Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 december 2016
gepubliceerd op 17 januari 2017

Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2017030017
pub.
17/01/2017
prom.
25/12/2016
ELI
eli/wet/2016/12/25/2017030017/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

25 DECEMBER 2016. - Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 2.In artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij wet van 28 november 2000 en gewijzigd bij wet van 6 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "of een deel ervan" ingevoegd tussen de woorden "een informaticasysteem" en de woorden "opgeslagen gegevens."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.Tot de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan dat in beslag genomen is, kan beslist worden door een officier van gerechtelijke politie.

Onverminderd het eerste lid, kan de procureur des Konings een zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dat door hem in beslag kan worden genomen.

De zoekingen bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zich enkel uitstrekken tot de gegevens die opgeslagen zijn op het informaticasysteem dat, respectievelijk, in beslag genomen is of in beslag kan worden genomen. Met het oog daarop wordt elke externe verbinding van dit informaticasysteem verhinderd, alvorens de zoeking wordt aangevat."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.De procureur des Konings kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan, aangevat op grond van paragraaf 2, uitbreiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt: - indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en - indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan.

De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.

Inzake de door uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem aangetroffen gegevens, die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, wordt gehandeld zoals bepaald in paragraaf 6.

Wanneer blijkt dat deze gegevens zich niet op het grondgebied van het Rijk bevinden, worden ze enkel gekopieerd. In dat geval deelt de procureur des Konings dit onverwijld mee aan de Federale Overheidsdienst Justitie, dat de bevoegde overheid van de betrokken Staat hiervan op de hoogte brengt, indien deze redelijkerwijze kan worden bepaald.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid."; 4° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt: " § 4.Enkel de onderzoeksrechter kan een andere zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dan de zoekingen voorzien in de paragrafen 2 en 3: - indien deze zoeking noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en - indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze zoeking bewijselementen verloren gaan.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid."; 5° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt: " § 5.Teneinde de maatregelen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook zonder de toestemming van hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker: - elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden; - technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.

Evenwel kan enkel de onderzoeksrechter deze tijdelijke opheffing van de beveiliging of deze aanbrenging van technische middelen bevelen wanneer dit in het bijzonder noodzakelijk is voor de toepassing van paragraaf 3."; 6° paragraaf 6 wordt vervangen als volgt: " § 6.Indien in de betrokken informaticasystemen opgeslagen gegevens aangetroffen worden die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, maar de inbeslagneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.

Bovendien worden passende technische middelen aangewend om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

Wanneer de in het eerste lid vermelde maatregel niet mogelijk is om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens, wendt de procureur des Konings de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

Indien de gegevens het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en indien de gegevens strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, of een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wendt de procureur des Konings alle passende technische middelen aan om deze gegevens ontoegankelijk te maken of, na hiervan kopie te hebben genomen, te verwijderen.

Hij kan evenwel, behoudens in het geval bedoeld in het vierde lid, het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens toestaan, wanneer dit geen gevaar voor de strafvordering oplevert.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid en wanneer het kennelijk gaat om een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 137, § 3, 6°, 140bis of 383bis, § 1, van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings mondeling bevelen dat alle passende technische middelen worden aangewend om de gegevens, die het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, ontoegankelijk te maken. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid."; 7° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 7 en 8, luidende: " § 7.Tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kan worden, brengt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de verantwoordelijke van het informaticasysteem zo spoedig mogelijk op de hoogte van de zoeking in het informaticasysteem of van de uitbreiding ervan. Hij deelt hem in voorkomend geval een samenvatting mee van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd. § 8. De procureur des Konings wendt de passende technische middelen aan om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen.

Gepaste technische middelen worden aangewend voor de bewaring hiervan op de griffie.

Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in beslag worden genomen, overeenkomstig de vorige artikelen.".

Art. 3.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 39ter ingevoegd, luidende: "

Art. 39ter.§ 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven en onverminderd de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 39bis, 46bis en 88bis en de artikelen XII.17, XII.18, XII.19 en XII.20 van het Wetboek van Economisch Recht, kan iedere officier van gerechtelijke politie, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem bijzonder kwetsbaar zijn voor verlies of voor wijziging, bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing aan een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen bevelen de gegevens die in hun bezit zijn of waarover zij controle hebben te bewaren.

De met redenen omklede en schriftelijke beslissing vermeldt: - de naam en hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie die om de bewaring verzoekt; - het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft; - de gegevens die bewaard moeten worden; - de duur van bewaring van de gegevens, die niet langer mag zijn dan negentig dagen. Deze termijn kan schriftelijk worden verlengd.

In spoedeisende gevallen kan de opdracht tot bewaring mondeling worden gegeven. De opdracht moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid. § 2. De natuurlijke personen of rechtspersonen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, zorgen ervoor dat de integriteit van de gegevens gewaarborgd is en dat de gegevens op een veilige manier bewaard worden. § 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Iedere persoon die weigert mee te werken, of die de bewaarde gegevens doet verdwijnen, vernietigt of wijzigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met een geldboete van zesentwintig tot twintigduizend euro of met één van die straffen alleen.".

