gepubliceerd op 22 juni 2021
Uittreksel uit arrest nr. 66/2021 van 29 april 2021 Rolnummer 7306 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 6, 4°, van de wet van 5 mei 2019 « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de w Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 66/2021 van 29 april 2021 Rolnummer 7306 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 6, 4°, van de
wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
05/05/2019
pub.
24/05/2019
numac
2019030435
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek
sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek », ingesteld door de « Ordre des barreaux francophones et germanophone ».
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen, M. Pâques en T. Detienne, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 november 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 november 2019, heeft de « Ordre des barreaux francophones et germanophone », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. F. Krenc, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 6, 4°, van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling en de context ervan B.1. De verzoekende partij vordert de vernietiging van artikel 6, 4°, van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek », in zoverre het een paragraaf 9 invoegt in artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering.
B.2.1. Artikel 39bis werd oorspronkelijk in het Wetboek van strafvordering ingevoegd bij artikel 7 van de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 03/02/2001 numac 2001009035 bron ministerie van justitie Wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit sluiten « inzake informaticacriminaliteit », teneinde de procureur des Konings verschillende prerogatieven te verlenen met betrekking tot het in beslag nemen en kopiëren van data die zijn opgeslagen in een informaticasysteem (Parl. St., Kamer, 1999-2000, DOC 50-0213/001 en 50-0214/001). Volgens de memorie van toelichting bij die wet dienen onder « informaticasysteem » « alle systemen voor de opslag, verwerking of overdracht van data » te worden verstaan (ibid., p. 12).
B.2.2. Artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering werd substantieel gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 17/01/2017 numac 2017030017 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken type wet prom. 25/12/2016 pub. 10/01/2017 numac 2017200034 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 05/05/2017 numac 2017040296 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling. - Duitse vertaling sluiten « houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken » (hierna : de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 17/01/2017 numac 2017030017 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken type wet prom. 25/12/2016 pub. 10/01/2017 numac 2017200034 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 05/05/2017 numac 2017040296 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling. - Duitse vertaling sluiten). Met die wijziging heeft de wetgever van artikel 39bis « het referentie-artikel op het vlak van de niet-heimelijke zoeking in informaticasystemen » gemaakt (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1966/001, p. 8). De zoeking in het systeem wordt « niet-heimelijk » of « niet-geheim » genoemd omdat de verantwoordelijke van het betrokken informaticasysteem « zo spoedig mogelijk » ervan op de hoogte moet worden gebracht.
Bij artikel 2 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 17/01/2017 numac 2017030017 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken type wet prom. 25/12/2016 pub. 10/01/2017 numac 2017200034 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 05/05/2017 numac 2017040296 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling. - Duitse vertaling sluiten wordt voorzien in de principiële bevoegdheid van de onderzoeksrechter om de uitvoering van een niet-geheime zoeking in een informaticasysteem of in een deel ervan te bevelen (artikel 39bis, § 4, van het Wetboek van strafvordering). Er wordt echter ook voorzien in uitzonderingen op die bevoegdheid, ten voordele van de officier van gerechtelijke politie en de procureur des Konings (artikel 39bis, § § 2 en 3).
Aldus dienen, volgens de memorie van toelichting, vier niveaus ter zake te worden onderscheiden : « 1° de zoeking waartoe de officier van gerechtelijke politie kan beslissen, namelijk de zoeking in een informaticasysteem dat in beslag is genomen (bekrachtiging in de wet van de rechtspraak van het Hof van Cassatie); [2]° de door de procureur des Konings bevolen zoeking in een informaticasysteem dat niet in beslag is genomen maar in beslag zou kunnen worden genomen (verduidelijking van wat reeds voortvloeit uit het huidige artikel 39bis); [3]° de door de procureur bevolen uitbreiding van een zoeking bedoeld in 1° of 2° tot een informaticasysteem dat verbonden is met het informaticasysteem dat het onderwerp is van de eerste maatregel. Die mogelijkheid, die thans is voorbehouden aan de onderzoek [s]rechter (art. 88ter) maar mogelijk is in het kader van de mini-instructie, wordt overgeheveld naar art. 39bis en kan dus worden toegestaan door een parketmagistraat, zolang hierbij geen extra paswoorden dienen te worden gekraakt.
