheid betaalt evenwel het herstellingswerk veroorzaakt door werkzaamheden die ze heeft bevolen en die schade hebben toegebracht aan de lokalen van de huisbewaarderswoning.Hetzelfde geldt voor de herstelling van toevallige schade in genoemde lokalen en die niet kan worden toegeschreven aan een verzuim van de huisbewaarder; 4° de huisbewaarder mag het meubilair, het materiaal en de uitrusting van de diensten van de Vlaamse regering, die niet tot zijn woning behoren, niet aanwenden voor persoonlijk gebruik;5° de huisbewaarder is verplicht een brandverzekering te onderschrijven tegen de huurrisico's en het verhaal van buren. Art. II 25. § 1. Het gebouw mag buiten de diensturen in geen geval zonder toezicht worden gelaten. § 2. Bij een vakantieverlof van ten minste één week wordt bij de vakantieaanvraag een nota gevoegd waarin de aanstelling van de eventuele plaatsvervanger wordt voorgesteld.

De plaatsvervanger vervult de voorwaarden die de huisbewaarder moet vervullen.

De volledige identiteit en het juiste adres van die persoon moeten worden opgegeven. De aanvraag moet minstens vijftien dagen vóór de aanvangsdatum van de vakantie worden ingediend bij het instellingshoofd.

Art. II 26. De verhuiskosten van het eigen meubilair komen altijd ten laste van de huisbewaarder, behalve wanneer de diensten zelf hun lokalen verlaten en zich vestigen in een nieuw dienstgebouw waar de betrokkene weer als huisbewaarder wordt aangesteld.

Afdeling 3. - Beëindiging van de functie van de huisbewaarder Art. II 27. § 1. Wanneer de aanstelling van de huisbewaarder eindigt : 1° bij zijn pensionering;2° als hij ontslag neemt;3° als de bevoegde overheid deze functie van huisbewaarder afschaft;4° bij het overlijden van de huisbewaarder, krijgt de belanghebbende, of, bij overlijden, de echtgeno(o)t(e), de samenwonende partner of de nabestaanden die onder hetzelfde dak wonen, zes maanden de tijd om een andere woning te zoeken.Het instellingshoofd waarschuwt de betrokkene bij aangetekend schrijven.

Wanneer de aanstelling van de huisbewaarder beëindigd wordt in geval van tekortkomingen die van die aard zijn dat het noodzakelijk is dat hij als huisbewaarder wordt ontslagen, krijgt belanghebbende drie maanden de tijd om een andere woning te zoeken.

In geval van : - afzetting - of ontslag om dringende redenen door de werkgever of de werknemer wordt deze termijn ingekort tot 1 maand.

De tekortkoming wordt vastgesteld door de coördinator, aangesteld voor het gebouw of bij ontstentenis, door de ambtenaar met de hoogste graad in dat gebouw. Na de huisbewaarder te hebben gehoord, stuurt deze onverwijld zijn verslag met de eventuele schriftelijke opmerkingen van de huisbewaarder, door aan het instellingshoofd. De secretaris-generaal van het departement Algemene Zaken en Financiën van het ministerie neemt na overleg met het instellingshoofd de beslissing tot ontslag. § 2. De huisbewaarder die zijn functie wenst te beëindigen, moet het instellingshoofd hiervan ten minste drie maanden van te voren bij aangetekend schrijven in kennis stellen, behalve in geval van overmacht.

TITEL 3. - Overgangsbepalingen Art. II 28. De gevallen van beroep tegen verlofaanvragen ingesteld bij de commissie van beroep inzake verlof, disponibiliteit en afwezigheid bij de diensten van de Vlaamse regering en sommige instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die onder de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest ressorteren, vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden verder afgehandeld door deze commissie volgens de op dat tijdstip geldende procedure en samenstelling.

Art. II 29. § 1. De gevallen van beroep tegen een tuchtstraf of schorsing in het belang van de dienst ingesteld bij de daartoe bevoegde raad van beroep, vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden verder afgehandeld door deze raden volgens de op dat tijdstip geldende procedure en samenstelling. § 2. De beroepen ingesteld tegen een beoordeling toegekend vóór 31 december 1996 worden verder afgehandeld door de bevoegde raad van beroep volgens de op 31 december 1995 geldende procedure en samenstelling.

Art. II 30. Alle aanstellingen in een hoger ambt worden in overeenstemming gebracht met de nieuwe statutaire voorschriften.

DEEL III. - RECHTEN EN PLICHTEN Art. III 1. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op - de veiligheid van het land; - de bescherming van de openbare orde; - de financiële belangen van de overheid; - maatregelen ter voorkoming en bestraffing van strafbare feiten; - het medisch geheim; - het vertrouwelijk karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens; - de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om op hem betrekking hebbende gegevens openbaar te maken; - het intern beraad dat voorafgaat aan elke beslissing.

Dit artikel geldt eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.

Art. III 2. § 1. De ambtenaar heeft recht op informatie en voortgezette vorming zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling, als om te kunnen voldoen aan de evaluatiecriteria en bevorderingsvereisten.

De vorming moet hem worden verstrekt wanneer ze een bevorderingsvoorwaarde is of een onderdeel van de evaluatiecriteria uitmaakt.

De ambtenaar heeft recht op vorming voor persoonlijke vervolmaking voor zover dit kadert in de globale organisatorische doelstellingen van zijn dienst. § 2. De ambtenaar dient zich op de hoogte te houden van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is. § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een afdeling of wanneer zij een onderdeel uitmaakt van een herstructurering, reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe technieken en infrastructuur.

Voor de ambtenaar van niveau A kan deze vorming plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.

De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten worden gedragen door het ministerie of de instelling.

Art. III 3. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

Het persoonlijk dossier van de ambtenaar bevat ten minste de administratieve stukken zoals bepaald in bijlage 1 bij dit besluit.

Aanbevelingen waaruit een levensbeschouwelijke, ideologische of politieke overtuiging blijkt mogen niet voorkomen in het administratief dossier.

Art. III 4. § 1. Onverminderd de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting bepaald in artikel III 1 oefent de ambtenaar zijn ambt op loyale en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen die verantwoordelijk zijn voor de gegeven opdrachten. Hij moet inzonderheid : 1° in zijn handelingen en gedragingen in de uitoefening van zijn taken, de van kracht zijnde wetten, decreten en reglementeringen, de richtlijnen van de overheid waarvan hij afhangt alsmede de billijkheids- en doelmatigheidsaspecten in acht nemen;2° zijn raadgevingen, adviezen, opties en verslagen formuleren op basis van een precieze, volledige en praktische voorstelling van de feiten;3° zorgvuldig, plichtsbewust en met inachtneming van de richtlijnen van de overheid waarvan hij afhangt, de beslissingen uitvoeren en de desbetreffende programma's verwezenlijken en zelf de nodige initiatieven aan de dag leggen;4° in de omgang met meerderen, collega's of ondergeschikten en in zijn contacten met het publiek, de persoonlijke waardigheid respecteren. § 2. De ambtenaar verleent zijn medewerking aan beleidsvoorbereidend werk en neemt actief deel aan teamwerk. § 3. De ambtenaar vervult zijn ambt met openheid en zonder enige discriminatie tegenover de gebruikers van zijn dienst. Hij waakt ervoor geen enkel gegeven van persoonlijke aard dat werd verzameld bij die gebruikers, bekend te maken tenzij aan de personen, die bevoegd zijn om er kennis van te nemen.

Art. III 5. § 1. Buiten de uitoefening van zijn ambt moet de ambtenaar elke handelwijze vermijden die het vertrouwen van het publiek in zijn dienst kan aantasten. § 2. Zelfs buiten zijn ambt maar in verband ermee, mag de ambtenaar rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art. III 6. De hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar met elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon verricht en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult;2° met de waardigheid van het ambt in strijd is;3° zijn onafhankelijkheid in het gedrang brengt of;4° een strijdigheid van belangen tot gevolg heeft. De cumulatie van activiteiten binnen de beperkingen van het eerste lid wordt geregeld overeenkomstig deel IV. De personeelsleden van de instelling volgen de deontologische code, zoals vastgesteld bij omzendbrief voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap.

De directieraad kan de deontologische code aanvullen met bepalingen die specifiek zijn voor de instelling.

Art. III 7. De bepalingen van dit deel zijn eveneens van toepassing op de stagiairs.

DEEL IV. - CUMULATIE VAN BEROEPSACTIVITEITEN TITEL 1. - Definities Artikel IV 1. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° "beroepsactiviteit" : a) elke bezigheid waarvan de opbrengst als een bedrijfsinkomen belastbaar is overeenkomstig het wetboek van de Inkomstenbelastingen;b) elke, zelfs onbezoldigde, opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk. In afwijking van sub littera a) wordt een openbaar mandaat van politieke aard niet beschouwd als een beroepsactiviteit. 2° "beroepsactiviteit inherent aan de uitoefening van het ambt" : a) elke opdracht die ingevolge een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt dat de ambtenaar uitoefent;b) elke opdracht waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.3° "diensturen" : de stamtijden, in de diensten waar de variabele werktijd wordt toegepast. In de andere diensten bepaalt de bevoegde overheid wat onder diensturen moet worden verstaan.

Voor de toepassing van dit deel worden de uren van afwezigheid waarvoor dienstvrijstelling werd verleend, als diensturen beschouwd.

TITEL 2. - Cumulatie van activiteiten buiten de diensturen Art. IV 2. Onverminderd artikel III 6 mag de ambtenaar activiteiten en beroepsactiviteiten buiten de diensturen cumuleren met de eigen beroepsactiviteiten.

Art. IV 3. § 1. Onverminderd andersluidende reglementaire bepalingen mag de ambtenaar die toestemming kreeg zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen of volledig afwezig te zijn, beroepsactiviteiten cumuleren inzover hij tijdens zijn afwezigheid : 1° geen salaris verkrijgt van de overheid waaronder hij ressorteert en 2° zich in een administratieve toestand bevindt waarin hij geen recht op bevordering en op bevordering tot een hogere salaris kan doen gelden. § 2. Indien aan de in § 1, 1° of 2° vermelde voorwaarden niet voldaan is, valt de cumulatiemachtiging onder de regeling van cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen.

TITEL 3. - Cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen Art. IV 4. De ambtenaar mag geen beroepsactiviteiten cumuleren binnen de diensturen.

Art. IV 5. Onverminderd andere meer beperkende bepalingen wordt in afwijking van artikel IV 4 de cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen die inherent zijn aan de uitoefening van het ambt, van rechtswege uitgeoefend.

Art. IV 6. § 1. De cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen die niet inherent zijn aan het ambt, kan, in afwijking van artikel IV 4 en onverminderd artikel III 6, toegestaan worden indien deze activiteiten zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek uitgeoefend kunnen worden. § 2. De lijst van cumulaties bedoeld in § 1 zal jaarlijks bij omzendbrief bekendgemaakt worden.

TITEL 4. - De procedure Art. IV 7. Om de in artikel IV 6 bedoelde toestemming tot cumulatie te verkrijgen dient de ambtenaar aangetekend of tegen ontvangstbewijs een schriftelijke en voorafgaande aanvraag in bij het instellingshoofd volgens een modelformulier dat als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd.

Terzelfder tijd bezorgt de ambtenaar een afschrift van de aanvraag aan het afdelingshoofd.

Art. IV 8. De cumulatiemachtiging bedoeld in artikel IV 6 wordt verleend overeenkomstig de volgende procedure : 1° het afdelingshoofd brengt een schriftelijk gemotiveerd advies uit bij het instellingshoofd binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag;2° het instellingshoofd geeft toestemming voor cumulatie of weigert die indien de aanvraag volledig is, binnen dertig kalenderdagen na de datum van de aanvraag;3° de ambtenaar wordt binnen dertig kalenderdagen na de datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van het instellingshoofd tot toestemming of tot weigering. Art. IV 9. Onverminderd de bepalingen van dit deel dient het instellingshoofd een aanvraag tot cumulatie van ambten in bij de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s); deze laatste(n) staat (staan) de cumulatie toe of weigert (weigeren) binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvraag.

Art. IV 10. Indien de nodige inlichtingen in het dossier niet voorhanden zijn, wordt hierom gevraagd door de personeelsverantwoordelijke van de instelling binnen een termijn van 15 kalenderdagen die begint op de datum van het binnenkomen van het dossier.

De ambtenaar verstrekt de gevraagde inlichtingen binnen een termijn van 30 kalenderdagen, zo niet wordt de aanvraag als vervallen beschouwd.

De termijnen vermeld in het eerste en tweede lid schorten de in de artikelen IV 8 en IV 9 bepaalde termijnen op.

Art. IV 11. De toestemming kan worden herroepen. De beslissing tot toestemming, tot weigering en tot herroeping wordt met redenen omkleed.

Art. IV 12. De personeelsleden van de instelling volgen de deontologische code inzake cumulaties, zoals vastgesteld bij omzendbrief voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap.

De directieraad kan de deontologische code aanvullen met bepalingen die specifiek zijn voor de instelling.

Aan de hand van de deontologische code wordt de aard van de cumulatie binnen de diensturen en, onverminderd titel 2, eventueel ook buiten de diensturen, getoetst door de overheid die de toestemming tot cumulatie geeft.

Art. IV 13. De bepalingen van dit deel zijn eveneens van toepassing op de stagiairs.

TITEL 5. - Overgangsbepalingen Art. IV 14. Binnen drie maanden na het van kracht worden van dit deel, moet de ambtenaar die beroepsactiviteiten binnen de diensturen cumuleert, met uitzondering van die beroepsactiviteiten binnen de diensturen die hij in toepassing van artikel IV 5 van rechtswege uitoefent, overeenkomstig de procedure bepaald in titel 4 van dit deel een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een toestemming voor cumulatie.

Ingeval de overheid volgens de procedure bepaald in dezelfde titel de toestemming weigert, wordt binnen de door deze overheid gestelde termijn en in elk geval binnen twaalf maanden na het van kracht worden van dit besluit, een einde gemaakt aan de cumulatieactiviteiten.

De cumulatie in het onderwijs wordt bij weigering van de toestemming uitgeoefend tot het einde van het lopend schooljaar of academiejaar.

DEEL V. - HET DOELTREFFEND INZETTEN VAN HET PERSONEEL TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen betreffende het wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk personeel Artikel V 1. § 1. Jaarlijks wordt er in de maand januari door het instellingshoofd een verslag opgemaakt over de personeelsbezetting in de instelling.

Dit verslag wordt toegestuurd aan de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) en aan de Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken. § 2. Op basis van het in § 1 vermelde verslag stelt de directieraad het tekort aan personeel en het overtallige personeel in de instelling vast en/of raamt overtollige personeel.

Het personeel is overtallig wanneer de bezetting het formatiecijfer overtreft.

Het personeel is overtollig wanneer er te veel personeel is in relatie tot de behoeften of taken van de instelling.

Art. V 2. § 1. Onverminderd de mogelijkheid om de personeelsformatie aan te passen, wordt het overtallige of overtollige wetenschappelijk personeel binnen de instellingen ingezet op vacante betrekkingen, en het overtollige of overtallige niet-wetenschappelijk personeel binnen de diensten van de Vlaamse regering ingezet op vacante betrekkingen of in dienst gehouden op de plaats waar zij werken. § 2. Het tekort aan personeel in de instelling wordt opgevuld via aanwervingsplannen opgesteld door de directieraad en goedgekeurd door de Vlaamse minister, bevoegd voor ambtenarenzaken.

HOOFDSTUK 2. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel Art. V 3. Wanneer op verschillende wijzen in een vacante betrekking kan worden voorzien en er geen bepaling is die een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de bevoegde overheid op gemotiveerde wijze hoe zij de betrekkingen in de instelling opvult : 1° een vacante betrekking in rang A1 of A3 : door aanwerving.2° een vacante betrekking in rang A2 : a) door een interne oproep bij wijze van bevordering, of b) door aanwerving. HOOFDSTUK 3. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel Art. V 4. Wanneer op verschillende wijzen in een vacante betrekking kan worden voorzien en er geen bepaling is die een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de bevoegde overheid op gemotiveerde wijze hoe zij de betrekkingen in de instelling opvult : 1° een vacante betrekking in de begingraad van elk niveau : a) door bevordering van de geslaagden voor de vergelijkende overgangsexamens, na oproep gericht tot de geslaagden van het niet-wetenschappelijk personeel van de instellingen en terzelfder tijd tot de geslaagden van het personeel van het ministerie, of b) door aanwerving, of c) door mutatie 2° een vacante betrekking in een hiërarchisch hogere graad dan de begingraad van elk niveau : a) door een interne oproep bij wijze van bevordering. Als de betrekking bij bevordering na het slagen voor een examen of bekwaamheidsproef voor verhoging in graad verleend wordt, wordt de oproep terzelfder tijd tot het niet-wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen en tot het personeel van het ministerie gericht.

Alle kandidaten worden onderling gerangschikt op één lijst van personen die worden voorgedragen, of b) door aanwerving, of c) door mutatie. TITEL 2. - De mutatie HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. V 5. § 1. Voor de toepassing van deze titel wordt onder mutatie verstaan, de overplaatsing van een ambtenaar naar een andere instelling of naar het ministerie, zonder dat er een verandering van graad of een verhoging in graad mee gepaard gaat, en nadat er een algemene oproep tot de kandidaten gedaan werd.

De overplaatsing tussen de instellingen onderling of tussen een instelling en het ministerie is een interdepartementale mutatie. § 2. Er zijn twee wijzen van muteren : de vrijwillige mutatie en de mutatie ambtshalve.

De vrijwillige mutatie wordt toegepast vóór de mutatie ambtshalve.

Art. V 6. Onverminderd de bepalingen van deze titel kan het instellingshoofd na advies van de directieraad en met motivering de dienstaanwijzing en standplaatsbepaling wijzigen van personeelsleden van niveau B, C, D en E en van rang A1.

Art. V 7. § 1. Het college van secretarissen-generaal verklaart - zo nodig na advies van de directieraad - de betrekkingen vacant die bij wijze van vrijwillige mutatie ingevuld worden. § 2. Het bericht dat een betrekking bij wijze van mutatie vacant is, omvat inzake de te verlenen betrekking : 1° een functiebeschrijving;2° het gewenste profiel. § 3. De kennisgeving van de vacatures vindt plaats door : 1° een brief aan de in aanmerking komende kandidaten, verzonden naar het door de betrokkene laatst opgegeven correspondentieadres;2° de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 4. Om geldig te zijn moet de kandidaatstelling beantwoorden aan de voorschriften van het vacaturebericht en hetzij per aangetekende brief worden verstuurd, hetzij door middel van een afgegeven brief waarvoor een bewijs van ontvangst wordt overhandigd, worden ingediend binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad.

De kandidaatstelling die door middel van een afgegeven brief wordt ingediend, dient op de laatste werkdag van de ontvangende dienst uiterlijk om 16.00 uur te worden overhandigd.

Voor de kandidaatstelling geldt de datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs als indieningsdatum. De kandidaatstelling omvat een uiteenzetting van de aanspraken en wordt ingediend met het modelformulier dat als bijlage 3 bij dit besluit gevoegd is.

Art. V 8. § 1. De ambtenaar kan slechts een mutatie verkrijgen indien hij : 1° geen "onvoldoende" voor zijn functioneringsevaluatie heeft, behalve indien het een mutatie ambtshalve betreft;2° zich in de administratieve toestand "dienstactiviteit" bevindt;3° voldoet aan de specifieke voorwaarden die overeenkomstig dit besluit voorgeschreven zijn om dat ambt uit te oefenen.4° het gunstig advies heeft verkregen bedoeld in artikel V 9. § 2. De beslissing tot mutatie houdt rekening met : 1° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat;2° de functioneringsevaluatie. Art. V 9. Na gunstig advies van het instellingshoofd van de ontvangende instelling, verleent het college van secretarissen-generaal de de interdepartementale mutatie naar betrekkingen van rang A1 en lager.

HOOFDSTUK 2. - De vrijwillige mutatie Art. V 10. Op basis van het in artikel V 1 bedoelde verslag wordt door het college van secretarissen-generaal een lijst opgemaakt van de betrekkingen van de aanwervingsgraden die bij mutatie kunnen worden opgevuld.

Deze lijst is één jaar geldig en wordt voorgelegd aan de tot benoemen bevoegde overheid.

Art. V 11. Als op basis van het in artikel V 1, vermelde verslag wordt vastgesteld dat er in een instelling sprake is van overtallig of overtollig personeel, als en indien er vacatures in dezelfde graad in een andere instelling of het ministerie voorkomen, doet het college van secretarissen-generaal eerst een oproep tot interdepartementale vrijwillige mutatie.

De oproep en kandidaatstelling gebeurt vinden plaats volgens de procedure bepaald in deze titel.

HOOFDSTUK 3. - De mutatie ambtshalve Art. V 12. Als na de toepassing van de procedure voor vrijwillige mutatie de in artikel V 11 vermelde situatie van overtallig personeel per graad en overtollig personeel binnen een instelling blijft bestaan, zijn de volgende werkwijzen mogelijk : 1° het overtallige en overtollige personeel in een bepaalde graad dat in de loopbaan van die graad of op andere vacatures in de instelling, financieel kan worden gecompenseerd, blijft, mits het college van secretarissen-generaal ermee instemt, werken in de instelling van oorsprong.2° het overtallige en overtollige personeel dat na toepassing of niet-toepassing van § 1 overblijft, wordt door het college van secretarissen-generaal, naar rato van de vacatures die in de andere instellingen of het ministerie in dezelfde graad voorkomen als de graad waarin het overtal voorkomt, ambtshalve aangewezen als volgt : a) de contractuelen die aangewezen zijn voor een betrekking op de personeelsformatie met uitzondering van het contractuele personeel dat aangeworven werd voor specifieke opdrachten;b) de ambtenaren. Bij de aanwijzing ambtshalve voor de vacatures onderling wordt rekening gehouden met de bijzondere eisen voor het bekleden van het ambt, de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat. 3° het overtallige en overtollige personeel in een bepaalde graad dat na toepassing van 2° en bij gebrek aan vacatures of voldoende vacatures in dezelfde graad in de andere instellingen of het ministerie overblijft, wordt ambtshalve in dienst gehouden met financiële compensatie. De techniek van vrijwillige mutatie en mutatie ambtshalve van de overtallen wordt bovendien jaarlijks geëvalueerd.

TITEL 3. - De herplaatsing HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied Art. V 13. § 1. De herplaatsing gebeurt binnen de instellingen voor een ambtenaar van het wetenschappelijk personeel. § 2. De herplaatsing gebeurt binnen de diensten van de Vlaamse re gering voor een ambtenaar van het niet-wetenschappelijk personeel. § 3. Op herplaatsing kunnen, overeenkomstig de bepalingen van deze titel, aanspraak maken : 1° de ambtenaar die wegens enigerlei oorzaak, zoals een terugzetting in graad, het vernietigen of het intrekken van een bevordering, het vacantverklaren van zijn betrekking tijdens een langdurig verlof, moet worden aangewezen voor een andere dan zijn eigen betrekking;2° de ambtenaar die door de arbeidsgeneeskundige dienst voor de uitoefening van zijn ambt ongeschikt werd bevonden, maar die opnieuw herplaatst kan worden in een andere functie die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand, ongeacht of hij ziek was of het slachtoffer was van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. HOOFDSTUK 2. - Nadere bepalingen inzake herplaatsing Art. V 14. De herplaatsing gebeurt met inachtneming van de bijzondere eisen voor het bekleden van het ambt, de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat.

Art. V 15. De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een vacante betrekking in zijn graad of in een gelijkwaardige graad of bij gebrek aan vacatures in overtal op die graad.

Hoe dan ook behoudt de ambtenaar zijn graad en de daaraan verbonden salarisschaal.

Art. V 16. De herplaatsing van de ambtenaar om medische redenen, in een andere functie die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand zoals bepaald in artikel V 13, § 3, 2°, gebeurt in een graad van zijn rang of in een lagere rang.

In afwijking van artikel V 15 heeft deze herplaatsing de benoeming in de nieuwe graad tot gevolg. De ambtenaar wordt ingeschaald in de nieuwe salarisschaal overeenkomstig artikel XIII 22 § 2.

DEEL VI. - DE AANWERVING TITEL 1. - De toelatingsvoorwaarden Artikel VI 1. § 1. Voor de toegang tot een ambt in de instelling gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. De Sociaal-Medische Rijksdienst controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid.

Het onderzoek wordt aangevraagd door de Vast Wervingssecretaris indien de aanwervingsprocedure via hem verloopt, of in het andere geval door het instellingshoofd. § 2. De ambten waarvoor in de functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap worden voorbehouden voor Belgen.

TITEL 2. - De aanwerving HOOFDSTUK 1. - De aanwervingsvoorwaarden Afdeling 1. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel Art. VI 2. § 1. Als ambtenaar kan enkel worden aangeworven wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de leeftijd van 50 jaar niet bereikt hebben;2° in het bezit zijn van een diploma dat toegang verleent tot niveau A. § 2. De gegadigden dienen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden te voldoen op de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad. De directieraad controleert deze vereisten en voorwaarden met uitzondering van de lichamelijke geschiktheid.

Art. VI 3. In afwijking van artikel VI 2 - 1° worden de stagiair, de ambtenaar en het contractuele personeelslid van de instelling van de leeftijdseis vrijgesteld voor zover zij vóór de leeftijd van vijftig jaar in dienst getreden zijn van de instelling.

Art. VI 4. § 1. In overeenstemming met de aard van het ambt en op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel kunnen de volgende bijzondere aanwervingsvoorwaarden opgelegd worden : 1° een leeftijdsgrens beneden vijftig jaar en/of een minimumleeftijd;2° bijzondere eisen inzake beroepsbekwaamheid en/of lichamelijke geschiktheid;3° het bezit van bijzondere studie- of opleidingsdiploma's of getuigschriften. § 2. De gegadigden dienen aan de bijzondere aanwervingsvoorwaarden te voldoen op de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad. De directieraad controleert deze vereisten en voorwaarden met uitzondering van de bijzondere eisen inzake lichamelijke geschiktheid.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel Art. VI 5. § 1. Als ambtenaar kan enkel worden aangeworven wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de leeftijd van 50 jaar niet bereikt hebben;2° in het bezit zijn van een diploma of studiegetuigschrift, dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad volgens de bij dit besluit gevoegde tabel als bijlage 3 en behalve de uitzonderingen bepaald door de Vast Wervingssecretaris; De diploma's of studiegetuigschriften die toegang verlenen tot een bepaald niveau kunnen in aanmerking worden genomen voor de toelating tot de graden van lagere niveaus voor zover dit uitdrukkelijk in de functiebeschrijving of het examenreglement wordt bepaald; 3° slagen voor het vergelijkend aanwervingsexamen georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat. § 2. De Vast Wervingssecretaris stelt bij het organiseren van een vergelijkend aanwervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden, onverminderd de toepassing van artikel VI 6 § 2 wat het bezit van het vereiste diploma betreft. Hij staat in voor de controle van deze vereisten en voorwaarden met uitzondering van de lichamelijke geschiktheid.

Art. VI 6. § 1. In afwijking van artikel VI 5 - 1° worden de stagiair, de ambtenaar en het contractuele personeelslid van de instelling van de leeftijdseis vrijgesteld voor zover zij vóór de leeftijd van vijftig jaar in dienst getreden zijn van de instelling. § 2. In afwijking van artikel VI 5 - 2° worden ook de laatstejaarsscholieren tot het vergelijkend aanwervingsexamen toegelaten. De aldus toegelaten kandidaten kunnen slechts tot de stage worden toegelaten vanaf de dag waarop zij aan de Vast Wervingssecretaris het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd.

Art. VI 7. § 1. In overeenstemming met de aard van het ambt en op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel kunnen na overleg met de Vast Wervingssecretaris, de volgende bijzondere aanwervingsvoorwaarden opgelegd worden : 1° een leeftijdsgrens beneden vijftig jaar en/of een minimumleeftijd;2° bijzondere eisen inzake beroepsbekwaamheid en/of lichamelijke geschiktheid;3° het bezit van diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen onder die welke zijn opgesomd in de tabel als bijlage 3 bij dit besluit, of van bijzondere studie- of opleidingsdiploma's of getuigschriften. § 2. De Vast Wervingssecretaris stelt bij het organiseren van een vergelijkend aanwervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de bijzondere aanwervingsvoorwaarden. Hij staat in voor de controle van deze vereisten en voorwaarden met uitzondering van de bijzondere eisen inzake lichamelijke geschiktheid.

HOOFDSTUK 2. - De aanwervingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel Art. VI 8. Het instellingshoofd doet door middel van ten minste een bericht in het Belgisch Staatsblad, een oproep tot de kandidaten voor elke door aanwerving te begeven vacante betrekking.

Art. VI 9. Na onderzoek van de kandidaturen, maakt de directieraad een proces-verbaal op van rangschikking op basis van : 1° een interview waarbij wordt nagegaan of het profiel van de kandidaat overeenstemt met de specifieke vereisten van de betrekking die vastgesteld werden in de functiebeschrijving;2° de ervaring en de wetenschappelijke verdiensten van de kandidaat die onder meer blijken uit zijn curriculum vitae. De directieraad deelt de rangschikking aan de gegadigden mee en publiceert ze in het Belgisch Staatsblad.

De rangschikking gebeurt overeenkomstig artikel II 10.

Art. VI 10. Na het afsluiten van het proces-verbaal van rangschikking wordt de kandidaat voor een betrekking van rang A1 die aan de gestelde eisen voldoet, in de orde van zijn rangschikking tot de stage toegelaten.

Art. VI 11. Na het afsluiten van het proces-verbaal van rangschikking wordt de kandidaat voor een betrekking van rang A2 die aan de gestelde vereisten voldoet én die bovendien geslaagd is voor een selectieproef, waarbij wordt nagegaan of de kandidaat over voldoende leidinggevende capaciteiten beschikt, in de orde van zijn rangschikking door de Vlaamse regering benoemd.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VI 12. De Vast Wervingssecretaris organiseert de vergelijkende aanwervingsexamens op aanvraag van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken die hiertoe beslist binnen de perken van het door de Vlaamse minister van Ambtenarenzaken, goedgekeurd aanwervingsplan.

De Vast Wervingssecretaris kondigt elk vergelijkend aanwervingsexamen ten minste aan in het Belgisch Staatsblad.

Art. VI 13. § 1. De Vast Wervingssecretaris bepaalt de modaliteiten van de vergelijkende aanwervingsexamens in overleg met de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken.

Onder modaliteiten wordt verstaan : 1° de vaststelling van het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van de examens en de bekendmaking ervan;2° de vaststelling van het examenreglement waarin a) de termijn waarbinnen de inschrijvingen kunnen worden aanvaard, wordt bepaald;b) het examenprogramma en de deelnemingsvoorwaarden wordt vermeld en de datum wordt vastgesteld waarop aan deze voorwaarden moet worden voldaan;c) het aantal punten wordt bepaald dat aan het volledig examen, aan ieder examengedeelte en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend;d) het minimum aantal punten wordt bepaald dat voor het volledig examen, voor ieder examengedeelte en eventueel voor de onderverdelingen ervan wordt vereist;3° de aanwijzing van de leden van de examencommissies;4° de bepaling van datum en plaats van het examen;5° de vaststelling van de lijst van de kandidaten;6° de oproeping van de kandidaten;7° het opmaken van het proces-verbaal dat de rangschikking van de geslaagden vaststelt;8° de kennisgeving aan de kandidaten van het behaalde resultaat. § 2. De Vast Wervingssecretaris bepaalt de samenstelling van de examencommissies.

Art. VI 14. De vergelijkende aanwervingsexamens worden georganiseerd voor benoeming in de graden van de laagste rang van elk niveau en eventueel in de graden van de andere rangen, opgenomen in bijlage 5 bij dit besluit.

Onderafdeling 2. - Het programma Art. VI 15. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt de programma's van de vergelijkende aanwervingsexamens vast na overleg met de betrokken instelling voor wie de aanwerving bestemd is en met de Vast Wervingssecretaris.

De programma's toetsen de vereiste geschiktheid van de kandidaten om de te verlenen functie uit te oefenen.