Art. 4.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 39quater ingevoegd, luidende: "

Art. 39quater.§ 1. Onverminderd de mogelijkheden tot rechtstreekse samenwerking met buitenlandse operatoren van elektronische communicatienetwerken en verstrekkers van elektronische communicatiediensten, kan de procureur des Konings, via de door de Koning aangewezen politiedienst, een buitenlandse bevoegde autoriteit verzoeken de snelle bewaring te bevelen of op andere wijze op te leggen van gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem dat zich bevindt op het grondgebied van die bevoegde autoriteit en ten aanzien waarvan een Belgische bevoegde gerechtelijke autoriteit voornemens is een verzoek om rechtshulp in te dienen.

Het verzoek om bewaring is schriftelijk en vermeldt: - de naam en hoedanigheid van de autoriteit die om de bewaring verzoekt; - het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft en een korte uiteenzetting van de daarop betrekking hebbende feiten; - de gegevens die bewaard moeten worden en het verband met het strafbare feit; - alle beschikbare informatie met betrekking tot de bewaarder van de gegevens of de locatie van het informaticasysteem; - de noodzaak van de bewaring; - het feit dat een verzoek om rechtshulp ingediend zal worden met betrekking tot de bewaarde gegevens; - in voorkomend geval, het feit dat de gegevens die bewaard moeten worden verwijzen naar een andere staat dan de staat van de bevoegde buitenlandse autoriteit. § 2. Indien een internationaal rechtsinstrument tussen België en een andere Staat hierin voorziet, kan een bevoegde autoriteit van die Staat de door de Koning aangewezen politiedienst verzoeken de snelle bewaring te bevelen of op andere wijze op te leggen van gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem dat zich bevindt op het Belgische grondgebied en ten aanzien waarvan deze buitenlandse autoriteit voornemens is een verzoek om rechtshulp in te dienen.

Het verzoek om bewaring is schriftelijk en vermeldt: - de naam en hoedanigheid van de autoriteit die om de bewaring verzoekt; - het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft en een korte uiteenzetting van de daarop betrekking hebbende feiten; - de gegevens die bewaard moeten worden en het verband met het strafbare feit; - alle beschikbare informatie met betrekking tot de bewaarder van de gegevens of de locatie van het informaticasysteem; - de noodzaak van de bewaring; - het feit dat een verzoek om rechtshulp ingediend zal worden met betrekking tot de bewaarde gegevens; - in voorkomend geval, het feit dat de gegevens die bewaard moeten worden verwijzen naar een andere staat dan de staat van de bevoegde buitenlandse autoriteit.

Na ontvangst van het verzoek bedoeld in het tweede lid, brengt de in het eerste lid bedoelde politiedienst de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter daarvan op de hoogte, en neemt zij alle passende maatregelen om onverwijld over te gaan tot de snelle bewaring van de nader omschreven gegevens, overeenkomstig artikel 39ter.

Onverminderd de internationale rechtsinstrumenten met betrekking tot rechtshulp waardoor België gebonden is en die ertoe strekken deze samenwerking te bevorderen, kan een verzoek om bewaring door de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter alleen worden geweigerd indien: - het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat door België wordt beschouwd als politiek misdrijf of als een met een politiek misdrijf samenhangend feit, of - de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen van België.

Wanneer de in het eerste lid bedoelde politiedienst van mening is dat de gewone bewaring de toekomstige beschikbaarheid van de gegevens niet waarborgt of de vertrouwelijkheid van het onderzoek van de bevoegde buitenlandse autoriteit in gevaar brengt of dit anderszins schaadt, brengt zij de bevoegde buitenlandse autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte, die vervolgens bepaalt of het verzoek niettemin moet worden uitgevoerd.

Een bewaring verricht in antwoord op het in het eerste lid bedoelde verzoek is geldig voor een periode van ten minste zestig dagen, teneinde de bevoegde buitenlandse autoriteit de mogelijkheid te bieden een verzoek om rechtshulp in te dienen. Na de ontvangst van een dergelijk verzoek blijven de gegevens bewaard in afwachting van een beslissing inzake het verzoek.

Indien de gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem verwijzen naar een andere staat dan de staat van de verzoekende bevoegde buitenlandse autoriteit, brengt de in het eerste lid bedoelde politiedienst de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter daarvan op de hoogte. Deze gaat zo snel mogelijk over tot de onthulling aan de bevoegde buitenlandse autoriteit van een hoeveelheid identificatiegegevens of oproepgegevens voldoende om te achterhalen wie die operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst is en langs welke weg de communicatie was verzonden.".

Art. 5.In artikel 46bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 10 juni 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 mei 2016 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven kan de procureur des Konings bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing overgaan of doen overgaan op basis van ieder gegeven in zijn bezit of door middel van een toegang tot de klantenbestanden van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste en tweede streepje, tot: 1° de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;2° de identificatie van de diensten bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, waarop een bepaald persoon geabonneerd is of die door een bepaald persoon gewoonlijk gebruikt worden. Hiertoe kan hij zo nodig, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van: - de operator van een elektronisch communicatienetwerk, en - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.

De motivering weerspiegelt de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de maatregel mondeling bevelen. De beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

Voor strafbare feiten die geen correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, kan de procureur des Konings de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts vorderen voor een periode van zes maanden voorafgaand aan zijn beslissing."; b) in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen als volgt: "De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, eerste en tweede streepje, van wie gevorderd wordt de in paragraaf 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekken de procureur des Konings of de officier van gerechtelijke politie de gegevens in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning, op het voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie."; c) in paragraaf 2 wordt het laatste lid vervangen als volgt: "Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.".