Tegelijk wordt de heimelijke zoeking in informaticasystemen ingevoerd, die is voorbehouden voor de onderzoeksrechter in het kader van het gerechtelijk onderzoek (art. 90ter, zie verder); [4]° elke andere niet-heimelijke zoeking in een informaticasysteem.
Deze soort zoeking kan enkel door een onderzoeksrechter worden bevolen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1966/001, p. 8).
B.2.3. Het Hof, waarbij een beroep tot vernietiging was ingesteld tegen artikel 2 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 17/01/2017 numac 2017030017 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken type wet prom. 25/12/2016 pub. 10/01/2017 numac 2017200034 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 05/05/2017 numac 2017040296 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling. - Duitse vertaling sluiten, heeft bij zijn arrest nr. 174/2018 van 6 december 2018 geoordeeld dat aan de niet-geheime zoeking in een informaticasysteem dat regelmatig in beslag is genomen of in een informaticasysteem dat niet in beslag is genomen maar in beslag kan worden genomen, « voldoende jurisdictionele waarborgen zijn verbonden die het mogelijk maken te verzekeren dat de door die onderzoekshandeling veroorzaakte inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven is verantwoord ten aanzien van de vereisten van artikel 22 van de Grondwet en van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens ». In dat arrest heeft het Hof echter ook geoordeeld dat, « vanwege de ernst van de erdoor teweeggebrachte inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven, [...] de maatregel die erin bestaat een zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan die is aangevat in een informaticasysteem dat in beslag is genomen of dat door de procureur des Konings in beslag kan worden genomen, uit te breiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking wordt verricht », tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter dient te behoren. Om die reden vernietigde het Hof bijgevolg paragraaf 3 van artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 17/01/2017 numac 2017030017 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecommunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken type wet prom. 25/12/2016 pub. 10/01/2017 numac 2017200034 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling type wet prom. 25/12/2016 pub. 05/05/2017 numac 2017040296 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof teneinde het Grondwettelijk Hof toe te laten in een arrest gewezen op prejudiciële vraag de gevolgen te handhaven van een ongrondwettig verklaarde bepaling. - Duitse vertaling sluiten. Daarenboven vernietigde het Hof artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij het voormelde artikel 2, « in zoverre daarbij niet wordt voorzien in een specifieke bepaling teneinde het beroepsgeheim van de artsen en de advocaten te beschermen », op grond van de volgende motivering : « B.24.1. Het vijfde onderdeel van het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De verzoekende partijen verwijten de wetgever dat hij, in artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering, waarbij de niet-geheime zoekingen in een informaticasysteem worden geregeld, niet heeft voorzien in waarborgen die gelijkwaardig zijn met die welke zijn opgenomen in artikel 90octies van hetzelfde Wetboek en die de geheime zoekingen in een informaticasysteem betreffen.
B.24.2. Artikel 90octies van het Wetboek van strafvordering bepaalt : ' § 1. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats, communicatiemiddelen of informaticasystemen. § 2. De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.
Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 3. De onderzoeksrechter beoordeelt, na overleg met de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren, welke gedeelten van de in artikel 90sexies, § 3, bedoelde niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem, die hij van belang acht voor het onderzoek, onder het beroepsgeheim vallen en welke niet.
Enkel de gedeelten van de communicatie of gegevens bedoeld in het eerste lid die worden geacht niet onder het beroepsgeheim te vallen, worden overgeschreven of weergegeven en worden desgevallend vertaald.
De onderzoeksrechter laat hiervan proces-verbaal opmaken. De bestanden bevattende deze communicatie of gegevens worden onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie.
Alle overige communicatie of gegevens worden in een ander bestand onder afzonderlijke verzegelde omslag neergelegd ter griffie '.
