gepubliceerd op 20 mei 1999
Wet betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken
22 MAART 1999. - Wet betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.In Hoofdstuk IV, Afdeling II, van het Eerste Boek van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 44ter ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 44ter.§ 1. Vergelijkend DNA-onderzoek in de zin van dit wetboek heeft alleen tot doel de DNA-profielen van aangetroffen of afgenomen menselijk celmateriaal te vergelijken teneinde bij een misdrijf betrokken personen direct of indirect te kunnen identificeren.
Dit vergelijkend onderzoek kan alleen betrekking hebben op niet-coderende DNA-segmenten. § 2. De procureur des Konings kan, bij gemotiveerde beslissing, een deskundige verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium aanwijzen om een DNA-profiel op te stellen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal. De deskundige zorgt ervoor dat hij voldoende sporen van celmateriaal bewaart om een tegenonderzoek mogelijk te maken. Blijkt dat onmogelijk te zijn, dan maakt hij daarvan melding in zijn verslag.
De deskundige brengt een gemotiveerd verslag uit over de uitvoering van zijn opdracht.
De verkregen DNA-profielen, alsmede de in het vierde lid opgesomde gegevens met betrekking tot deze DNA-profielen, worden, op bevel van het openbaar ministerie, overgezonden aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie om er opgeslagen en verwerkt te worden.
Deze gegevens zijn : 1° het notitienummer van het strafdossier;2° de naam van de magistraat belast met het strafdossier;3° de naam en het adres van het laboratorium waar het DNA-profiel werd opgesteld, alsook het dossiernummer;4° de biologische aard van het spoor;5° het geslacht van de persoon waarvan het spoor afkomstig is;6° in voorkomend geval, het door de magistraat toegekende codenummer waardoor het DNA-profiel kan worden verbonden met de naam van de betrokken persoon. § 3. De procureur des Konings kan in het belang van het opsporingsonderzoek aan een meerderjarige de toestemming vragen om van hem een hoeveelheid bloed, wangslijmvlies of haarwortels af te nemen, zoals die persoon verkiest.
De procureur des Konings kan alleen tot een dergelijke afname overgaan als op zijn minst een spoor van menselijke cellen is aangetroffen en verzameld in het raam van de zaak die bij hem aanhangig is gemaakt.
De toestemming van de betrokkene kan alleen worden gegeven als de procureur des Konings hem in kennis heeft gesteld van de omstandigheden van de zaak.
De procureur des Konings stelt de betrokkene tevens in kennis van het feit dat, indien het vergelijkend DNA-onderzoek een positief verband aantoont met het DNA-profiel van het betrokken spoor, zijn profiel in verband kan worden gebracht in de DNA-gegevensbank « Criminalistiek » met profielen van in andere strafzaken aangetroffen sporen.
Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
De procureur des Konings vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid haarwortels of wangslijmvlies af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
Van de afname wordt proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
De procureur des Konings wijst een deskundige aan, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium, om het DNA-profiel van het afgenomen staal op te maken en een vergelijkend DNA-onderzoek uit te voeren.
De deskundige die met het vergelijkende DNA-onderzoek is belast, zendt zijn verslag over binnen negentig dagen na ontvangst van de vordering van de procureur des Konings.
De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toekennen op gemotiveerd verzoek van de deskundige. § 4. De uitslag van het DNA-onderzoek wordt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokken persoon.
Deze laatste kan, binnen vijftien dagen na de kennisgeving, de procureur des Konings verzoeken een tegenonderzoek te doen uitvoeren door een door de betrokkene aangewezen deskundige, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. De deskundige brengt hierover een gemotiveerd verslag uit bij de procureur des Konings, die de betrokken persoon hiervan op de hoogte brengt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning.
Het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het gedeelte van het spoor van het celmateriaal dat bij het aanvankelijke onderzoek niet werd gebruikt.