Voor een zelfde graad kunnen het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen en dat van het vergelijkend examen voor overgang naar het ander niveau verschillend zijn.

Art. VI 16. De vergelijkende aanwervingsexamens bestaan uit drie gedeelten : 1° een gedeelte dat tot doel heeft de basisvaardigheden voor het uitoefenen van de te verlenen graad te evalueren;2° een gedeelte dat tot doel heeft de vaardigheden tot schriftelijke communicatie te evalueren;3° een gedeelte bestaande uit een interview dat tot doel heeft na te gaan of het profiel van de kandidaat overeenstemt met de specifieke vereisten van de functie. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor de reeds georganiseerde gedeelten kunnen tot het volgende gedeelte worden toegelaten.

Wanneer de aard van de functies het wettigt, kan de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken in overleg met de Vast Wervingssecretaris het vergelijkend aanwervingsexamen beperken tot één of twee gedeelten.

Art. VI 17. De Vast Wervingssecretaris bepaalt de duur en de volgorde van de verschillende examengedeelten.

Een mondeling examengedeelte wordt afgenomen in aanwezigheid van ten minste twee bijzitters.

Art. VI 18. Iedere gegadigde die voor een vergelijkend aanwervingsexamen inschrijft, ontvangt op aanvraag het reglement.

Onderafdeling 3. - Bijzondere bepalingen Art. VI 19. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken kan rekening houdend met de aanwervingsvooruitzichten gedurende de geldigheidstermijn van het examen, het maximum aantal kandidaten bepalen dat : - tot een volgend examengedeelte wordt toegelaten; - als geslaagd voor het volledig examen aanvaard kan worden.

Deze bepaling wordt opgenomen in het examenreglement.

Dit maximum wordt verminderd indien niet voldoende kandidaten het vastgestelde minimum aantal punten hebben behaald.

Het wordt verhoogd indien voor de laatste plaats meerdere kandidaten een gelijk aantal punten hebben behaald.

Art. VI 20. § 1. Indien de mogelijkheid in het examenreglement is voorzien, kan de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken na het afsluiten van de inschrijvingen, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten dat rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen een voorselectie toevoegen. § 2. De examencommissie stelt op basis van de uitslagen van de voorselectie het aantal kandidaten vast dat tot het vergelijkend aanwervingsexamen kan worden toegelaten. § 3. Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend aanwervingsexamen wordt geen rekening gehouden met het resultaat van de voorselectie.

Art. VI 21. De Vast Wervingssecretaris stelt in het proces-verbaal van het examen de lijst van de geslaagden vast met vermelding van hun rangschikking. De eindrangschikking van het volledig examen wordt opgemaakt volgens het totaal aantal behaalde punten.

De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal voor het volledig examen wordt afgesloten.

De Vast Wervingssecretaris publiceert de uitslag van het vergelijkend aanwervingsexamen in het Belgisch Staatsblad.

Art. VI 22. § 1. Voor zover zulks in het examenreglement wordt bepaald, kan de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken beslissen dat de geslaagde kandidaten worden gerangschikt volgens de door hen behaalde uitslag in het eerst georganiseerde gedeelte van het examen. § 2. Voor het tweede gedeelte worden de geslaagden voor het eerste gedeelte, in de volgorde van hun rangschikking, opgedeeld in groepen.

Het tweede gedeelte wordt dan per groep afgenomen. De geslaagden behouden voor dit gedeelte de rangschikking die zij behaalden voor het eerste gedeelte. Alleen de kandidaten die slagen voor de eerste twee gedeelten worden in de aanwervingsreserve opgenomen. § 3. Een derde gedeelte wordt georganiseerd wanneer een aanwervingsaanvraag vergezeld is van een functiebeschrijving.

De betrekkingen met functiebeschrijving worden uitsluitend toegekend aan de kandidaten die na het derde gedeelte door de examencommissie aanvaard worden en dit in de volgorde van de rangschikking verkregen in het eerste gedeelte. Zij die niet aanvaard worden, blijven in de wervingsreserve bedoeld bij § 2. § 4. Na elk examengedeelte wordt een proces-verbaal opgemaakt.

De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal van het eerste gedeelte wordt afgesloten.

Art. VI 23. Indien voor een bepaalde betrekking bijzondere bijkomende vereisten worden gesteld, kunnen de in een bestaande reserve opgenomen kandidaten onderworpen worden aan een bijkomende selectietest.

De geslaagden voor deze test worden voor deze betrekking opgenomen in een bijkomende afzonderlijke rangschikking in volgorde van de door hen behaalde punten.

Art. VI 24. Wanneer vergelijkende aanwervingsexamens georganiseerd worden voor graden van een zelfde rang of van verschillende rangen volgens geheel of gedeeltelijk gelijke examenprogramma's kan de Vast Wervingssecretaris een aanwervingsexamen organiseren bestaande uit een gemeenschappelijk gedeelte en uit afzonderlijke gedeelten voor elk van de betrokken graden.

Wanneer het programma hetzelfde is voor verschillende graden wordt er slechts één rangschikking opgesteld.

Art. VI 25. Wanneer de Vast Wervingssecretaris in de loop van een examen vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan één van de voorwaarden om tot een vacante betrekking te worden toegelaten, sluit hij hem uit het examen en deelt hij hem zijn gemotiveerde beslissing mee.

Art. VI 26. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend aanwervingsexamen vergewist de Vast Wervingssecretaris zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde vereisten voldoen. Zij die voldoen worden door hem toegelaten verklaard.

Wanneer hij van oordeel is dat een nader onderzoek moet uitmaken of een kandidaat al dan niet een gedrag heeft dat in overeenstemming is met de eisen van de te verlenen betrekking, wordt de kandidaat hiervan in kennis gesteld en voorlopig uitgesloten.

Art. VI 27. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend examen worden de geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de graad waarnaar zij hebben meegedongen.

De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben medegedongen. Zij die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten.

Art. VI 28. De toelaatbaar verklaarde geslaagde mag zijn voorkeur voor een bepaalde dienstaanwijzing laten kennen. Met zijn voorkeur wordt volgens de volgorde van zijn rangschikking rekening gehouden.

Diegene die zijn voorkeur voor één of meer betrekkingen laat kennen, verbindt er zich toe de betrekking die hem wordt toegewezen te aanvaarden. Hij die na deze aanvaarding weigert in dienst te treden, wordt van de lijst bedoeld in artikel VI 21, eerste lid, geschrapt.

Diegene die wegens persoonlijke redenen uitstel van keuze vraagt, verliest het voordeel van zijn plaats in de rangschikking. Na het intrekken van zijn uitstel neemt hij zijn oorspronkelijke plaats in de rangschikking opnieuw in.

Art. VI 29. De geslaagden voor een vergelijkend aanwervingsexamen behouden het voordeel van hun uitslag gedurende vier jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen, tenzij de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken een andere termijn bepaalt. Een kortere geldigheidsduur wordt vastgesteld in het examenreglement. De verlenging van de wervingsreserve is mogelijk om dienstredenen.

Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende aanwervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal het vroegst is afgesloten.

TITEL 3. - De aanwerving van personen met een handicap Art. VI 30. Deze titel stelt de bepalingen inzake aanwerving vast die in afwijking van het statuut van de ambtenaar worden getroffen om de aanwerving van personen met een handicap bij de instellingen te bevorderen.

Het is van toepassing op personen met een handicap die ingeschreven zijn bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, hierna te noemen het V.F.S.I.P.H. Art. VI 31. § 1. De gerechtigde op deze titel moet voldoen aan de aanwervingsvoorwaarden van de ambtenaar.

Evenwel worden bij de organisatie van het vergelijkend aanwervingsexamen voor het niet-wetenschappelijk personeel in overleg met de Vast Wervingssecretaris de hinderpalen verbonden aan de handicap zoveel mogelijk weggewerkt door het aanbieden van aangepaste faciliteiten. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, wordt de persoon met een handicap die in aanmerking komt voor een betrekking van niveau D of E vrijgesteld van het vergelijkend aanwervingsexamen.

Art. VI 32. Het contingent personen met een handicap dat prioritair en op basis van de vacatures, binnen de niveaus D en E werk krijgt, bedraagt 2 procent van het aantal betrekkingen op de personeelsformatie van deze niveaus.

Art. VI 33. § 1. Zolang het contingent niet bereikt is, onderzoekt de centrale aanwervingsdienst van het ministerie in overleg met het V.F.S.I.P.H. en het Vast Wervingssecretariaat en op basis van de functiebeschrijving van de vacature en de profielvereisten van de kandidaat, welke personen met een handicap in aanmerking komen voor de vacatures. § 2. De namen van de geselecteerde personen met een handicap worden samen met een gemotiveerd verslag voor beslissing aan de directieraad van de instelling voorgelegd.

TITEL 4. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de aanwerving van het instellingshoofd (= algemeen directeur) Art. VI 34. De Vlaamse regering benoemt het instellingshoofd op voorstel van de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

De Vlaamse regering kan de functie bij mandaat begeven. Het mandaat loopt over een termijn van 6 jaar en kan telkens verlengd worden voor een periode van 6 jaar.

Art. VI 35. Als instellingshoofd kan enkel worden aangeworven wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de in artikel VI 1 bepaalde toelatingsvoorwaarden en de in artikel VI 2 bepaalde aanwervingsvoorwaarden vervullen. In afwijking van VI 1, § 1 vraagt de functioneel bevoegde Vlaamse minister het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid aan. 2° onverminderd andere bijkomende bijzondere aanwervingsvoorwaarden die overeenkomstig artikel VI 4 kunnen worden gesteld, aan de hiernavolgende aanwervingsvoorwaarden voldoen : - in het bezit zijn van een diploma van doctor op proefschrift of van een diploma of certificaat dat met toepassing van de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord hiermee als gelijkwaardig wordt erkend; - slagen voor een selectieproef waarbij zal worden nagegaan of de kandidaat over voldoende leidinggevende capaciteiten beschikt.

Deze voorselectie kan uitgevoerd worden ofwel door een extern advieskantoor, ofwel door het Vast Wervingssecretariaat.

Art. VI 36. Naar aanleiding van de vacantverklaring van een betrekking van instellingshoofd kan de Vlaamse regering een ad hoc commissie van vijf wetenschappelijke prominenten oprichten om de wetenschappelijke waarde van de kandidaten die in de selectieproef zijn geslaagd, te beoordelen.

Art. VI 37. § 1. De Vlaamse regering verklaart de betrekking van instellingshoofd vacant. § 2. De kennisgeving van de vacature gebeurt via de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad.

Art. VI 38. § 1. De ambtenaar die bij mandaat tot instellingshoofd werd benoemd, behoudt tijdens de duur van het mandaat zijn dienstaanwijzing, evenals het recht op salarisverhoging, op verhoging in salarisschaal of op bevordering tot een hogere graad, op dezelfde wijze als wanneer hij niet met een mandaat was belast. § 2. De Vlaamse regering kan hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de betrokkene zelf, het mandaat voortijdig beëindigen mits het gemotiveerd wordt.

DEEL VII. - DE STAGE EN DE BENOEMING TOT AMBTENAAR TITEL 1. - De stage HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel Artikel VII 1. De kandidaat-stagiair voor een betrekking van rang A1 mag tot de stage toegelaten worden voordat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd.

Als hij nadien lichamelijk niet geschikt blijft, wordt hij ambtshalve ontslagen.

Uiterlijk op de datum van dit ontslag van ambtswege wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten.

Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een salaris uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel Art. VII 2. De geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen wordt door de Vast Wervingssecretaris, na controle van de toelatings- en aanwervingsvoorwaarden, toegelaten verklaard in de orde van zijn rangschikking.

Art. VII 3. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken 1° laat de toelaatbaar verklaarde geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen tot de stage toe;2° laat de geslaagde voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau tot de stage toe in de orde van zijn rangschikking;3° verdeelt de kandidaat-stagiairs tussen de instellingen na overleg met de chefs van de personeelsdiensten. De geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen of een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau dat georganiseerd wordt voor het geheel van de diensten van de Vlaamse regering, kan weigeren een betrekking te aanvaarden in het ministerie of in een andere instelling. Hij behoudt het voordeel van zijn rangschikking met het oog op de toekenning van een betrekking in zijn instelling.

De stagiair wordt geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. VII 4. De geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen mag tot de stage toegelaten worden voordat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd.

Als hij nadien lichamelijk niet geschikt blijkt, wordt hij ambtshalve ontslagen.

Uiterlijk op de datum van dit ontslag van ambtswege wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten.

Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een salaris uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

HOOFDSTUK 2. - Nadere bepalingen Afdeling 1. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel Art. VII 5. § 1. De kandidaat-stagiair voor een betrekking van rang A1 wordt door het instellingshoofd, na controle van de toelatings- en aanwervingsvoorwaarden, in de orde van zijn rangschikking tot de stage toegelaten in de instelling. § 2. De stagiair wordt aangewezen voor een vacante betrekking op de personeelsformatie.

De stagiair wordt geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. VII 6. De departementale vormingscoördinator is de contactpersoon voor de stagiair van de instelling. Hij coördineert de verschillende aspecten van de stage.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel Art. VII 7. Het personeelslid dat geslaagd is voor een vergelijkend aanwervingsexamen wordt uiterlijk op de eerste dag van de derde maand volgend op die waarin de Vast Wervingssecretaris de geslaagden voor de instelling beschikbaar heeft gesteld, uitgenodigd om in dienst te treden. Hij wordt aangewezen voor een vacante betrekking op de personeelsformatie.

Wanneer het personeelslid een opzeggingsperiode moet volbrengen met toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het vorig lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.

Voor zover er vacante betrekkingen zijn en de benoemende overheid heeft gekozen voor bevordering van geslaagden voor een vergelijkend overgangsexamen, wordt het personeelslid dat geslaagd is voor een vergelijkend overgangsexamen tot de stage toegelaten met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van het proces-verbaal van het examen.

Indien de vacature of de beslissing respectievelijk later ontstaat of genomen is dan de datum van het proces-verbaal, wordt het personeelslid tot de stage toegelaten met ingang van de eerste van de maand aansluitend bij het ontstaan van de vacature of de beslissing.

Art. VII 8. De departementale vormingscoördinator is de contactpersoon voor de stagiair van de instelling. Hij coördineert de verschillende aspecten van de stage.

Art. VII 9. Het instellingshoofd kan op eigen initiatief of op voorstel van de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling voor de stagiair van niveau A en de departementale vormingscoördinator voor de stagiair van de niveaus B, C, D en E, de dienstaanwijzing tijdens de stage wijzigen.

HOOFDSTUK 3. - Duur van de stage Art. VII 10. De duur van de stage bedraagt - voor het wetenschappelijk personeel : 24 maanden; - voor het niet-wetenschappelijk personeel : - in niveau A : 12 maanden; - in niveau B : 9 maanden; - in niveau C : 6 maanden; - in niveau D : 4 maanden; - in niveau E : 4 maanden.

Art. VII 11. § 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is in aanmerking genomen. § 2. De stagiair beschikt over een bonus aan werkdagen afwezigheid die niet meetelt bij het berekenen van de duur van de stage, zoals hierna vermeld naast de stageduur : - 24 maanden : 50 werkdagen; - 12 maanden : 25 werkdagen; - 9 maanden : 20 werkdagen; - 6 maanden : 15 werkdagen; - 4 maanden : 10 werkdagen.

Deze bonus kan in een keer of gefractioneerd gebruikt worden.

In deze bonus aan werkdagen wordt geen rekening gehouden met de jaarlijkse vakantie. § 3. Afwezigheid boven de in § 2 vermelde bonus, zelfs de afwezigheid die met dienstactiviteit gelijkgesteld wordt, heeft schorsing van de stage tot gevolg. § 4. Tijdens de schorsing van de stage behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair; zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die op hem van toepassing zijn tijdens zijn afwezigheid. § 5. Tijdens de periode waarin de einddatum van de stage overschreden wordt, behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair.

HOOFDSTUK 4. - Programma Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. VII 12. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling organiseert binnen de eerste maand na de begindatum van de stage de ontvangst voor de stagiairs van alle niveaus; in overleg met de departementale vormingscoördinatoren bepaalt hij de inhoud en de nadere bepalingen van de ontvangst.

Art. VII 13. De vormingsactiviteiten voor de stagiair bestaan uit een verplicht en uit een vrij gedeelte.

De verplichte en de vrije activiteiten samen mogen maximum één vierde van de stageduur in beslag nemen.

Afdeling 2. - Stage niveau A Art. VII 14. § 1. Het verplichte vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau A omvat : 1° interdepartementale werkzaamheden;2° vormingsinitiatieven op het gebied van administratief recht, voornamelijk de rechtspositie van de ambtenaar, financiën en begroting, openbaarheid van bestuur, informatica, communicatievaardigheden en veiligheid op het werk die aangepast worden aan de voorkennis en vooropleiding van de stagiair;3° een introductie in overheidsmanagement;4° het schrijven van een stagerapport;5° een introductie in de eigen instelling;6° een introductie in de materie van de instelling. § 2. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling bepaalt de nadere bepalingen van het programma bedoeld in § 1.

Het instellingshoofd keurt het onderwerp van het rapport bedoeld in § 1, 4° goed.

De introductiestage vermeld in § 1, 5°, alsook de introductie in de materie van de instelling vermeld in § 1, 6° wordt samengesteld door de departementale vormingscoördinator en wordt voor elke stagiair individueel bepaald.

Art. VII 15. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling keurt het vrije vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau A goed na advies van het instellingshoofd en de departementale vormingscoördinator.

Afdeling 3. - Stage niveau B, C, D en E Art. VII 16. De departementale vormingscoördinator stelt de vormingsactiviteiten vast waaraan de stagiair die onder zijn toezicht staat moet deelnemen.

Art. VII 17. Het verplichte vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau B en C omvat een minimale opleiding in de domeinen vermeld in artikel VII 14, § 1, 2°.

Art. VII 18. Het verplichte vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau D en E omvat een minimale opleiding inzake de rechtspositie van het personeel van de instelling en de veiligheid op het werk.

HOOFDSTUK 5. - Evaluatie van de stagiair Afdeling 1. - Evaluatiecriteria Art. VII 19. Elke stagiair wordt begeleid door een ambtenaar van zijn instelling, hierna te noemen de begeleidingsambtenaar.

Art. VII 20. Er wordt maandelijks voor de stagiair van niveau D en E en driemaandelijks voor de stagiair van niveau A, B en C, door de begeleidingsambtenaar na een gesprek met de stagiair, een verslag gemaakt van de wijze van functioneren volgens het model vastgesteld door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling.

Het driemaandelijks verslag van de stagiair wordt ter kennisgeving toegestuurd aan de departementale vormingscoördinator, en wat de stagiair van niveau A betreft tevens aan de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling en aan de benoemende overheid.

Op het einde van de stage en vóór het samenvattend eindverslag wordt door de begeleidingsambtenaar het advies van de directieraad gevraagd over de wetenschappelijke verdiensten van de stagiair van het wetenschappelijk personeel.

Op het einde van de stage wordt, na een gesprek met de stagiair, een samenvattend eindverslag gemaakt door de begeleidingsambtenaar, het afdelingshoofd en de departementale vormingscoördinator en voor de stagiair van niveau A tevens door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling die de interdepartementale activiteiten evalueert.

In dit eindverslag wordt door de in het voorgaande lid vermelde ambtenaren geëvalueerd voor welke vacante betrekking de stagiair op basis van zijn capaciteiten het best wordt aangewezen.

Het eindverslag wordt opgemaakt binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de einddatum van de stage, zoniet wordt de stage geacht gunstig te zijn.

Dit eindverslag wordt toegestuurd aan de benoemende overheid.

Art. VII 21. Ieder verslag wordt onverwijld ter kennisgeving aan de stagiair toegestuurd die het viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. Het wordt in zijn persoonlijk dossier opgenomen.

Afdeling 2. - Ongeschiktheid van de stagiair Art. VII 22. Indien het eindverslag niet gunstig is of indien de stagiair van niveau A verzuimt een stagerapport in te dienen, betekent de benoemende overheid aan de stagiair een gemotiveerd voorstel naargelang het geval tot afdanking of tot terugplaatsing in de vorige graad en betrekking.

Art. VII 23. De stagiair kan tegen het voorstel tot negatieve evaluatie van de stage dat afdanking of terugplaatsing omvat beroep aantekenen bij de raad van beroep.

Art. VII 24. De stagiair dient beroep in te stellen bij aangetekend schrijven binnen vijftien kalenderdagen nadat het voorstel tot afdanking of terugplaatsing in de vorige graad en betrekking hem meegedeeld werd.

Art. VII 25. De raad van beroep brengt binnen dertig kalenderdagen nadat de zaak aanhangig gemaakt werd een met redenen omkleed advies uit bij de benoemende overheid.

Indien de raad verzuimt het in het vorige lid bepaalde na te leven, behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.

Art. VII 26. De benoemende overheid beslist binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad.

Art. VII 27. Met ingang van de eerste werkdag volgend op het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep of op de beslissing tot afdanking of terugplaatsing door de benoemende overheid, wordt hetzij met de stagiair een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten die overeenstemt met een opzeggingstermijn van dezelfde duur, of wordt de stagiair ambtshalve teruggeplaatst in zijn vorige graad en betrekking.

Art. VII 28. § 1. Voor elke zware fout begaan tijdens de stage kan de stagiair zonder opzegging worden afgedankt.

Een zware fout moet door een hiërarchische meerdere van niveau A vastgesteld worden binnen drie werkdagen.

Deze laatste hoort, samen met het instellingshoofd, de stagiair binnen de in het vorige lid vermelde tijdspanne. De stagiair kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. Van de verklaring van de stagiair wordt een verslag gemaakt. Behoudens in geval van aanmaning, motiveert het instellingshoofd binnen drie werkdagen na het horen van de stagiair, in een aangetekend verzonden brief het ontslag om dringende redenen. § 2. De afdanking wordt uitgesproken door de benoemende overheid onder wie de stagiair ressorteert.

TITEL 2. - De benoeming tot ambtenaar Art. VII 29. § 1. Tot ambtenaar kan enkel worden benoemd wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelatingsvoorwaarden vervullen en aan de aanwervingsvoorwaarden voldaan hebben;2° met goed gevolg de stage volbracht hebben;3° lichamelijk geschikt bevonden zijn. § 2. In afwijking van § 1 kan de stagiair van wie de lichamelijke geschiktheid niet met zekerheid beoordeeld kon worden tijdens de stage of de kandidaat voor een betrekking van afdelingshoofd of van instellingshoofd van wie de lichamelijke geschiktheid niet met zekerheid beoordeeld kan worden voor de benoeming, onder voorbehoud benoemd worden.

De totale duur van benoeming onder voorbehoud kan een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van het eerste geneeskundig onderzoek, niet overschrijden.

Gedurende deze periode van vijf jaar is de regeling inzake de lichamelijke ongeschiktheidsverklaring tijdens de stage, naargelang het geval bedoeld in artikel VII 1 of VII 4, van toepassing.

Art. VII 30. De tot benoemen bevoegde overheid is voor de ambtenaar van rang A1 en lager het instellingshoofd en voor de ambtenaar van rang A2 en A3 de Vlaamse regering.

Art. VII 31. De bevoegde overheid benoemt de stagiair tot ambtenaar in de graad waarin hij tot de stage toegelaten werd op basis van het eindverslag bedoeld in artikel VII 20, vierde lid of na advies van de raad van beroep.

Art. VII 32. Voor de berekening van de administratieve anciënniteiten wordt uitgegaan van de dag waarop de stagiair zijn stage is begonnen.

Art. VII 33. De stagiair van het niet-wetenschappelijk personeel, wanneer hij tot de stage wordt toegelaten, en het afdelingshoofd behorend tot het niet-wetenschappelijk personeel leggen de eed af in handen van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken.

De stagiair van rang A1 van het wetenschappelijk personeel, wanneer hij tot de stage wordt toegelaten, en het afdelingshoofd behorend tot het wetenschappelijk personeel leggen de eed af in handen van het instellingshoofd.

Het instellingshoofd legt de eed af in handen van de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

Art. VII 34. De eed luidt als volgt : "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk".

Art. VII 35. Indien de stagiair weigert de voormelde eed af te leggen, is zijn aanstelling als stagiair van rechtswege nietig.

Indien het afdelingshoofd of het instellingshoofd weigert de voormelde eed af te leggen, is hun benoeming van rechtswege nietig TITEL 3. - Overgangsbepalingen Art. VII 36. Het doorlopen van een stage is in afwijking van artikel VII 3, 2° niet van toepassing op de geslaagde voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau, dat afgesloten werd vóór 31 december 1995.

Art. VII 37. De stagiair die tot de stage toegelaten werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit deel, zet zijn stage voort overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van kracht waren op de datum van het begin van de stage.

Art. VII 38. § 1. Het wetenschappelijk personeel van rang A1 dat bij een mandaat zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de staat benoemd werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit deel, moet voor de toepassing van de delen III, IV, IX, X, XI en XIII met stagiair gelijkgesteld worden § 2. Het wetenschappelijk personeel van rang A1 dat bij een mandaat zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de staat benoemd werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit deel, wordt, na een gunstige evaluatie door de directieraad op het einde van het lopend mandaat, definitief benoemd. § 3. Bij een ongunstige evaluatie kan dit mandaat eenmaal worden verlengd met een termijn van maximum twee jaar, zonder dat zijn mandaat de duur van negen jaar mag overschrijden.

DEEL VIII. - DE ADMINISTRATIEVE LOOPBAAN TITEL 1. - De personeelsformatie en de hiërarchie van de graden Artikel VIII 1. De personeelsformatie is de lijst van het aantal betrekkingen die de instelling nodig heeft om de permanente taken in het beleid dat zij wil voeren, in te vullen.

De Vlaamse regering stelt de personeelsformatie per instelling vast.

Art. VIII 2. § 1. De personeelsformatie stelt het aantal betrekkingen vast per niveau en per rang en de overeenkomstige graadbenamingen. Ze wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. De personeelsformatie wordt zonodig ingedeeld in afdelingen.

Onverminderd deze indeling stelt de Vlaamse regering tevens het organigram vast per instelling na advies van de directieraad.

Art. VIII 3. De hiërarchie van de graden omvat vijf niveaus en tien rangen.

Art. VIII 4. De vijf niveaus overeenstemmend met het ernaast vermelde vereiste onderwijsniveau zijn : 1° niveau A : universitair onderwijs en hoger onderwijs van het lange type gelijkgesteld met universitair niveau;2° niveau B : hoger onderwijs van het korte type of daarmee gelijkgesteld onderwijs;3° niveau C : secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs;4° niveau D : geen diploma;5° niveau E : geen diploma. De lijst van diploma's die toegang geven tot de verschillende niveaus gaat als bijlage 3 bij dit besluit.

Art. VIII 5. De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad binnen zijn niveau.

Elke rang wordt aangeduid met een letter en een cijfer. De letter geeft het niveau aan, het cijfer situeert de rang in zijn niveau.

De vijf niveaus omvatten het volgende aantal rangen : niveau A : drie rangen, genummerd van A1 tot A3 niveau B : twee rangen, genummerd B1 en B2 niveau C : twee rangen, genummerd C1 en C2 niveau D : twee rangen, genummerd D1 en D2 niveau E : één rang, genummerd als E1.

Binnen elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste cijfer toegewezen krijgt.

Art. VIII 6. De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert en hem machtigt tot het bekleden van een betrekking die met die graad overeenstemt.

Art. VIII 7. De graden worden over de verschillende niveaus en rangen verdeeld overeenkomstig de bijlage 4 bij dit besluit.

TITEL 2. - De functioneringsevaluatie HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebied Art. VIII 8. § 1. Voor de toepassing van deze titel en van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de functioneringsevaluatie : het beoordelen van het functioneren van de functiehouder in de huidige functie ten opzichte van vooraf bepaalde verwachtingen. In het begin van de evaluatieperiode worden de verwachtingen ten aanzien van resultaten en functioneren bepaald (de planning). Na afloop van de evaluatieperiode worden de resultaten en het functioneren beoordeeld ten opzichte van deze verwachtingen (de vaststelling van de evaluatie). 2° de functiebeschrijving : de beschrijving van een aantal relatief permanente aspecten van een functie zoals het doel van de functie, de resultaatgebieden en de functioneringscriteria. De resultaatgebieden zijn de explicitering op welke domeinen welke resultaten verwacht worden in de functie (het 'wat').

De functioneringscriteria zijn de criteria die bepalend zijn voor het goed uitoefenen van een functie (het 'hoe').

De onderscheiden criteria worden opgenomen in een algemene lijst zoals vastgesteld in bijlage 14 bij dit besluit. 3° de hiërarchische meerdere : enerzijds het instellingshoofd en de afdelingshoofden ten opzichte van de onder hun gezag staande personeelsleden en anderzijds de ambtenaar die is aangewezen door het afdelingshoofd, of bij ontstentenis door het instellingshoofd, om gezag uit te oefenen over een aantal personeelsleden met een lagere rang dan de zijne en in uitzonderlijke gevallen over personeelsleden van zijn rang. De aanwijzing als hiërarchische meerdere over personeelsleden met dezelfde rang dient gemotiveerd te worden en ter bekrachtiging voorgelegd te worden aan de directieraad.

De onmiddellijke hiërarchische meerdere is de hiërarchische meerdere die het dichtst in rang staat tot het onder zijn gezag staande personeel. Hij treedt op als eerste evaluator. § 2. De functioneringsevaluatie is verplicht voor elke ambtenaar die zich in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt.

HOOFDSTUK 2. - Inhoud van de functioneringsevaluatie Art. VIII 9. De functioneringsevaluatie dient op een zorgvuldige wijze te gebeuren.

Art. VIII 10. § 1. Een opleiding tot evaluator is verplicht voor alle ambtenaren die met functioneringsevaluatie belast zijn. Alleen de functioneringsevaluaties opgemaakt door ambtenaren die deze opleiding hebben gevolgd, zijn geldig. § 2. De evaluatoren worden gevalueerd op de kwaliteit van de functioneringsevaluaties die zij opmaken. § 3. In het begin van elke evaluatieperiode bespreekt de gevalueerde met een evaluator de concrete verwachtingen ten aanzien van de resultaten en het functioneren.

De formele vaststelling door de evaluatoren in onderlinge overeenstemming, van deze verwachtingen qua resultaten en functioneren dient ook schriftelijk aan de geëvalueerde te worden toegestuurd.

Bij deze planning van de prestaties vertrekken de evaluatoren en de geëvalueerde van alle beschikbare informatie over de functie, zoals onder meer de resultaatgebieden en de functioneringscriteria, de resultaten van voorbije evaluaties en de doelstellingen van de instelling.

De geëvalueerde krijgt inzage in de functiebeschrijving en de doelstellingen van de eerste evaluator van de naasthogere rang. § 4. Vanwege onvoorziene wijzigingen in de doelstellingen of de organisatie van de werkzaamheden kunnen de verwachtingen qua resultaten en functioneren van de geëvalueerde aangepast worden. Deze aanpassing dient op dezelfde zorgvuldige manier te worden besproken en toegelicht als bij het begin van de evaluatieperiode. Zij dient ook schriftelijk aan de gevalueerde te worden toegestuurd. Deze aanpassing wordt meegedeeld aan de departementale HRM-coördinator. § 5. Na afloop van elke evaluatieperiode wordt de geëvalueerde uitgenodigd voor een evaluatiegesprek. Tijdens dit evaluatiegesprek geeft de geëvalueerde ook zijn eigen visie weer op zijn functioneren tijdens de evaluatieperiode.

Het evaluatiegesprek wordt gevoerd tussen de geëvalueerde en één evaluator. Op verzoek van de geëvalueerde of één van zijn evaluatoren, vindt het evaluatiegesprek plaats met de twee evaluatoren. § 6. Na het evaluatiegesprek stellen de evaluatoren het definitieve beschrijvende evaluatieverslag op. Het beschrijvende evaluatieverslag omvat geen samenvattende waardering of einduitspraak over de geëvalueerde, behalve indien de evaluatoren oordelen dat hij de vermelding "onvoldoende" verdient.

De geëvalueerde kan zijn opmerkingen toevoegen aan het evaluatieverslag.