B.24.3. Die bepaling is in het Wetboek van strafvordering ingevoerd bij artikel 22 van de bestreden wet. In verband daarmee wordt in de memorie van toelichting vermeld : ' De uitzondering voor advocaten en artsen werd ingegeven door de overweging dat deze beroepscategorieën bij uitstek het gevaar lopen om te worden geconfronteerd met verdachten, waarmee zij door hun beroepssituatie in een vertrouwelijke relatie verkeren die in het bijzonder beschermd moet worden. Dit is de klassieke beschermingsclausule zoals die ook voorkomt in gelijkaardige onderzoeksmaatregelen, zoals het inkijken van post (art. 88sexies van het Wetboek van strafvordering), een observatie met zicht in een woning (art. 56bis van het Wetboek van strafvordering) of een inkijkoperatie (art. 89ter van het Wetboek van strafvordering) ' (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1966/001, pp. 72-73).
B.25. Het beroepsgeheim waartoe de advocaten en de artsen zijn gehouden, strekt niet ertoe hun enig voorrecht toe te kennen, maar heeft hoofdzakelijk tot doel het fundamentele recht op eerbiediging van het privéleven te beschermen van diegene die hen in vertrouwen neemt, soms over iets strikt persoonlijks. De vertrouwelijke informatie die wordt toevertrouwd aan een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep en wegens die hoedanigheid, geniet bovendien ook, in bepaalde gevallen, de bescherming die voor de rechtzoekende voortvloeit uit de waarborgen die zijn neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aangezien de aan de advocaat opgelegde regel van het beroepsgeheim een fundamenteel element is van de rechten van de verdediging van de rechtzoekende die hem in vertrouwen neemt.
B.26.1. Het is niet verantwoord dat enkel in de clausule van bescherming van het beroepsgeheim van de advocaten en de artsen wordt voorzien wanneer de zoeking in een informaticasysteem dat zij beroepsmatig gebruiken, in het geheim wordt uitgevoerd en niet wanneer zij hun ter kennis wordt gebracht. De inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven van de personen die aan hen informatie hebben toevertrouwd die door hun beroepsgeheim is gedekt, gebeurt immers op dezelfde wijze, ongeacht of de zoeking al dan niet buiten het medeweten van de betrokken advocaat of arts wordt uitgevoerd.
B.26.2. Het is, zoals de Ministerraad betoogt, juist dat wanneer de zoeking in een informaticasysteem gebeurt in het kader van een huiszoeking, de bepalingen met betrekking tot de huiszoekingen in de beroepslokalen van advocaten of artsen van toepassing zijn en het mogelijk maken het beroepsgeheim te waarborgen. De niet-geheime mogelijkheden tot zoeking waarin is voorzien bij artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering gaan echter verder dan dat precieze geval en die zoekingen kunnen worden uitgevoerd buiten het geval van de huiszoeking in beroepslokalen.
B.27. Het eerste middel, in zijn vijfde onderdeel, is gegrond. Artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoerd bij artikel 2 van de bestreden wet, dient te worden vernietigd, in zoverre daarin niet in een specifieke bepaling is voorzien teneinde het beroepsgeheim van de artsen en de advocaten te beschermen ».
B.2.4. Ingevolge die vernietiging en om tegemoet te komen aan de bezwaren van het Hof heeft de wetgever, bij artikel 6, 4°, van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek », een nieuwe paragraaf 9 ingevoegd in artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering. Die nieuwe paragraaf voert specifieke waarborgen in met het oog op de bescherming van het beroepsgeheim van de artsen en de advocaten. Het werd opgesteld naar het model van soortgelijke bepalingen van het Wetboek van strafvordering (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3515/002, p. 6; DOC 54-3515/005, p. 32). Het betreft de bestreden bepaling.
B.2.5. Na het instellen van het beroep werd artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 4 mei 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/2020 pub. 18/05/2020 numac 2020041233 bron federale overheidsdienst justitie Wet ter bestrijding van de niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte beelden en opnames sluiten « ter bestrijding van de niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte beelden en opnames ». Die wijziging heeft evenwel geen weerslag op de bestreden paragraaf 9.
B.3. Ingevolge de diverse voormelde vernietigingen en wijzigingen bepaalt artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering : « § 1. Onverminderd de specifieke bepalingen van dit artikel, zijn de regels van dit wetboek inzake inbeslagneming, met inbegrip van artikel 28sexies, van toepassing op het kopiëren, ontoegankelijk maken en verwijderen van in een informaticasysteem of een deel ervan opgeslagen gegevens. § 2. Tot de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan dat in beslag genomen is, kan beslist worden door een officier van gerechtelijke politie.