Indien uit het verslag van het aanvankelijke onderzoek blijkt dat de hoeveelheid aangetroffen celmateriaal ontoereikend is om een nieuw DNA-profiel op te stellen, wordt het tegenonderzoek verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel van het aangetroffen spoor.
De kosten van het tegenonderzoek, beperkt tot een bedrag bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, zijn ten laste van de persoon die erom verzoekt. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijk onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald. § 5. De deskundige vernietigt het afgenomen celmateriaal van zodra hij door het openbaar ministerie geïnformeerd wordt hetzij van de afwezigheid van een tegenonderzoek hetzij van het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis werd gebracht van de betrokken persoon.
De deskundige deelt binnen een maand na de voormelde kennisgeving door het openbaar ministerie aan dit laatste mee dat het celmateriaal vernietigd is.
Art. 3.In Hoofdstuk VI, Afdeling II, Onderafdeling II, van het Eerste Boek van hetzelfde Wetboek wordt een § 7 ingevoegd, met als opschrift « DNA-onderzoek », houdende een artikel 90undecies, luidend als volgt : «
Art. 90undecies.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 56, § 1, derde lid, van dit Wetboek, kan de onderzoeksrechter, in het belang van het gerechtelijk onderzoek, de afname van menselijk celmateriaal op een persoon bevelen met het oog op een vergelijkend DNA-onderzoek, indien het feit waarvoor hij geadieerd is, een strafbaar feit is waarop een maximumstraf staat van vijf jaar gevangenis of een zwaardere straf.
De afname slechts worden bevolen indien de onderzoeksrechter over aanwijzingen beschikt dat de betrokkene een directe band heeft met de totstandkoming van de feiten.
De onderzoeksrechter mag een dergelijke afname slechts bevelen indien, bij het onderzoek waarvoor hij geadieerd is, ten minste een spoor van menselijk celmateriaal aangetroffen en verzameld werd.
Voor de uitvoering van die maatregel is de toestemming van de betrokkene niet vereist.
Tot die maatregel wordt vooraf bevel gegeven door een met redenen omklede beschikking van de onderzoeksrechter die deze meedeelt aan de procureur des Konings. § 2. Vooraleer de onderzoeksrechter een DNA-onderzoek beveelt, hoort hij de persoon die er het voorwerp van uitmaakt.
De onderzoeksrechter stelt hem in kennis van de omstandigheden van de zaak en van het feit dat zijn DNA-profiel kan worden vergeleken, in de gegevensbank « Criminalistiek », met de profielen van in andere strafzaken aangetroffen sporen.
Van de redenen van de eventuele weigering of van de instemming van de betrokkene met die maatregel wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van de onderzoeksrechter. § 3. De onderzoeksrechter vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
De persoon die met de afname van het staal is belast, neemt een voldoende hoeveelheid af om een tegenonderzoek mogelijk te maken.
Van de afname wordt proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
Indien de maatregel onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van de officier van gerechtelijke politie. In dat geval is de bloedafname verboden.
De onderzoeksrechter wijst een deskundige aan, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium om het DNA-profiel van het afgenomen celmateriaal op te stellen en een vergelijkend DNA-onderzoek uit te voeren.
De deskundige die met het vergelijkend DNA-onderzoek belast is, zendt zijn verslag over binnen negentig dagen na ontvangst van de vordering van de onderzoeksrechter.
Deze kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op gemotiveerd verzoek van de deskundige. § 4. De uitslag van het DNA-onderzoek wordt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokken persoon.
Deze laatste kan, binnen vijftien dagen na de kennisgeving, de onderzoeksrechter verzoeken een tegenonderzoek te doen uitvoeren door een door de betrokkene aangewezen deskundige, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. De deskundige brengt hierover een gemotiveerd verslag uit bij de onderzoeksrechter, die de betrokken persoon hiervan op de hoogte brengt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning.
Het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van nieuw menselijk celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het gedeelte van het spoor van menselijk celmateriaal dat niet werd gebruikt tijdens het aanvankelijke onderzoek. Indien uit het verslag van het aanvankelijke onderzoek blijkt dat de hoeveelheid aangetroffen menselijk celmateriaal ontoereikend is om een nieuw DNA-profiel op te stellen, wordt het tegenonderzoek verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel van het aangetroffen spoor.