Art. 6.In artikel 46quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1 worden de woorden "en gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden te openen" ingevoegd tussen de woorden "een private plaats te betreden" en de woorden ", wanneer er ernstige aanwijzingen zijn";b) in paragraaf 2 worden de woorden "betreden van de private plaats zoals bedoeld in § 1" vervangen door de woorden "betreden van de private plaats bedoeld in paragraaf 1, en het openen van gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden,"; c) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 3, aangevuld met de woorden ", te herstellen of terug te nemen;"; d) paragraaf 2 wordt aangevuld met de bepaling onder 4, luidende: "4° de overeenkomstig paragraaf 5 meegenomen voorwerpen terug te plaatsen."; e) het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 5, 6 en 7, luidende: " § 5.Indien het onderzoek van een in paragraaf 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien de informatie niet op een andere manier kan worden verkregen, is het de politiedienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van het onderzoek in de weg staat. § 6. In het kader van de maatregel bedoeld in paragraaf 1, is het binnendringen in een informaticasysteem enkel mogelijk met het oog op de doeleinden bedoeld in paragraaf 2, 3°. § 7. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de maatregel bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 89ter, § 1, stelt van het verloop van de maatregel een proces-verbaal op. Wanneer tijdens de uitvoering van de maatregel gesloten voorwerpen geopend werden of toepassing gemaakt werd van paragraaf 5, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het strafdossier gevoegd.".

Art. 7.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 46sexies ingevoegd, luidende: "

Art. 46sexies.§ 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven, wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen, kan de procureur des Konings de politiediensten bedoeld in het tweede lid machtigen om op het internet, desgevallend onder een fictieve identiteit, contact te onderhouden met een of meerdere personen waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten die een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, plegen of zouden plegen.

De Koning bepaalt de voorwaarden, onder meer voor wat de opleiding betreft, en de nadere regels voor de aanwijzing van de politiediensten die bevoegd zijn om de maatregel, bedoeld in dit artikel, ten uitvoer te leggen.

In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de procureur des Konings, kan de ambtenaaar van de in het tweede lid bedoelde politiediensten bij een welbepaalde operatie kortstondig een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk voorkomt voor het welslagen van zijn opdracht. De machtiging en de identiteit van deze persoon worden bewaard in het in paragraaf 3, zevende lid, bedoelde dossier.

Dit artikel is niet van toepassing op de persoonlijke interactie op het internet van politieambtenaren, bij de uitvoering van hun opdrachten van gerechtelijke politie, met een of meerdere personen, die enkel een gerichte verificatie of een arrestatie tot direct doel heeft, en dit zonder gebruik te maken van een geloofwaardige fictieve identiteit. § 2. De maatregel bedoeld in § 1 wordt door de procureur des Konings bevolen met een voorafgaandelijke en met redenen omklede schriftelijke machtiging. Deze machtiging is geldig voor een termijn van drie maanden, onverminderd hernieuwing.

In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verstrekt.

De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het eerste lid. § 3. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze van andere bij de maatregel betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings.

Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de maatregel wordt aangewend en moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel.

Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en op de personen, bedoeld in § 1, derde lid.

Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit Wetboek, machtiging verleent aan een politieambtenaar en aan de persoon bedoeld in het derde lid tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van de maatregel.

De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de maatregel aan de procureur des Konings, de misdrijven die zij of de personen bedoeld in het derde lid, voornemens zijn te plegen.

Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de procureur des Konings onverwijld in kennis van de misdrijven die zij of de personen bedoeld in het derde lid, hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk.

De procureur des Konings vermeldt in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in het derde lid in het kader van deze door hem bevolen maatregel kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaard. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis, respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim. § 4. De met het onderzoek belaste officier van gerechtelijke politie stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen in de uitvoering van deze maatregel, met inbegrip van de relevante contacten. Deze processen-verbaal worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.

De contacten bedoeld in paragraaf 1 worden met de passende technische middelen geregistreerd en uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd of ter griffie, al dan niet in digitale vorm, neergelegd. § 5. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot de maatregel bedoeld in § 1, eerste lid, die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.

De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld § 3, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen maatregel kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in § 3, zevende lid, bewaard.".

Art. 8.In artikel 47sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 1 vervangen als volgt: "1° de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de observatie wettigen, of, indien de observatie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de observatie wettigen;"; b) in paragraaf 3, 5°, worden de woorden "één maand" vervangen door de woorden "drie maanden";c) in paragraaf 5 worden de woorden "het eerste lid" vervangen door de woorden "paragraaf 3".

Art. 9.In artikel 47octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 29 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 1 aangevuld met de woorden "of, indien de infiltratie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de infiltratie wettigen;"; b) in paragraaf 5 worden de woorden "het eerste lid" vervangen door de woorden "paragraaf 3".

Art. 10.In artikel 47undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Grondwettelijk Hof, hersteld bij de wet van 27 december 2005 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 105/2007 van het Grondwettelijk Hof, wordt het vierde lid opgeheven.

Art. 11.In artikel 56bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gewijzigd bij wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "een maatregel bedoeld in artikel 46sexies of" ingevoegd tussen de woorden "van de onderzoeksrechter waarbij hij" en de woorden "bijzondere opsporingsmethoden"; 2° in het eerste lid wordt de tweede zin vervangen als volgt: "Er wordt, naargelang van het geval, gehandeld overeenkomstig artikel 46sexies of de artikelen 47ter tot 47novies."; 3° het vierde lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht.Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.".