Onverminderd het eerste lid, kan de procureur des Konings een zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dat door hem in beslag kan worden genomen.
De zoekingen bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zich enkel uitstrekken tot de gegevens die opgeslagen zijn op het informaticasysteem dat, respectievelijk, in beslag genomen is of in beslag kan worden genomen. Met het oog daarop wordt elke externe verbinding van dit informaticasysteem verhinderd, alvorens de zoeking wordt aangevat. [...] § 4. Enkel de onderzoeksrechter kan een andere zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dan de zoekingen bedoeld in paragraaf 2 : - indien deze zoeking noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en - indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze zoeking bewijselementen verloren gaan.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid. § 5. Teneinde de maatregelen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook zonder de toestemming van hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker : - elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden; - technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.
Evenwel kan enkel de onderzoeksrechter deze tijdelijke opheffing van de beveiliging of deze aanbrenging van technische middelen bevelen wanneer dit in het bijzonder noodzakelijk is voor de toepassing van artikel 88ter. § 6. Indien in de betrokken informaticasystemen opgeslagen gegevens aangetroffen worden die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, maar de inbeslagneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.
Bovendien worden passende technische middelen aangewend om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Wanneer de in het eerste lid vermelde maatregel niet mogelijk is om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens, wendt de procureur des Konings de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Indien de gegevens het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en indien de gegevens strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, of een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wendt de procureur des Konings alle passende technische middelen aan om deze gegevens ontoegankelijk te maken of, na hiervan kopie te hebben genomen, te verwijderen.
Hij kan evenwel, behoudens in het geval bedoeld in het vierde lid, het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens toestaan, wanneer dit geen gevaar voor de strafvordering oplevert.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid en wanneer het kennelijk gaat om een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 137, § 3, 6°, 140bis, 371/1, § 1, 2°, 371/2 of 383bis, § 1, van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings mondeling bevelen dat alle passende technische middelen worden aangewend om de gegevens, die het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, ontoegankelijk te maken. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid. § 7. Tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kan worden, brengt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de verantwoordelijke van het informaticasysteem zo spoedig mogelijk op de hoogte van de zoeking in het informaticasysteem of van de uitbreiding ervan. Hij deelt hem in voorkomend geval een samenvatting mee van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd. § 8. De procureur des Konings wendt de passende technische middelen aan om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen.
Gepaste technische middelen worden aangewend voor de bewaring hiervan op de griffie.
Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in beslag worden genomen, overeenkomstig de vorige artikelen. § 9. De maatregelen bedoeld in dit artikel kunnen alleen betrekking hebben op de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd, gebruik maken van diens elektronische communicatiemiddelen.
De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd, zonder dat, naar gelang het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.
Diezelfden zullen door de procureur des Konings in kennis worden gesteld van wat volgens hem onder het beroepsgeheim valt. Deze gegevens worden niet opgenomen in het proces-verbaal. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek ».
Ten aanzien van de middelen B.4. De verzoekende partij leidt twee middelen af uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10, 11, 13 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.5.1. In het eerste middel bekritiseert de verzoekende partij de bestreden bepaling in zoverre zij de procureur des Konings toelaat om te beslissen wat al dan niet onder het beroepsgeheim van de advocaat valt, terwijl hij niet de waarborgen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een rechter biedt, aangezien hij een partij is in het strafproces (eerste onderdeel). Zij bekritiseert bovendien het feit dat de stafhouder pas a posteriori in kennis wordt gesteld van wat volgens de procureur des Konings onder het beroepsgeheim valt, hetgeen hem verhindert zijn rol van « filter ter bescherming » van het beroepsgeheim te vervullen (tweede onderdeel).
B.5.2. In het tweede middel doet de verzoekende partij gelden dat het recht op een eerlijk proces eraan in de weg staat dat een procespartij kennis kan nemen van elementen die zijn gedekt door het beroepsgeheim.