HOOFDSTUK 3. - Het evaluatiedossier Art. VIII 11. Over elke ambtenaar wordt een jaarlijks individueel evaluatiedossier aangelegd. Het omvat : 1° de functiebeschrijving als relatief permanente basis;2° de beschrijving van de verwachtingen ten aanzien van resultaten en functioneren in de evaluatieperiode, zoals geformuleerd in het begin van deze periode, of gedurende deze periode zoals bedoeld in artikel VIII 10 § 4;3° de persoonlijke nota's bedoeld in art.VIII 14 en de opmerkingen die de ambtenaar erbij heeft geformuleerd; 4° de uitslagen die de belanghebbende ambtenaar tijdens dat jaar heeft behaald in de loopbaanexamens;5° de definitieve beschrijvende evaluatieverslagen en hun bijlagen zoals bedoeld in art.VIII 24 § 1; 6° de beslissingen in beroep, bedoeld in artikel VIII 25 en VIII 26;7° de staat van tuchtstraffen uitgesproken in het evaluatiejaar, vermeld in artikel IX 26. Het evaluatiedossier is ter beschikking van alle instanties bevoegd voor het individuele personeelsbeheer en van de HRM-coördinator.

Art. VIII 12. Geen enkel document kan in het evaluatiedossier worden opgenomen zonder dat de belanghebbende ambtenaar voor kennisneming heeft getekend.

Art. VIII 13. Elke ambtenaar kan op elk ogenblik kennis nemen van zijn evaluatiedossier.

Art. VIII 14. De persoonlijke nota's bedoeld in artikel VIII 11 - 3° handelen over de behaalde resultaten en/of over het functioneren. Zij handelen eventueel over gebeurtenissen of gedragingen buiten de dienst die de ambtsuitoefening kunnen beïnvloeden of in het gedrang brengen.

Deze persoonlijke nota's omvatten een nauwkeurig relaas van gunstige of ongunstige feiten die als evaluatiegrond kunnen dienen. Telkens als de evaluatoren dat nodig achten, of op gemotiveerd verzoek van de belanghebbende ambtenaar, stellen de evaluatoren een persoonlijke nota's op over feiten die hoogstens één maand voor de ondertekening ervan van de notitie plaatshadden.

Een persoonlijke notitie wordt eveneens opgemaakt telkens de ambtenaar gedurende een door de evaluatoren voldoende significant geachte periode ter beschikking wordt gesteld van een project. De projectleider is verantwoordelijk voor het opstellen van de persoonlijke notitie.

Elke persoonlijke notitie wordt onmiddellijk aan de belanghebbende ambtenaar voorgelegd. Hij viseert dit document, krijgt er een afschrift van en beschikt over vijftien kalenderdagen om zijn eventuele opmerkingen te formuleren.

Indien de ambtenaar opmerkingen formuleert, dan worden deze aan de notitie toegevoegd en opgenomen in het evaluatiedossier.

HOOFDSTUK 4. - De evaluatieperiode Art. VIII 15. De functioneringsevaluatie gebeurt jaarlijks. Voor elke ambtenaar loopt het evaluatiejaar van 1 januari tot en met 31 december.

De ambtenaar die tijdens het jaar slechts een gedeeltelijke periode in dienst is, wordt geëvalueerd voor de duur van deze periode.

De stagiair die in de loop van het jaar benoemd wordt tot ambtenaar, wordt geëvalueerd voor de periode vanaf de vaste benoeming tot het einde van het jaar.

Art. VIII 16. § 1. De evaluatie over het afgelopen evaluatiejaar heeft plaats in januari en februari van het volgende jaar. Het beschrijvende evaluatieverslag dient uiterlijk op 15 maart aan de geëvalueerde te worden toegestuurd. De planning voor het nieuwe evaluatiejaar dient eveneens op dat tijdstip te zijn gefinaliseerd. » § 2. De evaluatie gaat ook door als tijdens de maanden januari en februari : 1° de geëvalueerde niet beschikbaar is;2° de te horen ambtenaren of ministers bedoeld in de artikelen VIII 18 en VIII 19 niet bereikbaar zijn. HOOFDSTUK 5. - De instanties bevoegd om evaluaties en persoonlijke nota's op te maken Afdeling 1. - De instanties bevoegd om evaluaties en persoonlijke nota's op te maken Art. VIII 17. Alle ambtenaren van rang A1 en lager worden geëvalueerd door minstens twee hiërarchische meerderen. De evaluatoren behoren tot minstens twee verschillende rangen.

Art. VIII 18. Het instellingshoofd wordt geëvalueerd door de Vlaamse regering, op basis van een verslag van een externe evaluatie-instantie die zij daartoe heeft aangesteld. Ter voorbereiding van dit verslag bevraagt deze externe evaluatie-instantie de Vlaamse minister onder wiens functionele bevoegdheid de betrokken ambtenaar valt, en bevraagt zij ook de secretaris-generaal van het functionele departement, de leidend ambtenaar van de functionele administratie, en de ambtenaren van rang A2 die onder het hiërarchisch gezag van de gevalueerde staan.

Art. VIII 19. De ambtenaar van rang A2 wordt geëvalueerd door het instellingshoofd en de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

Art. VIII 20. Behalve in de gevallen bedoeld in artikel VIII 21 worden de ambtenaren van rang A1, niveau B, C, D en E geëvalueerd door minstens twee evaluatoren die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel VIII 17.

Art. VIII 21. § 1. De ambtenaar met verlof voor opdracht zoals bedoeld in Deel XI, titel 8 behoudt in afwijking van artikel VIII 8, § 2 zijn laatste functioneringsevaluatie die hem in de instelling gegeven werd voor zijn opdracht.

Als hij kandidaat is voor een hiërarchische bevordering of voor mutatie wordt hem een nieuwe functioneringsevaluatie toegekend door het instellingshoofd onder wiens hiërarchisch gezag hij volgens zijn affectatiebesluit staat en door de hiërarchische chef onder wie hij tijdens zijn opdracht ressorteert. Het instellingshoofd wint daartoe alle nodige inlichtingen in bij de functioneel bevoegde instanties.

De functioneringsevaluatie betreft in dit geval de wijze van vervulling van de opdracht.

Als de ambtenaar tijdens zijn opdracht kandidaat is voor een hiërarchische bevordering of mutatie en hij over geen functioneringsevaluatie beschikt, wordt hem een functioneringsevaluatie gegeven overeenkomstig het tweede lid. § 2. De ambtenaar die tijdens een evaluatiejaar met verlof voor loopbaanonderbreking gaat, wordt geëvalueerd op het eerstvolgende evaluatietijdstip over de periode dat hij effectief in dienst was. In afwijking van artikel VIII 8, § 2 behoudt hij deze evaluatie voor de duur van zijn loopbaanonderbreking. § 3. De ambtenaar die in de loop van de evaluatieperiode of op het evaluatietijdstip onder het functionele gezag van een andere hiërarchische meerdere respectievelijk heeft gestaan of staat dan de hem overeenkomstig zijn affectatie toegewezen evaluatoren, wordt geëvalueerd door deze laatsten rekening houdend met artikel VIII 14, derde lid. § 4. De ambtenaren die rechtstreeks onder het instellingshoofd ressorteren worden gevalueerd door het instellingshoofd en door de ambtenaar van rang A2 aangewezen door de directieraad.

Art. VIII 22. Indien op het evaluatietijdstip blijkt dat één van de evaluatoren ontbreekt of nog geen opleiding opgelegd door artikel VIII 10 gevolgd heeft, dan wordt hij vervangen door een andere hiërarchische meerdere, aangesteld door de evaluatoren van de ontbrekende evaluator.

Afdeling 2. - De instantie bevoegd om persoonlijke nota's op te maken Art. VIII 23. De hiërarchische meerderen bevoegd om persoonlijke nota's op te maken, zoals vermeld in artikel VIII 14, zijn degenen die bevoegd zijn om de evaluatie op te maken, onverminderd het derde lid van voormeld artikel.

HOOFDSTUK 6. - Procedurevoorschriften Afdeling 1. - Procedurevoorschriften in verband met de evaluatie Art. VIII 24. § 1. Het definitieve beschrijvende evaluatieverslag zoals bedoeld in artikel VIII 10 § 6 wordt door de evaluatoren in onderlinge overeenstemming opgesteld, gedateerd en ondertekend, en wordt binnen vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek aan de geëvalueerde bezorgd. Indien in uitzonderlijke gevallen de evaluatoren geen consensus bereiken, bezorgen zij terzelfder tijd de aparte verslagen aan de geëvalueerde. De evaluatie op basis waarvan de beslissingen genomen worden, wordt uitgemaakt door het verslag van de evaluator met de hoogste rang.

De geëvalueerde tekent dit document voor kennisneming en krijgt er een afschrift van; hij voegt binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst zijn eventuele opmerkingen toe op het document en stuurt die naar de evaluatoren.

De evaluatoren tekenen voor kennisneming en voegen de opmerkingen van de geëvalueerde op het evaluatieverslag aan het evaluatiedossier van de geëvalueerde toe.

Als het beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" dan kan de geëvalueerde daartegen beroep instellen binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag overeenkomstig afdeling 2. § 2. Het beroep is opschortend.

Het beroepschrift wordt aangetekend verstuurd of tegen ontvangstbewijs ingediend.

Afdeling 2. - Beroep tegen de evaluatie Art. VIII 25. § 1. Een ambtenaar van rang A2 en lager die er niet mee kan instemmen dat zijn beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende", kan de zaak binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag aanhangig maken bij de raad van beroep. § 2. De raad van beroep kan de betrokken evaluatoren horen en om uitleg vragen. § 3. De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Indien er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven. § 4. Het dossier wordt vervolgens binnen vijftien kalenderdagen voorgelegd respectievelijk aan de Vlaamse regering voor de ambtenaren van rang A2, aan de functioneel bevoegde Vlaamse minister voor de ambtenaren van rang A1 en aan de directieraad voor de ambtenaren van de niveaus B, C, D en E, die bevoegd zijn voor de definitieve beslissing over het al dan niet toekennen van de vermelding "onvoldoende". De als evaluator betrokken ambtenaar of minister neemt in dit geval niet aan de beraadslaging deel.

Terzelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker gestuurd.

De Vlaamse regering, de functioneel bevoegde Vlaamse minister of de directieraad beslist binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.

Art. VIII 26. Het instellingshoofd dat er niet mee in kan stemmen dat zijn beschrijvende evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" kan de zaak binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvende evaluatieverslag aanhangig maken bij de Vlaamse regering.

De Vlaamse regering kan de externe evaluatieinstantie alsook de leden en ambtenaren die zij geraadpleegd heeft horen en om uitleg vragen. De betrokken Vlaamse minister(s) onder wiens functionele bevoegdheid de ambtenaar valt neemt (nemen) in dit geval niet aan de beraadslaging deel.

De beslissing in beroep van de Vlaamse regering is bindend.

De Vlaamse regering beslist binnen dertig kalenderdagen; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.

Art. VIII 27. De gemotiveerde beslissing in beroep wordt aan het evaluatiedossier van de geëvalueerde toegevoegd.

TITEL 3. - Anciënniteit en rangschikking Art. VIII 28. § 1. Voor een ambtenaar bestaan de volgende administratieve anciënniteiten : 1° de graadanciënniteit;2° de niveauanciënniteit;3° de dienstanciënniteit;4° de schaalanciënniteit. § 2. Om de reglementaire bepalingen toe te passen die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de ambtenaren van wie de anciënniteit moet worden vergeleken de voorrang als volgt bepaald : 1° de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;2° de ambtenaar met de grootste niveau-anciënniteit : bij gelijke graadanciënniteit;3° de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit : bij gelijke niveau-anciënniteit;4° de oudste ambtenaar : bij gelijke dienstanciënniteit. Art. VIII 29. § 1. De graadanciënniteit en de niveau-anciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als vastbenoemde heeft verricht als lid van het personeel van de diensten van de Vlaamse regering en als titularis van een ambt met volledige prestaties. § 2. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de reglementering in aanmerking worden genomen voor toegang tot een andere graad. § 3. Voor de niveau-anciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in een graad van het betreffende niveau.

Art. VIII 30. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten, die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook heeft verricht als lid van het personeel van de diensten van de Vlaamse regering en als titularis van een ambt met volledige prestaties.

Art. VIII 31. De schaalanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als vastbenoemde heeft verricht in een bepaalde salarisschaal als lid van het personeel van de diensten van de Vlaamse regering en als titularis van een ambt met volledige prestaties; zij wordt opgebouwd overeenkomstig artikel VIII 76, § 2.

Art. VIII 32. § 1. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve toestand op grond waarvan hij, krachtens dit besluit, zijn salaris of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hoger salaris behoudt. § 2. Volledig zijn de prestaties die gemiddeld 38 uur per week bedragen.

Art. VIII 33. De graad-, de niveau-, de dienst- en de schaalanciënniteit worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Zij beginnen op de eerste dag van een maand.

De gedeelten van maanden worden weggelaten en de anciënniteiten beginnen in dat geval op de eerste dag van de volgende maand.

Art. VIII 34. Voor de toepassing van artikel VIII 33 op ambtenaren die gemachtigd zijn hun ambt met verminderde prestaties uit te oefenen met pro rata non-activiteit voor de duur van de afwezigheid : 1° worden prestaties van 1976 uur deeltijdse arbeid geteld als twaalf volle kalendermaanden;2° worden prestaties van een twaalfde van 1976 uur deeltijdse arbeid geteld als één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte vervalt;3° vervallen de werkelijke diensten die niet de eerste dag van de maand begonnen zijn of die vóór de laatste dag van de maand beëindigd zijn. TITEL 4. - De hiërarchische loopbaan van de ambtenaar HOOFDSTUK 1. - Definities en algemene bepalingen Afdeling 1. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel Art. VIII 35. § 1. Bevordering is de benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hogere rang. § 2. Er bestaat slechts één soort bevordering, namelijk die door verhoging in graad binnen hetzelfde niveau.

Art. VIII 36. § 1. De bevordering door verhoging in graad is alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.

Zij wordt verleend volgens de bepalingen vastgesteld in dit besluit.

De benoemende overheid verklaart de betrekkingen vacant na advies van de directieraad. § 2. De kennisgeving van de vacatures vindt plaats door : 1° een brief aan de in aanmerking komende kandidaten, verzonden naar het door de betrokkene laatst opgegeven correspondentieadres;2° de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Om geldig te zijn moet de kandidaatstelling beantwoorden aan de voorschriften van het vacaturebericht en hetzij per aangetekende brief worden verzonden, hetzij door middel van een afgegeven brief waarvoor een bewijs van ontvangst wordt overhandigd, worden ingediend binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad.

De kandidaatstelling die door middel van een afgegeven brief wordt ingediend, dient te worden overhandigd op de laatste werkdag van de instelling uiterlijk om 16.00 uur.

Voor de kandidaatstelling geldt de datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs als indieningsdatum. De kandidaatstelling omvat een uiteenzetting van de aanspraken en wordt ingediend met het modelformulier dat als bijlage 6 bij dit besluit gevoegd is.

Art. VIII 37. De ambtenaren mogen vooraf, via een aangetekende brief een veralgemeende kandidaatstelling indienen voor alle betrekkingen die tijdens hun afwezigheid vacant zouden worden verklaard.

De geldigheid van deze kandidaatstelling is bepaald op maximaal dertig kalenderdagen.

De ambtenaar richt zijn kandidaatstelling aan het instellingshoofd.

Art. VIII 38. Om een bevordering te verkrijgen, 1° moet de ambtenaar zich in een administratieve toestand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden;2° mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met "onvoldoende". Art. VIII 39. § 1. De ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor bevordering door verhoging in graad en die in een vacante betrekking bevorderd werd, kan deze bevordering weigeren. § 2. De bevordering door verhoging in graad wordt ambtshalve ingetrokken als de ambtenaar de betrekking waarin hij bevorderd werd niet opgenomen heeft op de eerste van de derde maand volgend op de betekening van het bevorderingsbesluit.

Nochtans mag de ambtenaar die op het tijdstip van de bevordering met verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit zijn verlof voortzetten tot de einddatum waarvoor het is toegestaan. § 3. De ambtenaar die bevorderd werd door verhoging in graad kan om functionele of persoonlijke redenen vragen teruggezet te worden in zijn vorige rang, graad en salarisschaal.

De diensten gepresteerd in zijn hogere graad worden in voorkomend geval in rekening gebracht bij de vaststelling van de schaalanciënniteit in zijn vorige rang, graad en salarisschaal waarin hij teruggezet wordt.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel Art. VIII 40. § 1. Bevordering is de benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hogere rang. § 2. Er zijn twee soorten van bevordering : 1° de bevordering door verhoging in graad binnen een zelfde niveau;2° de bevordering door overgang naar een ander niveau. Art. VIII 41. § 1. De bevordering door verhoging in graad kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkend examen georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat of voor een vergelijkende bekwaamheidsproef. § 2. De bevordering door overgang naar een ander niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend overgangsexamen georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat.

Art. VIII 42. § 1. De bevordering door verhoging in graad en de bevordering door overgang naar een ander niveau zijn alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.

Zij worden verleend volgens de bepalingen vastgesteld in dit besluit.

De benoemende overheid verklaart de betrekkingen vacant na advies van de directieraad. § 2. De kennisgeving van de vacatures vindt plaats door : 1° een brief aan de in aanmerking komende kandidaten, verzonden naar het door de betrokkene laatst opgegeven correspondentieadres;2° de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Om geldig te zijn moet de kandidaatstelling beantwoorden aan de voorschriften van het vacaturebericht en hetzij per aangetekende brief worden verzonden, hetzij door middel van een afgegeven brief waarvoor een bewijs van ontvangst wordt overhandigd, worden ingediend binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad.

De kandidaatstelling die door middel van een afgegeven brief wordt ingediend, dient te worden overhandigd op de laatste werkdag van de administratie Ambtenarenzaken uiterlijk om 16.00 uur.

Voor de kandidaatstelling geldt de datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs als indieningsdatum. De kandidaatstelling omvat een uiteenzetting van de aanspraken en wordt ingediend met het modelformulier dat als bijlage 6 bij dit besluit gevoegd is.

Art. VIII 43. De ambtenaren mogen vooraf, via een aangetekende brief een veralgemeende kandidaatstelling indienen voor alle betrekkingen die tijdens hun afwezigheid vacant zouden worden verklaard.

De geldigheid van deze kandidaatstelling is bepaald op maximaal dertig kalenderdagen.

De ambtenaar richt zijn kandidaatstelling aan de voorzitter van het college van secretarissen-generaal, p.a. departement Algemene Zaken en Financiën, administratie Ambtenarenzaken, afdeling Wervingen en Personeelsbewegingen voor de vacantverklaringen bij het ministerie en de instellingen.

Art. VIII 44. § 1. Om aan een vergelijkend examen voor verhoging in graad, aan een vergelijkende bekwaamheidsproef of aan een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau deel te nemen, 1° moet de ambtenaar voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden op de door de Vast Wervingssecretaris bepaalde datum of op de datum vastgesteld door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken in geval van een vergelijkende bekwaamheidsproef;2° mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met "onvoldoende". § 2. Om een bevordering te verkrijgen, 1° moet de ambtenaar zich in een administratieve toestand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden;2° mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met "onvoldoende". Art. VIII 45. § 1. De ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor bevordering door verhoging in graad of voor bevordering door overgang naar een ander niveau, en die in een vacante betrekking bevorderd werd, kan deze bevordering weigeren.

Hij kan nochtans deze bevordering slechts eenmaal weigeren in het geval van bevordering door verhoging in graad na examen of na bekwaamheidsproef of bevordering door overgang naar een ander niveau; indien hij een tweede maal weigert verliest hij het voordeel van het slagen voor dit examen of deze proef. § 2. De bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een ander niveau wordt ambtshalve ingetrokken indien de ambtenaar de betrekking waarin hij bevorderd werd niet opgenomen heeft op de eerste van de derde maand volgend op de betekening van het bevorderingsbesluit.

Nochtans mag de ambtenaar die op het tijdstip van de bevordering met verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit zijn verlof voortzetten tot de einddatum waarvoor het is toegestaan. § 3. De ambtenaar die bevorderd werd door verhoging in graad of door overgang naar een ander niveau kan om functionele of persoonlijke redenen vragen teruggezet te worden in zijn vorige rang, graad en salarisschaal.

De diensten gepresteerd in zijn hogere graad worden in voorkomend geval in rekening gebracht bij de vaststelling van de schaalanciënniteit in zijn vorige rang, graad en salarisschaal waarin hij teruggezet wordt.

HOOFDSTUK 2. - De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de vergelijkende examens voor verhoging in graad Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VIII 46. De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de vergelijkende examens voor verhoging in graad worden loopbaanexamens genoemd.

Art. VIII 47. De Vast Wervingssecretaris organiseert de loopbaanexamens op aanvraag van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken voor de graden door hem aangeduid.

Deze laatste beslist hiertoe op basis van de bestaande of in het volgende jaar te verwachten vacatures.

Binnen de perken van het vorige lid worden de vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de vergelijkende examens voor verhoging in graad ten minste om de twee jaar georganiseerd.

Art. VIII 48. De Vast Wervingssecretaris stelt de nadere bepalingen van de loopbaanexamens en de samenstelling van de examencommissies vast.

Art. VIII 49. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt de programma's van de loopbaanexamens vast na overleg met de instellingen en met de Vast Wervingssecretaris.

Art. VIII 50. Indien een loopbaanexamen uit een algemeen en één of meer bijzondere gedeelten bestaat, worden de ambtenaren die geslaagd zijn voor het algemeen gedeelte op hun verzoek van dit gedeelte vrijgesteld wanneer zij later opnieuw deelnemen aan één of meer examens voor dezelfde of een gelijkwaardige graad, of voor een lagere graad van hetzelfde niveau.

Art. VIII 51. § 1. De ambtenaar die het minimum der punten heeft behaald, wordt geslaagd verklaard. § 2. De geslaagde behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag.

Afdeling 2. - De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau Art. VIII 52. De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau worden georganiseerd voor bevordering door overgang naar graden van rang D1, C1, B1 en A1.

Art. VIII 53. Het vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau staat open : 1° voor bevordering tot een graad van rang A1 : a) voor alle ambtenaren van niveau C van de diensten van de Vlaamse regering die ten minste vier jaar anciënniteit tellen in dat niveau;b) voor alle ambtenaren van niveau B van de diensten van de Vlaamse regering die ten minste drie jaar anciënniteit tellen in dat niveau;2° voor bevordering tot een graad van B1, voor de ambtenaren van niveau C van de diensten van de Vlaamse regering die in het bezit zijn van het vereiste diploma;3° voor bevordering tot een graad van rang C1, voor alle ambtenaren van niveau D van de diensten van de Vlaamse regering die ten minste twee jaar anciënniteit tellen in dat niveau;4° voor bevordering tot een graad van rang D1, voor alle ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering van niveau E. Art. VIII 54. De Vast Wervingssecretaris bepaalt de datum waarop aan de deelnemingsvoorwaarden moet worden voldaan.

Art. VIII 55. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau A omvatten de volgende gedeelten : 1° een eerste gedeelte dat schriftelijk wordt afgenomen en dat bestaat uit het samenvatten en het commentariëren van een tekst.Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor het eerste gedeelte worden tot het tweede gedeelte toegelaten; 2° een tweede gedeelte dat bestaat uit een ondervraging over vier door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken vast te stellen vakken;3° een derde gedeelte dat bestaat uit een praktische oefening, namelijk een schriftelijk verslag en een interview over een aangelegenheid die verband houdt met de functie. Alleen de kandidaten die voor de vier vakken zijn geslaagd, worden tot de praktische oefening toegelaten.

Art. VIII 56. § 1. Om te slagen voor het eerste gedeelte van een vergelijkend examen voor overgang naar een graad van rang A1 moet de kandidaat ten minste 60 % van de punten behalen.

De kandidaat die geslaagd is voor het eerste gedeelte geniet het voordeel van de bepalingen van artikel VIII 50. § 2. Om te slagen voor het tweede gedeelte van het in § 1 vermelde examen moet de kandidaat voor elk van de vier vakken ten minste 50 % van de punten behalen en 60 % over het geheel.

De kandidaat die geslaagd is voor het tweede gedeelte van dit examen wordt op zijn aanvraag van dit gedeelte vrijgesteld voor de volgende examens in dezelfde graad waaraan hij deelneemt.

De kandidaat die geen 60 % van de punten over het geheel behaalt, wordt voor de volgende drie examens in dezelfde graad waaraan hij deelneemt vrijgesteld van de vakken waarvoor hij ten minste 65 % van de punten heeft behaald. § 3. De kandidaat die geslaagd is voor het tweede gedeelte van het examen wordt tot de praktische oefening toegelaten waarvoor hij eveneens ten minste 60 % van de punten moet behalen.

De geslaagden worden gerangschikt volgens de voor de praktische oefening behaalde punten.

Art. VIII 57. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau B en C bestaan uit twee examengedeelten, namelijk een algemeen examen en een bijzonder examen. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor het algemeen gedeelte worden tot het bijzondere gedeelte toegelaten.

Het algemene gedeelte bestaat uit het samenvatten en commentariëren van een tekst, of uit het opstellen van een verslag over een aangelegenheid die verband houdt met de functie.

Het bijzondere gedeelte heeft tot doel te toetsen : hetzij de algemene vorming van de kandidaat, hetzij zijn kennis van bepaalde vakken, hetzij de vaardigheden vereist voor het uitoefenen van de functie, hetzij verschillende van deze elementen samen.

Art. VIII 58. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau D bestaan uit één ondervraging. De programma's zijn hoofdzakelijk afgestemd op de aard van de te verlenen graad.

Voor de technische of gespecialiseerde betrekkingen kan het examen nochtans uit meer dan één gedeelte bestaan.

Art. VIII 59. De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten. Ingeval het examen is opgesplitst, worden zij gerangschikt volgens de punten behaald in de bijzondere gedeelten.

Afdeling 3. - De vergelijkende examens voor verhoging in graad Art. VIII 60. § 1. Aan een vergelijkend examen voor verhoging in graad mag de ambtenaar deelnemen van de onmiddellijk lagere rang met ten minste twee jaar graadanciënniteit. § 2. De vergelijkende examens voor verhoging in graad bestaan uit een ondervraging over administratieve of technische kennis overeenstemmend met de te verlenen graad.

HOOFDSTUK 3. - De vergelijkende bekwaamheidsproef Art. VIII 61. § 1. Voor de organisatie van de vergelijkende bekwaamheidsproef bedoeld in artikel VIII 41, § 1 en van de vergelijkende bekwaamheidsproeven bedoeld in artikel VIII 76, § 3 worden in de diensten van de Vlaamse regering één of meer commissies opgericht die belast zijn met de organisatie van de bekwaamheidsproeven.

De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken regelt de organisatie van de proef, stelt het programma vast na overleg met de instellingen en bepaalt de samenstelling van de commissies. § 2. De proef heeft betrekking op de theoretische en/of praktische kennis, evenals op de bekwaamheden en geschiktheden, vereist voor de uitoefening van de functie. § 3. De geslaagde voor één van de vergelijkende bekwaamheidsproeven bedoeld in § 1, eerste lid behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag tenzij de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken de geldigheidsduur ervan beperkt. De kortere geldigheidsduur wordt opgenomen in het examenreglement.

HOOFDSTUK 4. - De hiërarchische bevordering Afdeling 1. - Bevoegde overheid en procedurevoorschriften Art. VIII 62. De bevordering tot een graad van rang A2 vindt plaats door de Vlaamse regering op voorstel van de functioneel bevoegde Vlaamse minister en na gemotiveerd voorstel van de directieraad.

Art. VIII 63. De bevordering tot een graad van rang A1 wordt toegekend door het instellingshoofd.

Art. VIII 64. § 1. De bevordering tot een graad ingedeeld in de niveaus B, C en D wordt toegekend door het instellingshoofd. § 2. Vóór de bevordering door verhoging in graad binnen deze niveaus doet de directieraad een gemotiveerd voorstel.

Art. VIII 65. § 1 Van de voorstellen van de directieraad wordt kennis gegeven aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld. § 2. De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de directieraad.

Hij wordt, op zijn verzoek, door de directieraad gehoord.

Afdeling 2. - Bevordering door overgang naar een ander niveau Art. VIII 66. § 1. De geslaagden worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd tot de graad waarnaar zij hebben meegedongen en worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen. § 2. Wanneer de geslaagden van verschillende examens kandidaat zijn voor dezelfde bevordering, worden zij gerangschikt volgens de datum van de processen-verbaal van afsluiting van de vergelijkende examens, vanaf het eerst afgesloten proces-verbaal, en, voor elk vergelijkend examen, in de volgorde van hun rangschikking. § 3. De dienstaanwijzing van de geslaagden die voor bevordering in aanmerking komen vindt plaats binnen de perken van de vacatures en van het vergelijkend karakter van het examen op basis van de functiebeschrijving en het profiel van de geslaagde.

Afdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad Onderafdeling 1. - Specifieke bepalingen betreffende het wetenschappelijk personeel I. Voorwaarden van bevordering Art. VIII 67. Tot een graad van wetenschappelijk directeur kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang A1 die de tweede salarisschaal in de basis functionele loopbaan van deze rang heeft bereikt en ten minste zes jaar graadanciënniteit telt.

Hij dient bovendien te slagen voor een proef waarbij wordt nagegaan of de kandidaat over voldoende leidinggevende capaciteiten voor de functie van afdelingshoofd beschikt.

II. Volgorde van de bevorderingen Art. VIII 68. § 1. De bevordering door verhoging in graad wordt verleend aan de voor een bepaalde betrekking meest geschikte kandidaat.

Deze geschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat rekening houdend met de profielvereisten en met de functiebeschrijving.

De in aanmerking komende kandidaten worden onderling vergeleken onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie en kandidaatstelling. § 2. De directieraad draagt de in aanmerking komende kandidaten via een gemotiveerd voorstel in orde van hun geschiktheid aan de benoemende overheid voor.

De benoemende overheid benoemt uit de door de directieraad voorgedragen kandidaten of benoemt niet.

Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen betreffende het niet-wetenschappelijk personeel I. Volgorde van de bevorderingen met examen of bekwaamheidsproef Art. VIII 69. De bevordering door verhoging in graad in eenzelfde niveau waarvoor een examen of bekwaamheidsproef is voorgeschreven, wordt verleend in deze volgorde : 1° aan de geslaagde voor het vereiste examen of bekwaamheidsproef waarvan het proces-verbaal het eerst werd afgesloten;2° onder de geslaagden voor een zelfde examen of bekwaamheidsproef, in volgorde van de uitslag. De dienstaanwijzing van de geslaagden die voor bevordering in aanmerking komen vindt plaats binnen de perken van de vacatures en van het vergelijkend karakter van het examen of de proef op basis van de functiebeschrijving en het profiel van de geslaagde.

II. Volgorde van de bevorderingen zonder examen Art. VIII 70. De bevordering door verhoging in graad binnen alle niveaus, waarvoor geen examen is voorgeschreven, wordt verleend aan de voor een bepaalde betrekking meest geschikte kandidaat.

Deze geschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat rekening houdend met de profielvereisten en met de functiebeschrijving.

De in aanmerking komende kandidaten worden onderling vergeleken onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie en kandidaatstelling.

De directieraad draagt de in aanmerking komende kandidaten via een gemotiveerd voorstel in orde van hun geschiktheid aan de benoemende overheid voor.

De benoemende overheid benoemt uit de door de directieraad voorgedragen kandidaten of benoemt niet.

III. Voorwaarden van bevordering Art. VIII 71. Tot een graad van rang A2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang A1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft en ten minste zes jaar graadanciënniteit telt.

Hij dient bovendien te slagen voor een proef waarbij zal worden nagegaan of de kandidaat over voldoende leidinggevende capaciteiten voor de functie van afdelingshoofd beschikt.

De voorwaarde van het bereiken van de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan gesteld in het eerste lid, geldt niet voor de graden waaraan slechts één salarisschaal gekoppeld is.

Art. VIII 72. Tot een graad van rang B2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang B1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.

Art. VIII 73. Tot een graad van rang C2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang C1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.

Art. VIII 74. Tot een graad van rang D2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang D1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.