Art. 12.In artikel 88bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 1991 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 mei 2016 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van één jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben en de onderzoeksrechter van oordeel is dat er omstandigheden zijn die het doen opsporen van elektronische communicatie of het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie noodzakelijk maken om de waarheid aan de dag te brengen, kan hij: 1° de verkeersgegevens doen opsporen van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar elektronische communicaties worden of werden gedaan;2° de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie laten lokaliseren. Hiertoe kan hij zo nodig, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van: - de operator van een elektronisch communicatienetwerk; en - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.

In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt voor ieder elektronisch communicatiemiddel waarvan de oproepgegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de duur, en, indien nodig, de plaats van de elektronische communicatie vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.

De onderzoeksrechter doet in een met redenen omkleed bevelschrift opgave van de feitelijke omstandigheden van de zaak die de maatregel rechtvaardigen, van de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.

Hij vermeldt ook de duur van de maatregel voor de toekomst, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift, onverminderd een hernieuwing en, in voorkomend geval, de periode in het verleden waarover de vordering zich uitstrekt overeenkomstig paragraaf 2.

In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings de maatregel bevelen voor de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde strafbare feiten. In dat geval moet de maatregel binnen vierentwintig uur worden bevestigd door de onderzoeksrechter.

Indien het echter het in artikel 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit betreft, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, kan de procureur des Konings de maatregel bevelen zolang de heterdaadsituatie duurt, zonder dat een bevestiging door de onderzoeksrechter nodig is.

Indien het het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit betreft, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bevelen binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit, zonder dat een bevestiging door de onderzoeksrechter nodig is.

De procureur des Konings kan evenwel de maatregel bevelen indien de klager erom verzoekt, wanneer deze maatregel onontbeerlijk lijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 145, § 3 en § 3bis van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

In spoedeisende gevallen kan de maatregel mondeling worden bevolen.

Het bevel moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het vierde en vijfde lid."; b) in paragraaf 3 wordt het tweede lid aangevuld met de volgende zin: "Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht.Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.". c) in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen als volgt: "De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, delen de gegevens waarom verzocht werd mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie."; d) in paragraaf 4 wordt het derde lid vervangen als volgt: "Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in dit artikel weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de nadere regels vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.".

Art. 13.Artikel 88ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000, wordt opgeheven.

Art. 14.In 88quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 28 november 2000 en gewijzigd bij de wet van 6 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "personen van wie hij vermoedt dat ze een" vervangen door de woorden "aan eenieder van wie hij vermoedt dat hij een" en worden de woorden "of de uitbreiding ervan bedoeld in artikel 39bis, § 3" ingevoegd tussen de woorden "het voorwerp uitmaakt van de zoeking" en de woorden "of van diensten om gegevens die worden opgeslagen";2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.Hij die de in §§ 1 en 2 gevorderde medewerking niet verleent of de zoeking in het informaticasysteem of de uitbreiding ervan hindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.

Wanneer de medewerking bedoeld in het eerste lid de uitvoering van een misdaad of een wanbedrijf kan verhinderen, of de gevolgen ervan kan beperken, en deze medewerking niet verleend wordt, zijn de straffen een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en een geldboete van vijfhonderd tot vijftigduizend euro.".

Art. 15.In artikel 89ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en vervangen bij de wet van 27 december 2005, wordt het eerste lid vervangen als volgt: "In het kader van de uitvoering van de in artikel 46quinquies bepaalde maatregel, en onder de voorwaarden en met het oog op de doeleinden daar vermeld, kan alleen de onderzoeksrechter de politiedienst aangewezen door de Koning machtigen om: - buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of van de bewoner, of zonder hun toestemming, te allen tijde een andere private plaats dan die bedoeld in artikel 46quinquies, § 1, te betreden, met inbegrip van het openen van gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden; - buiten medeweten van de eigenaar, de bezitter of de gebruiker of zonder hun toestemming, zich toegang te verschaffen tot een informaticasysteem en het te doorzoeken, onverminderd de mogelijkheid voor de procureur des Konings om het binnendringen in een informaticasysteem te machtigen binnen de grenzen bepaald in artikel 46quinquies, § 6.".

Art. 16.In boek 1, hoofdstuk VI, afdeling II, onderafdeling II van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van paragraaf 6 vervangen als volgt: " § 6. Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan.".

Art. 17.In artikel 90ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.De onderzoeksrechter kan, onverminderd de toepassing van artikelen 39bis, 87, 88, 89bis en 90, met een heimelijk oogmerk, niet voor het publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan met technische hulpmiddelen onderscheppen, er kennis van nemen, doorzoeken en opnemen of de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan uitbreiden.

Deze maatregel kan enkel worden bevolen in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderzoek zulks vereist, indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat het een strafbaar feit betreft bedoeld in paragraaf 2, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

Teneinde deze maatregel mogelijk te maken, kan de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook buiten medeweten of zonder de toestemming van hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker: - in een woning, in een private plaats of in een informaticasysteem binnen te dringen; - elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden; - technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.