Het feit dat de elementen die onder het beroepsgeheim vallen, niet worden opgenomen in het proces-verbaal en dat de betrokken personen tot geheimhouding zijn verplicht, belet niet dat overheden daarvan kennis zullen hebben genomen, hetgeen een weerslag zou kunnen hebben op het verdere verloop van de procedure. Een dergelijke kennisneming zou die overheden immers toelaten om handelingen te stellen die anders nooit zouden zijn gesteld. De bestreden bepaling zou aldus een schending van de wapengelijkheid tussen de partijen met zich meebrengen.
B.6. Aangezien in beide middelen, in verschillende opzichten, de schending wordt aangevoerd van het recht op eerbiediging van het privéleven en van het recht op een eerlijk proces, onderzoekt het Hof ze samen.
Gelet op de grieven van de verzoekende partij, beperkt het Hof zijn onderzoek daarenboven tot het geval van de maatregelen die door de procureur des Konings worden bevolen met toepassing van artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering en die betrekking hebben op het informaticasysteem van een advocaat of van een arts. Er dient evenwel te worden beklemtoond dat de in de bestreden bepaling bedoelde waarborgen mutatis mutandis van toepassing zijn wanneer de maatregel wordt bevolen door de onderzoeksrechter, overeenkomstig artikel 89 van het Wetboek van strafvordering.
B.7.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en alle vrijheden, met inbegrip van die welke voortvloeien uit internationale verdragen die België binden.
B.7.2. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht zou inhoudsloos zijn indien niet voldaan is aan de vereisten van het eerlijk proces dat onder meer wordt gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Het beginsel van de wapengelijkheid is een fundamenteel element van het recht op een eerlijk proces. Het vereist een billijk evenwicht tussen de partijen, die elk een redelijke mogelijkheid moeten krijgen om hun zaak voor te leggen onder voorwaarden die hen niet in een duidelijk nadelige positie ten opzichte van de tegenpartij brengen (EHRM, grote kamer, 19 september 2017, Regner t. Tsjechische Republiek, § 146).
B.7.3. Luidens artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens heeft « eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, [...] recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie ».
B.7.4. Artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgen het recht op eerbiediging van het privéleven.
B.8.1. Het beroepsgeheim waartoe de advocaten en de artsen zijn gehouden, vormt een essentieel bestanddeel van het recht op eerbiediging van het privéleven.
Het beroepsgeheim heeft immers hoofdzakelijk tot doel het fundamentele recht op eerbiediging van het privéleven te beschermen van diegene die iemand in vertrouwen neemt, soms over iets heel persoonlijks.
B.8.2. Wat de relatie tussen een arts en zijn patiënt betreft, draagt het beroepsgeheim van de eerstgenoemde bij tot de verwezenlijking van eenieders recht op bescherming van de gezondheid en op geneeskundige bijstand, bedoeld in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet.
B.8.3.1. Wat de advocaat betreft, veronderstelt de effectiviteit van de rechten van verdediging van iedere rechtzoekende noodzakelijkerwijs dat een vertrouwensrelatie tot stand kan komen tussen die persoon en de advocaat die hem raad geeft en hem verdedigt. Die noodzakelijke vertrouwensrelatie kan alleen tot stand komen en behouden blijven indien de rechtzoekende de waarborg heeft dat wat hij aan zijn advocaat toevertrouwt door die laatstgenoemde niet openbaar zal worden gemaakt. Daaruit volgt dat het aan de advocaat opgelegde beroepsgeheim een fundamenteel element is van de rechten van verdediging en dus de bescherming geniet die voor de rechtzoekende voortvloeit uit de waarborgen die zijn verbonden aan het recht op een eerlijk proces.
B.8.3.2. Ook al is het « niet onaantastbaar », het beroepsgeheim van de advocaat vormt « een van de grondbeginselen waarop de organisatie van het gerecht in een democratische samenleving berust » (EHRM, 6 december 2012, Michaud t. Frankrijk, § 123).
B.8.3.3. Dat geldt des te meer in strafzaken, waarin het recht om zichzelf niet te beschuldigen, onrechtstreeks maar noodzakelijkerwijs afhangt van de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt en van de vertrouwelijkheid van hun uitwisseling (ibid., § 118).