IV. Quota voor bevordering Art. VIII 75. § 1.

Rang B2 omvat 20 % van het aantal betrekkingen van niveau B. Rang C2 omvat 20 % van het aantal betrekkingen van niveau C. Rang D2 omvat 36 % van het aantal betrekkingen van niveau D. Indien het resultaat geen geheel getal uitmaakt wordt het afgerond naar de naasthogere eenheid. § 2. Op basis van de functionele organisatie van de diensten kan van de percentages vastgesteld in § 1 afgeweken worden.

TITEL 5. - De functionele loopbaan van de ambtenaar Art. VIII 76. § 1. De functionele loopbaan bestaat in de opeenvolgende toekenning aan een ambtenaar van een steeds hogere salarisschaal binnen een zelfde rang op basis van schaalanciënniteit en zonder wijziging van graadbenaming. § 2. De schaalanciënniteit wordt jaarlijks opgebouwd op basis van de functioneringsevaluatie : 1° hetzij met normale snelheid, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan de werkelijke diensten;2° hetzij versneld, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan tweemaal de werkelijke diensten;3° hetzij vertraagd, waarbij de in aanmerking komende diensten a) gelijk zijn aan de helft van de werkelijke diensten;b) vervallen indien de functioneringsevaluatie met "onvoldoende" besloten wordt. § 3. De toekenning van de hogere salarisschaal in de functionele loopbaan of van een andere functie kan afhankelijk worden gesteld van het behalen van brevetten of getuigschriften, dan wel van het slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef zoals bepaald in de functiebeschrijving. § 4. In afwijking van § 2 kan de ambtenaar 1° a) met verlof voor opdracht b) met militaire dienst of burgerdienst c) met vakbondsverlof als vaste afgevaardigde, zijn schaalanciënniteit enkel met een normale snelheid opbouwen.a) met verlof voor loopbaanonderbreking b) met voltijds politiek verlof c) tijdens een periode van tuchtschorsing bedoeld in artikel IX 7 d) tijdens de periode van verlof voor verminderde prestaties gelijkgesteld met non-activiteit bedoeld in artikel XI 40, § 2 geen schaalanciënniteit opbouwen. Art. VIII 77. De beslissing tot loopbaanversnelling of loopbaanvertraging wordt genomen vóór 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar bedoeld in artikel VIII 15; zij heeft uitwerking op 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar en heeft effect op de daaropvolgende twaalf maanden.

De ambtenaar voor wie de directieraad geen beslissing tot loopbaanvertraging noch tot loopbaanversnelling heeft genomen, bouwt de schaalanciënniteit op met normale snelheid, en dit voor dezelfde periode als bedoeld in het eerste lid.

De ambtenaar die meent dat zijn evaluatie loopbaanvertraging tot gevolg kan hebben, wordt door de directieraad op zijn vraag gehoord voor deze een beslissing neemt over de loopbaanversnelling of de loopbaanvertraging.

De beslissing van de directieraad tot vertraagde opbouw van de schaalanciënniteit wordt gemotiveerd.

Van 1 juli tot 30 juni telt elke maand overeenkomstig de beslissing van het eerste lid, voor één maand, twee maanden, een halve maand of nul maanden.

Indien de ambtenaar tussen 1 juli en 30 juni overgaat naar een volgende salarisschaal in de functionele loopbaan of naar een hogere hiërarchische graad, verkrijgt hij in zijn nieuwe salarisschaal of graad de normale loopbaansnelheid voor de resterende periode tot 30 juni.

Art. VIII 78. § 1. Er wordt een functionele loopbaan ingesteld binnen de hierna vermelde rangen voor overgang tussen de daaronder opgesomde salarisschalen en na het aantal jaren schaalanciënniteit dat ernaast vermeld wordt. - voor het wetenschappelijk personeel : 1° in rang A1 - basis functionele loopbaan a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 4 jaar van A 165 naar A 166 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 6 jaar van A 166 naar A 167 - expert functionele loopbaan a) van de vierde naar de vijfde salarisschaal na 10 jaar van A 168 naar A 169 - voor het niet-wetenschappelijk personeel : 1° in rang A1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 6 jaar van A 111 naar A 112 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 12 jaar van A 112 naar A 113 2° in rang A2 van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van A 211 naar A 212 3° in rang B1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van B 111 naar B 112 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar van B 112 naar B 113 4° in rang B2 van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van B 211 naar B 212 5° in rang C1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van C 111 naar C 112 C 121 C 122 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar van C 112 naar C 113 C 122 C 123 6° in rang C2 van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van C 211 naar C 212 C 221 C 222 7° in rang D1 van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van D 111 naar D 112 D 121 D 122 8° in rang D2 van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van D 211 naar D 212 D 221 D 222 9° in rang E1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van E 111 naar E 112 E 121 E 122 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar van E 112 naar E 113 E 122 E 123 § 2.In afwijking van § 1 start de ambtenaar van rang A1 van het wetenschappelijk personeel die houder is van het diploma van : - arts, - dierenarts, - burgerlijk ingenieur, - landbouwkundig ingenieur, - ingenieur in de scheikunde en de landbouwindustrieën, - bio-ingenieur, - apotheker, of van een doctoraat op proefschrift of van een diploma of certificaat dat, met toepassing van de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord, hiermee als gelijkwaardig wordt erkend, op de tweede trap van de functionele loopbaan, zijnde de salarisschaal A 166. § 3. In afwijking van § 1 wordt de ambtenaar van rang A1 van het wetenschappelijk personeel die tijdens zijn loopbaan in de instelling bovenvermeld doctoraat op proefschrift of bovenvermeld diploma of certificaat verwerft, op de eerste van de maand volgend op de toekenning van dit doctoraat, diploma of certificaat, bevorderd tot de tweede trap van de functionele loopbaan, zijnde de salarisschaal A 166. § 4. Het instellingshoofd kan in afwijking van het bepaalde in paragraaf 1, 1°, de ambtenaar van rang A1 van het wetenschappelijk personeel, titularis van de salarisschaal A 166, die houder is van een doctoraat op proefschrift of van een diploma of certificaat dat met toepassing van de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord hiermee als gelijkwaardig wordt erkend, en die ten minste 4 jaar werkelijke prestaties in de instelling en 6 jaar functierelevante wetenschappelijke activiteit telt, bevorderen tot de derde trap van de functionele loopbaan, zijnde de salarisschaal A 167. § 5. In afwijking van artikel VIII 76, § 2, 2° kan op de anciënniteitsvoorwaarde van 10 jaar gesteld in artikel VIII 78, § 1, 2° geen versnelling toegepast worden voor de ambtenaar van rang A2 van het niet-wetenschappelijk personeel die afdelingshoofd is. Art. VIII 79. § 1. Het instellingshoofd kan na advies van de directieraad aan de ambtenaar van rang A1 van het wetenschappelijk personeel die 6 jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 167 telt en die - hetzij houder is van een doctoraat op proefschrift of van een diploma of certificaat dat met toepassing van de de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord hiermee als gelijkwaardig wordt erkend, - hetzij het bewijs levert dat hij in een tak van de wetenschap waarop het ambt betrekking heeft, uitzonderlijk wetenschappelijk werk heeft verricht dat met een doctoraat op proefschrift kan worden vergeleken, op basis van zijn functioneringsevaluatie de titel van wetenschappelijk attaché-expert en de salarisschaal A 168 toekennen. § 2. Inzake de toepassing van paragraaf 1 voor de ambtenaar voor wie het uitzonderlijk wetenschappelijk werk in een tak van de wetenschap waarop het ambt betrekking heeft, moet worden vergeleken met een doctoraat op proefschrift, wordt het in de eerste paragraaf vermelde advies door de in artikel II 6 § 2 bedoelde directieraad verleend.

Art. VIII 80. Het instellingshoofd kan na advies van de directieraad aan de ambtenaar van rang A2 van het wetenschappelijk personeel die onder hem ressorteert en tien jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 265 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie de salarisschaal A 266 toekennen.

Art. VIII 81. Het instellingshoofd kan na advies van de directieraad aan een ambtenaar van rang A1 van het niet-wetenschappelijk personeel die vier jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 113 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie de salarisschaal A 114 toekennen.

Art. VIII 82. Het instellingshoofd kan na advies van de directieraad aan de ambtenaar van rang A2 van het niet- wetenschappelijk personeel die onder hem ressorteert en vier jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 212 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie de salarisschaal A 213 toekennen.

Art. VIII 83. § 1. Het instellingshoofd en het afdelingshoofd kunnen bovenop hun salaris per jaar een managementstoelage ontvangen tussen 0 en 20 % van deze salarisschaal wanneer zij de concrete korte-termijndoelstellingen die hun bij het begin van de evaluatieperiode waren opgelegd, hebben bereikt, en wanneer uit hun functioneringsevaluatie blijkt dat zij tijdens de evaluatieperiode beter hebben gepresteerd dan normaliter van die functie kon worden verwacht.

De managementstoelage wordt uitbetaald vóór 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar.

De Vlaamse regering stelt per instelling jaarlijks het beschikbare bedrag voor de toekenning van de managementstoelage vast.

Dit bedrag mag nooit hoger zijn dan de helft van het bedrag dat verkregen wordt indien alle betrokkenen van de onderscheiden groepen de managementstoelage van 20 % zouden verkrijgen.

Het percentage aan managementstoelage wordt bepaald door de Vlaamse regering voor het instellingshoofd en door de functioneel bevoegde Vlaamse minister na advies van het instellingshoofd voor het afdelingshoofd. § 2. De toekenning van een managementstoelage is mogelijk gedurende zes jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de invoering van deze toelage. Deze periode kan verlengd worden.

Art. VIII 84. De Vlaamse regering stelt per instelling jaarlijks het beschikbare bedrag vast dat kan worden aangewend voor de versnelling van de ambtenaar in zijn functionele loopbaan.

De directieraad verdeelt op zijn beurt het beschikbare bedrag binnen zijn instelling.

De directieraad beslist over de versnelling en de vertraging van de ambtenaar.

Art. VIII 85. De hogere salarisschaal binnen de functionele loopbaan wordt toegekend door het instellingshoofd.

TITEL 6. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan Art. VIII 86. Onverminderd de bepalingen van dit besluit inzake rang en anciënniteit wordt in bijlage 5 bij dit besluit voor alle graden de wijze vastgesteld waarop deze graden worden toegekend met eventuele aanduiding van de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake beroepskwalificatie, alsmede voor elke bevorderingsgraad de lijst van graden die er toegang toe verlenen.

TITEL 7. - Functiewijziging Art. VIII 87. De Vlaamse regering kan aan het instellingshoofd en aan de ambtenaar van rang A2, en met zijn instemming, met behoud van de organieke salarisschaal, binnen de diensten van de Vlaamse regering een andere gelijkwaardige betrekking aanbieden al dan niet in de vorm van een opdracht.

TITEL 8. - Naamlijst Art. VIII 88. Jaarlijks en uiterlijk op 1 september worden per instelling naamlijsten van de ambtenaren gepubliceerd, ingedeeld per graad met vermelding van : - de universitaire of gelijkgestelde diploma's, wat de ambtenaar van niveau A betreft, of bij ontstentenis het hoogste diploma; - de diploma's van het hoger onderwijs van het korte type of gelijkgestelde diploma's en de hogere diploma's wat de ambtenaar van niveau B betreft, of bij ontstentenis het hoogste diploma; - de leeftijd; - de salarisschaal; - de graad-, niveau-, dienst- en schaalanciënniteit op 1 juli van dat jaar.

TITEL 9. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK 1. - De functioneringsevaluatie Art. VIII 89. De ambtenaar behoudt voor de periode tussen de datum van inwerkingtreding van dit besluit en de datum van toekenning van de eerste functioneringsevaluatie bedoeld in artikel VIII 15, zijn beoordeling die hem gegeven werd krachtens het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en loopbaan. Voor deze periode wordt de beoordeling slecht, toegekend krachtens voormeld koninklijk besluit, gelijkgesteld met de functioneringsevaluatie onvoldoende vermeld in dit besluit.

De eerste functioneringsevaluatie wordt op het vastgestelde tijdstip eveneens toegekend aan de afwezige ambtenaar die zich in de administratieve toestand non-activiteit of disponibiliteit bevindt.

Art. VIII 90. § 1. De evaluatie over het eerste evaluatiejaar heeft plaats in juli en augustus 1997. Het beschrijvende evaluatieverslag dient uiterlijk op 15 september 1997 aan de geëvalueerde te worden toegestuurd. De planning voor het nieuwe evaluatiejaar dient eveneens op dat tijdstip te zijn gefinaliseerd. » § 2. De evaluatie gaat ook door als tijdens de maanden juli en augustus 1997 : 1° de geëvalueerde niet beschikbaar is;2° de te horen ambtenaren of ministers bedoeld in de artikelen VIII 18 en VIII 19 niet bereikbaar zijn. HOOFDSTUK 2. - Anciënniteit en rangschikking Art. VIII 91. De anciënniteit die de ambtenaar van de instelling verworven heeft op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, krachtens een reglementaire bepaling die op hem van toepassing was, blijft behouden.

HOOFDSTUK 3. - De hiërarchische loopbaan van de ambtenaar Art. VIII 92. § 1. De ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit of na deze datum wat betreft de examens gestart vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit ooit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling voor de twee eerstvolgende vergelijkende examens voor overgang naar hetzelfde niveau waaraan hij deelneemt, en die starten na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 2. De ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit of na deze datum wat betreft de examens opgestart vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit bij een vergelijkend examen voor overgang naar een graad van niveau 1 ten minste 60 % van de punten heeft behaald in één of meer van de vakken bedoeld in artikel VIII 55, wordt op zijn aanvraag van deze vakken vrijgesteld voor de twee eerstvolgende vergelijkende examens voor dezelfde graad waaraan hij deelneemt, en die starten na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. VIII 93. De geslaagde voor een aanwervingsexamen, een examen voor overgang naar het hoger niveau of een examen voor verhoging in graad dat toegang geeft tot rang 21 of 22 of voor een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid voor verandering van graad in rang 21 of 22 en dat georganiseerd werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, behoudt zijn rechten op benoeming in de graad met dezelfde kwalificatie in niveau B. Art. VIII 94. De personeelsleden uit de loopbaan van correspondent der vorsing respectievelijk technicus der vorsing die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst waren van de instelling, en ingevolge artikel VIII 101 tweede lid ambtshalve benoemd zijn in de graad van medewerker of hoofdmedewerker respectievelijk technicus kunnen, mits zij slagen voor een bijzonder vergelijkend overgangsexamen waaraan zij tweemaal mogen deelnemen, benoemd worden in de graad van deskundige.

Art. VIII 95. De ambtenaar die tussen de inschalingsdatum en de datum van ondertekening van dit besluit bevorderd of benoemd werd, wordt met behoud van deze bevordering of benoeming ingeschakeld in de nieuwe loopbaanstructuur rekening houdend met zijn toestand respectievelijk op de inschalingsdatum en op de datum van zijn benoeming of bevordering.

Art. VIII 96. De wetenschappelijke personeelsleden van rang A1 die op 1 januari 1997 in dienst waren van de instelling en die uiterlijk op deze datum een gelijkstelling hebben bekomen voor het verrichten van een wetenschappelijk werk dat met een doctoraat op proefschrift kan worden vergeleken, kunnen tot de graad van wetenschappelijk directeur worden benoemd zonder in het bezit te zijn van het vereiste doctoraat op proefschrift of van het diploma of certificaat dat met toepassing van de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord als gelijkwaardig wordt erkend.

HOOFDSTUK 4. - De functionele loopbaan van de ambtenaar Art. VIII 97. De schaalanciënniteit van de ambtenaar begint naargelang het niveau waartoe hij behoort, ten vroegste op volgende data : niveau D en E : 1 januari 1993 niveau C : 1 juli 1993 niveau B : 1 januari 1994 niveau A : 1 juni 1994.

Art. VIII 98. De ambtenaar die geslaagd is voor een examen voor verhoging in een graad of voor een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid voor verandering van een graad die overeenkomstig dit besluit overeenstemt met een hogere salarisschaal dan de basissalarisschaal van een functionele loopbaan, en dat aangevraagd werd naargelang het niveau vóór de data bedoeld in artikel VIII 97, wordt op ten vroegste met ingang van die datum of met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van het proces-verbaal van het examen of het onderzoek naar de beroepsgeschiktheid indien dit later valt, ingeschakeld in de overeenstemmende salarisschaal van de functionele loopbaan.

Er worden geen anciënniteitsvoorwaarden gesteld.

Het geslaagd zijn voor het examen of het onderzoek naar de beroepsgeschiktheid bedoeld in het eerste lid is de enige voorwaarde.

Art. VIII 99. § 1. Voor de periode tussen de in artikel VIII 97 bepaalde data waarop de schaalanciënniteit van de ambtenaar ten vroegste begint en de datum van inwerkingtreding van de functioneringsevaluatie bedoeld in artikel VIII 15 krijgt de ambtenaar met een graad uit een functionele loopbaan en ongeacht zijn beoordeling op de eerstvermelde data een schaalanciënniteit gelijk aan zijn werkelijke diensten voor die periode. § 2. Voor de periode tussen de datum van inwerkingtreding van de functioneringsevaluatie en 1 juli van het jaar waarop de eerste versnelde of vertraagde functioneringsevaluatie mogelijk is, krijgt de ambtenaar eveneens een schaalanciënniteit gelijk aan zijn werkelijke diensten voor die periode. § 3. Onverminderd artikel VIII 76, § 4 wordt de op de datum van inwerkingtreding van de functioneringsevaluatie tijdelijk uit de administratie afwezige ambtenaar die een rang heeft uit een functionele loopbaan, gelijkgesteld met een ambtenaar die een normaal verloop van de loopbaan kent.

Art. VIII 100. De beslissing tot loopbaanversnelling of loopbaanvertraging wordt voor het eerste evaluatiejaar genomen vóór 1 januari 1998; zij heeft uitwerking op 1 januari 1998 en heeft effect op de daaropvolgende zes maanden.

De ambtenaar voor wie de directieraad geen beslissing tot loopbaanvertraging noch tot loopbaanversnelling heeft genomen, bouwt de schaalanciënniteit op met normale snelheid, en dit voor dezelfde periode als bedoeld in het eerste lid.

De ambtenaar die meent dat zijn evaluatie loopbaanvertraging tot gevolg kan hebben, wordt door de directieraad op zijn vraag gehoord voor deze een beslissing neemt over de loopbaanversnelling of de loopbaanvertraging.

De beslissing van de directieraad tot vertraagde opbouw van de schaalanciënniteit wordt gemotiveerd.

Van 1 januari tot 30 juni 1998 telt elke maand overeenkomstig de beslissing van het eerste lid, voor één maand, twee maanden, een halve maand of nul maanden.

Indien de ambtenaar tussen 1 januari en 30 juni 1998 overgaat naar een volgende salarisschaal in de functionele loopbaan of naar een hogere hiërarchische graad, verkrijgt hij in zijn nieuwe salarisschaal of graad de normale loopbaansnelheid voor de resterende periode tot 30 juni.

Art. VIII 101. § 1. De ambtenaar die ingeschakeld wordt op de in artikel VIII 97 vermelde data in een graad waaraan een functionele loopbaan verbonden is, heeft in de salarisschaal verbonden aan deze graad een schaalanciënniteit gelijk aan : 1° één derde van zijn graadanciënniteit in zijn oude graad of in de oude graden die op dezelfde trap van dezelfde functionele loopbaan ingeschakeld worden, voor de graadanciënniteit tussen 0 en 12 jaar en 2° twee derde van zijn graadanciënniteit berekend overeenkomstig 1° voor de graadanciënniteit boven de 12 jaar. In het resultaat van deze berekening wordt alleen rekening gehouden met volledige maanden. § 2. In afwijking van § 1 eerste lid krijgt de ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een graad had waaraan een vlakke loopbaan gekoppeld werd een schaalanciënniteit gelijk aan de graadanciënniteit in zijn oude graad of in de oude graden die op dezelfde trap van de functionele loopbaan ingeschaald worden. § 3. Indien voor de inschakeling in de functionele loopbaan naast de oude graad ook de oude salarisschaal bepalend is, is in afwijking van §§ 1 en 2 de graadanciënniteit gelijk aan de periode van toekenning van die salarischa(a)l(en).

Deze paragraaf geldt niet voor de ambtenaar op wie § 1 eerste lid van dit artikel van toepassing is en die op de datum van inschakeling in zijn functionele loopbaan titularis is van een graad van rang 20 en die met toepassing van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen de salarisschaal 21/1 of 21/2 genoot. § 4. In afwijking van § 1 wordt de schaalanciënniteit van de ambtenaar die overeenkomstig bijlage 7 ingeschaald wordt in de salarisschaal E111 of E121, berekend op basis van de graadanciënniteiten van de rangen 40, 41 en 42. § 5. Ongeacht het resultaat van de berekening overeenkomstig §§ 1 en 2 dat een kleiner of een groter aantal jaren schaalanciënniteit kan opleveren dan vereist voor de overgang naar de volgende salarisschaal in de functionele loopbaan, is deze overgang slechts mogelijk nadat de ambtenaar één functioneringsevaluatie overeenkomstig dit besluit gekregen heeft. Het overschot aan jaren vervalt.

HOOFDSTUK 5. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan Art. VIII 102. De graden vermeld in de vierde kolom van de bij dit besluit gevoegde bijlage 7 worden afgeschaft op de in artikel VIII 97 vermelde data.

De ambtenaren die een graad hebben die afgeschaft is, worden op de in het eerste lid vermelde data ambtshalve benoemd tot de in de eerste kolom vermelde nieuwe graad, waaraan de ernaast vermelde rang is gekoppeld.

De ambtshalve graadveranderingen worden geïndividualiseerd bij besluit.

De ambtenaren verkrijgen in hun nieuwe graad de graadanciënniteit die wordt vastgesteld door de som van de graadanciënniteiten die zij hebben verworven in de afgeschafte graden die met toepassing van het tweede lid aanleiding geven tot een ambtshalve benoeming in hun nieuwe graad.

De ambtenaren behouden hun niveauanciënniteit, zelfs indien hun graad ambtshalve ingedeeld werd in een hoger niveau, met uitzondering van degenen die ambtshalve benoemd worden in een graad die is ingedeeld in niveau B en van wie de niveauanciënniteit wordt vastgesteld door de som van de graadanciënniteiten die zij verworven hebben in alle afgeschafte graden die met toepassing van het tweede lid aanleiding geven tot een ambtshalve benoeming in een graad die is ingedeeld in niveau B. Art. VIII 103. De benoemings- en bevorderingsprocedures die in uitvoering zijn op de datum van het inwerkingtreden van dit besluit worden voortgezet en afgehandeld overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen bij de vacantverklaring of bij de start van de procedure aan voor onderzoek naar de beroepsgeschiktheid indien deze aan de vacantverklaring voorafgegaan is.

Art. VIII 104. De ambtenaren die ingeschaald werden in de graad van wetenschappelijk directeur en die over voldoende leidinggevende capaciteiten voor de functie van afdelingshoofd beschikken, kunnen overeenkomstig artikel VIII 62 als afdelingshoofd worden aangewezen.

Art. VIII 105. § 1. In afwijking van artikel VIII 78 wordt de ambtenaar van rang A1 van het wetenschappelijk personeel die in dienst is op 31 december 1995, en die ingeschaald werd in de salarisschaal A165, bevorderd naar de salarisschaal A166 na 4 jaar graadanciënniteit. § 2. Het instellingshoofd kan na advies van de in artikel II 6, § 2 bedoelde directieraad de ambtenaar van rang A1 van het wetenschappelijk personeel die in dienst is op 31 december 1995, en die ofwel houder is van een doctoraat op proefschrift of van een diploma of certificaat dat met toepassing van de richtlijnen van de Europese Unie of een bilateraal akkoord hiermee als gelijkwaardig wordt erkend, ofwel het bewijs levert dat hij in een tak van de wetenschap waarop het ambt betrekking heeft, uitzonderlijk wetenschappelijk werk heeft verricht dat met een doctoraat op proefschrift kan worden vergeleken, bevorderen tot de derde trap van de functionele loopbaan, zijnde de salarisschaal A 167.

DEEL IX. - TUCHTREGELING TITEL 1. - Tuchtstraffen Artikel IX 1. De ambtenaar kan onderworpen worden aan een tuchtprocedure 1° bij tekortkoming aan zijn plichten bepaald in deel III;2° bij inbreuken op de bepalingen van deel IV - Cumulatie van activiteiten;3° na strafrechtelijke veroordeling. Art. IX 2. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° tuchtschorsing;4° terugzetting in graad;5° afzetting. Art. IX 3. De inhouding van salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van de nettobezoldiging bedragen zoals bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. IX 4. § 1. De tuchtschorsing wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden en kan aanleiding geven tot een inhouding van salaris die niet hoger mag liggen dan één vijfde van de nettobezoldiging zoals bedoeld is bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 2. Tijdens de tuchtschorsing bevindt de ambtenaar zich in de administratieve toestand non-activiteit; hij heeft geen recht op bevordering in graad en op verhoging in salaris en salarisschaal.

Art. IX 5. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang die binnen hetzelfde of binnen een lager niveau is ingedeeld of van een lagere salarisschaal binnen dezelfde graad.

De terugzetting in graad heeft tot gevolg dat de salarisschaal wordt toegekend die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door de terugzetting.

De ambtenaar neemt in de nieuwe graad of salarisschaal rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad of salarisschaal uitwerking heeft.

Art. IX 6. In geval van afzetting wordt de ambtenaar onmiddellijk, zonder opzeggingstermijn en zonder verbrekingsvergoeding ontslagen.

Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling in dit geval bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de afgezette ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.

TITEL 2. - De tuchtprocedure HOOFDSTUK 1. - De bevoegde overheid Art. IX 7. De overheid die de tuchtstraf voorstelt of uitspreekt zoals bepaald in de artikelen IX 8, IX 9 en IX 10, kan deze bevoegdheid niet delegeren.

De overheid die de tuchtstraf uitspreekt, mag niet dezelfde zijn als die welke haar voorstelt.

Art. IX 8. De tuchtstraf wordt voorgesteld door een hiërarchische meerdere van niveau A van de ambtenaar.

Voor het instellingshoofd wordt de tuchtstraf voorgesteld door een functioneel bevoegde Vlaamse minister of een inhoudelijk bevoegde Vlaamse minister.

Art. IX 9. De tuchtstraf wordt uitgesproken door het instellingshoofd voor de ambtenaar tot en met rang A1, door de functioneel bevoegde Vlaamse minister voor de ambtenaar van rang A2 en wanneer de tuchtstraf werd voorgesteld door het instellingshoofd, en door de Vlaamse regering voor het instellingshoofd.

Het lid van de Vlaamse regering dat de tuchtstraf heeft voorgesteld neemt niet deel aan de beraadslaging. De notulen vermelden de naleving van dit principe.

Art. IX 10. De tuchtstraf wordt na het advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de directieraad voor de ambtenaar tot en met rang A1.

Wanneer de tuchtstraf werd voorgesteld door het afdelingshoofd wordt ze definitief uitgesproken door de functioneel bevoegde minister.

Wanneer de tuchtstraf werd voorgesteld door het instellingshoofd wordt ze definitief uitgesproken door de Vlaamse regering.

De tuchtstraf wordt na het advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de Vlaamse regering voor de ambtenaar van rang A2 en voor het instellingshoofd.

Het instellingshoofd die de tuchtstraf in eerste instantie uitspreekt zoals vermeld in artikel IX 9, neemt geen deel aan de beraadslaging over de definitieve uitspraak door de directieraad vermeld in het vorige lid.

De functioneel bevoegde Vlaamse minister die de tuchtstraf heeft voorgesteld of uitgesproken neemt evenmin deel aan de beraadslaging over de definitieve uitspraak.

De notulen vermelden de naleving van het principe opgenomen in het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 2. - Het voorstel en de uitspraak Art. IX 11. Het voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en meegedeeld aan de betrokken ambtenaar die een afschrift ontvangt.

De ambtenaar die bevoegd is om het voorstel te doen, stuurt tezelfder tijd het voorstel aan de bevoegde overheid voor uitspraak.

Art. IX 12. De overheid die bevoegd is voor het uitspreken van de tuchtstraf roept, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de datum van het voorstel, de ambtenaar op om gehoord te worden in zijn verdediging.

Art. IX 13. § 1. De oproeping van de ambtenaar om in zijn verdediging gehoord te worden, wordt meegedeeld via een aangetekende brief.

De oproeping dient melding te maken van : 1° de ten laste gelegde feiten;2° het feit dat een tuchtstraf wordt gevraagd;3° de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadgever of zich te laten vertegenwoordigen door een raadgever bij gewettigde verhindering;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht om gratis fotokopieën te maken. § 2. De belanghebbende en zijn raadgever mogen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de verdediging plaatsheeft. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.

Art. IX 14. Van de zitting wordt er een proces-verbaal gemaakt waarvan de betrokkene of de raadgever een kopie kan krijgen. De ambtenaar of de raadgever kan op straffe van nietigheid binnen twee werkdagen na de mondelinge verdediging schriftelijk de middelen ter verdediging uiteenzetten. Het verweerschrift wordt bij het dossier gevoegd.

Art. IX 15. De overheid spreekt de tuchtstraf uit binnen vijftien kalenderdagen na het horen van de ambtenaar in zijn verdediging.

De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt met redenen omkleed.

De tuchtstraf wordt aangezegd bij aangetekend schrijven binnen twee werkdagen na de uitspraak, en gaat in op de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven.

Art. IX 16. De tuchtstraf is definitief de dag na het verstrijken van de termijn voor instelling van het beroep of nadat de bevoegde overheid na advies van de raad van beroep haar beslissing heeft meegedeeld via een aangetekende brief.

HOOFDSTUK 3. - Het beroep en de definitieve uitspraak Art. IX 17. De ambtenaar tegen wie een tuchtstraf uitgesproken wordt, kan hiertegen gemotiveerd beroep instellen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen, ingaande de dag volgend op de mededeling via een aangetekende brief van de uitspraak.

De zaak wordt bij de raad van beroep aanhangig gemaakt door de griffier.

Art. IX 18. De raad van beroep beraadslaagt binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift.

Bij afwezigheid van beraadslaging binnen de vastgestelde termijn behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.

Art. IX 19. Binnen vijftien kalenderdagen na het uitbrengen van het gemotiveerd advies stuurt de raad van beroep het dossier aan de overheid bevoegd voor het definitief uitspreken van de tuchtstraf. Hij vermeldt met hoeveel stemmen voor of tegen de stemming over het advies werd verkregen. De stemming is geheim.

Tezelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker betekend.

Art. IX 20. De bevoegde overheid voor de definitieve uitspraak neemt binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep een gemotiveerde beslissing.

Zij kan geen andere feiten ter sprake brengen dan de feiten die als motief gediend hebben voor het advies van de raad van beroep.

De beslissing van de bevoegde overheid wordt binnen twee werkdagen aangetekend verstuurd aan de betrokken ambtenaar en meegedeeld ter informatie aan de griffier van de raad van beroep.

HOOFDSTUK 4. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure Art. IX 21. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.

Art. IX 22. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds bestrafte feiten.

Art. IX 23. De tuchtoverheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan de straf die uitgesproken is vóór beroep.

Zij mag slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.

Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak.

Art. IX 24. De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.

Ongeacht het resultaat van de strafvordering oordeelt alleen de administratieve overheid of in voorkomend geval de functioneel bevoegde Vlaamse ministers of de Vlaamse regering over de gepastheid om een tuchtstraf uit te spreken.

Art. IX 25. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.

Bij de beoordeling van de strafmaat mogen evenwel relevante vermeldingen die in het persoonlijk dossier opgetekend werden, in aanmerking genomen worden.

In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.

Art. IX 26. Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.

Art. IX 27. De in deze titel vastgestelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus.

TITEL 3. - De doorhaling van de tuchtstraffen Art. IX 28. § 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden en uit het personeelsdossier verwijderd.

Onverminderd de uitvoering van de straf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf op geen enkele wijze meer rekening mag worden gehouden. § 2. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : - één jaar voor de blaam; - vier jaar voor de inhouding van salaris; - zes jaar voor de tuchtschorsing; - acht jaar voor de terugzetting in graad.