De maatregel bedoeld in deze paragraaf kan alleen worden bevolen om de gegevens op te sporen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Hij kan alleen worden bevolen ten aanzien van personen die op grond van precieze aanwijzingen ervan verdacht worden het strafbare feit te hebben gepleegd, ten aanzien van de communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van personen van wie op grond van precieze feiten vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust."; b) paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.De strafbare feiten die de maatregel bedoeld in paragraaf 1 kunnen wettigen zijn degene die bedoeld worden in: 1° de artikelen 101 tot en met 110 van het Strafwetboek;2° De artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies van hetzelfde Wetboek en artikel 41 van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen;3° boek II, titel Iter, van hetzelfde Wetboek;4° artikel 147 van hetzelfde Wetboek;5° de artikelen 160, 161, 162, 163, 168, 171, 173 en 176 van hetzelfde Wetboek;6° de artikelen 180 en 186 van hetzelfde Wetboek;7° artikel 210bis van hetzelfde Wetboek;8° de artikelen 246, 247, 248, 249, en 250 van hetzelfde Wetboek;9° artikel 259bis van hetzelfde Wetboek;10° artikel 314bis van hetzelfde Wetboek;11° de artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek;12° de artikelen 327, 328, 329 en 330 van hetzelfde Wetboek, voor zover een klacht is ingediend;13° artikel 331bis van hetzelfde Wetboek;14° artikel 347bis van hetzelfde Wetboek;15° de artikelen 372 tot 377bis van hetzelfde Wetboek;16° artikel 377quater van hetzelfde Wetboek;17° de artikelen 379, 380 en 383bis, §§ 1 en 3, van hetzelfde Wetboek;18° artikel 393 van hetzelfde Wetboek;19° de artikelen 394 en 397 van hetzelfde Wetboek;20° de artikelen 428 en 429 van hetzelfde Wetboek;21° artikel 433bis/1 van hetzelfde Wetboek;22° de artikelen 433quinquies tot 433octies van hetzelfde Wetboek;23° artikel 434 van hetzelfde Wetboek;24° de artikelen 468, 470, 471 en 472 van hetzelfde Wetboek;25° artikel 475 van hetzelfde Wetboek;26° boek II, titel IX, hoofdstuk I, sectie 2bis, en hoofdstuk Ibis van hetzelfde Wetboek;27° de artikelen 504bis en 504ter van hetzelfde Wetboek;28° artikel 504quater van hetzelfde Wetboek;29° artikel 505, eerste lid, 1° van hetzelfde Wetboek wanneer de betrokken zaken werden weggenomen, verduisterd of verkregen door een misdaad of wanbedrijf vermeld in dat artikel;30° artikel 505, eerste lid, 2°, 3° en 4° van hetzelfde Wetboek;31° de artikelen 510, 511, eerste lid en 516 van hetzelfde Wetboek;32° artikel 520 van hetzelfde Wetboek, indien de omstandigheden bedoeld in de artikelen 510 of 511, eerste lid, van hetzelfde Wetboek verenigd zijn;33° de artikelen 550bis en 550ter van hetzelfde Wetboek;34° artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;35° de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen; 36° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire, en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld."; 37° de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;38° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;39° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;40° artikel 145, § 3 en § 3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;41° de artikelen 8 tot 11, 14, 16, 19, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, 20, 22, 27 en 33 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, ook "wapenwet" genoemd;42° de artikelen 21 tot 26 van het Samenwerkingsakkoord van 2 maart 2007 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering van de overeenkomst tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Parijs op 13 januari 1993;43° artikel 47 van het decreet van het Vlaams Parlement van 15 juni 2012 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen en munitie;44° artikel 20 van het decreet van het Waals Gewest van 21 juni 2012 betreffende de invoer, uitvoer, doorvoer en overdracht van civiele wapens en van defensiegerelateerde producten;45° artikel 42 van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest van 20 juni 2013 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen, toebehoren en munitie ervan;c) in de paragrafen 3 en 4 wordt het woord "bewakingsmaatregel" telkens vervangen door het woord "maatregel";d) paragraaf 5 wordt vervangen als volgt: " § 5.In geval van ontdekking op heterdaad en zolang de heterdaadsituatie duurt, kan de procureur des Konings de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek. In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit.

De machtiging kan mondeling worden verleend en dient zo spoedig mogelijk schriftelijk te worden bevestigd."; e) in paragraaf 6, eerste lid, worden de woorden "tijdelijk privételecommunicatie afluisteren, er kennis van nemen en opnemen tijdens de overbrenging ervan" vervangen door de woorden "tijdelijk niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem onderscheppen, er kennis van nemen en opnemen".

Art. 18.Artikel 90quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, wordt vervangen als volgt: "

Art. 90quater.§ 1. Voor iedere maatregel op grond van artikel 90ter wordt vooraf een met redenen omklede schriftelijke machtiging gegeven door de onderzoeksrechter die deze meedeelt aan de procureur des Konings.

De machtiging wordt gedagtekend en vermeldt: 1° de aanwijzingen en de concrete feiten, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter;2° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;3° de persoon, het communicatiemiddel, het informaticasysteem of de plaats die het voorwerp is van de maatregel;4° de periode tijdens welke de maatregel kan worden uitgeoefend, die niet langer mag zijn dan één maand.Deze termijn vangt aan de dag van de machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, of, in geval van artikel 90quinquies, eerste lid, verlengd, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de daarop volgende maand; 5° de naam en de hoedanigheid van de officier of officieren van gerechtelijke politie aangewezen voor de uitvoering van de maatregel. In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verleend.