B.8.3.4. Om te oordelen over de bestaanbaarheid, met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van een maatregel die afbreuk kan doen aan het beroepsgeheim van de advocaat, gaat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens na of de inmenging gepaard gaat met adequate en voldoende procedurele waarborgen tegen misbruiken alsook met een daadwerkelijke controle van de procedure tot opheffing van het beroepsgeheim door een onafhankelijke en onpartijdige rechter (EHRM, 1 december 2015, Brito Ferrinho Bexiga Villa-Nova t. Portugal, § 55; 4 oktober 2018, Leotsakos t. Griekenland, § 37; 3 december 2019, KCirdök e.a. t. Turkije, § § 50-51). In het kader van dat onderzoek controleert het Hof met name of een onafhankelijke deskundige derde, zoals een vertegenwoordiger van de Orde van advocaten, aanwezig was bij de tenuitvoerlegging van de maatregel, teneinde te vermijden dat door het beroepsgeheim gedekte documenten worden meegenomen (EHRM, Brito Ferrinho Bexiga Villa-Nova t. Portugal, reeds aangehaald, § 57; 24 juli 2008, André e.a. t. Frankrijk, § 43; Leotsakos t. Griekenland, reeds aangehaald, § § 39-40). Die waarnemer moet de bevoegdheid hebben om elke eventuele inmenging in het beroepsgeheim van de advocaat wiens kantoor wordt doorzocht, te voorkomen (EHRM, Leotsakos t. Griekenland, reeds aangehaald, § 40; 5 juli 2012, Golovan t. Oekraïne, § 63). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens houdt eveneens rekening met de vraag of de advocaat er zelf van wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd (EHRM, 7 juni 2007, Smirnov t. Rusland, § 46; André e.a. t. Frankrijk, reeds aangehaald, § 42).
B.9.1. Bij zijn arrest nr. 174/2018 van 6 december 2018 heeft het Hof geoordeeld dat aan de niet-geheime zoeking in een informaticasysteem dat regelmatig in beslag is genomen of in een informaticasysteem dat in beslag kan worden genomen, zoals geregeld bij artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering, voldoende jurisdictionele waarborgen zijn verbonden die het mogelijk maken te verzekeren dat de inmenging bestaanbaar is met het recht op eerbiediging van het privéleven. Het Hof heeft evenwel ook geoordeeld dat die zoeking niet ten onrechte afbreuk mag doen aan het beroepsgeheim van de advocaten en van de artsen, dat bijgevolg het voorwerp van een bijzondere bescherming dient uit te maken. Het is om die reden dat de wetgever de bestreden bepaling heeft aangenomen, die met name de procureur des Konings ertoe machtigt vast te stellen of de elementen die hij in het informaticasysteem van een advocaat of van een arts wenst in te zien, al dan niet gedekt worden door het beroepsgeheim, onder de voorwaarde van het optreden van de vertegenwoordiger van de betrokken orde.
B.9.2. Het openbaar ministerie vervult, in het belang van de gemeenschap, de opdrachten van openbare dienst met betrekking tot de opsporing en de vervolging van misdrijven (artikelen 22 tot 47bis van het Wetboek van strafvordering) en vordert de toepassing van de strafwet (artikel 138 van het Gerechtelijk Wetboek).
Zoals het Hof met name reeds heeft geoordeeld bij zijn arresten nrs. 69/2001, 5/2002 en 130/2017, verantwoorden die opdrachten dat het openbaar ministerie over bijzondere prerogatieven beschikt in de voorbereidende fase van het strafproces.
B.9.3. In dat verband dient te worden vastgesteld dat het prerogatief dat de procureur des Konings geniet in het kader van het mechanisme dat door de wetgever is ingevoerd om het beroepsgeheim van de advocaten en van de artsen te beschermen, samenhangt met zijn bevoegdheid om niet-geheime zoekingen in een informaticasysteem te bevelen overeenkomstig artikel 39bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, die het Hof bij zijn arrest nr. 174/2018 bestaanbaar heeft geacht met het recht op eerbiediging van het privéleven. Op zich brengt dat prerogatief geen schending van de rechten van de betrokken personen met zich mee, voor zover het gepaard gaat met voldoende procedurele waarborgen, met inbegrip van een daadwerkelijke jurisdictionele controle, zoals in B.8.3.4 is vermeld, hetgeen het Hof dient na te gaan.