De kosten van het tegenonderzoek, beperkt tot een bedrag bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, zijn ten laste van de persoon die erom verzoekt. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijke onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald. § 5. De deskundige vernietigt het afgenomen celmateriaal van zodra hij door het openbaar ministerie geïnformeerd wordt hetzij van de afwezigheid van een tegenonderzoek hetzij van het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis werd gebracht van de betrokken persoon.
De deskundige deelt binnen een maand na de voormelde kennisgeving door het openbaar ministerie aan dit laatste mee dat het celmateriaal vernietigd is.
Art. 4.§ 1. Binnen het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie wordt een DNA-gegevensbank « Criminalistiek » opgericht.
Deze gegevensbank bevat de DNA-profielen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal, verkregen overeenkomstig artikel 44ter van het Wetboek van strafvordering, alsmede de gegevens die opgesomd zijn in § 2, vierde lid, van hetzelfde artikel, in § 3, vierde lid, van dit artikel en in artikel 5, § 4, vierde lid, van deze wet. § 2. Deze gegevens mogen uitsluitend worden aangewend om ter identificatie een verband te leggen tussen DNA-profielen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal of tussen deze laatste en DNA-profielen van materiaal dat werd afgenomen van personen, met toepassing van de artikelen 44ter en 90undecies van het Wetboek van strafvordering. § 3. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter, naargelang van het geval, kunnen, bij gemotiveerde beslissing, een deskundige verbonden aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie opdracht geven het DNA-profiel van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal of het DNA-profiel van in dat kader afgenomen menselijk celmateriaal, te vergelijken met de gegevens opgenomen in de gegevensbank.
In voorkomend geval kunnen enkel het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter kennisnemen van de identiteit van de persoon op wie de relevante DNA-profielen uit de gegevensbank betrekking hebben.
De deskundige brengt een gemotiveerd verslag uit over de uitvoering van zijn opdracht. Ingeval de vergelijking een positief verband aantoont met andere DNA-profielen uit de gegevensbank, brengt hij ambtshalve de bevoegde magistraten hiervan op de hoogte.
De volgende gegevens inzake de resultaten van deze vergelijking worden eveneens opgenomen bij de gegevens met betrekking tot de relevante DNA-profielen uit de gegevensbank : 1° in voorkomend geval, het positieve verband met andere DNA-profielen opgenomen in de gegevensbank;2° in voorkomend geval, het door de magistraat toegekende codenummer dat het DNA-profiel verbindt met de naam van de betrokken persoon. § 4. De DNA-profielen en de in dit artikel bedoelde gegevens die daarop betrekking hebben, worden op bevel van het openbaar ministerie gewist uit de DNA-gegevensbank « Criminalistiek » wanneer de bewaring ervan in de gegevensbank niet of niet meer nuttig is voor de strafprocedure.
De DNA-profielen en de gegevens die daarop betrekking hebben, worden in elk geval uit de gegevensbank gewist, naar gelang van het geval : 1° wat de niet-geïdentificeerde DNA-profielen betreft, 30 jaar na de opname ervan in de gegevensbank;2° wat de geïdentificeerde DNA-profielen betreft, zodra in het dossier waarvoor het DNA-profiel verkregen is een rechterlijke beslissing is genomen die in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 5.§ 1. Binnen het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie wordt een DNA-gegevensbank « Veroordeelden » opgericht.
Deze gegevensbank bevat het DNA-profiel van iedere persoon die voor het plegen van een van de misdrijven, bedoeld in een van de bepalingen opgesomd in het derde lid, definitief is veroordeeld tot gevangenisstraf of een zwaardere straf, alsmede van iedere persoon ten aanzien van wie de internering definitief is gelast voor het plegen van een van deze misdrijven.