Deze machtiging wordt uiterlijk binnen vierentwintig uren bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid. § 2. De onderzoeksrechter kan, om de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, mogelijk te maken, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, de medewerking vorderen van: - de operator van een elektronisch communicatie-netwerk; - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.

Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in het eerste lid weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro. § 3. De onderzoeksrechter mag voor de tenuitvoerlegging van de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, alleen officieren van gerechtelijke politie aanwijzen. Deze kunnen zich echter laten bijstaan door agenten van gerechtelijke politie en, onder de voorwaarden door de Koning bepaald, door personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie. De laatstgenoemde personen mogen niet belast worden met de analyse van de inhoud van de opgenomen communicatie of gegevens, tenzij het een specifieke expertise betreft, of met de selectie van voor het onderzoek van belang geachte delen, zoals bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°.

De officieren van gerechtelijke politie houden de namen bij van de personen door wie zij zich laten bijstaan, in een lijst die voor elk dossier afzonderlijk wordt opgesteld volgens de nadere regels door de Koning bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien deze personen belast zijn met de uitvoering van het bevel bedoeld in artikel 90ter, § 1, derde lid, worden hun namen niet vermeld in het gerechtelijk dossier.

De aangewezen officieren van gerechtelijke politie brengen ten minste om de vijf dagen schriftelijk verslag uit aan de onderzoeksrechter over de tenuitvoerlegging van de machtiging. § 4. De onderzoeksrechter kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het communicatiemiddel of het informaticasysteem waarop de maatregel betrekking heeft of van diensten of toepassingen om gegevens, die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen via een communicatiemiddel of een informaticasysteem, te beveiligen, te coderen of te versleutelen, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, vorderen inlichtingen te verlenen over de werking ervan en over de wijze om in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de inhoud ervan die wordt of is overgebracht.

Hij kan personen vorderen om deze inhoud toegankelijk te maken in de door hem gewenste vorm.

Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.

Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of gevorderd wordt zijn technische medewerking te verlenen, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 5. In voorkomend geval is artikel 39bis, § 3, vierde lid toepasbaar op de gegevens, aangetroffen door een zoeking in een informaticasysteem met toepassing van artikel 90ter, § 1.".

Art. 19.In artikel 90quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt: "De onderzoeksrechter kan de uitwerking van de machtiging bedoeld in artikel 90quater, § 1, één of meer malen verlengen met een termijn die niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken zodra de omstandigheden die deze gewettigd hebben, verdwenen zijn. Deze termijn van zes maanden vangt aan de dag van de eerste machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de zesde daarop volgende maand. Indien de maatregel, wegens de technische voorbereiding ervan, daadwerkelijk werd aangevat op een latere dag dan deze van de eerste machtiging, vangt de termijn van zes maanden aan de dag van deze daadwerkelijke aanvatting en ten laatste twee maanden na de dag van de eerste machtiging."; 2° in het tweede en het derde lid wordt het woord "beschikking" telkens vervangen door het woord "machtiging".

Art. 20.Artikel 90sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wetten van 10 juni 1998 en 5 februari 2016, wordt vervangen als volgt: "

Art. 90sexies.§ 1. De aangewezen officieren van gerechtelijke politie stellen aan de onderzoeksrechter ter beschikking: 1° het bestand bevattende de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem bekomen als gevolg van de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies;2° de overschrijving of weergave van de door de aangewezen officieren van gerechtelijke politie voor het onderzoek van belang geachte gedeelten van de opgenomen communicaties of gegevens, en de eventuele vertaling ervan;3° in voorkomend geval, de plaats van de gegevens bedoeld in de bepaling onder 2° in het informaticasysteem;4° een algemene beschrijving van de inhoud en van de identificatiegegevens van de gebruikte communicatiemiddelen of informaticasystemen wat betreft de niet van belang geachte communicaties of gegevens. § 2. Onverminderd de selectie door de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 1, beoordeelt de onderzoeksrechter welke gedeelten van alle opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem van belang zijn voor het onderzoek. In zoverre deze gedeelten van de communicatie of gegevens niet overgeschreven, weergegeven of vertaald zijn overeenkomstig paragraaf 1, moeten zij bijkomend overgeschreven, weergegeven en eventueel vertaald worden. De onderzoeksrechter laat daarvan proces-verbaal opmaken. § 3. De niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem die onder het beroepsgeheim vallen, worden niet opgetekend in het proces-verbaal. Deze communicatie of gegevens worden in een bestand onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie. Gaat het om personen bedoeld in artikel 90octies, dan wordt ter zake gehandeld zoals bepaald in dat artikel. § 4. De machtigingen van de onderzoeksrechter, de verslagen van de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 90quater, § 3, en de processen-verbaal die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de maatregel, worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.".

Art. 21.Artikel 90septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, vervangen bij de wet van 10 juni 1998 en gewijzigd bij de wetten van 28 november 2000 en 5 februari 2016, wordt vervangen als volgt: "

Art. 90septies.§ 1. De passende middelen worden aangewend om de integriteit en de vertrouwelijkheid van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem te waarborgen. § 2. Ieder bestand bevat het onderwerp van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem en de dagen en uren waarop de maatregel is uitgevoerd. § 3. Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies door de daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van het vermelde in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4° en onverminderd artikel 33 van de wet van 25 december 2016 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecomunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken. De voor de uitvoering van de maatregel aangewezen officieren van gerechtelijke politie gaan over tot deze vernietiging en vermelden dit in een proces-verbaal.