B.10. Overeenkomstig artikel 39bis, § 9, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering kan enkel tot een niet-geheime zoeking in het informaticasysteem van een advocaat of een arts worden overgegaan indien die zelf ervan verdacht wordt een strafbaar feit te hebben gepleegd of eraan te hebben deelgenomen, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd, gebruikmaken van diens informaticasystemen.
Het beroepsgeheim van de advocaten en van de artsen is hoofdzakelijk bestemd om de belangen te beschermen van de cliënt of van de patiënt.
Dat geheim vormt voor de houder ervan geen voorrecht waarop hij zich zou kunnen beroepen om zich te onttrekken aan de vervolging die tegen hem zou worden ingesteld.
Het Hof van Cassatie heeft aldus geoordeeld dat « noch [artikel 458 van het Strafwetboek,] noch artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de inbeslagname en het gebruik door een onderzoeksrechter beletten van stukken die betrekking hebben op de verdachte activiteiten van een advocaat » (Cass., 9 juni 2004, P.04.0424.F; 13 juli 2010, P.10.1096.N; 24 april 2012, P.12.0064.N). Het heeft eveneens geoordeeld dat, « wanneer een geneesheer ervan verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd in de uitoefening van zijn beroep en desbetreffend strafvervolging wordt ingesteld, de bescheiden en documenten die als bewijsmiddel van dat misdrijf in aanmerking kunnen komen, het vertrouwelijke karakter dat zij desgevallend zouden kunnen bezitten, verliezen » (Cass., 24 mei 2005, P.05.0431.N; 29 november 2016, P.15.0704.N).
B.11.1. Artikel 39bis, § 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de maatregel niet ten uitvoer mag worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale raad van de Orde der artsen ervan op de hoogte werd gebracht, en dat die personen door de procureur des Konings in kennis zullen worden gesteld van wat volgens hem onder het beroepsgeheim valt.
B.11.2. Die bepaling stelt niet de wijze vast waarop het optreden van de vertegenwoordiger van de betrokken orde concreet dient plaats te vinden. In dat verband dient artikel 39bis, § 9, van het Wetboek van strafvordering zo te worden geïnterpreteerd dat die bepaling een nuttige uitwerking heeft in het licht van de ratio legis ervan, die erin bestaat het beroepsgeheim van de advocaat en van de arts te beschermen. Daaruit volgt dat artikel 39bis, § 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat het de procureur des Konings ertoe verplicht de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale raad van de Orde der artsen op de hoogte te brengen vóór de uitvoering van de maatregel, zodat die erbij aanwezig kan zijn en in staat wordt gesteld om de documenten, bestanden of elementen die de procureur des Konings wenst in te zien, vooraf te onderzoeken en om hem mee te delen wat volgens hem onder het beroepsgeheim valt. De vertegenwoordiger van de betrokken orde kan daarenboven de adequate maatregelen aanbevelen die het mogelijk maken bepaalde stukken, die door het beroepsgeheim worden gedekt, in te zien zonder dat geheim in gevaar te brengen.
Het staat aan de procureur des Konings zich uit te spreken over het al dan niet vertrouwelijke karakter van de elementen die hij wenst in te zien, na het advies te hebben ingewonnen van, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale raad van de Orde der artsen. Bij onenigheid kan de vertegenwoordiger van de betrokken orde akte laten nemen van zijn voorbehoud in het proces-verbaal.
B.11.3. Aangezien dat prerogatief van de procureur des Konings samenhangt met zijn bevoegdheid om niet-geheime zoekingen in een informaticasysteem te bevelen, zoals in B.9.3 is vermeld, is het niet zonder redelijke verantwoording dat de procureur des Konings zelf uitspraak doet over het al dan niet vertrouwelijke karakter van de elementen die hij wenst in te zien, op voorwaarde dat de vertegenwoordiger van de betrokken orde advies uitbrengt en onverminderd de toetsing door de kamer van inbeschuldigingstelling en door de vonnisgerechten. De procureur des Konings is immers wettelijk verantwoordelijk voor het goede verloop van het opsporingsonderzoek, dat erin bestaat de misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en de gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de uitoefening van de strafvordering (artikel 28bis, § 1, eerste en derde lid, van het Wetboek van strafvordering).