De misdrijven die een opname in de gegevensbank met zich meebrengen, zijn die welke bedoeld zijn in : 1° artikel 347bis van het Strafwetboek;2° artikel 368 en 369 van hetzelfde Wetboek;3° de artikelen 372 tot 378 van hetzelfde Wetboek;4° de artikelen 393 tot 397 van hetzelfde Wetboek;5° de artikelen 400 en 401 van hetzelfde Wetboek;6° artikel 438 van hetzelfde Wetboek;7° de artikelen 471 tot 475 van hetzelfde Wetboek;8° artikel 477sexies van hetzelfde Wetboek;9° de artikelen 518, 531 en 532 van hetzelfde Wetboek. De gegevens met betrekking tot deze DNA-profielen, bedoeld in artikel 44ter, § 2, vierde lid, van het Wetboek van strafvordering, worden ook in deze gegevensbank opgenomen. § 2. Indien in het kader van de procedure die heeft geleid tot de veroordeling of de beslissing tot internering een DNA-profiel van de betrokkene werd opgesteld, wordt dat DNA-profiel op bevel van het openbaar ministerie opgenomen in de DNA-gegevensbank.
De betrokkene wordt in kennis gesteld van de in dit artikel bedoelde opname en van het feit dat de DNA-profielen van sporen van menselijk celmateriaal die worden ontdekt in het kader van andere strafzaken kunnen worden vergeleken met het profiel dat in de gegevensbank « Veroordeelden » is opgenomen.
Indien in het kader van de procedure die heeft geleid tot de veroordeling of de beslissing tot internering geen DNA-profiel van de betrokkene werd opgesteld, vordert het openbaar ministerie een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
De officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, stelt van de afname een proces-verbaal op.
Indien de maatregel onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van de officier van gerechtelijke politie. In dat geval is de bloedafname verboden.
De betrokkene wordt in kennis gesteld van de opname van zijn DNA-profiel in de gegevensbank « Veroordeelden » en van het feit dat het DNA-profiel van sporen van menselijk celmateriaal die worden aangetroffen in het kader van andere strafzaken kan worden vergeleken met dat profiel dat in de gegevensbank « Veroordeelden » is opgenomen.
Het openbaar ministerie stelt een aan een van de daartoe door de Koning erkende laboratoria verbonden deskundige aan om het DNA-profiel van de veroordeelde of de geïnterneerde op te stellen en een met redenen omkleed verslag van zijn opdracht uit te brengen. Het resultaat wordt opgeslagen in de gegevensbank « Veroordeelden ».
De deskundige vernietigt onmiddellijk het afgenomen celmateriaal. Hij stelt het openbaar ministerie er binnen een maand van in kennis dat het afgenomen celmateriaal werd vernietigd. § 3. Deze gegevens mogen uitsluitend aangewend worden teneinde al dan niet rechtstreeks personen betrokken bij een misdrijf te kunnen identificeren. § 4. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter, naargelang van het geval, kunnen, bij gemotiveerde beslissing, een deskundige verbonden aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie opdracht geven het DNA-profiel van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal, te vergelijken met de gegevens opgenomen in de gegevensbank.
In voorkomend geval, kunnen enkel het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter kennis nemen van de identiteit van de persoon waarop de relevante DNA-profielen uit de gegevensbank betrekking hebben.
De deskundige brengt een gemotiveerd verslag uit over de uitvoering van zijn opdracht.
De volgende gegevens worden eveneens opgenomen bij de gegevens met betrekking tot de relevante DNA-profielen uit de gegevensbank « Criminalistiek » : 1° in voorkomend geval, het positieve verband met andere DNA-profielen opgenomen in de databank;2° in voorkomend geval, het door de magistraat toegekende codenummer dat het DNA-profiel verbindt met de naam van de betrokken persoon. Indien de vergelijking met andere DNA-profielen uit de gegevensbank een positief verband aantoont, brengt de deskundige ambtshalve de bevoegde magistraten hiervan op de hoogte. § 5. De in de DNA-gegevensbank « Veroordeelden » opgenomen gegevens worden op bevel van het openbaar ministerie verwijderd tien jaar na het overlijden van de persoon waarop ze betrekking hebben.