De termijn loopt vanaf de datum van de eindbeslissing in de tuchtprocedure.

Art. IX 29. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiairs.

DEEL X. - DE SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST Artikel X 1. De ambtenaar in effectieve dienst kan onder de in dit deel bepaalde voorwaarden in zijn ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst dat vereist.

Art. X 2. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken door de overheid die bevoegd is voor het uitspreken van de tuchtstraffen zoals bepaald in artikel IX 9 eventueel op voorstel van de overheid die bevoegd is om deze tuchtstraffen voor te stellen. § 2. De in § 1 bedoelde overheid kan deze bevoegdheid niet delegeren.

Indien er een voorstel is mag de overheid die de schorsing in het belang van de dienst uitspreekt, niet dezelfde zijn als die welke haar voorstelt.

Art. X 3. De overheid bevoegd voor het uitspreken van de schorsing in het belang van de dienst kan aan de in artikel X 1 bedoelde ambtenaar het recht ontzeggen om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in salaris en salarisschaal te doen gelden en zijn salaris kan worden verminderd in de volgende gevallen : 1° wanneer hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer hij tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding van salaris mag niet meer bedragen dan één vijfde van de nettobezoldiging zoals bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. X 4. De ambtenaar wordt vooraf in zijn verdediging gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd en hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, raadgever te noemen.

De redenen om over te gaan tot schorsing in het belang van de dienst worden uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan het verhoor schriftelijk meegedeeld aan de ambtenaar.

De ambtenaar wordt verzocht de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren. Weigert de ambtenaar dit te doen, dan wordt daarvan ter plaatse proces-verbaal opgemaakt door de overheid die de schorsing uitspreekt.

De schorsing in het belang van de dienst wordt aan de ambtenaar meegedeeld via een aangetekende brief; zij gaat in de dag na het aanbieden van die aangetekende brief bij de post.

Art. X 5. De ambtenaar kan na 15 kalenderdagen sedert de dag dat de schorsing in het belang van de dienst uitwerking gekregen heeft, beroep instellen bij de raad van beroep.

Indien de raad van beroep ongunstig advies uitbrengt over de opheffing van de schorsing, wordt de schorsing in het belang van de dienst gehandhaafd.

Indien de raad van beroep gunstig advies uitbrengt over de opheffing van de schorsing beslist de overheid die bevoegd is om de tuchtstraffen definitief uit te spreken, zoals bepaald in artikel IX 10.

Art. X 6. De ambtenaar kan, op voorwaarde dat hij nieuwe feiten inroept, beroep instellen na telkens drie maanden nadat een beslissing tot handhaving van de schorsing in het belang van de dienst is genomen.

Art. X 7. Behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst ten hoogste zes maanden bedragen.

Bij strafrechtelijk onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximum voor de duur van het onderzoek en/of de vervolging gelden.

Art. X 8. Indien de overheid in kennis wordt gesteld van de strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of seponering, beslist zij om de schorsing in het belang van de dienst op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.

Art. X 9. Aan de schorsing in het belang van de dienst komt van rechtswege een einde bij het definitief worden van de tuchtrechtelijke uitspraak over dezelfde feiten waarvoor het personeelslid in het belang van de dienst werd geschorst, behalve in geval van afzetting.

Art. X 10. Indien de ambtenaar buiten vervolging wordt gesteld, zijn dossier geseponeerd wordt of wanneer een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vrijspraak volgt die kracht van gewijsde gekregen heeft, worden de beslissingen genomen krachtens artikel X 3 inzake inhouding van salaris en ontzeggen van de aanspraken op verhoging in salaris en salarisschaal, ongedaan gemaakt.

Art. X 11. De beslissing waarbij de ambtenaar geschorst wordt in het belang van de dienst kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de datum waarop de schorsing is uitgesproken.

Art. X 12. Indien de ambtenaar na afloop van het tuchtonderzoek een schorsing als tuchtstraf wordt opgelegd, vindt die schorsing plaats met terugwerkende kracht in afwijking van de bepaling dat een straf geen gevolg heeft dat voorafgaat aan het uitspreken ervan, maar gaat niet verder terug dan de dag waarop de bij toepassing van artikel X 3 getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad.

In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.

Art. X 13. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiairs.

DEEL XI. - HET VERLOF EN DE ADMINISTRATIEVE TOESTAND TIJDENS VERLOF TITEL 1. - Algemene bepalingen Artikel XI 1. De ambtenaar bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit. Art. XI 2. De ambtenaar in dienstactiviteit heeft recht op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris.

Hij heeft recht op salaris tenzij anders bepaald.

Art. XI 3. § 1. De ambtenaar in non-activiteit heeft geen recht op salaris, onder voorbehoud van wat bepaald is inzake tuchtschorsing.

Hij heeft evenmin recht op bevordering in graad, salarisschaal en salaris tenzij anders bepaald. § 2. De ambtenaar kan niet in non-activiteit gesteld of gehouden worden als hij aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.

Art. XI 4. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit plaatst.

Art. XI 5. Voor de toepassing van dit deel betekent : - "werkdag" : de dag waarop de ambtenaar verplicht is te werken ingevolge de arbeidsregeling die op hem van toepassing is; - "vakantiedag" : de vrije dag waarop de ambtenaar aan geen enkele dienstverplichting is onderworpen; - "verlof" : het recht van de ambtenaar om voor een welbepaalde reden de actieve dienst te onderbreken; - "dienstvrijstelling" : de toestemming van de bevoegde overheid aan de ambtenaar om tijdens de diensturen afwezig te zijn gedurende een vooraf bepaalde tijd, met behoud van alle rechten.

Art. XI 6. De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof, vakantie of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel, is de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is, in non-activiteit tenzij in geval van overmacht.

Art. XI 7. In afwijking van artikel XI 6 is de ambtenaar die deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking in dienstactiviteit en verliest hij zijn salaris enkel voor de duur van de afwezigheid.

Art. XI 8. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.

TITEL 2. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XI 9. § 1. De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie waarvan 10 werkdagen opeenvolgend genomen dienen te worden. § 2. Onverminderd § 1 worden de vakantiedagen genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst onder verantwoordelijkheid van het instellingshoofd.

In afwijking van het vorig lid heeft de ambtenaar evenwel het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, 4 werkdagen vakantieverlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover gesteld kan worden en na overlegging van een medisch attest dat de dwingende afwezigheid van de ambtenaar staaft. § 3. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar.

In uitzonderlijke gevallen kan de ambtenaar om dienstredenen toestemming krijgen om vijf werkdagen over te dragen naar het volgende jaar, die dan opgenomen moeten worden vóór het einde van de paasvakantie.

Art. XI 10. In de instelling geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst.

In afwijking van deze standaardwerktijdregeling kan het instellingshoofd voor specifieke organisatorische eenheden en/of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen.

De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het prikklokreglement wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer op maandbasis kunnen enkel ingehaald worden op de glijtijd van de volgende maand.

In afwijking van het vorig lid kan het instellingshoofd in uitzonderlijke omstandigheden, inzonderheid in piek-periodes, toestaan om te veel gepresteerde uren toch in te halen in de vorm van vakantie.

Indien de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om het te veel aan gepresteerde uren te recupereren in vakantie binnen de periode van vier maanden, worden deze uren geldelijk gecompenseerd overeenkomstig dit besluit.

Art. XI 11. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.

Wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt, wordt zijn vakantieverlof in evenredige mate verminderd tijdens het lopende jaar.

Het aantal vakantiedagen wordt in evenredige mate verminderd met het aantal onbezoldigde vakantiedagen tijdens het lopende jaar en, indien niet meer mogelijk, tijdens het daaropvolgende jaar.

Het aantal aldus berekende vakantiedagen bedraagt steeds een halve of een volledige dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. XI 12. § 1. De ambtenaar heeft vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen en op 2 en 15 november en 26 december. § 2. Ter vervanging van de in § 1 vermelde vakantiedagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, heeft de ambtenaar die niet in een continuregeling tewerkgesteld wordt, vakantie voor de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar.

De ambtenaar die verplicht is om op één van de in § 1 vermelde dagen of in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar te werken ten gevolge van behoeften van de dienst, krijgt in evenredige mate vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden kunnen worden genomen als de jaarlijkse vakantiedagen. § 3. De ambtenaar tewerkgesteld in continudienst die werkt of in rust is op de in § 1 vermelde dagen krijgt hiervoor vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden kunnen worden genomen als de jaarlijkse vakantiedagen.

Art. XI 13. De in deze titel bepaalde vakantiedagen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Zij worden niet opgeschort bij ziekte doch wel bij hospitalisatie van de ambtenaar.

Art. XI 14. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.

TITEL 3. - Bevallingsverlof en opvangverlof HOOFDSTUK 1. - Bevallingsverlof Art. XI 15. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

De dagen van afwezigheid wegens ziekte gedurende de periode van zeven weken die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden beschouwd als bevallingsverlof.

Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.

Art. XI 16. De periode van bezoldiging voor bevallingsverlof mag niet meer dan vijftien weken bedragen.

Art. XI 17. De artikelen XI 15 en XI 16 zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

HOOFDSTUK 2. - Opvangverlof Art. XI 18. De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag een opvangverlof wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naar gelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind minder-valide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Indien slechts één van de samenwonende partners adopteert of pleegvoogd wordt, kan alleen die persoon het verlof genieten.

Art. XI 19. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. XI 20. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.

TITEL 4. - Ouderschapsverlof Art. XI 21. De ambtenaar die zich in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt kan bij de geboorte van een kind een aavraag indienen om ouderschapsverlof te verkrijgen.

De duur van dit verlof bedraagt drie maanden; het moet genomen worden binnen het jaar na de geboorte van het kind. Het verlof wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel XI 36, §§ 1, 2 en 3, eerste lid.

Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met de administratieve toestand dienstactiviteit.

TITEL 5. - Ziekteverlof Art. XI 22. § 1. De ambtenaar die afwezig is wegens ziekte, heeft ziekteverlof. § 2. Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. XI 23. Het ziekteverlof maakt geen einde aan het stelsel van verlof voor verminderde prestaties.

Art. XI 24. § 1. De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van het geneeskundig controleorgaan aangewezen door de Vlaamse regering en overeenkomstig de door haar vastgestelde nadere bepalingen. § 2. De controlearts die van oordeel is dat de ambtenaar het werk dient te hervatten, neemt contact op met de behandelende arts vooraleer een beslissing tot werkhervatting te nemen en deelt hem dit voornemen mee Indien de behandelende arts niet akkoord gaat met de diagnose van de controlerend arts neemt hij binnen 24 uur contact op met deze laatste.

Indien beide artsen geen overeenstemming bereiken over de uiteindelijke beslissing stellen zij in gemeen overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van deze laatste is bindend.

Art. XI 25. § 1. Indien de ambtenaar tijdens zijn loopbaan 666 werkdagen afwezig geweest is wegens ziekte, kan het in artikel XI 24 bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de Administratieve Gezondheidsdienst tot definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.

Van de dagen afwezigheid wegens ziekte worden enkel de werkdagen aangerekend op het in het eerste lid vermelde aantal. § 2. De beslissing van de Administratieve Gezondheidsdienst tot voortijdige pensionering wegens definitieve arbeidsongeschiktheid zal voor de ambtenaar die met toepassing van artikel 14 § 1 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden of van elke andere bepaling die het mocht wijzigen, een ziektekrediet van meer dan 666 werkdagen opbouwt, ten vroegste uitwerking hebben na het aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte overeenstemmend met dit krediet.

Art. XI 26. De ambtenaar die tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, gepensioneerd wordt wegens invaliditeit en een pensioen van die overheid of instelling ontvangt, kan vóór het verstrijken van de termijn van 666 werkdagen bedoeld in artikel XI 25, eerste lid definitief ongeschikt verklaard worden.

Art. XI 27. Indien het geneeskundig controleorgaan een wegens ziekte afwezige ambtenaar geschikt acht om zijn ambt weer op te nemen met halftijdse prestaties, dan geeft het daarvan kennis aan het instellingshoofd onder wie de ambtenaar ressorteert en aan de ambtenaar zelf.

Art. XI 28. De wegens ziekte afwezige ambtenaar kan zelf vragen zijn ambt weer te mogen opnemen met halftijdse prestaties. Tot staving van die aanvraag legt hij een geneeskundig attest over. Indien het geneeskundig controleorgaan oordeelt dat de lichaamstoestand van de betrokkene dat toelaat, geeft het kennis van deze beslissing aan het instellingshoofd onder wie de ambtenaar ressorteert en aan de ambtenaar zelf.

Art. XI 29. De arts die door het geneeskundig controleorgaan is aangewezen om de ambtenaar te onderzoeken, spreekt zich uit over de lichamelijke geschiktheid om zijn ambt met halftijdse prestaties weer op te nemen na voorafgaande raadpleging van de behandelende arts. Bij betwisting is de procedure van artikel XI 24, § 2 van toepassing.

Art. XI 30. Het geneeskundig controleorgaan staat halftijdse prestaties toe voor een periode van maximum dertig kalenderdagen.

Nochtans worden voor ten hoogste dezelfde periode verlengingen toegestaan indien het geneeskundig controleorgaan bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar dat wettigt.

Art. XI 31. In een periode van tien jaar dienstactiviteit mag de ambtenaar zijn ambt in totaal niet meer dan negentig kalenderdagen lang in halftijdse prestaties wegens ziekte uitoefenen.

Art. XI 32. Als ziekteverlof worden ook beschouwd de halve of hele werkdagen afwezigheid van een ambtenaar tijdens een periode van halftijdse prestaties wegens ziekte die hij verricht bij toepassing van de artikelen XI 27 tot XI 31.

Zij worden pro rata aangerekend op het aantal dagen vermeld in artikel XI 25.

Art. XI 33. § 1. Ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op weg naar en van het werk;3° een beroepsziekte;4° de vrijstelling van arbeid van de zwangere ambtenaar die werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is. Deze dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het contingent van 666 werkdagen vermeld in artikel XI 25. § 2. Is de afwezigheid te wijten aan de in § 1, 1° tot en met 3° vermelde redenen of aan een ongeval, veroorzaakt door de schuld van een derde dan ontvangt de ambtenaar zijn salaris alleen als voorschot dat betaald wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.

De Vlaamse Gemeenschap/het Vlaamse Gewest treedt in het in het vorig lid bedoelde het geval van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die de getroffene mocht kunnen doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het bedrag van het salaris. § 3. Het instellingshoofd neemt de juridische beslissing met betrekking tot de erkenning van arbeidsongevallen, van ongevallen op weg naar en van het werk en van beroepsziekten en de toekenning van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.

Art. XI 34. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.

TITEL 6. - Verlof voor verminderde prestaties Art. XI 35. De periodes van afwezigheid wegens vermindering van prestaties overeenkomstig dit hoofdstuk worden beschouwd als verlof.

Dit verlof wordt niet vergoed.

Het verlof is een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst.

Art. XI 36. § 1. Het afdelingshoofd kan de ambtenaar die onder hem ressorteert toestaan om zijn ambt uit te oefenen met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar dient zijn aanvraag in bij de in § 1 vermelde bevoegde ambtenaar, ten minste één maand vóór de aanvang van het verlof. § 3. Het afdelingshoofd beoordeelt of het geven van de toestemming verenigbaar is met de goede werking van de dienst; hij maakt zijn beslissing bekend aan de ambtenaar binnen een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, zoniet wordt ervan uitgegaan dat er een gunstige beslissing is; wanneer de aanvraag niet of slechts gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd.

De ambtenaar kan beroep indienen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing van het afdelingshoofd.

Na het advies van de raad van beroep wordt de beslissing definitief genomen door het instellingshoofd. Deze laatste neemt een beslissing binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep, zoniet wordt de beslissing geacht gunstig te zijn voor de betrokkene. § 4. De ambtenaar die de in § 1 vermelde toestemming krijgt, dient ofwel 50 procent, ofwel 80 procent ofwel 90 procent van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd te volbrengen. Deze prestaties worden in principe ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week of over de maand verricht, met dien verstande dat de vermindering van de prestaties steeds ten minste een halve dag bedraagt.

Bij het werken naar rato van 80 procent of 90 procent van de normale arbeidsduur kan de vermindering van de arbeidstijd evenwel ook in uren volgens een vaste verdeling genomen worden.

De verminderde prestaties dienen steeds in te gaan bij het begin van de maand. § 5. De in § 1 bedoelde machtiging mag niet worden toegekend aan een ambtenaar van rang A2 en hoger die belast is met de leiding van een organisatorische eenheid.

Art. XI 37. De toestemming om met verminderde prestaties te werken wordt gegeven voor een periode van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden.

Verlengingen van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden kunnen echter worden toegestaan indien de maatregel te verzoenen valt met de eisen van de goede werking van de dienst.

Voor elke verlenging wordt een aanvraag van de betrokken ambtenaar vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend.

De procedure van toestemming, die bepaald is bij artikel XI 36, § 3, moet eveneens worden toegepast.

Art. XI 38. Het verlof voor verminderde prestaties wordt opgeschorst zodra de ambtenaar verlof krijgt : 1° voor bevalling, adoptie en pleegvoogdij, ouderschap en het voorbereiden van zijn kandidatuur voor de wetgevende en provinciale verkiezingen;2° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980. Art. XI 39. Op initiatief hetzij van de bevoegde overheid, hetzij van de betrokken ambtenaar en mits er een opzegtermijn van een maand is, hervat de ambtenaar zijn voltijds ambt, voordat de periode verstrijkt waarvoor hij toestemming kreeg zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen.

Tegen de krachtens dit artikel genomen beslissingen kan het bij artikel XI 36, § 3, 2de lid vermelde beroep worden aangetekend.

Art. XI 40. § 1. Het verlof voor verminderde prestaties wordt voor een periode van vijf jaar gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Wat betreft de vijf jaar die voor het geheel van de loopbaan de totale duur omvat van de periodes aan verlof voor verminderde prestaties die aan de ambtenaar worden toegekend, wordt gerekend vanaf 1 juli 1982. § 2. Na het verstrijken van de termijn van vijf jaar is de ambtenaar die verlof voor verminderde prestaties geniet tijdens de duur van de afwezigheid met non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad doen gelden.

De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de toestemming tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.

Art. XI 41. § 1. De ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die nog niet de leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, mag wanneer hij erom vraagt zijn ambt uitoefenen met verminderde prestaties.

In afwijking van het eerste lid geldt dit recht op verlof nochtans niet voor de ambtenaar van niveau A die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en voor de ambtenaar van rang A2 en hoger die twee kinderen heeft die nog niet de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben. § 2. De artikelen XI 35 eerste en tweede lid, XI 36 §§ 1, 2 en 4, XI 38 en XI 40 zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde ambtenaren.

Artikel XI 37 eerste, tweede en derde lid is eveneens van toepassing zonder dat de aanvraag tot verlenging tegengesteld kan worden aan de goede werking van de dienst. § 3. Op initiatief van de ambtenaar en met opzegging van één maand, kan vóór het verstrijken ervan een einde worden gemaakt aan een lopend verlof, tenzij de bevoegde overheid, op verzoek van de ambtenaar, een kortere opzeggingstermijn aanvaardt.

Art. XI 42. De ambtenaren met verlof voor verminderde prestaties bedoeld in artikel XI 41, § 1 worden door contractuele personeelsleden vervangen naar rato van het aantal halftijdse of voltijdse equivalenten van afwezigheid.

TITEL 7. - Verlof voor loopbaanonderbreking HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Art. XI 43. § 1. De ambtenaar kan zijn loopbaan volledig onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden, zonder dat die periodes tijdens zijn loopbaan in totaal tweeënzeventig maanden mogen overschrijden.

In afwijking van het eerste lid, kan de ambtenaar zijn loopbaan onderbreken voor : 1° ten minste twaalf weken als de ambtenaar de onderbreking aanvraagt naar aanleiding van de geboorte van zijn kind. Om van deze bepaling gebruik te kunnen maken, dient de loopbaanonderbreking : - onmiddellijk aan te sluiten op de periodes bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 als het een vrouwelijke ambtenaar betreft; - uiterlijk een aanvang te nemen op de eerste dag die volgt op de periode van acht weken vanaf de geboorte van het kind, als het een mannelijke ambtenaar betreft.

De mannelijke ambtenaar kan van deze bepalingen gebruik maken in zoverre vaststaat dat het zijn kind is. 2° een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, om palliatieve verzorging te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van artikel 100 bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Onder palliatieve verzorging wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderdheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden. § 2. De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken met toepassing van § 1, eerste lid en tweede lid, 1° deelt aan het instellingshoofd onder wie hij ressorteert de datum mee waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal beginnen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag voor uitkeringen bedoeld in artikel XI 58.

Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van de onderbreking, tenzij het instellingshoofd op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De loopbaanonderbreking dient steeds in te gaan bij het begin van de maand behalve indien zij aansluit bij een periode van bevallingsverlof. § 3. In afwijking van de vorige paragraaf, brengt de ambtenaar die zijn loopbaan wil onderbreken om palliatieve verzorging te verstrekken het instellingshoofd hiervan op de hoogte. Hij voegt bij deze mededeling het formulier bedoeld in artikel XI 58 en een attest afgegeven door de behandelend geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft, waaruit blijkt dat de ambtenaar zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verstrekken. De identiteit van de patiënt wordt hierbij niet vermeld.

De onderbreking begint de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd. § 4. De overheid vult het in artikel XI 58 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar. Tenzij bij loopbaanonderbreking om palliatieve verzorging te verstrekken, geeft de overheid aan de ambtenaar ook een kopie van het attest, en, zonodig, een kopie van de vervangingsovereenkomst zoals bedoeld in het derde lid van het artikel XI 58.

Art. XI 44. De ambtenaar met verlof voor loopbaanonderbreking bevindt zich in de administratieve toestand dienstactiviteit, maar heeft geen recht op salaris en bevordering in salarisschaal.

Art. XI 45. De ambtenaar van rang A2 en hoger is uitgesloten van het voordeel van de loopbaanonderbreking behalve om palliatieve verzorging te verstrekken bedoeld in artikel XI 43, § 1, tweede lid, 2°.

Art. XI 46. Aan de ambtenaar die zijn loopbaan overeenkomstig artikel XI 43 onderbreekt, wordt een maandelijkse uitkering toegekend overeenkomstig de federale bepalingen terzake.

Art. XI 47. De cumulatie van onderbrekingsuitkeringen met inkomsten die voortvloeien uit het uitoefenen van een politiek mandaat, of uit een extra activiteit als loontrekkende, of uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit alsook de procedure en voorwaarden worden geregeld overeenkomstig de federale bepalingen terzake.

Art. XI 48. Indien de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel XI 57 of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in nonactiviteit, behoudens de uitzonderingen bepaald door de federale overheid.

Art. XI 49. De ziekte of handicap opgelopen tijdens de onderbrekingsperiode maakt geen einde aan deze onderbreking.

Art. XI 50. § 1. Met een opzegging van twee maanden via een aangetekende brief gericht aan het instellingshoofd onder wie hij ressorteert, kan de ambtenaar die zijn loopbaan onderbroken heeft zijn ambt opnieuw opnemen nog voordat de periode van onderbreking van zijn beroepsloopbaan verlopen is. § 2. De onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de minimumtermijnen bepaald in artikel XI 43, § 1, dienen te worden terugbetaald. § 3. De administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of het door deze laatste aangewezen personeelslid kan afzien van de terugvordering in geval van een werkhervatting gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden ten aanzien van de ambtenaar als de ambtenaar daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van de nodige bewijsstukken, heeft ingediend. Dit verzoekschrift wordt door de ambtenaar ingediend bij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel XI 57 die het aan de administrateur-generaal doet toekomen.

Art. XI 51. De ambtenaar die recht heeft op onderbrekingsuitkeringen mag zich naar het buitenland begeven op voorwaarde dat hij zijn woonplaats in België behoudt.

De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald.

HOOFDSTUK 2. - Vervanging Art. XI 52. De ambtenaar dient gedurende zijn loopbaanonderbreking te worden vervangen overeenkomstig de federale bepalingen terzake.

Art. XI 53. De in artikel XI 52 bepaalde vervanger dient uiterlijk de zestiende dag na het begin van de onderbreking bij arbeidsovereenkomst aangeworven te worden, volgens de regels bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of elke andere bepaling die deze wet wijzigt.

Art. XI 54. Ingeval er een einde gemaakt wordt aan de arbeidsovereenkomst van de vervanger, beschikt de overheid over een termijn van 30 kalenderdagen, te rekenen vanaf het einde van deze arbeidsovereenkomst, om een nieuwe vervanger aan te stellen.

De periode van de vervanging door één of meer contractuelen mag in geen geval de duur van de loopbaanonderbreking overtreffen.

Art. XI 55. Voor de periodes waarin de ambtenaar niet werkelijk vervangen wordt volgens de bepalingen voorzien in artikel XI 52, vraagt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan de overheid waaronder de ambtenaar ressorteert, de terugbetaling van de onderbrekingsuitkering.

Art. XI 56. Wanneer de ambtenaar die zijn loopbaan onderbreekt een betrekking heeft waarin met toepassing van de statutaire regels niet via aanwerving kan worden voorzien, kan het instellingshoofd onder wie de ambtenaar ressorteert een ambtenaar aanwijzen om het aan die betrekking verbonden ambt uit te oefenen, overeenkomstig de reglementering betreffende de uitoefening van een hoger ambt. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de verplichting tot vervanging bepaald in artikel XI 52.

HOOFDSTUK 3. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure Art. XI 57. De ambtenaar die een onderbrekingsuitkering wenst te genieten, dient via een aangetekende brief een aanvraag in bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bevoegd voor het ambtsgebied waarin hij verblijft. Er wordt van uitgegaan dat de aanvraag ontvangen is op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

Art. XI 58. De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, mits zij worden goedgekeurd door de minister die bevoegd is voor Tewerkstelling en Arbeid.

De minister die bevoegd is voor Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de ambtenaar bij zijn aanvraag dient te voegen alsmede de termijnen waarbinnen deze bewijsstukken ingediend dienen te worden.

De aanvraag omvat met name het eigenlijke aanvraagformulier, alsmede een attest afgegeven door de gewestelijke werkloosheidsinspecteur in wiens ambtsgebied de vervanger woont waaruit blijkt dat de vervanger aan de voorwaarden van artikel XI 52 voldoet. In geval van vervanging door een contractueel die voorheen reeds een personeelslid in loopbaanonderbreking verving, dient een afschrift van de oorspronkelijke vervangingsovereenkomst te worden bijgevoegd.

De aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar op het werkloosheidsbureau.

Art. XI 59. Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.

Art. XI 60. Het recht op uitkeringen gaat in op de dag vermeld in de aanvraag om uitkeringen, wanneer het aanvraagformulier behoorlijk en volledig ingevuld op het werkloosheidsbureau aankomt binnen de termijn van één maand, die ingaat op de dag die volgt op de dag die vermeld is in de aanvraag en die berekend wordt van datum tot datum.

Wanneer dit document behoorlijk en volledig ingevuld ontvangen wordt na die termijn, gaat het recht op uitkeringen pas in op de dag van de ontvangst ervan.

Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid, wordt de betrokkene toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is vermeld.

Art. XI 61. De bevoegde directeur van het werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na het nodige onderzoek te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan de ambtenaar.

Art. XI 62. § 1. Alvorens een beslissing te nemen waarbij het recht op uitkeringen wordt geweigerd, roept de directeur van het werkloosheidsbureau de ambtenaar op om hem te horen.

Indien de ambtenaar op de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld. Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar éénmaal verleend.

De ambtenaar kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een persoon van zijn keuze. § 2. Indien de directeur van het werkloosheidsbureau een beslissing neemt tot weigering van het recht op uitkeringen, dient hij deze beslissing via een aangetekende brief aan de ambtenaar mee te delen.

Deze brief wordt geacht aangekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

De directeur van het werkloosheidsbureau stuurt een afschrift van deze beslissing aan het instellingshoofd onder wie de ambtenaar ressorteert.

HOOFDSTUK 4. - Toezicht Art. XI 63. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 houdende economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel.

TITEL 8. - Verlof voor opdracht HOOFDSTUK 1. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet Art. XI 64. De ambtenaar van de instelling krijgt verlof wanneer hij door een minister, staatssecretaris of een lid van de regering van een gemeenschap of gewest of een gouverneur van een Vlaamse provincie of de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen op zijn kabinet.

De aanwijzing gebeurt na akkoord van de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

Art. XI 65. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. XI 66. Bij het einde van zijn aanwijzing en tenzij hij naar een ander kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in een kabinet, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.

HOOFDSTUK 2. - Verlof voor opdracht van algemeen belang Art. XI 67. De ambtenaar krijgt verlof voor de uitoefening van een opdracht waarvan het algemeen belang erkend wordt.

Art. XI 68. § 1. Het verlof is onbezoldigd en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens het besluit van 26 juli 1988 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling van toepassing op de bij de diensten van de Commissie gedetacheerde nationale deskundigen. § 2. De functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) onder wie de ambtenaar ressorteert, kan beslissen het salaris van de ambtenaar voor de duur van de opdracht door te betalen en terug te vorderen of geheel of gedeeltelijk door te betalen zonder terugvordering.

Art. XI 69. Onder opdracht wordt verstaan : 1° de uitoefening van de nationale en internationale opdrachten aangeboden door een binnenlandse of buitenlandse regering of openbaar bestuur of een internationale instelling;2° de nationale of internationale opdrachten van wetenschappelijk onderzoek aangeboden, gefinancierd, gesubsidieerd of erkend door een van de onder sub 1° bedoelde overheden of instellingen;3° de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp. Art. XI 70. § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten in een ontwikkelingsland en voor de opdrachten die de als nationale deskundige aangewezen ambtenaar uitvoert ingevolge het voornoemde besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt voor de overige opdrachten erkend door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) onder wie de ambtenaar ressorteert.

De toestemming voor de opdracht wordt gegeven indien de opdracht geacht wordt van overwegend belang te zijn voor het land, de Vlaamse regering of de Vlaamse administratie. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het verkrijgen van een onmiddellijk ingaand of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, het buitenlands openbaar bestuur of de internationale instelling voor wie de opdracht werd vervuld.

Art. XI 71. § 1. Iedere Vlaamse minister kan, met instemming van de betrokkene, een ambtenaar van de instelling, met de uitvoering van een opdracht belasten.

Eveneens kan iedere ambtenaar, met akkoord van de Vlaamse minister(s) onder wie hij ressorteert, de uitvoering van een opdracht aanvaarden.

In beide gevallen wordt het advies ingewonnen van het instellingshoofd. § 2. Met het oog op de toepassing van het voornoemde besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen maakt de Vlaamse minister bevoegd voor externe betrekkingen, in het Belgisch Staatsblad een oproep bekend waarin duidelijk wordt uiteengezet welke bekwaamheid, geschiktheid en beroepservaring van de gegadigden gevraagd worden alsook hoe lang de opdracht duurt en onder welke voorwaarden die wordt uitgeoefend.

De ambtenaar richt binnen vijftien kalenderdagen na de datum van de bekendmaking van de in het eerste lid bedoelde oproep via de hiërarchische weg zijn kandidatuur aan de Vlaamse minister onder wie hij ressorteert. Laatstgenoemde stuurt, wanneer hij meent zich met de uitoefening van de opdracht akkoord te kunnen verklaren, de kandidatuur, met uitsluiting van elk ander element, binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst door naar de Vlaamse minister, bevoegd voor externe betrekkingen.

De Vlaamse minister, bevoegd voor externe betrekkingen, legt de kandidatuur voor beslissing voor aan de Commissie van de Europese Unie.

Art. XI 72. § 1. Aan de ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht die hem door de Vlaamse regering werd toevertrouwd, kan een vergoeding worden toegekend onder de voorwaarden en voor het bedrag bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor ambtenarenzaken.

De vergoeding wordt vastgesteld rekening houdend eensdeels met de bezoldiging aan de ambtenaar toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en anderdeels, met de duur van de opdracht, de kosten van levensonderhoud in het land waar de ambtenaar zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de ten gevolge van zijn vertrek uit de woonplaats verhoogde gezinslasten. § 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet die ten minste gelijkwaardig zijn aan het salaris dat hij gekregen zou hebben indien hij in dienst was gebleven.