Om beheersredenen en om aan de verplichting van artikel 90decies te kunnen voldoen, kunnen de strikt noodzakelijke administratieve gegevens evenwel bewaard blijven bij de dienst aangewezen door de Koning. § 4. De bestanden bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 1°, worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. Ze kunnen bovendien ook worden bewaard bij de dienst aangewezen door de Koning onder de voorwaarden en nadere regels door Hem bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De stukken bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4°, en de afschriften van de processen-verbaal worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. § 5. De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden, bijzonder register: 1° de dag van de neerlegging van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, alsmede van ieder afschrift van proces-verbaal;2° de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen of bevestigd en het voorwerp ervan;3° de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;4° de datum van de kennisname van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, van de afschriften van processen-verbaal, alsook de namen van de personen die er kennis van genomen hebben;5° iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft. § 6. De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden ontvangen op eenvoudig verzoek een kopie van het geheel van de opgenomen niet voor het publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem, waarvan bepaalde van belang geachte gedeelten overgeschreven of weergegeven werden en opgenomen werden in een proces-verbaal waarvan ze inzage hebben.

De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden kunnen de rechter verzoeken om de overeenkomstig § 4 ter griffie neergelegde andere bestanden of stukken ter griffie te raadplegen, en bijkomende delen van de opgenomen communicatie of gegevens over te schrijven of weer te geven. Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies.

De rechter kan het verzoek afwijzen indien hij de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen, indien hij dit op dat ogenblik nadelig acht voor het onderzoek, of om redenen die verband houden met de bescherming van andere rechten of belangen van personen. Hij kan de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen ook beperken tot een door hem nader omschreven selectie van bestanden of stukken.".

Art. 22.Artikel 90octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen als volgt: "

Art. 90octies.§ 1. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats, communicatiemiddelen of informaticasystemen. § 2. De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.

Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 3. De onderzoeksrechter beoordeelt, na overleg met de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren, welke gedeelten van de in artikel 90sexies, § 3, bedoelde niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem, die hij van belang acht voor het onderzoek, onder het beroepsgeheim vallen en welke niet.

Enkel de gedeelten van de communicatie of gegevens bedoeld in het eerste lid die worden geacht niet onder het beroepsgeheim te vallen, worden overgeschreven of weergegeven en worden desgevallend vertaald.

De onderzoeksrechter laat hiervan proces-verbaal opmaken. De bestanden bevattende deze communicatie of gegevens worden onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie.

Alle overige communicatie of gegevens worden in een ander bestand onder afzonderlijke verzegelde omslag neergelegd ter griffie.".

Art. 23.Artikel 90novies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en vervangen bij de wet van 19 december 2002, wordt aangevuld met de woorden ", tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kunnen worden.".

Art. 24.In artikel 90decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 mei 2016, wordt het derde lid vervangen als volgt: "Hij brengt tegelijkertijd verslag uit over de toepassing van de artikelen 40bis, 46ter, 46quater, 46quinquies, 47ter tot 47decies, 56bis, 86bis, 86ter, 88sexies, en 89ter.".

Art. 25.In artikel 235ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2009, 29 januari 2016 en 5 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid aangevuld met de woorden ", en over de toepassing van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd."; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies" ingevoegd tussen de woorden "observatie en infiltratie" en de woorden "bij het afsluiten van het opsporingsonderzoek";3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies" ingevoegd tussen de woorden "observatie en infiltratie" en de woorden "die werden toegepast";4° in paragraaf 2 worden het vierde en het vijfde lid vervangen als volgt: "Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie en de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, de onderzoeksrechter, de in de artikelen 47sexies, § 3, 6°, en 47octies, § 3, 6°, bedoelde officier van gerechtelijke politie, en de officier van gerechtelijke politie belast met de leiding over de uitvoering van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen. De kamer van inbeschuldigingstelling kan de onderzoeksrechter gelasten de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie en infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger, de politieambtenaren belast met de uitvoering van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, en de in artikel 46sexies, § 1, tweede lid, bedoelde burger te horen met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter. Zij kan beslissen bij het verhoor door de onderzoeksrechter aanwezig te zijn of één van haar leden daartoe af te vaardigen."; 5° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "de artikelen 47septies, § 1, tweede lid, of 47novies, § 1, tweede lid," vervangen door de woorden "de artikelen 46sexies, § 3, zevende lid, 47septies, § 1, tweede lid, of 47novies, § 1, tweede lid,";6° in paragraaf 4 worden de woorden "de observatie of infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger" vervangen door de woorden "de observatie, de infiltratie of de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, en de in de artikelen 46sexies, § 1, derde lid, en 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger".