Art. 6.§ 1. Met gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met geldboete van tweehonderd frank tot tienduizend frank, of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die, zonder daartoe gemachtigd te zijn, wetens kennisneemt van de uitslag van het DNA-onderzoek, in de zin van artikel 44ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering. § 2. Met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van tweehonderd frank tot twintigduizend frank, of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die : 1° hetzij, terwijl hij weet dat gegevens verkregen zijn door het plegen van het misdrijf bedoeld in § 1, die gegevens wetens gebruikt voor andere doeleinden dan de strafprocedure;2° hetzij, terwijl hij daartoe gerechtigd is, kennis heeft genomen van de uitslag van het DNA-onderzoek, in de zin van artikel 44ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering en die resultaten wetens gebruikt voor andere doeleinden dan de strafprocedure;3° hetzij de sporen van aangetroffen celmateriaal of het afgenomen celmateriaal gebruikt heeft voor andere doeleinden dan de strafprocedure. § 3. Met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 500 frank tot 50 000 frank of met een van deze straffen alleen, wordt gestraft, hij die wetens een DNA-onderzoek in de zin van artikel 44ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering uitvoert of doet uitvoeren, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft. § 4. De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85 zijn op de in dit artikel bepaalde misdrijven van toepassing.
Art. 7.De Koning regelt de wijze waarop de sporen van celmateriaal worden behandeld, het celmateriaal van een persoon betrokken bij een misdrijf wordt afgenomen, het celmateriaal wordt bewaard, onderzocht en, in voorkomend geval, vernietigd, een tegenonderzoek wordt uitgevoerd, de erkenning van de laboratoria en de mogelijkheid een beroep te doen op buitenlandse laboratoria, alsmede de nadere regels van het opslaan, verwerken en aanwenden van de DNA-profielen in de DNA-gegevensbanken.
Na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bepaalt Hij : 1° de bijzondere waarborgen inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerkte persoonsgegevens;2° de wijze van benoeming van de aangestelde voor de gegevensbescherming bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, de taken die hem zullen worden toevertrouwd, alsmede de waarborgen voor diens onafhankelijkheid;3° de wijze waarop het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verslag uitbrengt over de verwerking van persoonsgegevens. De uitoefening van de taken van de aangestelde mag voor deze geen nadelen ten gevolge hebben. Hij mag in het bijzonder, niet ontslagen of als aangestelde vervangen worden wegens de uitoefening van de taken die hem zijn toevertrouwd.
Art. 8.De bepalingen van artikel 5 zijn eveneens van toepassing op personen die voor het plegen van één van de misdrijven bedoeld in artikel 5, § 1, definitief zijn veroordeeld tot gevangenisstraf of een zwaardere straf, alsmede op personen ten aanzien waarvan definitief een interneringsmaatregel is gelast wegens het plegen van een van de voornoemde misdrijven, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, en waarvan de vrijheidsberovende straf of interneringsmaatregel nog niet definitief ten uitvoer gelegd is.
In afwijking van artikel 5, § 2, van deze wet wordt van deze personen, indien zij omwille van een hoger vermelde veroordeling of beslissing tot internering van hun vrijheid beroofd zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, een DNA-profiel opgesteld, zodra ze in vrijheid zullen worden gesteld.
Art. 9.De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 maart 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1996-1997. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Wetsvoorstel van de heren Lespagnard en J.-J. Viseur, 1047-96/97 - nr. 1. - Amendementen, 1047-96/97 - nrs. 2 tot 5. - Verslag namens de commissie voor de justitie, 1047-96/97 - nr. 6. Tekst aangenomen door de commissie voor de justitie, 1047-96/97 - nr. 7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 1047-96/97 - nr. 8.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 24 en 25 februari 1999.
Senaat.
Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1-1289-1998/1999 - nr. 1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 1-1289-1998/1999 - nr. 2.