Art. XI 73. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Vlaamse minister onder wie de ambtenaar ressorteert op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmee de ambtenaar is belast tijdens de vervulling ervan.

Art. XI 74. De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of bij ministeriële beslissing van de Commissie van de Europese Unie of bij beslissing van de ambtenaar zelf onderbroken wordt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Vlaamse minister onder wie hij ressorteert.

Indien hij zonder geldige reden weigert of nalaat dit te doen, wordt hij, na tien dagen afwezigheid, als ontslagnemend beschouwd.

HOOFDSTUK 3. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning, een Prins of een Prinses van België Art. XI 75. § 1. De ambtenaar wordt door de Vlaamse minister onder wie hij ressorteert ter beschikking van de Koning, een Prins of een Prinses van België gesteld, op hun verzoek. § 2. Voor de tijd dat de ambtenaar ter beschikking van de Koning, een Prins of een Prinses van België wordt gesteld, krijgt hij verlof. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

HOOFDSTUK 4. - Verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een erkende politieke groep Art. XI 76. Onder "erkende politieke groep" wordt verstaan de politieke groep die erkend is overeenkomstig het reglement van elk van de wetgevende vergaderingen van de federale overheid of van de Gemeenschappen en de Gewesten.

Art. XI 77. § 1. Op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep krijgt de ambtenaar in een rang lager dan A2, met zijn instemming en voor zover het belang van de dienst zich er niet tegen verzet, verlof om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke groep in de wetgevende vergaderingen van een federale overheid of van de Gemeenschappen en de Gewesten, of bij de voorzitter van één van die groepen.

Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Binnen de perken van de reglementering of het reglement van de betrokken wetgevende vergadering, wordt het verlof dat is toegestaan aan de ambtenaar die een ambt uitoefent bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter van een van die groepen, ofwel bezoldigd door het ministerie met doorbetaling van het salaris en terugvordering, ofwel niet bezoldigd door het ministerie en wordt het salaris stopgezet indien de betrokken wetgevende vergadering of de erkende politieke groep een salaris betaalt.

Art. XI 78. Het verlof wordt toegekend door de functioneel bevoegde Vlaamse minister onder wie de ambtenaar ressorteert; de minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits er een opzeggingstermijn van een maand in acht genomen wordt.

Het besluit vermeldt de identiteit (naam, voornamen en graad) van de ambtenaar, de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke groep of de voorzitter van de groep waarbij de ambtenaar een ambt uitoefent.

De functioneel bevoegde minister dient binnen acht dagen en op straffe van intrekking van het verleende verlof, een afschrift van dit besluit te sturen naar de dienst belast met het uitbetalen van het salaris van de betrokken ambtenaar.

Art. XI 79. Het totale bedrag van de bezoldigingen die jaarlijks verschuldigd zijn aan ambtenaren met verlof bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter ervan, mag niet hoger zijn dan het totale bedrag van de subsidie die de groep of de voorzitter uit de begroting der dotaties ontvangt.

Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die rechtstreeks bezoldigd worden door de betrokken wetgevende vergadering.

Art. XI 80. De erkende politieke groepen of hun voorzitter storten elk kwartaal in de Vlaamse Thesaurie een som die gelijk is aan het totale bedrag van de salarissen, vergoedingen en toelagen die tijdens het vorige kwartaal zijn betaald aan ambtenaren met verlof om bij die politieke groepen of bij de voorzitter ervan werkzaam te zijn.

Wanneer bij het verstrijken van een kwartaal een politieke groep of de voorzitter ervan de bedoelde stortingen niet heeft verricht, wordt er een eind gemaakt aan het verlof van de ambtenaar waarover zij beschikken.

Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die rechtstreeks bezoldigd worden door de betrokken wetgevende vergadering.

HOOFDSTUK 5. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XI 81. § 1. De tot benoemen bevoegde overheid onder wie de met een verlof voor opdracht belaste ambtenaar ressorteert beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.

Zij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is.

In afwijking van het eerste en tweede lid geldt deze mogelijkheid niet voor de betrekking van de ambtenaar met verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet. § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van het instellingshoofd indien de benoemende overheid de Vlaamse regering is, en van het afdelingshoofd indien de benoemende overheid het instellingshoofd is.

Indien deze van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze niettemin vacant verklaren na advies van de directieraad.

TITEL 9. - Vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming Art. XI 82. Vorming is elke activiteit die bijdraagt tot het ontwikkelen van de capaciteiten, kennis, vaardigheden en attitudes van de ambtenaar met het oog op een verbeterde werking van de instelling inzake efficiëntie en effectiviteit van de dienstverlening aan de burger.

Art. XI 83. § 1. Voor opleidingen die georganiseerd worden in het raam van het vormingsbeleid door het ministerie, of voor vormingsactiviteiten die goedgekeurd worden door de departementale vormingscoördinator wordt dienstvrijstelling verleend. Deze periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.

De dienstvrijstelling kan geweigerd worden indien dezelfde activiteit reeds werd gevolgd. § 2. De ambtenaar heeft recht op een voorbereiding voor examens of bekwaamheidsproeven. De voorbereiding bestaat uit voorbereidende opleidingen georganiseerd namens de instelling.

Indien nochtans de ambtenaar deze voorbereiding een tweede maal wil volgen binnen een periode van vijf jaar, kan het afdelingshoofd deze toestemming weigeren.

De periodes van afwezigheid voor deze voorbereiding worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art. XI 84. § 1. Voor beroepsopleidingen die op eigen initiatief gevolgd worden en die georganiseerd worden door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van regelgeving inzake onderwijs en die 's avonds of in het weekeinde worden gegeven, kan de ambtenaar vormingsverlof krijgen.

De periodes van afwezigheid voor vormingsverlof worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. § 2. Onder beroepsopleiding worden enkel die opleidingen verstaan die in verband staan met het uitgeoefende ambt. § 3. Het vormingsverlof wordt aangevraagd bij het instellingshoofd die, na het advies te hebben ingewonnen van de departementale vormingscoördinator, oordeelt of de aanvraag in verband staat met het uitgeoefende ambt en of het vormingsverlof verenigbaar is met de belangen van de dienst.

De opleidingen bedoeld in § 1 die voorbereiden op overgangs- en bevorderingsexamens voor de betrokken ambtenaar worden in elk geval beschouwd als in verband staande met het uitgeoefende ambt.

Het dienstbelang kan slechts eenmaal ingeroepen worden om deze opleidingen te weigeren. § 4. Het vormingsverlof is gelijk aan het aantal uren van de opleiding, zonder evenwel per jaar meer dan 120 uur te mogen bedragen.

Voor de berekening van het aantal uren vormingsverlof wordt rekening gehouden met de geleverde prestaties en wel volgens de regels van toepassing voor de berekening van het jaarlijks vakantieverlof voor het jaar waarin de opleiding begint. § 5. Het vormingsverlof kan slechts éénmaal worden toegekend voor eenzelfde opleiding. § 6. Het vormingsverlof wordt geschorst indien blijkt dat de ambtenaar niet regelmatig de opleiding heeft gevolgd. § 7. Inzake het vormingsverlof worden in instelling de bepalingen gevolgd die door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling voor het ministerie worden vastgesteld.

Art. XI 85. Artikel XI 83, § 1 is van toepassing op de stagiair.

TITEL 10. - Omstandigheidsverlof Art. XI 86. § 1. Aan de ambtenaar wordt omstandigheidsverlof toegekend naar aanleiding van de gebeurtenissen en binnen de perken zoals hierna vermeld : 1° huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen 2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner : 4 werkdagen 3° overlijden van de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad : 4 werkdagen 4° huwelijk van een kind : 2 werkdagen 5° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad maar onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen 6° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad maar niet onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag § 2.De afwezigheid wegens omstandigheidsverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 3. Dit verlof is tevens van toepassing op de stagiair.

TITEL 11. - Gecontingenteerd verlof Art. XI 87. Onverminderd de in de titels 2 tot en met 10 bepaalde verloven kan de ambtenaar in de toestand dienstactiviteit aanspraak maken op de volgende contingenten verloven : 1° 20 werkdagen per jaar te nemen in volledige dagen en al dan niet aaneensluitende periodes;dit verlof wordt niet bezoldigd. 2° een eenmalig contingent tijdens de loopbaan naar rato van de duur om een stage of proefperiode in een andere betrekking bij een overheidsdienst of in de privé-sector door te maken;dit verlof wordt niet bezoldigd.

Bovenop dit contingent krijgt de ambtenaar van de instelling die geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau ambtshalve verlof in zijn oude graad voor de duur van zijn stage in zijn nieuwe graad. 3° één maand per verkiezing om zijn kandidatuur voor wetgevende en provinciale verkiezingen voor te bereiden;dit verlof wordt niet bezoldigd.

Art. XI 88. Onverminderd het in titel 6 bepaalde verlofstelsel kan de ambtenaar aanspraak maken op een contingent verlof van 5 jaar gedurende zijn loopbaan, te nemen in periodes van minimum 1 jaar. Dit contingent wordt gelijkgesteld met de administratieve toestand non-activiteit.

Het verlof kan niet gebruikt worden voor het uitoefenen van een winstgevende betrekking bij een andere werkgever of als zelfstandige.

Art. XI 89. Het gecontingenteerd verlof wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel XI 36, §§ 1, 2 en 3.

TITEL 12. - Verlof krachtens nationale bepalingen of verplichtingen Art. XI 90. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling die hun militaire dienst of burgerdienst volbrengen, vallen onder de toepassing van - het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden; - het koninklijk besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen welke van de militaire dienst vrijgesteld zijn bij toepassing van artikel 16 van die dienstplichtwetten, gecordineerd op 30 april 1962.

Deze bepalingen gelden in afwachting dat de Koning, na advies van de Vlaamse regering, krachtens artikel 43 van het A.P.-K.B. de administratieve toestand en de gevolgen voor recht op salaris, op bevordering tot een hoger salaris, voor administratieve anciënniteit of loopbaanaanspraken bepaalt van verplichtingen die door de nationale wetgever opgelegd zijn. § 2. Het instellingshoofd neemt het besluit houdende ambtshalve verlof en vaststelling van de administratieve toestand.

Art. XI 91. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling die verlof krijgen om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het korps voor burgerlijke veiligheid vallen onder de toepassing van artikel 13 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid zoals het gewijzigd of vervangen zal worden. § 2. Het instellingshoofd staat het verlof toe.

Art. XI 92. De ambtenaar en de stagiair van de instelling hebben recht op voorbehoedend verlof wanneer een inwonend familielid aangetast is door een besmettelijke ziekte, in de omstandigheden en volgens de nadere bepalingen die vastgesteld worden door het Algemeen Reglement van de Administratieve Gezondheidsdienst.

Art. XI 93. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling krijgen vakbondsverlof overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen van het syndicaal statuut zoals bepaald in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 2. Het instellingshoofd erkent een personeelslid als vaste afgevaardigde op aanvraag van een verantwoordelijk leider van zijn vakorganisatie. § 3. De tot benoemen bevoegde overheid onder wie de ambtenaar met vakbondsverlof ressorteert, beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.

Zij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is. § 4. Aan de in § 3 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van het instellingshoofd indien de benoemende overheid de Vlaamse regering is en van het afdelingshoofd indien de benoemende overheid het instellingshoofd is.

Indien deze van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze niettemin vacant verklaren na advies van de directieraad.

Art. XI 94. De ambtenaar en de stagiair van de instelling hebben recht op ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, overeenkomstig artikel 15 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, zoals het zal gewijzigd of vervangen worden.

Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten valt de ambtenaar van de instelling onder de toepassing van navolgende wettelijke en reglementaire bepalingen, zoals zij zullen worden gewijzigd of vervangen door de nationale overheid : - de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector; - het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten gunste van personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk; - het koninklijk besluit van 5 januari 1971 betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten in de overheidssector.

Art. XI 95. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling die een politiek mandaat of een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld, uitoefenen, hebben recht op politiek verlof onder de voorwaarden bepaald door de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten.

De ambtenaar en de stagiair worden van ambtswege met voltijds politiek verlof gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : - lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van de Senaat; - lid van het Vlaamse Parlement; - lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad; - lid van het Europees Parlement; - lid van de federale regering; - lid van de Vlaamse regering of de Brusselse Hoofdstedelijke regering; - gewestelijk staatssecretaris van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest - lid van de commissie van de Europese Unie.

Het verlof loopt tot zes maanden na de beëindiging van het mandaat en wordt gelijkgesteld met non-activiteit. § 2. De tot benoemen bevoegde overheid onder wie de ambtenaar met voltijds politiek verlof ressorteert, beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.

Zij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is en wat het in § 1, tweede lid vermelde verlof betreft, bij de aanvang van een tweede bij het eerste aansluitend mandaat. § 3. Aan de in § 2 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van het instellingshoofd indien de benoemende overheid de Vlaamse regering is of het afdelingshoofd indien de benoemende overheid het instellingshoofd is.

Indien deze van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze niettemin vacantverklaren na advies van de directieraad.

TITEL 13. - Overgangsbepalingen Art. XI 96. De ambtenaar aan wie een verlof was toegekend overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, geniet dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen.

Art. XI 97. § 1. De ambtenaar die zich op 1 januari 1994 in de administratieve toestand van disponibiliteit wegens ziekte bevindt, wordt met ingang van deze datum ingeschakeld in de ziekteregeling van dit besluit. § 2. In afwijking van § 1 wordt voor de ambtenaar in disponibiliteit tegen wie een aanvraag tot voortijdige pensionering bij de pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst werd ingediend vóór 1 januari 1994, de procedure afgehandeld volgens de reglementering van kracht op die datum met dien verstande evenwel dat het salaris van de betrokken ambtenaar vanaf 1 januari 1994 volledig wordt betaald.

Indien de Administratieve Gezondheidsdienst de beslissing neemt dat deze ambtenaar definitief geschikt is om het werk te hervatten, valt hij onder toepassing van artikel XI 25 en worden de ziektedagen genoten vanaf 1 januari 1994 met ingang van deze datum aangerekend op de 666 werkdagen vermeld in artikel XI 25.

Art. XI 98. De stand van het ziektekrediet dat de ambtenaar vóór 1 januari 1994 opgebouwd heeft overeenkomstig de ziekteregeling van kracht vóór deze datum wordt op nul teruggebracht, onverminderd de toepassing van artikel XI 25 § 2.

DEEL XII. - VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN AMBTENAAR EN DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING TITEL 1. - De redenen Art. XII 1. Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van de pensionering, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.

Art. XII 2. § 1. Ambtshalve en zonder opzegging verliest de hoedanigheid van ambtenaar : 1° de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure; die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar; 2° de ambtenaar die niet langer zijn burgerlijke en politieke rechten geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens lichamelijke ongeschiktheid werd vastgesteld of, voor de ambten bedoeld in artikel VI 1 § 2, die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereiste;3° onverminderd de toepassing van artikel XI 6, tweede lid en artikel XI 7 de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° de ambtenaar die wordt afgezet; § 2. Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering in de gevallen vermeld in § 1, sub 1°, behalve bij arglist of bedrog van de ambtenaar, sub 2°, 4° en 5°, behalve bij ernstig vergrijp zoals bepaald in artikel IX 6. § 3. Het ontslag van de ambtenaar wordt in de gevallen die opgesomd zijn als reden in § 1, sub 1°, 2°, 4° en 5° ondertekend door het instellingshoofd, en in het geval dat als reden genoemd is sub 3° door de benoemende overheid.

Het ontslag van het instellingshoofd wordt ondertekend door de benoemende overheid. § 4. Dit artikel geldt tevens voor de stagiairs.

Art. XII 3. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag;2° de pensionering;3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid. De bepaling onder 1° van dit artikel geldt tevens voor de stagiair.

Art. XII 4. In geval van vrijwillig ontslag mag de ambtenaar slechts na toestemming en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen, zijn dienst verlaten. Indien de bevoegde overheid binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de aanvraag van de ambtenaar niet geantwoord heeft, wordt de toestemming geacht gegeven te zijn.

Nochtans kan in afwijking van het eerste lid in onderling akkoord tussen de ambtenaar en de bevoegde overheid de opzeggingstermijn ingekort worden.

Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.

Art. XII 5. § 1. De ambtenaar die 60 jaar geworden is, wordt ambtshalve op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte te rekenen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Voor het berekenen van deze 365 kalenderdagen komen de afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking. § 2. Wegens uitzonderlijke redenen kan een ambtenaar boven de leeftijd van 65 jaar in dienst gehouden worden indien de Vlaamse gemeenschap er bijzonder belang bij zou hebben zijn medewerking nog enige tijd te behouden vóór zijn vervanging.

Het indiensthouden boven de leeftijdsgrens kan slechts voor maximum zes maanden toegestaan worden zonder mogelijkheid tot verlenging.

De beslissing wordt gemotiveerd; zij wordt genomen door de Vlaamse regering op voorstel van de Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken en de functioneel bevoegde minister.

Art. XII 6. Het vrijwillig ontslag en de pensionering wordt toegestaan, respectievelijk ondertekend door het instellingshoofd; voor het instellingshoofd gebeurt dit door de benoemende overheid.

Art. XII 7. § 1. De ambtenaar wordt definitief ongeschikt verklaard wegens beroepsredenen indien hij gedurende twee opeenvolgende jaren de evaluatie "onvoldoende" gekregen heeft.

Het voorstel "onvoldoende" dat de tweede opeenvolgende maal geformuleerd wordt, wordt gelijkgesteld met een voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid waartegen beroep mogelijk is bij de raad van beroep. § 2. De afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt uitgesproken door de benoemende overheid. § 3. Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.

Art. XII 8. De benoemende overheid kan aan de pensioengerechtigde ambtenaar toestaan de eretitel van het door hem laatst werkelijk waargenomen ambt te blijven dragen.

Art. XII 9. De toestemming tot het voeren van de onder artikel XII 8 beoogde eretitel wordt enkel aan ambtenaren verleend die geen functioneringsevaluatie "onvoldoende" kregen en die ten minste 20 jaar werkelijke dienst hebben op het ogenblik van hun pensionering, behoudens in geval van vroegtijdige pensionering ten gevolge van letsels opgedaan of van ongevallen overkomen tijdens de uitoefening van of in verband met hun ambt.

TITEL 2. - Overgangsbepaling Art. XII 10. De ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit 60 jaar of ouder is, wordt in afwijking van artikel XII 5, § 1, eerste zin, ambtshalve op rust gesteld op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte telt, te rekenen vanaf zijn zestigste verjaardag.

DEEL XIII. - GELDELIJK STATUUT TITEL 1. - Bezoldigingsregeling HOOFDSTUK 1. - De salarisschalen Artikel XIII 1. Het jaarsalaris, hierna salaris te noemen, van de ambtenaar wordt vastgesteld in de salarisschalen bestaande uit : - een minimumsalaris; - salaristrappen die het resultaat zijn van de periodieke salarisverhogingen; - een maximumsalaris.

Geen enkele salarisschaal mag zich over meer dan 31 jaar ontwikkelen.

Het salaris en de periodieke salarisverhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.

Het salaris, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage, ligt nooit beneden de gewaarborgde minimumbezoldiging.

Art. XIII 2. De salarisschaal wordt vastgesteld met inachtneming van de rang, van de graad en van de belangrijkheid van de functie die ermee overeenstemt.

Aan elke graad worden één of meer salarisschalen verbonden.

Wanneer meerdere salarisschalen aan één graad worden verbonden, kunnen de hogere salarisschalen alleen verleend worden volgens de in dit besluit bepaalde criteria.

Art. XIII 3. § 1. Elke salarisschaal behoort tot een van de volgende niveaus aangeduid met de letters A, B, C, D en E. De salarisschaal wordt verder aangeduid met cijfers. Het eerste cijfer geeft de rang aan, het tweede cijfer de loopbaan binnen de rang. Het laatste cijfer geeft de plaats aan van de salarisschaal met betrekking tot de andere salarisschalen die binnen dezelfde loopbaan bestaan. § 2. Elke salarisschaal wordt aangegeven door de lettercijfercode die in de bij dit besluit gevoegde tabel (bijlage 9) boven de salarisschaal is opgenomen.

HOOFDSTUK 2. - Vaststelling van het salaris Art. XIII 4. Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad wordt elk salaris dat werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld volgens de nieuwe bezoldigingsregeling.

Indien het aldus opnieuw vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat de ambtenaar in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij in die graad het hoogste salaris genieten, totdat hij een ten minste gelijk salaris ontvangt.

Art. XIII 5. Het salaris van elke ambtenaar wordt door de secretaris-generaal van het departement waaronder de instelling ressorteert, vastgesteld in de salarisschaal of in één van de salarisschalen, verbonden aan zijn graad, behoudens uitzonderingen bepaald in dit besluit.

Art. XIII 6. De gerechtigde in een schaal ontvangt te allen tijde het salaris overeenstemmend met zijn anciënniteit die het totaal van de in aanmerking komende diensten uitmaakt.

Art. XIII 7. Voor het bepalen van de leeftijd van de ambtenaar wordt, met het oog op de vaststelling van zijn salaris, de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand.

HOOFDSTUK 3. - In aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Onderafdeling 1. - Aanrekening van voltijdse diensten Art. XIII 8. Voor de toepassing van dit deel verstaat men onder : 1° dienst van de Verenigde Naties : de diensten van de Verenigde naties zelf en elke gespecialiseerde dienst met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de Verenigde Naties;2° dienst van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, Belgische staat, dienst van de gemeenschappen en/of de gewesten : elke niet-rechts-persoonlijke dienst die ressorteert onder de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van die overheden;3° dienst van Afrika : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch -Congo of van het gouvernement van Ruanda Urundi;4° andere openbare diensten dan de diensten van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, de Belgische staat, de gemeenschappen en/of de gewesten en de diensten van Afrika : a) elke rechtspersoonlijke dienst die ressorteert onder de uitvoerende macht;b) elke rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo, of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;c) elke dienst die ressorteert onder een regionaal of lokaal bestuur, een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;d) elke andere instelling onder het recht van een EU-lidstaat of Belgisch recht die voldoet aan collectieve behoeften van lokaal of algemeen belang, en in de oprichting waarvan of de bijzondere leiding waarvan de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.5° beroepsmilitair : a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan de graad van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming;e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserve-aalmoezeniers die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen. Art. XIII 9. § 1. Met werkelijke diensten, zoals bedoeld in artikel VIII 32, worden gelijkgesteld, voor zover zij deel uitma(a)k(t)en van een periode van voltijds contractueel dienstverband : 1° de wachtdag en ook de periodes van afwezigheid wegens ziekte die binnen een periode vielen waarin de werkgever verplicht was gewaarborgd loon en/of een aanvullende vergoeding te betalen;2° de periodes van afwezigheid wegens arbeidsongeval, ongeval naar of van het werk of beroepsziekte wanneer de ambtenaar tijdens zijn vorige prestaties als contractueel personeelslid, onder de wet viel van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;3° de eerste 30 kalenderdagen afwezigheid ten gevolge van een arbeidsongeval, wanneer het contractueel personeelslid onder de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 viel;4° de periodes van verlof wegens bevallingsrust bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, aldaar "moederschapsrust" genoemd;5° de periodes van militaire dienstplicht of dienst als gewetensbezwaarde;6° de periodes van afwezigheid : - om dwingende redenen; - wegens beroepsloopbaanonderbreking of loopbaanhalvering; - wegens politiek verlof; - wegens vakantiewerkloosheid; - wegens gecontingenteerd verlof. § 2. Niet gelijkgesteld met werkelijke diensten worden : 1° wat de diensten betreft gepresteerd als tijdelijk personeelslid aangeworven krachtens het besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel of krachtens het besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel : de periodes van dienstschorsing wegens ziekte of gebrekkigheid, die naargelang het aantal dienstjaren : - de 30 dagen te boven gaan voor personeelsleden met minder dan 2 jaar dienst; - de 60 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 2 en minder dan 4 jaar dienst; - de 90 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 4 en meer dan 4 jaar dienst. 2° wat de diensten betreft gepresteerd als bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor salarisverhoging in aanmerking komen;3° de periodes van ongewettigde afwezigheid;4° de periodes van vrijstelling van stempelcontrole. Art. XIII 10. § 1. Voor de toekenning van de salarisverhogingen komen in aanmerking de werkelijke diensten met volledige prestaties die de ambtenaar heeft verricht : 1° Terwijl hij behoorde tot : a) de diensten van de Verenigde Naties, van de Europese Unie, van een lidstaat van de Europese Unie, van de Belgische staat, van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, van Afrika of tot de andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als titularis van een bezoldigd ambt;b) de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen als titularis van een ambt, dat rechtstreeks door middel van een weddetoelage bezoldigd wordt;c) de vrije gesubsidieerde psycho-medische sociale centra als titularis van een ambt, dat rechtstreeks door middel van een weddetoelage bezoldigd wordt.2° In de hoedanigheid van : a) vastbenoemd personeelslid of stagiair;b) personeelslid, dat geen deel uitmaakt van het personeel van de ministeries, de regeringen van gemeenschappen en gewesten of een openbare instellingen dat aangewezen werd om deel uit te maken van een ministerieel kabinet of een kabinet van een lid van een regering van een gemeenschap of van een gewest;c) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;d) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;e) tijdelijke, benoemd in een betrekking van de personeelsformatie van de tijdelijke dienst die bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid werd opgericht bij artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;f) werknemer in het bijzonder tijdelijk kader;g) werknemer in het derde arbeidscircuit;h) stagiair in het raam van de stage van de jongeren;i) werknemer ten laste van het Interdepartementaal Begrotingsfonds;j) gesubsidieerd contractueel;k) contractueel wanneer het dienstverband bij arbeidsovereenkomst niet valt onder f tot en met j;l) bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid op grond van artikel 10 van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen, die wedstrijden van weddingschappen op sportuitslagen inrichten, tot een maximum van tien jaar;m) occasioneel medewerker;n) tewerkgestelde werkloze.Voor de volledige en werkelijke prestaties als tewerkgestelde werkloze worden ook de periodes van afwezigheid meegerekend, die overeenstemmen met de administratieve toestand dienstactiviteit waarin een ambtenaar zijn aanspraak op salarisverhoging behoudt, volgens het statuut dat van toepassing is in het ministerie. § 2. In afwijking van artikel XIII 9, § 1, worden de periodes van non-activiteit na het verstrijken van de vijf jaar in het geval van verlof voor verminderde prestaties overeenkomstig artikel XI 40 § 2 meegerekend voor de geldelijke anciënniteit. § 3. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van salarisverhogingen : de onvolledige prestaties aan 80 % die overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 259 van 31 december 1983 betreffende de duur van de prestaties van de personeelsleden tijdens het eerste jaar van de indiensttreding als volledige prestaties beschouwd worden.

Art. XIII 11. § 1. De vorige voltijdse beroepsbedrijvigheid in de privé-sector wordt als voorgaande diensten voor de betrokken ambtenaar aanvaard, op voorwaarde dat het bezit van nuttige ervaring in de privésector formeel als voorwaarde gesteld werd voor de aanwerving. § 2. Bij het aanvaarden van de voorgaande diensten worden de periodes van afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte, die de periodes van gewaarborgd of aanvullend loon te boven gaan, niet in aanmerking genomen.

De voorgaande diensten worden aanvaard, onverminderd de toepassing van artikel XIII 9.

Art. XIII 12. De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijk personeelslid heeft verricht, wordt door de functioneel bevoegde Vlaamse minister vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten en opgesteld overeenkomstig het als bijlage 10 bij dit besluit gevoegde model.

De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in tienden gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld.

Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotient geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt er geen rekening gehouden.

De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

Onderafdeling 2. - Aanrekening van deeltijdse diensten Art. XIII 13. Voor zover zij ten minste de helft van een normale beroepsbezigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1994 door een ambtenaar deeltijds verrichte diensten in een in artikel XIII 10 bedoelde instelling als volgt in aanmerking genomen : - voor 50 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 50 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 60 %; - voor 60 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 60 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 80 %; - voor 80 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 80 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 90 %; - voor 90 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 90 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 100 %.

Afdeling 2. - Bepalingen specifiek voor het niet-wetenschappelijk personeel Art. XIII 14. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van salarisverhogingen de voltijdse prestaties die de ambtenaar heeft bij : a) de publiekrechtelijke en vrije universiteiten als titularis van een bezoldigd ambt, ongeacht de financieringsbron;b) het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO), Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL), het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch onderzoek in de industrie (IWT) als mandaathouder. Afdeling 3. - Bepalingen specifiek voor het wetenschappelijk personeel Art. XIII 15. § 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen XIII 8 tot XIII 13 en XIII 17 komen voor de geldelijke anciënniteit van een lid van het wetenschappelijk personeel eveneens in aanmerking : de duur van : 1° de diensten verstrekt in de toestand dienstactiviteit door het personeelslid, sedert zijn indiensttreding als lid van het wetenschappelijk personeel van één van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen;2° een opdracht in het belang van het hoger onderwijs of van de wetenschap, zelfs zonder salaris of in non-activiteit;3° als lid van het onderwijzend of wetenschappelijk personeel, met inbegrip van de vrijwillige assistenten, van een Belgische universiteit of van een daarmee wettelijk gelijkgestelde instelling of van een buitenlandse universiteit, waarvan de diploma's als gelijkwaardig erkend worden;4° de wetenschappelijke activiteiten van de ambtenaar, als begunstigde van een bezoldiging of toelage of beurs toegekend door : a) de Europese Unie, de Belgische Staat, een Gemeenschap, een Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of een buitenlandse staat waarmee België of een Gemeenschap of een Gewest een cultureel, wetenschappelijk of technologisch akkoord of overeenkomst heeft gesloten, en dat in het kader van dit akkoord of deze overeenkomst;b) de provincies, de gemeenten, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO), het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL), het Vlaamse Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch onderzoek in de industrie (IWT), de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek erkend door de Vlaamse regering, de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek van de vroegere kolonie Belgisch-Kongo of van de vroeger door België beheerde gebieden. § 2. Kunnen eveneens als geldelijke anciënniteit aanvaard worden door de Vlaamse Raad voor wetenschapsbeleid, de wetenschappelijke activiteiten van de ambtenaar : a) als begunstigde van een bezoldiging of toelage toegekend door : 1° een internationale instelling andere dan sub § 1, 4° maar erkend door de § 1 punt 4, a vermelde overheden;2° elke andere openbare of privé-dienst of instelling voor wetenschappelijk onderzoek of voor financiering van het wetenschappelijk onderzoek, andere dan sub § 1, 4 ° vermeld;b) de effectieve prestaties verstrekt als personeelslid bij een overheidsdienst, die ertoe bijgedragen hebben de relevante wetenschappelijke ervaring te verwerven, zoals deze in de functieomschrijving werd vastgesteld. § 3. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wordt de duur van de diensten verstrekt als titularis van een functie met onvolledige prestaties meegeteld overeeenkomstig de berekeningswijze vermeld in artikel XIII 13, maar zonder de begindatum in aanmerking te nemen.

Afdeling 4. - Nadere algemene bepalingen voor het aanrekenen van vorige diensten en het berekenen van het salaris Art. XIII 16. Onverminderd de toepassing van artikel XIII 17 geniet de ambtenaar tijdens zijn hele loopbaan steeds het salaris dat overeenstemt met zijn totale geldelijke anciënniteit.

Deze bestaat voor de ambtenaar lid van het wetenschappelij k personeel uit het totaal van de in aanmerking komende diensten vermeld in de artikelen XIII 10, XIII 12, XIII 13 en XIII 15.

Voor de ambtenaar die behoort tot het niet-wetenschappelijk personeel bestaat de geldelijke anciënniteit uit het totaal van de in aanmerking komende diensten vermeld in de artikelen XIII 10 tot XIII 14.

Art. XIII 17. De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar heeft, mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden.

Art. XIII 18. Voor de ambtenaar die bevordert naar niveau A, wordt de geldelijke anciënniteit die hij heeft verworven aangerekend vanaf de leeftijd van 23 jaar.

Art. XIII 19. De ambtenaar die wordt herplaatst behoudt de geldelijke anciënniteit die hij in zijn dienst van herkomst heeft verworven, ook al werden daarbij andere dan in artikel XIII 10 bedoelde diensten in aanmerking genomen.

Art. XIII 20. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet meegeteld.

Art. XIII 21. Voor de vaststelling van het salaris en het bepalen van het tijdstip van de periodieke salarisverhoging wordt er alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit.

De nuttige anciënniteit is het kleinste aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit van een ambtenaar, vastgesteld overeenkomstig de artikelen XIII 10 tot XIII 16, dat hem recht geeft op een periodieke salarisverhoging.

Art. XIII 22. § 1. De ambtenaar die werd bevorderd in graad of in salarisschaal, heeft in zijn nieuwe graad of salarisschaal nooit een lager salaris dan hij in zijn vorige graad of salarisschaal zou hebben genoten volgens de bezoldigingsregeling die van toepassing was op het ogenblik van de bevordering. § 2. De ambtenaar die werd herplaatst overeenkomstig artikel V 16 en die in een graad van een lagere rang benoemd wordt, wordt ingeschaald in de hoogste salarisschaal van zijn nieuwe graad. § 3. Indien de herplaatste ambtenaar in zijn nieuwe graad een lager salaris zou ontvangen dan het salaris dat hij op het moment van de herplaatsing in zijn vroegere graad genoot, dan behoudt hij dat salaris tot hij in zijn nieuwe salarisschaal een salaris verkrijgt dan ten minste daaraan gelijk is. § 4. Wanneer een hoger salaris of hogere salarisschaal verbonden is aan het bekleden van een bepaald ambt, dan verliest de ambtenaar het recht op dit salaris en deze salarisschaal in geval van wijziging van dienstaanwijzing.

HOOFDSTUK 4. - Evaluatie onvoldoende Art. XIII 23. Voor de ambtenaar die de functioneringsevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen, wordt de eerstvolgende salarisverhoging, volgend op de dag waarop deze functioneringsevaluatie werd toegekend, gedurende zes maanden uitgesteld.

HOOFDSTUK 5. - Uitbetaling van het salaris Art. XIII 24. § 1. Het maandsalaris is gelijk aan 1/12 van het jaarsalaris.

Wanneer de ambtenaar op een andere datum dan de eerste van een maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is blijft het salaris voor de lopende maand ongewijzigd.

De basisgraad van een ambtenaar is de eerste graad waarin hij tot stagiair of in vast verband wordt benoemd, in een dienst waarvan het personeel aan de bepalingen van dit deel is onderworpen.

Vanaf de dag echter waarop de ambtenaar volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vast ambtenaar of stagiair buiten beschouwing gelaten wordt, in vast verband of als stagiair in de nieuwe graad wordt benoemd, is die nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid. § 2. Wanneer de ambtenaar gepensioneerd wordt of overlijdt, wordt het volle maandsalaris betaald aan betrokkene of aan zijn rechthebbenden, naar gelang van het geval. § 3. Het salaris wordt na het verlopen van de termijn betaald, met dien verstande dat het op de rekening van de ambtenaar bijgeschreven wordt uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Het salaris van de maand december wordt op de rekening van de ambtenaar geboekt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari. Het salaris wordt overgemaakt via overschrijving. § 4. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het salaris bepaald aan de hand van de volgende bewerking : Het volledige maandsalaris wordt vermenigvuldigd met de volgende breuk : a) indien het aantal gepresteerde werkdagen van die maand kleiner is dan of gelijk is aan 10 : het aantal gepresteerde werkdagen x 1,4/30 b) indien het aantal gepresteerde werkdagen van die maand groter is dan 10 : 30 - het aantal niet-gepresteerde werkdagen x 1,4/30 Met gepresteerde werkdagen worden gelijkgesteld de niet-gepresteerde werkdagen waarop volgens deel XI "Het verlof en de administratieve toestand tijdens verlof" het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen IX 4 en X 3. Het rekenkundig resultaat van de bewerking wordt vervangen door : a) 15 dertigsten wanneer in een maand van : 1° 20 werkdagen, het aantal gepresteerde werkdagen gelijk is aan 10;2° 22 of 23 werkdagen, het aantal gepresteeerde werkdagen gelijk is aan 11;b) 15,5 dertigsten, wanneer in een maand van 23 werkdagen het aantal gepresteerde werkdagen gelijk is aan 12. § 5. Aan de ambtenaar die in dienst is getreden bij de instelling wordt, in zoverre niet onmiddellijk het juiste salaris kan worden uitbetaald, vanaf de eerste maand een maandelijks voorschot uitgekeerd dat gelijk is aan het beginsalaris van zijn graad. De uitbetaling van dit voorschot is niet onderworpen aan het visum van de Inspectie van Financiën. Wanneer het aangeworven personeelslid op het einde van de tweede maand na de datum van indiensttreding nog steeds geen salaris heeft ontvangen door een fout van de overheid die hem heeft aangeworven, ontvangt hij ambtshalve nalatigheidsintresten. Deze nalatigheidsintresten worden aangerekend vanaf de maand die volgt op de datum van indiensttreding.

Art. XIII 25. Het maandsalaris volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld.

Het maandsalaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 (102,02).

HOOFDSTUK 6. - Berekening van het salaris in geval van deeltijdse prestaties en aanpassing van de gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIII 26. In afwijking van artikel XIII 1, laatste lid, wordt voor het geval dat de ambtenaar de verlofregeling voor verminderde prestaties geniet of deeltijdse diensten verricht, de gewaarborgde minimumbezoldiging berekend naar rata van de werkelijke prestaties.

Art. XIII 27. § 1. In afwijking van artikel XIII 24, § 1, eerste lid wordt bij deeltijdse diensten of verlof voor verminderde prestaties het maandsalaris of het gedeelte van het maandsalaris berekend naar rata van de werkelijke prestaties en overeenkomstig de volgende berekeningswijze : - voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 50 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties gedeeld door 2; - voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 80 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 4/5; - voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 90 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 9/10. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel XI 41, § 1 geniet het salaris dat verschuldigd is voor verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in § 1, vermeerderd met een vijfde van het salaris dat verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.

HOOFDSTUK 7. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIII 28. § 1. Voor de toepassing van navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder volledige prestaties : de prestaties waarvan het dienstrooster een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt. § 2. Voor de toepassing van navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder bezoldiging : het salaris vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage. § 3. Voor de vaststelling van de bezoldiging, zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, komen niet in aanmerking : a) al de vergoedingen en toelagen met uitzondering van de haard- en standplaatstoelage;b) kinderbijslag. Art. XIII 29. De jaarlijkse bezoldiging van de ambtenaar die 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties, nooit minder dan 489.139 fr. (100 %).

Art. XIII 30. Het verschil tussen de in artikel XIII 29 bedoelde jaarlijkse bezoldiging en die waarop de ambtenaar normaal recht zou hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een bijslag en in zijn salaris opgenomen.

Art. XIII 31. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig artikel XIII 29 vastgestelde bezoldiging toegekend overeenkomstig de artikelen XIII 24 en XIII 27.

Art. XIII 32. Voor de ambtenaar die aangewezen is voor een hoger ambt dan dat van zijn graad, wordt de bijslag waarvan sprake in artikel XIII 30 niet in aanmerking genomen voor de berekening van de toelage.

In al de gevallen wordt het niet-geïndexeerde bedrag van de toelage voor de uitoefening van een hoger ambt verminderd met het bedrag van voormelde bijslag.

Art. XIII 33. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 25 geldt ook voor de gewaarborgde bezoldiging bedoeld in artikel XIII 29.

Art. XIII 34. Deze titel is van toepassing op de stagiair, behalve het hoofdstuk 4.

TITEL 2. - Vaststelling van de salarisschalen HOOFDSTUK 1. - Organieke regeling Art. XIII 35. § 1. Aan de hierna vermelde graden worden, onverminderd artikel VIII 76, § 3,de salarisscha(a)l(en) verbonden die overeenkom(t)(en) met de ernaast vermelde lettercijfercode(s). § 2. De salarisschalen zijn opgenomen als bijlage 9 bij dit besluit.

Algemeen directeur (mandaat) A 366 Algemeen directeur A 365 Wetenschappelijk directeur A 265 krachtens artikel VIII 80 A 266 Directeur A 211 na 10 jaar schaalanciënniteit A 212 krachtens artikel VIII 82 A 213 Wetenschappelijk attaché A 165 - na 4 jaar schaalanciënniteit in A 165 of krachtens artikel VIII 78, § 2 en § 3 A 166 - na 6 jaar schaalanciënniteit in A 166 of krachtens artikel VIII 78 § 4 A 167 krachtens artikel VIII 79 (expert-functionele loopbaan) A 168 - na 10 jaar schaalanciënniteit in A 168 A 169 Adjunct van de directeur A 111 na 6 jaar schaalanciënniteit in A 111 A 112 na 12 jaar schaalanciënniteit in A 112 A 113 krachtens artikel VIII 81 A 114 Hoofddeskundige B 211 na 10 jaar schaalanciënniteit in B 211 B 212 Deskundige B 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in B 111 B 112 na 10 jaar schaalanciënniteit in B 112 B 113 Hoofdtechnicus C 221 na 10 jaar schaalanciënniteit in C 221 C 222 Hoofdmedewerker C 211 na 10 jaar schaalanciënniteit in C 211 C 212 Technicus C 121 na 8 jaar schaalanciënniteit in C 121 C 122 na 10 jaar schaalanciënniteit in C 122 C 123 Medewerker C 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in C 111 C 112 na 10 jaar schaalanciënniteit in C 112 C 113 Hoofdassistent D 211 na 10 jaar schaalanciënniteit in D 211 D 212 Assistent D 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in D 111 D 112 Technisch beambte E 121 na 8 jaar schaalanciënniteit in E 121 E 122 na 10 jaar schaalanciënniteit in E 122 E 123 Beambte E 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in E 111 E 112 na 10 jaar schaalanciënniteit in E 112 E 113 HOOFDSTUK 2. - Overgangsregeling Art. XIII 36. Degene die een graad heeft waarvoor bij de inschakeling in de nieuwe loopbaanstructuur een overgangssalarisschaal bepaald is in kolom 3 van bijlage 7 bij dit besluit, geniet deze salarisschaal tot een organieke salarisschaal voor hem voordeliger wordt.

In het geval dat de in het eerste lid bedoelde ambtenaar bevordert in graad of in salarisschaal is artikel XIII 22, § 1 van toepassing.

Art. XIII 37. Deze titel is van toepassing op de stagiair.

TITEL 3. - Toelagen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities Art. XIII 38. Het verrichten van extra-prestaties of van prestaties die niet als normaal kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot de toekenning van een toelage. De toelage kan individueel toegekend worden of aan een groep van ambtenaren die in teamverband (een) extra-prestatie(s) hebben geleverd. De toelage wordt toegekend door de secretaris-generaal van het departement waaronder de instelling ressorteert.

Art. XIII 39. Behoudens bijzondere bepalingen is de toelage, in geval van onderbreking van de ambtsuitoefening, alleen verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en voor de ambtenaar geen verlies van zijn recht op salaris meebrengt.

Art. XIII 40. Als een ambtenaar zitting heeft in examencommissies, comités, raden of commissies die ressorteren onder de diensten van de Vlaamse regering geeft dat feit geen aanleiding tot toekenning van een bijzondere toelage.

Het verlenen van toelagen kan echter uitzonderingen bevatten op de regel van het eerste lid, als zitting hebben geregeld drukke bezigheden met zich mee brengt die directe extra prestaties vergen die buiten het kader vallen van de normale werkzaamheden van de ambtenaar.

Art. XIII 41. Voor de toekenning van een toelage verstaat men onder administratieve standplaats de plaats waar de ambtenaar zijn ambt uitoefent of een zo centraal mogelijk bepaalde plaats in zijn ambtsgebied.

Indien de administratieve standplaats om dienstredenen niet samenvalt met de plaats waar de centrale administratie of de buitendienst gevestigd is, wordt zij schriftelijk bepaald door het functioneel bevoegde instellingshoofd voor ambtenaren met een rang tot en met A1.

Voor de ambtenaren van rang A2 en hoger wordt de administratieve standplaats vastgesteld door de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

Art. XIII 42. De als toelagen verschuldigde bedragen worden uitgekeerd afgerond op een hele frank.

HOOFDSTUK 2. - Toekenning van een toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt Art. XIII 43. § 1. Aan de ambtenaar die een hoger ambt uitoefent, wordt een toelage toegekend. § 2. Deze toelage wordt aan de ambtenaar verleend voor zover hij het hoger ambt ononderbroken uitgeoefend heeft gedurende ten minste dertig kalenderdagen.

Art. XIII 44. § 1. De toelage wordt vastgesteld op het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het tijdelijk uitgeoefend ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn werkelijke graad.

De bezoldiging waarvan sprake is in het voorgaande lid omvat : 1° het salaris of, in voorkomend geval, het salaris met bijslag en/of het salariscomplement;2° eventueel de haard- of standplaatstoelage. Het salaris dat de ambtenaar in de graad van het tijdelijk uitgeoefend ambt zou genieten, is het salaris dat hij zou ontvangen indien hij op die datum bevorderd zou worden in de graad van de vacante betrekking.

De toelage wordt maandelijks na vervallen termijn betaald. § 2. De maandtoelage is gelijk aan één twaalfde van de jaarlijkse toelage. Ingeval de maandtoelage niet volledig verschuldigd is, wordt zij bepaald overeenkomstig de artikelen XIII 24 of XIII 27,§ 1. § 3. De toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 25.

Art. XIII 45. Een eensluidend verklaard afschrift van de aanstellingsakte, alsook van de vereiste adviezen, wordt aan de betalingsdienst overgelegd tot staving van de vereffening van de toelage.

Art. XIII 46. Bij de eerste betaling van de toelage vergewist de betalingsdienst zich ervan dat voor iedere aanstellingsperiode de in artikel XIII 45 bedoelde documenten zijn overgelegd.

Indien dat niet het geval is, verzoekt hij de voor de aanstelling bevoegde overheid ze hem te bezorgen en houdt hij de uitbetaling van de toelage in totdat het dossier is aangevuld.

HOOFDSTUK 3. - Toelage voor het presteren van overuren Art. XIII 47. Aan de ambtenaar die voltijds in dienst is en bij uitzondering verplicht wordt tot het presteren van overuren wordt voor elk uur extra-prestatie een toelage toegekend van 1/1850 van de jaarlijkse totale brutobezoldiging.

Art. XIII 48. § 1. Het bevoegde instellingshoofd beslist, op advies van de inspecteur van financiën, in hoever het nodig is dat bezoldigde overuren worden verricht. § 2. Het betrokken afdelingshoofd beslist, rekening houdend met : - de dienstbehoeften - het contingent te bezoldigen uren dat hem is toegewezen in welke mate de betrokken ambtenaar de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van overuren.

De compensatie moet evenwel binnen vier maanden worden genomen.

Wanneer dit niet kan, worden in dit geval de overuren ambtshalve bezoldigd. § 3. De compensatie is gelijk aan het aantal overuren. § 4. De continudiensten of diensten met een toerbeurt systeem, waar voor 1 januari 1994 een andere regeling bestaat voor overuren behouden deze regeling.

Art. XIII 49. § 1. Wanneer de ambtenaar, ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden niet vóór het begin van zijn normale diensttijd op de hoogte gebracht kon worden van de prestaties die hij zonder onderbreking zal moeten leveren, wordt de in art. XIII 47 bepaalde bezoldiging verhoogd met 25 % indien de extra-prestatie ten minste één uur in beslag neemt. De in art. XIII 47 bepaalde bezoldiging wordt met 50 % verhoogd wanneer de extra prestaties tussen 22 uur en 7 uur worden geleverd. § 2. De ambtenaar die bij wijze van uitzondering buiten zijn dienstverplichtingen of permanentieplicht opgeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan de waarde van 4/1850 van de jaarlijkse gezamenlijke brutobezoldiging, zoals deze bepaald is in art. XIII 47. Deze toelage staat los van de betaling van de gemaakte overuren.

Art. XIII 50. De ambtenaar of de stagiair van niveau A of van het wetenschappelijk personeel kan geen aanspraak maken op het voordeel van de toelagen bedoeld in de artikelen XIII 47 en XIII 49.

HOOFDSTUK 4. - Toelage voor nacht-, zaterdag- en zondagswerk Art. XIII 51. § 1. Nachtprestaties zijn prestaties die tussen 20.00 uur en 06.00 uur worden verricht, evenals tussen 18.00 uur en 08.00 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22.00 uur en beginnen op of vóór 06.00 uur. § 2. Zaterdagprestaties zijn prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 00.00 uur en 24.00 uur. § 3. Zondagsprestaties zijn prestaties die op een zondag of een wettelijke, decretale of erkende feestdag overeenkomstig artikel XI 12 tussen 00.00 uur en 24.00 uur worden verricht.

Art. XIII 52. § 1. Aan de ambtenaar die werkt in één van de diensten van de Vlaamse regering en die genoopt wordt tot nachtprestaties wordt een toelage voor onregelmatige prestaties uitgekeerd ten bedrage van 38,5 fr. (100 %) per uur. § 2. Aan de ambtenaar die werkt in één van de diensten van de Vlaamse regering en die genoopt wordt tot zaterdagprestaties wordt een toelage voor onregelmatige prestaties uitgekeerd ten bedrage van 38,5 fr.(100 %) per uur. § 3. Het uurbedrag van de toelage voor zondagsprestaties wordt vastgesteld op 1/1850 van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt. § 4. Indien voor enige toelage een uurdeler van toepassing zou zijn, dan wordt hij opgetrokken tot 1/1850 van het salaris zoals bepaald in § 3 van dit artikel, tenzij een reeds gunstiger uurdeler geldt.

Art. XIII 53. § 1. De toelagen voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke, decretale of erkende feestdagen overeenkomstig artikel XI 12 mogen samengevoegd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagsprestaties. § 2. De toelagen vermeld in artikel XIII 52 mogen niet samengevoegd worden met de toelagen bedoeld in artikel XIII 49, § 1 in hoofdstuk 3 "Toelage voor het presteren van overuren". De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.

Art. XIII 54. § 1. Het bevoegde instellingshoofd beslist, op advies van de inspecteur van financiën, in hoever het nodig is dat bezoldigde nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties worden verricht. § 2. Het betrokken afdelingshoofd beslist, rekening houdend met : - de dienstbehoeften - het contingent te bezoldigen uren dat hem is toegewezen in welke mate de betrokken ambtenaar de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van zondagsprestaties.

De compensatie moet evenwel binnen vier maanden worden genomen.

Wanneer dit niet kan, worden in dit geval de extra prestaties ambtshalve bezoldigd. § 3. De compensatie voor nacht- en zaterdagprestaties is gelijk aan het aantal te betalen uren indien het overuren zijn. Nacht- of zaterdagprestaties worden steeds betaald, maar alleen gecompenseerd als het overuren zijn.

De compensatie voor zondagsprestaties is gelijk aan het dubbele van het aantal te betalen uren, indien het overuren zijn. Indien het geen overuren zijn, is de compensatie gelijk aan het aantal te betalen uren. § 4. De continudiensten of diensten met een toerbeurtsysteem waar vóór 1 januari 1994 een andere regeling bestaat voor zaterdag-, zondags- en nachtprestaties behouden deze regeling.

Art. XIII 55. De bedoelde toelagen zijn niet samen te voegen met toelagen die krachtens andere reglementeringen voor nacht,zaterdag- of zondagsprestaties worden toegekend; in dat geval wordt het meest gunstige stelsel toegepast.

Art. XIII 56. De toelagen worden maandelijks en na vervallen termijn uitgekeerd.

Indien een prestatie een gedeelte van een uur omvat, wordt dat gedeelte afgerond tot een vol uur indien het gelijk is aan of meer dan 30 minuten beloopt; het valt weg indien het deze duur niet bereikt.

Art. XIII 57. De bovenvermelde forfaitaire bedragen volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 25.

Art. XIII 58. § 1. De ambtenaar die een ambt uitoefent : - waarvoor het leveren van zaterdag-, zondags- of nachtprestaties of het werken in een stelsel met wisselende diensten of continudiensten onafscheidelijk verbonden is met de functie en - daarvoor van compenserende voordelen geniet, kan geen aanspraak maken op de in artikel XIII 53 vermelde toelagen voor nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties. § 2. De ambtenaar of de stagiair van niveau A kan geen aanspraak maken op het voordeel van de toelagen bedoeld in artikel XIII 53.

HOOFDSTUK 5. - Toekenning van een forfaitaire toelage aan sommige categorieën van rekenplichtigen Art. XIII 59. § 1. Aan de gewone rekenplichtigen, houders van een financiële rekening voor de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest, of aan hun plaatsvervanger wordt een forfaitaire toelage van 2.884 fr. à 100 % per maand toegekend. § 2. Onverminderd andersluidende bepalingen wijst de instellingshoofd van het betrokken departement de in § 1 bedoelde rekenplichtigen aan na gunstig advies van de administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management - departement Algemene Zaken en Financiën.

Art. XIII 60. § 1. Aan de plaatsvervanger wordt dezelfde toelage toegekend voor de periode van effectieve plaatsvervanging. Gedurende deze laatste periode wordt de toelage aan de rekenplichtige geschorst. § 2. In geval de toelage niet voor de volledige maand verschuldigd is, wordt zij berekend overeenkomstig artikel XIII 24.

Art. XIII 61. § 1. De toelage aan de gewone rekenplichtigen wordt uitbetaald, driemaandelijks, na verlopen termijn, na overlegging van een schuldvordering, samen met de rekening en de verantwoording over het afgelopen kwartaal. § 2. Indien de rekening en de verantwoording meermaals te laat worden ingediend of ernstige gebreken vertonen, kan op voorstel van de leidend ambtenaar van de administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management - departement Algemene Zaken en Financiën, de tijdelijke inhouding van de vergoeding of de ambtshalve ontheffing uit de functie van gewone rekenplichtige uitspreken.

Art. XIII 62. § 1. De toelage is niet verschuldigd indien het bedrag van de aangerekende ontvangsten voor de ontvangstenrekeningen, van de verantwoorde uitgaven voor de geldvoorschottenrekening of van de aangerekende ontvangsten vermeerderd met de verantwoorde uitgaven voor de gemengde rekeningen, voor het beschouwde kwartaal niet de som van 300.000 fr. bereikt. § 2. Het bereiken van de som van 300.000 fr. wordt beoordeeld door het samentellen van het bedrag van verschillende rekeningen waarvoor een zelfde rekenplichtige verantwoordelijk is.

Art. XIII 63. Het bedrag van de toelage vermeld in artikel XIII 59 is gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 25.

Art. XIII 64. De toelage vermeld in deze afdeling kan niet toegekend worden aan personeelsleden met een graad ingedeeld in rang A2 of hoger of aan personeelsleden die een salaris hebben dat hiermee overeenstemt.

HOOFDSTUK 6. - Geldelijk voordeel voor geslaagden voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau Art. XIII 65. De ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang naar het ander niveau, en die na verloop van twee jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen niet benoemd is in de graad waarvoor hij het examen heeft afgelegd, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 45.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau A; 20.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau B; 20.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau C; 15.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau D. Art. XIII 66. § 1. De toelage wordt in maandelijkse schijven na het vervallen van de termijn betaald; zij wordt betaald pro rata van het salaris van de maand waarop zij betrekking heeft. § 2. Deze toelage volgt in dezelfde mate als het salaris de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig art. XIII 25.

Art. XIII 67. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan het bedrag dat hij zou hebben verkregen indien hij benoemd was geweest in de graad waarvoor hij het vergelijkend examen heeft afgelegd.

Voor het bepalen van die bezoldiging moet er eventueel rekening worden gehouden met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt, alsmede elke andere toelage die inherent is aan het uitoefenen van het ambt.

Art. XIII 68. De ambtenaar die de bevordering weigert waarop hij ten gevolge van zijn slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest onmiddellijk vanaf de datum van weigering het voordeel van de toelage ingesteld bij artikel XIII 65.

HOOFDSTUK 7. - De haard- of standplaatstoelage Art. XIII 69. § 1. Een haardtoelage wordt toegekend : 1° aan de gehuwde, niet van tafel en bed gescheiden ambtenaar, behalve wanneer de toelage aan zijn echtgeno(o)te wordt toegekend;2° aan de andere ambtenaren die één of meer kinderen ten laste hebben voor wie hun kinderbijslagen toegekend en uitbetaald worden, behalve als zij samenwonen met een personeelslid van het andere geslacht dat de haardtoelage geniet. § 2. Als beide echtgenoten personeelslid zijn van een openbare dienst, wordt de haardtoelage toegekend aan degene die het laagste salaris geniet. Om dit salaris te bepalen moet een vergelijking worden gemaakt tussen de toegekende jaarbedragen (100 %) die voorkomen in de uitgewerkte salarisschalen, zoals deze zijn vastgesteld voor volledige prestaties.

Bij gelijke jaarbedragen kunnen de echtgenoten met wederzijds akkoord bepalen wie van beiden de haardtoelage krijgt.

De vereffening van de haardtoelage is in beide gevallen afhankelijk van een verklaring op erewoord opgesteld door de ambtenaar volgens het als bijlage 11 bij dit besluit gevoegde model en toegestuurd aan de personeelsdienst.

De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op de ambtenaar die samenwoont en die voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, 2°, van dit artikel. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in non-activiteit gestelde ambtenaar ontvangt noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage.

Art. XIII 70. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° salarissen die het grensbedrag van 621.035 fr. niet te boven gaan : Haardtoelage Standplaatstoelage 29.040 14.520 2° salarissen die hoger liggen dan het grensbedrag van 621.035 fr. doch het grensbedrag van 710.081 fr. niet te boven gaan : Haardtoelage Standplaatstoelage 7.260 14.520 De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 621.035 fr., mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 710.081 fr., mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen.

Art. XIII 71. De haard- of standplaatstoelage en de grensbedragen vastgesteld voor de toekenning ervan volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig artikel XIII 25.

Art. XIII 72. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar met onvolledige dienstprestaties overeenkomstig de artikelen XIII 24 en XIII 27, § 1.

Art. XIII 73. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt terzelfdertijd betaald als het salaris van de maand waarop zij betrekking heeft. Zij wordt betaald overeenkomstig artikel XIII 24, § 4.

Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals het bepaald is bij artikel XIII 69, past men voor de volle maand het voordeligste stelsel toe.

HOOFDSTUK 8. - Vakantiegeld en eindejaarstoelage Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XIII 74. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° verloning : a) het salaris, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage;b) of ieder salaris of iedere in de plaats van de brutojaarbezoldiging gestelde vergoeding of toelage zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen;2° jaarbezoldiging : het salaris, sub 1° a, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage, en zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 25;3° brutojaarbezoldiging : de jaarbezolding, sub 2°, aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 25. Art. XIII 75. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, hierna vermeld respectievelijk in afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk neemt men de perioden in aanmerking gedurende dewelke de ambtenaar, tijdens het referentiejaar voor het vakantiegeld, of de referentieperiode voor de eindejaarstoelage : 1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens bevallingsrust, toegekend door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, aldaar "moederschapsrust" genoemd;4° afwezig was wegens ouderschapsverlof. Art. XIII 76. Onverminderd artikel XIII 75, 2°, 3° en 4° en artikel XIII 81 wordt, wanneer niet tijdens het hele referentiejaar voor het vakantiegeld of de referentieperiode voor de eindejaarstoelage volledige prestaties werden verricht, het bedrag van het vakantiegeld en/of de eindejaarstoelage, naar gelang van het geval : a) bepaald op een twaalfde of een negende van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;b) aangepast overeenkomstig artikel XIII 24, § 4 en/of artikel XIII 27. Afdeling 2. - Vakantiegeld Art. XIII 77. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen, vervat in deze afdeling, verstaat men onder : « referentiejaar" : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan.

Art. XIII 78. Het vakantiegeld bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte.

Art. XIII 79. Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het hele referentiejaar, berekent men het vakantiegeld als volgt : 1° het forfaitaire gedeelte voor het jaar 1996 bedraagt 33.059 fr.

Dit bedrag, dat afgerond wordt tot op de naasthogere eenheid, wordt elk jaar aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die men krijgt door de deling waarbij : - het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het vakantiejaar het deeltal is; - en het indexcijfer van de maand januari van het referentiejaar de deler.

Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, berekent men tot op vier decimalen; 2° het veranderlijk gedeelte bedraagt 1 pct.van de jaarbezoldiging, aangepast aan het verhogingspercentage van de maand maart van het vakantiejaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 25.

Dit percentage berekent men op basis van het brutobedrag dat verschuldigd zou zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke bezoldiging heeft ontvangen.

Art. XIII 80. Voor de berekening van het vakantiegeld neemt men eveneens in aanmerking de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar zoals bedoeld in artikel XIII 75 tot de dag voor de datum waarop de ambtenaar tot de stage werd toegelaten, op voorwaarde dat hij : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop hij de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop aan de leerovereenkomst een einde is gekomen. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Dit bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.

Art. XIII 81. De perioden gedurende dewelke de ambtenaar verlof voor opdracht van algemeen belang heeft gekregen, neemt men - in afwijking van artikel XIII 75 - niet in aanmerking voor de berekening van het vakantiegeld.

Art. XIII 82. § 1. Het vakantiegeld wordt betaald in de loop van de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend. § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of volgend op de datum van zijn overlijden, van zijn ontslagneming, van zijn afdanking of van zijn afzetting.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend, waarbij er rekening gehouden wordt met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarbezoldiging die als basis dient voor de berekening van de bezoldiging die de ambtenaar op die datum geniet.

Wanneer hij op die datum geen bezoldiging of een verminderde bezoldiging geniet, wordt het percentage berekend op de bezoldiging die hem dan verschuldigd geweest zou zijn.

Art. XIII 83. Op het forfaitair en het veranderlijk gedeelte van het vakantiegeld wordt 13,07 pct. ingehouden.

Afdeling 3. - Eindejaarstoelage Art. XIII 84. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen vervat in deze afdeling 3, wordt verstaan onder : referentieperiode : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar.

Art. XIII 85. Aan de bepalingen van deze afdeling 3 is onderworpen de ambtenaar, ongeacht zijn activiteit of zijn graad, die tijdens de gehele referentieperiode of een gedeelte ervan heeft behoord tot het ministerie.

Art. XIII 86. § 1. De ambtenaar ontvangt het volledig bedrag van de in artikel XIII 87 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties zijn verloning volledig heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 2. Wanneer de ambtenaar, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, de in art. XIII 74 bedoelde verloning niet volledig heeft ontvangen, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de verloning die hij werkelijk heeft ontvangen.

Art. XIII 87. § 1. De eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 2. De eindejaarstoelage wordt als volgt berekend : 1° Het forfaitair gedeelte voor het jaar 1995 bedraagt 9.583 fr.

Dit bedrag, dat afgerond wordt tot op de naasthogere eenheid, wordt elk jaar opnieuw aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die wordt verkregen door een deling waarbij : - het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van het uitbetalingsjaar het deeltal is; - en het indexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar de deler.

Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, wordt berekend tot op vier decimalen. 2° het veranderlijk gedeelte is gelijk aan 2,5 % van de jaarbezoldiging aangepast aan het verhogingspercentage van de maand oktober van het uitbetalingsjaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 25. § 3. Wanneer de ambtenaar zijn bezoldiging niet heeft ontvangen voor de maand oktober van het uitbetalingsjaar, komt voor de berekening van het veranderlijk deel van de toelage, die bruto-jaarbezoldiging in aanmerking, die als basis voor de berekening van zijn brutobezoldiging voor deze maand zou hebben gediend, indien deze brutobezoldiging verschuldigd was geweest.

Art. XIII 88. De eindejaarstoelage wordt in een keer uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.

Art. XIII 89. Voor de vereffening en de betaling van de eindejaarstoelage moet het ministerie, de dienst of de instelling zorgen, die belast was of belast geweest zou zijn met het vereffenen en het betalen van de verloning aan de gerechtigde : - hetzij voor de laatste maand van de referentieperiode; - hetzij voor het eerste deel van die maand indien deze twee of meer voor de begrotingsaanrekening van die verloning verschillende periodes omvat.

HOOFDSTUK 9. - Toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk Art. XIII 90. Aan de ambtenaar die gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk verricht, wordt een toelage uitbetaald, hierna te noemen "toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk".

Art. XIII 91. De lijst van werken die als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk worden beschouwd wordt vastgesteld in bijlage 12 bij dit besluit.

Art. XIII 92. De toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk bedraagt : - 44 frank per uur (100 %), wanneer een ambtenaar gedurende een maand ten hoogste 6 uur één of meer van de werken bedoeld in artikel XIII 91 heeft verricht; - 48 frank per uur (100 %), wanneer een ambtenaar gedurende een maand meer dan 6 uur en hoogstens 25 uur één of meer van de werken bedoeld in artikel XIII 92 heeft verricht; - 50 frank per uur (100 %), wanneer een ambtenaar gedurende een maand meer dan 25 uur één of meer van de werken bedoeld in artikel XIII 92 heeft verricht.

Art. XIII 93. Voor de berekening van de totale duur tijdens dewelke een ambtenaar gedurende de maand gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk heeft verricht, wordt de duur van de verschillende periodes waarin hij één of meer werken bedoeld in artikel XIII 91 heeft verricht, samengeteld.

Wanneer deze totale duur een gedeelte van een uur beslaat, of naast volledige uren ook een gedeelte van een uur omvat, wordt dit gedeelte afgerond naar een vol uur wanneer het minimum 30 minuten bedraagt.

Indien het minder dan 30 minuten bedraagt, valt het weg.

Wanneer 2 of meer werken bedoeld in artikel XIII 91 gelijktijdig worden verricht, wordt de duur ervan slechts eenmaal in aanmerking genomen.

Art. XIII 94. § 1. Een ambtenaar van niveau A of lid van het wetenschappelijk personeel heeft geen recht op een toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk. § 2. Deze toelage kan niet worden gecumuleerd met de vliegtoelage.

Art. XIII 95. § 1. De toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald. § 2. Deze toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regeling vastgesteld in artikel XIII 25.

HOOFDSTUK 10. - Toepassing Art. XIII 96. § 1. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair. § 2. De hoofdstukken 3 en 4 zijn evenwel niet van toepassing op de ambtenaar en de stagiair van niveau A of het wetenschappelijk personeel.

TITEL 4. - Vergoedingen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities Art. XIII 97. Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet normaal zijn en niet onafscheidelijk met het ambt verbonden zijn.

De vergoeding wordt toegekend door de secretaris-generaal van het departement waaronder de instelling ressorteert.

Art. XIII 98. Wanneer de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich herhaaldelijk kan voordoen, kan het bedrag van deze vergoeding forfaitair vastgesteld worden.

Art. XIII 99. De onderbreking van de ambtsuitoefening waaraan een forfaitaire vergoeding is verbonden brengt voor de ambtenaar de schorsing mee van de betaling van bedoelde vergoeding voor zover de lasten niet meer worden gedragen.

Art. XIII 100. De vergoedingen worden vastgesteld onverminderd de bepalingen betreffende de administratieve en begrotingscontrole.

Art. XIII 101. Voor de toekenning van een vergoeding verstaat men onder administratieve standplaats de plaats waar het personeelslid zijn ambt uitoefent of een zo centraal mogelijk bepaalde plaats in zijn ambtsgebied.

Indien de administratieve standplaats om dienstredenen niet samenvalt met de plaats waar de centrale administratie of de buitendienst gevestigd is, wordt zij schriftelijk bepaald door het bevoegde instellingshoofd voor de ambtenaren met een rang tot en met A1.

Voor de ambtenaren met een rang A2 en hoger wordt de administratieve standplaats vastgesteld door de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

De administratieve standplaats wordt zo vastgesteld dat de reis- en verblijfkosten of dienstreizen zoveel mogelijk worden beperkt.

De verplaatsing naar de administratieve standplaats mag geen aanleiding geven tot het toekennen van een vergoeding.

Wanneer evenwel de kortste afstand naar de plaats waarheen de ambtenaar zich moet begeven niet over de administratieve standplaats loopt, dan wordt de ambtenaar vergoed voor de verplaatsing vanaf zijn woonplaats.

Art. XIII 102. De voor vergoedingen verschuldigde sommen worden uitgekeerd afgerond op een hele frank.

HOOFDSTUK 2. - Vergoeding voor begrafeniskosten Art. XIII 103. Ingeval van overlijden van een ambtenaar wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e), of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de salariscomplementen en de toelagen die bij het salaris behoren.

De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Art. XIII 104. Bij ontstentenis van de in art. XIII 103 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het hierboven vermelde bedrag ten gunste van de echtgeno(o)t(e) of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald.

Art. XIII 105. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de bevoegde Vlaamse minister of zijn gemachtigde, in uitzonderingsgevallen beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren.

Art. XIII 106. De hierboven bepaalde vergoeding mag met soortgelijke krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij art. XIII 103 bedoelde bedrag worden samengevoegd.

Art. XIII 107. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL 5. - De huisbewaarders HOOFDSTUK 1. - Voordelen en rechten toegekend aan de huisbewaarders Art. XIII 108. § 1. Als vergoeding voor de plichten, heeft de huisbewaarder alleen voordelen in natura : nl. kosteloze huisvesting, verwarming en verlichting in een woning die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet. § 2. Indien de huisbewaarder, zowel inzake lokalen als inzake energie, wijzigingen wenst aan te brengen, moet hij vooraf de toestemming krijgen van de leidend ambtenaar van de administratie Logistiek. § 3. De leidend ambtenaar van de administratie Logistiek ziet erop toe dat misbruiken in het verbruik vermeden worden, zodat de overheid alleen de kosten draagt eigen aan een normaal gezinsleven. Ingeval van niet verantwoord gebruik, komen de extra kosten voor rekening van de huisbewaarder.

HOOFDSTUK 2. - Toelage voor de vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof Art. XIII 109. § 1. Er wordt een toelage toegekend aan de persoon die bij beslissing van de leidend ambtenaar van de administratie Logistiek de huisbewaarder vervangt tijdens diens vakantieverlof van ten minste één week. § 2. Per dag prestatie ontvangt hij een toelage van 7/1976 van het geïndexeerd minimumbedrag van de salarisschaal van beambte (E 111).

Art. XIII 110. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL 6. - Overgangsbepalingen Art. XIII 111. § 1. Tot op het ogenblik dat hij een gunstiger sectorale programmatie in de instelling geniet, behoudt de ambtenaar die vanuit een andere overheidsinstelling is overgegaan naar de instelling de voordelen van de sectorale programmatie van zijn dienst van oorsprong, onder de volgende voorwaarden : 1° in geval het sectoraal voordeel de toekenning van een gunstiger salarisschaal inhoudt, blijft de salarisschaal beperkt tot die salarisschaal waarop de ambtenaar recht had volgens de bestaande reglementering op het ogenblik van zijn overplaatsing en in de graad die hij op dat ogenblik bekleedde;de latere wijzigingen aan deze reglementering zijn op hem niet meer van toepassing; 2° in geval dit sectoraal voordeel de uitkering van een toelage, vergoeding of sociaal voordeel inhoudt, behoudt hij die slechts in zoverre de voorwaarden voor de toekenning ervan verder blijven bestaan in de instelling waarin hij terechtkomt. § 2. Onder reglementering bedoeld in § 1, 1° dient minstens een ministerieel besluit te worden verstaan. § 3. In geen geval kunnen de sectorale voordelen van de instelling of dienst van oorsprong worden samengevoegd met die in de instelling. De gunstigste regeling is van toepassing op de ambtenaar.

Art. XIII 112. § 1. De ambtenaar van rang A2 voor wie in kolom 4 van bijlage 7 "trap II" is vermeld, wordt voor de toepassing van de reglementering inzake reis- en verblijfkosten gelijkgesteld met een ambtenaar van rang A3. § 2. De volgende tabel regelt voor de toepassing van de reglementering inzake reis- en verblijfkosten de gelijkwaardigheid tussen de in die reglementering vermelde rangen en de nieuwe rangen die bij dit besluit worden ingesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 113. Voor de toekenning van de periodieke salarisverhogingen komen eveneens in aanmerking, en dit voor een maximumduur van twee jaar, de diensten verricht in de openbare sector als tewerkgestelde werkloze in een ambt met volledige prestaties.

Art. XIII 114. De ambtenaar van niveau E, D of C die bij de inschakeling in de nieuwe loopbaanstructuur belast was met een hoger ambt waarvan, met toepassing van artikel VIII 99, zowel de graad waarin hij benoemd is als de graad van het hoger ambt omgezet worden tot dezelfde nieuwe graad, ontvangt tot 31.12.1994 de toelage die toegekend werd vóór de inschakeling, tenzij artikel VIII 96 van toepassing is.

Art. XIII 115. De geldelijke anciënniteit van de ambtenaar die de salarisschaal A265T of A366T geniet, wordt in afwijking van de artikelen XIII 10, XIII 12 en artikel XIII 15, berekend vanaf de benoemingsdatum in een leidinggevend wetenschappelijk ambt, zoals gedefinieerd in artikel 18 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de Staat.

DEEL XIV. - DE RECHTSPOSITIE VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID VAN DE INSTELLING TITEL 1. - Toepassingsgebied Artikel XIV 1. Dit deel is van toepassing op het personeelslid dat bij de instelling bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen wordt overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hierna genoemd "het contractuele personeelslid".

TITEL 2. - De aanwerving en de toelatingsvoorwaarden HOOFDSTUK 1. - De aanwerving Afdeling 1. - Organieke regeling Art. XIV 2. Contractuele indienstnemingen zijn uitsluitend toegestaan om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen;2° ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden;3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen. Afdeling 2. - Uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften Art. XIV 3. § 1. Contractuele indienstnemingen om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften kunnen alleen maar plaats vinden voor beperkte duur. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor ambtenarenzaken, bepaalt het aantal, de duur en de soort van betrekkingen waarin personeel met een contract in dienst genomen wordt om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften, op voorstel van de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

Afdeling 3. - Vervangingsopdrachten Art. XIV 4. Het contractuele personeelslid dat een vervangingsopdracht verricht, wordt in dienst genomen in de wervingsgraad die overeenstemt met de graad van de ambtenaar die of het contractuele personeelslid dat hij vervangt, of in een graad die lager is dan deze wervingsgraad.

Afdeling 4. - Bijkomende of specifieke opdrachten Onderafdeling 1. - Lijst van bijkomende of specifieke opdrachten Art. XIV 5. § 1. De aanvragen voor het in dienst nemen van contractueel personeel om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen moeten bij de Vlaamse regering worden ingediend met vermelding van het aantal, de duur en de soort van betrekkingen die contractueel moeten worden opgevuld. § 2. Bijkomende of specifieke opdrachten zijn de functies verbonden aan : 1° de betrekking van instellingshoofd (voor zover deze betrekking bij arbeidsovereenkomst wordt opgevuld);2° de betrekkingen van het schoonmaak- en restaurantpersoneel;3° de gespecialiseerde betrekkingen die uitgeoefend worden door het wetenschappelijk personeel dat nodig is voor de uitvoering van researchprogramma's, die de goedkeuring van de Vlaamse regering hebben. § 3. De indienstneming in de in § 2 vermelde betrekkingen gebeurt voor hetzij bepaalde, hetzij onbepaalde duur.

De indienstnemingen in de in § 2, 3° vermelde betrekkingen mogen de duur van het researchprogramma niet overschrijden.

Onderafdeling 2. - Wijze van indienstneming Art. XIV 6. Het instellingshoofd wordt in dienst genomen volgens de in artikelen VI 34 tot en met VI 37 bepaalde procedure.

HOOFDSTUK 2. - De toelatingsvoorwaarden Art. XIV 7. Onverminderd de voorwaarden voor indienstneming van gesubsidieerde contractuelen zoals deze door de Vlaamse regering worden vastgesteld, of bijkomende vereisten die voor de indienstneming van een personeelslid in een bepaalde functie worden gesteld, moeten de personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen worden, voldoen aan de hiernavermelde toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° lichamelijk geschikt zijn;5° een diploma of studiegetuigschrift bezitten dat overeenstemt met het niveau van de te begeven betrekking en dat eventueel in de functiebeschrijving nader wordt bepaald;6° Belg zijn voor contractuele betrekkingen die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap of andere openbare lichamen. TITEL 3. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK 1. - Algemene regelingen Afdeling 1. - Soort van arbeidsovereenkomst Art. XIV 8. Elke arbeidsovereenkomst wordt aangegaan hetzij voor bepaalde of onbepaalde duur, hetzij als vervangingsovereenkomst.

Afdeling 2. - Schriftelijke vaststelling van de arbeidsovereenkomst Art. XIV 9. Elke arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk afgesloten.

Art. XIV 10. § 1 De functioneel bevoegde Vlaamse minister ondertekent de arbeidsovereenkomst van het instellingshoofd. § 2. Het instellingshoofd ondertekent de arbeidsovereenkomst van het overige personeel.

Afdeling 3. - Proeftijd - Beoordeling Onderafdeling 1. - Proeftijd Art. XIV 11. Het contractuele personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd.

Art. XIV 12. Deze proeftijd bedraagt voor een arbeider 14 dagen en voor een bediende 1 maand. Het contractuele personeelslid dat een betrekking van wetenschappelijk personeel uitoefent, vermeld in artikel XIV 5, § 2, 3° maakt evenwel een proeftijd door van 6 maanden.

Art. XIV 13. Een proeftijd wordt niet meer opgelegd wanneer de beroepsgeschiktheid van het contractuele personeelslid uit voorgaande prestaties bij de instelling kan worden afgeleid.

Onderafdeling 2. - Beoordeling Art. XIV 14. Na de proeftijd wordt het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur of een bepaalde duur van meer dan 1 jaar jaarlijks door zijn hiërarchische meerderen beoordeeld.

Wanneer deze beoordeling negatief is, kan het instellingshoofd tot het ontslag van het betrokken contractuele personeelslid overgaan.

Art. XIV 15. Het instellingshoofd wordt beoordeeld door de Vlaamse regering, op basis van een verslag van een externe beoordelingsinstantie die daartoe door haar wordt aangesteld. Ter voorbereiding van dit verslag bevraagt deze externe beoordelingsinstantie de Vlaamse ministers onder wier functionele bevoegdheid de beoordeelde valt, en bevraagt zij ook de secretaris-generaal van het functionele departement, de leidend ambtenaar van de functionele administratie, en de ambtenaren van rang A2 die onder het hiërarchisch gezag van de beoordeelde staan.

Afdeling 4. - Standplaats Art. XIV 16. Het instellingshoofd wijst de standplaats aan van het contractuele personeelslid.

Deze standplaats wordt in de schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeld.

Elke wijziging van standplaats wordt als addendum aan de schriftelijke overeenkomst toegevoegd.

Afdeling 5. - Detachering Art. XIV 17. Het contractuele personeelslid kan worden gedetacheerd, voor zover het geen betrekking uitoefent vermeld in het artikel XIV 5, § 2, 1° en 3°.

Afdeling 6. - Werktijdregeling en arbeidsduur Art. XIV 18. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met dezelfde werktijdregeling als de ambtenaar.

Art. XIV 19. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met een voltijdse of met een deeltijdse arbeidsduur.

Een voltijdse arbeidsduur omvat voor het contractuele personeelslid hetzelfde aantal arbeidsuren als voor de ambtenaar.

Een deeltijdse arbeidsduur omvat 50 %, 80 % of 90 % van een volledige arbeidsduur.

Art. XIV 20. Wanneer op verzoek van het contractuele personeelslid het overeengekomen arbeidsstelsel wordt gewijzigd, geldt deze wijziging voor onbepaalde duur of tot het einde van de arbeidsovereenkomst.

Het contractuele personeelslid kan in dit geval alleen maar de arbeidsprestaties volgens de oorspronkelijke arbeidsduur weer opnemen op verzoek van de instelling.

Afdeling 7. - Medische controle Art. XIV 21. De regeling inzake medische controle die voor de ambtenaar werd vastgesteld in artikel XI 24 geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Afdeling 8. - Bevoegdheid, rechten en plichten Onderafdeling 1. - Bevoegdheid Art. XIV 22. Het contractuele personeelslid heeft een functionele, maar geen hiërarchische bevoegdheid.

Art. XIV 23. In afwijking van artikel XIV 22 wordt aan het contractueel aangeworven instellingshoofd een hiërarchische bevoegdheid toegekend.

Het contractueel aangeworven instellingshoofd oefent deze bevoegdheid onder dezelfde voorwaarden uit als een statutair personeelslid Onderafdeling 2. - Rechten Art. XIV 24. Het contractuele personeelslid heeft recht op informatie over alle aspecten van de taakuitoefening.

In die context kan aan het contractuele personeelslid worden toegestaan deel te nemen aan vormingsactiviteiten.

Art. XIV 25. Het contractuele personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

Onderafdeling 3. - Plichten Art. XIV 26. De plichten van de ambtenaar zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op het contractuele personeelslid.

Onderafdeling 4. - Onverenigbaarheden - Cumulatie van beroepsactiviteiten Art. XIV 27. Voor het contractuele personeelslid gelden dezelfde onverenigbaarheden als voor de ambtenaar.

Art. XIV 28. De cumulatieregeling die geldt voor de ambtenaar, is ook van toepassing op het contractuele personeelslid.

HOOFDSTUK 2. - Verloven Art. XIV 29. Buiten het bevallings- en het ziekteverlof kan het contractuele personeelslid geen ander verlof opnemen dan het verlof dat in dit hoofdstuk wordt vermeld.

Art. XIV 30. Het instellingshoofd staat dit verlof toe. Hij ondertekent in dit kader de addenda of schriftelijke toestemmingen waarbij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst.

Afdeling 1. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XIV 31. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op hetzelfde aantal jaarlijkse vakantiedagen als de ambtenaar. Deze jaarlijkse vakantiedagen moeten worden opgenomen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de ambtenaar. § 2. Wanneer het contractuele personeelslid deeltijds werkt of in de loop van het jaar in of uit dienst treedt, wordt het aantal jaarlijkse vakantiedagen waarop het recht heeft, tijdens het lopende jaar in evenredige mate verminderd. § 3. Het aantal dagen jaarlijkse vakantie wordt in evenredige mate verminderd met het aantal dagen waarop het contractuele personeelslid in de loop van het jaar om één van de volgende redenen van het werk afwezig was en geen bezoldiging of aanvullend loon van de instelling ontving : - gecontingenteerd verlof; - loopbaanonderbreking; - facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege; - militieverplichtingen (voor zover het volledige kalendermaanden betreft); - ouderschapsverlof.

Wanneer deze vermindering tijdens het lopende jaar niet meer mogelijk is, vindt zij plaats het daaropvolgende jaar. § 4. Het aantal vakantiedagen wordt steeds uitgedrukt in volledige en halve dagen.

Art. XIV 32. Buiten de dagen jaarlijkse vakantie is het contractuele personeelslid op dezelfde dagen met vakantie als de ambtenaar.

Art. XIV 33. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde compensatieregeling inzake vakantiedagen die samenvallen met een niet-werkdag als voor de ambtenaar.

Afdeling 2. - Omstandigheidsverlof Art. XIV 34. De regeling inzake omstandigheidsverlof die voor de ambtenaar werd vastgesteld in artikel XI 86, geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Afdeling 3. - Opvangverlof Art. XIV 35. De regeling inzake opvangverlof die voor de ambtenaar werd vermeld in artikel XI 18, geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Afdeling 4. - Ouderschapsverlof Art. XIV 36. Voor het contractuele personeelslid is dezelfde regeling inzake ouderschapsverlof van toepassing als voor de ambtenaar.

Afdeling 5. - Loopbaanonderbreking Art. XIV 37. Het contractuele personeelslid kan de mogelijkheid verkrijgen tot onderbreking van de beroepsloopbaan.

Afdeling 6. - Gecontingenteerd verlof Art. XIV 38. Inzake het gecontingenteerd verlof kan het contractuele personeelslid aanspraak maken op het onbezoldigd verlof vermeld in het artikel XI 87.

Afdeling 7. - Voorbehoedend verlof Art. XIV 39. Het contractuele personeelslid heeft dezelfde regeling inzake voorbehoedend verlof als de ambtenaar.

Afdeling 8. - Verlof wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte Art. XIV 40. De verlofregeling die bij arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het werk of beroepsziekte van toepassing is voor de ambtenaar, geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten, geldt voor het contractuele personeelslid dezelfde regeling als voor de ambtenaar.

Afdeling 9. - Politiek verlof Art. XIV 41. Het contractuele personeelslid geniet dezelfde regeling inzake politiek verlof als de ambtenaar.

Afdeling 10. - Verlof na detachering Art. XIV 42. Inzake het verlof na detachering geldt voor het contractuele personeelslid dezelfde regeling als voor de ambtenaar, zoals vermeld in het artikel XI 66.

HOOFDSTUK 3. - Beëindiging van de arbeidsovereenkomst Art. XIV 43. § 1. Het instellingshoofd : - aanvaardt het ontslag wanneer het contractuele personeelslid dit zelf heeft ingediend; - neemt de beslissing tot eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wanneer het initiatief hiertoe uitgaat van de werkgever; - verleent het ontslag om dringende redenen. § 2. De in § 1 bepaalde bevoegdheid wordt uitgeoefend door de Vlaamse regering wanneer het contractuele personeelslid het instellingshoofd betreft.

HOOFDSTUK 4. - Geldelijke regeling Afdeling 1. - Salarisschaal Art. XIV 44. Het contractuele personeelslid geniet de beginsalarisschaal van de ambtenaar met dezelfde functie.

Art. XIV 45. Het contractuele hulppersoneel wordt bezoldigd overeenkomstig de salarisschaal E 111.

Deze bezoldiging wordt uitbetaald op basis van een maandloon.

Art. XIV 46. § 1. De regelingen vermeld in titel 1 van deel XIII zijn van toepassing op het contractuele personeelslid met uitzondering van de hoofdstukken 4 en 6 en de artikelen XIII 4, XIII 17, XIII 18, XIII 22, XIII 24 § 1 tweede, derde en vierde lid, XIII 24 § 2 en XIII 29. § 2. Voor het contractuele personeelslid gelden als "voor salarisverhoging in aanmerking komende diensten" de diensten die het heeft gepresteerd als personeelslid van het onderwijs, tijdelijk personeelslid, stagiair, ambtenaar of contractueel personeelslid, zoals ze in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van het salaris van een ambtenaar. § 3. Wat het contractuele personeelslid betreft, moet onder de term "gepresteerde dagen" die voorkomt in het artikel XIII 24, § 4, vierde lid de dagen begrepen worden die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de salarisverhogingen, met uitzondering van : - de bevallingsrust; - het ouderschapsverlof; - het gecontingenteerd verlof; - de loopbaanonderbreking; - het facultatief politiek verlof en het politiek verlof van ambtswege; - de afwezigheid wegens militieverplichtingen of burgerdienst; - de afwezigheid wegens georganiseerde werkonderbreking; - de carenzdag. § 4. Het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse prestaties wordt bezoldigd naar rato van deze deeltijdse prestaties.

Afdeling 2. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIV 47. De jaarlijkse bezoldiging van het contractuele personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt, voor volledige prestaties, nooit minder dan 498.381 fr. (100 %).

Afdeling 3. - Haard- of standplaatstoelage Art. XIV 48. Het contractuele personeelslid heeft recht op een haard- of standplaatstoelage overeenkomstig de regeling die geldt voor de ambtenaar.

Afdeling 4. - Vakantiegeld Art. XIV 49. Het contractuele personeelslid ontvangt een vakantiegeld volgens dezelfde regeling als de ambtenaar.

Afdeling 5. - Eindejaarstoelage Art. XIV 50. De regeling inzake eindejaarstoelage die geldt voor de ambtenaar, is ook van toepassing voor het contractuele personeelslid.

Op de eindejaarstoelage van het contractuele personeelslid worden evenwel bijdragen voor de sociale zekerheid ingehouden.

Afdeling 6. - Vergoedingen en toelagen Art. XIV 51. Het contractuele personeelslid heeft recht op dezelfde vergoedingen en toelagen als de ambtenaar die dezelfde functie uitoefent, met uitzondering van de vergoeding wegens begrafeniskosten.

TITEL 4. - Overgangsbepalingen Art. XIV 52. § 1. De benamingen van de betrekkingen van het contractuele personeel, vermeld in kolom 3 van bijlage 8, worden gewijzigd in de benamingen vermeld in kolom 1 van deze bijlage. § 2. De benamingen van de contractuele betrekkingen die in kolom 3 van laatstvermelde bijlage niet worden vermeld, worden gewijzigd zoals de benamingen van de statutaire betrekkingen in de bijlage 7.

Art. XIV 53. Het contractuele personeelslid geniet in zijn nieuwe betrekking de beginsalarisschaal van de ambtenaar met dezelfde funktie.

Art. XIV 54. Indien de bezoldiging van het contractuele personeelslid, na vaststelling overeenkomstig de bepalingen vermeld in dit besluit, lager is dan de bezoldiging, die het contractueel personeelslid vóór de wijziging van de benaming van zijn functie genoot, blijft de oorspronkelijk contractueel overeengekomen bezoldigingsregeling van toepassing.

DEEL XV. - OPHEFFINGS-, EN SLOTBEPALINGEN TITEL 1. - Opheffingsbepalingen HOOFDSTUK 1. - Algemene opheffingsbepalingen Artikel XV 1. Opgeheven worden voor wat de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en hun personeel betreft : 1° het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, zoals het gewijzigd werd;2° het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de staat, zoals het gewijzigd werd, met ingang van de data bepaald in artikel VIII 97;3° het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, zoals het gewijzigd werd met ingang van de data bepaald in artikel VIII 97;4° het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries, zoals het gewijzigd werd;5° het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, zoals het gewijzigd werd, met ingang van de data bepaald in artikel VIII 97;6° het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, zoals het gewijzigd werd, met ingang van 1 januari 1994, met uitzondering van : - de artikelen 6, 7, 8 en 13, die worden opgeheven met ingang van de data bepaald in artikel VIII 97; - en van artikel 30, dat wordt opgeheven met ingang van 1 juli 1996; 7° het koninklijk besluit van 30 juli 1976 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, zoals het gewijzigd werd, met ingang van de data bepaald in artikel VIII 97;8° het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau, zoals het gewijzigd werd;9° het koninklijk besluit van 11 februari 1977 betreffende de toekenning van de zogeheten "weddeschaal van geselecteerde" aan bepaalde personeelsleden van sommige ministeries, zoals het gewijzigd werd;10° het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen, zoals het gewijzigd werd;11° het koninklijk besluit van 31 juli 1978 houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie, zoals het gewijzigd werd;12° het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, zoals het gewijzigd werd;13° het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt, zoals het gewijzigd werd;14° het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, zoals het gewijzigd werd;15° het besluit van de Vlaamse regering van 19 mei 1987 betreffende de huisbewaarders in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;16° het besluit van de Vlaamse regering van 11 december 1991 houdende toekenning van een forfaitaire toelage aan sommige categorieën van rekenplichtigen;17° het besluit van de Vlaamse regering van 13 januari 1993 tot vaststelling van de weddeschalen van de Vlaamse wetenschappelijke inrichtingen, met ingang van de data bepaald in artikel VIII 97.18° het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties. HOOFDSTUK 2. - Specifieke opheffingsbepalingen inzake statuut, organisatie en werking van de instellingen Afdeling 1. - De wetenschappelijke raden Art. XV 2. De hiernavolgende besluiten inzake de wetenschappelijke raden worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1983 houdende oprichting en benoeming van de leden van de wetenschappelijke raad bij het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën;2° het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 1987 tot instelling van een wetenschappelijke raad bij het Instituut voor Natuurbehoud en de benoeming van de leden ervan;3° het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1990 tot instelling van een wetenschappelijke raad bij het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en de benoeming van de leden ervan;4° het besluit van de Vlaamse regering van 11 december 1991 tot instelling van een wetenschappelijke raad bij het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium;5° het ministerieel besluit van 31 oktober 1990 tot benoeming van de leden van de wetenschappelijke raad bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen;6° het ministerieel besluit van 23 april 1991 houdende benoeming van de leden van de wetenschappelijke raad bij de wetenschappelijke inrichting "Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën" van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;7° het ministerieel besluit van 6 januari 1992 houdende benoeming van de leden van de wetenschappelijke raad bij het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium. Afdeling 2. - De jury voor werving en bevordering Art. XV 3. De hiernavolgende besluiten inzake de jury's voor werving en bevordering worden opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 17 april 1968 tot samenstelling van de jury voor werving en bevordering bij het "Koninklijk Museum voor Schone Kunsten" te Antwerpen, gewijzigd bij ministerieel besluit van 3 februari 1970;2° het besluit van de Vlaamse regering van 12 februari 1988 houdende instelling van een jury voor werving en bevordering bij de wetenschappelijke inrichting "Instituut voor Natuurbehoud" van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° het ministerieel besluit van 26 september 1990 houdende instelling van een jury voor werving en bevordering bij de wetenschappelijke inrichting "Rijksstation voor Bos- en Hydrobiologisch Onderzoek" te Groenendaal;4° het ministerieel besluit van 23 april 1991 houdende instelling van een jury voor werving en bevordering bij de wetenschappelijke inrichting "Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën" van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° het ministerieel besluit van 4 december 1991 houdende instelling van een jury voor werving en bevordering bij de wetenschappelijke inrichting "Instituut voor Archeologisch Patrimonium" van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. TITEL 2. - Slotbepalingen Art. XV 4. De Vlaamse regering brengt de bepalingen in de reglementeringen die niet in dit besluit opgenomen zijn, in overeenstemming met de terminologie van dit besluit.

Art. XV 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996, met uitzondering van de hierna vermelde delen, titels, hoofdstukken of artikelen die uitwerking hebben op de ernaast vermelde datum : Deel II - Statuut, organisatie en werking van de instellingen Titel 2, hoofdstuk 5 : De waarneming van een hoger ambt : 1 juni 1996 wat de uitoefening van een hoger ambt in niveau A betreft.

DEEL VIII - DE ADMINISTRATIEVE LOOPBAAN TITEL 1. - De personeelsformatie en de hiërarchie van de graden Artikel VIII 4 : De niveaus worden opgericht met ingang van de ernaast vermelde datum : 1° niveau A : 1 januari 1994 2° niveau B : 1 januari 1994 3° niveau C : 1 juli 1993 4° niveau D : 1 januari 1993 5° niveau E : 1 januari 1993 TITEL 2.- De evaluatie : 1 januari 1996 Artikel VIII 15 : voor de eerste maal van 1 januari 1997 tot 30 juni1997 voor de tweede maal van 1 juli 1997 tot 31 december 1997 Titel 5 : De functionele loopbaan van de ambtenaar.

De functionele loopbaan begint voor de ambtenaar van niveau D en E op 1 januari 1993 C 1 juli 1993 B 1 januari 1994 A 1 juni 1994 Artikel VIII 77 : 1 juli 1997 Artikel VIII 83, § 1 : 1 januari 1998 Deel XIII - Geldelijk statuut : 1 januari 1994 behalve : Titel 1 : Bezoldigingsregeling : Artikel XIII 3 en artikel XIII 35 : de data bepaald in artikel VIII 95 Artikel XIII 24 § 3 : de laatste werkdag van de derde maand na publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Artikel XIII 29 : 1 januari 1993 Titel 3 : Toelagen : Artikel XIII 71 : 1 januari 1993 Titel 6 : Overgangsbepalingen : Artikel XIII 113 : 1 januari 1992 Deel XIV - De rechtspositie van het contractuele personeelslid van de instelling : Artikel XIV 19 - derde lid : voor de indienstnemingen vanaf 1 januari 1995 Artikel XIV 43 : - voor een betrekking van niveau D of E : 1 januari 1993 - voor een betrekking van niveau C : 1 juli 1993 - voor een betrekking van niveau B : 1 januari 1994 - voor een betrekking van niveau A : 1 juni 1994 Artikel XIV 45 : 1 januari 1993 Artikel XIV 52 : - voor een betrekking van niveau D of E : 1 januari 1993 - voor een betrekking van niveau C : 1 juli 1993 - voor een betrekking van niveau B : 1 januari 1994 - voor een betrekking van niveau A : 1 juni 1994 Art. XV 6. De Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 28 januari 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^