Art. 26.In artikel 235quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd," ingevoegd tussen de woorden "observatie en infiltratie" en de woorden "die werden toegepast";2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "over de dossiers waarvoor tot observaties en infiltraties werd beslist door het openbaar ministerie of door de onderzoeksrechter" vervangen door de woorden "over de dossiers waarvoor door het openbaar ministerie of door de onderzoeksrechter werd beslist tot observaties en infiltraties en tot de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd"; 3° paragraaf 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt: "Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie en de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, de onderzoeksrechter, de in de artikelen 47sexies, § 3, 6°, en 47octies, § 3, 6°, bedoelde officier van gerechtelijke politie en de officier van gerechtelijke politie belast met de leiding over de uitvoering van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen."; 4° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "de artikelen 47septies, § 1, tweede lid, of 47novies, § 1, tweede lid" vervangen door de woorden "de artikelen 46sexies, § 3, zevende lid, 47septies, § 1, tweede lid of 47novies, § 1, tweede lid";5° in paragraaf 4 worden de woorden "de observatie of infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger" vervangen door de woorden "de observatie, de infiltratie of de maatregel bedoeld in artikel 46sexies, en de in de artikelen 46sexies, § 1, derde lid, en 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger".

Art. 27.In artikel 464/13 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, van de actoren bedoeld in het tweede lid de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen: 1° de identificatie van een abonnee of een gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;2° de identificatie van de diensten bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, waarop een bepaalde persoon geabonneerd is of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt. De volgende actoren zijn gehouden tot medewerking overeenkomstig het eerste lid: - de operator van een elektronisch communicatie-netwerk; - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen."; b) paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, verstrekken alle beschikbare inlichtingen in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, volgens de nadere regels die bepaald worden bij het ter uitvoering van artikel 46bis, § 2, eerste en tweede lid, genomen koninklijk besluit.

Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of deze niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro."

Art. 28.In artikel 464/25 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014 en gewijzigd bij de wet van 29 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "een operator van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst" vervangen door de woorden "de actoren bedoeld in het tweede lid";2° in paragraaf 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende: "De volgende actoren zijn gehouden tot medewerking overeenkomstig het eerste lid: - de operator van een elektronisch communicatie-netwerk; - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen."; 3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, delen de gevorderde inlichtingen mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, volgens de nadere regels die bepaald worden bij het ter uitvoering van artikel 88bis, § 4, eerste en derde lid, genomen koninklijk besluit.

Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de in dit artikel bedoelde vorderingen weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.".

TITEL 3. - Wijzigingen van het Strafwetboek

Art. 29.In boek II, titel IV, van het Strafwetboek, wordt het opschrift van hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, vervangen als volgt: "Hoofdstuk Vbis - Onderscheppen, kennisnemen en opnemen van niet voor het publiek toegankelijke communicatie en gegevens van een informaticasysteem".

Art. 30.In artikel 259bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 2004 en gewijzigd bij de wetten van 30 november 1998 en 15 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 1 vervangen als volgt: "1° ofwel, opzettelijk, met behulp van enig toestel niet voor publiek toegankelijke communicatie, waaraan hij niet deelneemt, onderschept of doet onderscheppen, er kennis van neemt of doet van nemen, opneemt of doet opnemen, zonder de toestemming van alle deelnemers aan die communicatie"; b) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 3 vervangen als volgt: "3° ofwel wetens de inhoud van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem die onwettig onderschept of opgenomen zijn of waarvan onwettig kennis genomen is, onder zich houdt, aan een andere persoon onthult of verspreidt, of wetens enig gebruik maakt van een op die manier verkregen inlichting."; c) in paragraaf 2 worden de woorden "een wettig gemaakte opname van privécommunicatie of -telecommunicatie" vervangen door de woorden "een wettig gemaakte opname van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem.".

Art. 31.In boek II, titel V van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk VIIIbis, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, vervangen als volgt: "Hoofdstuk VIIIbis - Misdrijven betreffende het geheim van niet voor het publiek toegankelijke communicatie en gegevens van een informaticasysteem".

Art. 32.In artikel 314bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 1 vervangen als volgt: "1° ofwel, opzettelijk, met behulp van enig toestel niet voor publiek toegankelijke communicatie, waaraan hij niet deelneemt, onderschept of doet onderscheppen, er kennis van neemt of doet van nemen, opneemt of doet opnemen, zonder de toestemming van alle deelnemers aan die communicatie;"; b) paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.Met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij, die wetens de inhoud van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem die onwettig onderschept of opgenomen zijn of waarvan onwettig kennis genomen is, onder zich houdt, aan een andere persoon onthult of verspreidt, of wetens enig gebruik maakt van een op die manier verkregen inlichting.

Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, gebruik maakt van een wettig gemaakte opname van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem.".

TITEL 4. - Oprichting van een gegevensbank stemafdrukken

Art. 33.De technische gegevens die het mogelijk maken de stem te herkennen van de personen die het voorwerp uitmaken of hebben uitgemaakt van een maatregel tot interceptie bedoeld in artikel 90ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering en die bedoeld worden in artikel 44/5, § 3, 1°, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, worden gedurende ten hoogste tien jaar bewaard in de Algemene Nationale Gegevensbank bedoeld in dezelfde wet, met het oog op de identificatie van die personen in het kader van afluisterdossiers uitgevoerd op verzoek van de gerechtelijke overheden.

Behalve die technische gegevens, bevat deze gegevensbank ook de gegevens over het dossiernummer, de bevoegde magistraat en het bedoelde gerechtelijke arrondissement.

De in het eerste lid bedoelde technische gegevens verschillen van de opnames die worden gemaakt in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregel bedoeld in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering. Die opnames worden niet beoogd door dit artikel.

De doeleinden en nadere regels voor de verwerking van die gegevens worden bepaald in de artikelen 44/7 tot 44/11/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 december 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54 1966.

Integraal Verslag : 22 december 2016.

^