B.11.4. Krachtens artikel 39bis, § 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering worden de gegevens die volgens de procureur des Konings onder het beroepsgeheim vallen, niet opgenomen in het proces-verbaal en is de vertegenwoordiger van de betrokken orde tot geheimhouding verplicht.
B.12. Artikel 39bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering bepaalt bovendien dat de regels van dat Wetboek inzake inbeslagneming, met inbegrip van artikel 28sexies, van toepassing zijn op het kopiëren, ontoegankelijk maken en verwijderen van in een informaticasysteem of in een deel ervan opgeslagen gegevens. Artikel 28sexies, § 1, maakt het eenieder die geschaad wordt door een opsporingshandeling met betrekking tot zijn goederen, mogelijk om aan de procureur des Konings de opheffing ervan te vragen. In geval van weigering van de procureur des Konings of bij ontstentenis van een beslissing kan de persoon die geschaad wordt, zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling, die zich uitspreekt over het verzoek tot opheffing (artikel 28sexies, § § 4 en 5).
Uit het voorgaande vloeit voort dat de advocaat of de arts wiens gegevens werden gekopieerd, ontoegankelijk werden gemaakt of werden verwijderd, de mogelijkheid heeft om bij de procureur des Konings en, als daar reden toe is, voor de kamer van inbeschuldigingstelling de regelmatigheid van de maatregel te betwisten ten aanzien van de bescherming van het beroepsgeheim waarvan hij de houder is. De kamer van inbeschuldigingstelling is bevoegd om na te gaan of de door de procureur des Konings in aanmerking genomen elementen niet worden gedekt door het beroepsgeheim. In voorkomend geval dienen de vertrouwelijke elementen uit het strafdossier te worden verwijderd. In dat verband dient te worden beklemtoond dat het advies waarbij de vertegenwoordiger van de betrokken orde meent dat een bepaald element niet wordt gedekt door het beroepsgeheim, de rechter niet bindt.
Ten slotte zijn de vonnisgerechten eveneens bevoegd om de wettigheid na te gaan van de bewijzen die met toepassing van artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering zijn verzameld en om te bevelen dat zij, in voorkomend geval, uit het strafdossier worden verwijderd, overeenkomstig artikel 32 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, dat voorziet in de nietigheid van een onregelmatig verkregen bewijselement indien het gebruik ervan in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
De in artikel 39bis van het Wetboek van strafvordering bedoelde maatregelen, die afbreuk kunnen doen aan het beroepsgeheim van de advocaat of van de arts, gaan dus gepaard met een daadwerkelijke jurisdictionele controle.
B.13. De loutere kennisneming, door de vervolgende overheden, van informatie die met schending van het beroepsgeheim is verkregen, brengt op zich geen schending van het recht van de betrokkenen op een eerlijk proces, noch een verbreking van de wapengelijkheid in hun nadeel met zich mee. Het staat aan de bevoegde rechter na te gaan of het recht van de betrokkenen op een eerlijk proces niet is geschonden door het gebruik van dergelijke informatie, in het licht van de gehele procedure (Cass., 28 februari 2017, P.16.0261.N). Hetzelfde geldt, a fortiori, voor de elementen waarvan de procureur des Konings kennis heeft genomen bij de toepassing van de in artikel 39bis, § 9, van het Wetboek van strafvordering bedoelde procedure en die volgens hem onder het beroepsgeheim vielen. Die vaststelling doet geen afbreuk aan de verplichting die aan de procureur des Konings wordt opgelegd om te waken voor de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee zij worden verzameld (artikel 28bis, § 3, tweede lid, van hetzelfde Wetboek).
B.14. Onder voorbehoud van de in B.11.2 vermelde interpretatie zijn de twee middelen niet gegrond.
Om die redenen, het Hof, onder voorbehoud van de in B.11.2 vermelde interpretatie, verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 april 2021.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût