gepubliceerd op 10 februari 1999
Wet betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings
22 DECEMBER 1998. - Wet betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 137 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 137.Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof waarbij het is aangesteld of waarin de rechtbank is gelegen waarbij het is aangesteld, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt. »
Art. 3.In artikel 138 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De territoriaal bevoegde procureur des Konings staar in voor de uitoefening van de strafvordering, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, behalve voor de uitzonderingen bepaald door de wet. »
Art. 4.In artikel 143 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, waarvan de tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de woorden « en een federale procureur die bevoegd is voor het gehele grondgebied van het Rijk.»; 2° in het tweede lid, waarvan de tekst samen met het derde lid § 2 zal vormen, wordt het woord « Hij » vervangen door de woorden « De procureur-generaal bij het hof van beroep » en ditzelfde lid wordt aangevuld met de woorden « in het geval van voorrecht van rechtsmacht, voor het berechten van ministers en in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet »;3° in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De procureur-generaal oefent de strafvordering uit in de door de wet bepaalde gevallen.»; 4° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de minister van Justitie alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken. »
Art. 5.In artikel 143bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede zin, waarvan de tekst het tweede lid zal vormen, worden de woorden « voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en alle leden van het openbaar ministerie die onder hun toezicht en leiding staan » vervangen door de woorden « voor alle leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van de leden van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, van de leden van de krijgsauditoraten en van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen »;2° paragraaf 3 wordt aangevuld met een derde lid, luidende : « Het college van procureurs-generaal evalueert, op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket.Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7. » 3° paragraaf 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt het college op permanente wijze bijgestaan door bijstandsmagistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet. Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college, na advies van de betrokken korpschef, tijdelijk een beroep doen op leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen. »; 4° paragraaf 5 wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende : « De federale procureur kan deelnemen aan de vergaderingen van het college, behalve wanneer het college vergadert in het kader van § 3, derde lid.» 5° in § 8, tweede lid, worden de woorden « aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs en aan de nationaal magistraten » vervangen door de woorden « aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie ».
Art. 6.Artikel 144bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 144bis.§ 1. De federale procureur is belast met de leiding van het federaal parket, dat is samengesteld uit federale magistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet, die onder zijn onmiddellijke leiding en toezicht staan. Hun opdrachten strekken zich uit over het hele grondgebied van het Rijk.
De federale procureur kan voor welbepaalde dossiers en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van een parket-generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats.
De minister van Justitie kan tevens, op voorstel van de federale procureur en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings, een lid van een parket generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings opdracht geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers.
De magistraten bedoeld in het tweede en het derde lid oefenen in die gevallen hun ambt uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur. § 2. Onverminderd artikel 143, § 3, wordt de federale procureur met de volgende opdrachten belast, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet : 1° de strafvordering uitoefenen;2° zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering;3° de internationale samenwerking vergemakkelijken;4° het toezicht uitoefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, zoals bepaald in de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. § 3. Onverminderd artikel 44/7 van de wet op het politieambt, kunnen een of meer leden van het federaal parket specifiek worden belast met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 3° en 4°, bedoelde opdrachten door de Minister van Justitie, na advies van de federale procureur, en met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 1° en 2°, bedoelde opdrachten door de federale procureur. »
Art. 7.Artikel 146 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 146.Onverminderd artikel 143ter van dit Wetboek of andere wettelijke bepalingen, staan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, op de wijze bepaald door de wet, binnen hun rechtsgebied in voor : 1° de coherente uitwerking en coördinatie, onder hun leiding, van het strafrechtelijk beleid;2° de realisatie van een permanente audit bij de parketten van eerste aanleg;3° de ondersteuning van de parketten van eerste aanleg;4° de integrale kwaliteitszorg.»
Art. 8.Artikel 147 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 9.Artikel 148 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 148.De federale procureur oefent, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis, §§ 1 en 2.
De procureurs-generaal bij de hoven van beroep oefenen in de overige gevallen, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied. »
Art. 10.Artikel 149 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 11.In artikel 150 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepalingen : « Hij oefent, onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de politierechtbanken van het arrondissement en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep.
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, oefent de procureur des Konings van het arrondissement waar het gerechtelijk onderzoek is uitgevoerd, onder het gezag van de Minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van assisen.
Hij kan zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij de rechtbank van eerste aanleg en de politierechtbanken van het arrondissement, bij het hof van assisen en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. Deze laatste wordt aangewezen door de procureur-generaal, in overleg met de procureur des Konings. »
Art. 12.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 150bis ingevoegd, luidende : «
Art. 150bis.De procureurs des Konings vormen samen een raad, raad van procureurs des Konings genoemd. De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.
De raad van procureurs des Konings heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.
De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter aan die tot een ander taalstelsel behoort, die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.
De Koning keurt het huishoudelijk reglement van de raad van procureurs des Konings goed, op voorstel van de raad en na advies van het college van procureurs-generaal.
De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal en minstens eenmaal per trimester.
De agenda en de verslagen van de vergaderingen en de adviezen worden toegezonden aan de minister van Justitie, aan het college van procureurs-generaal, aan de federale procureur en aan de leden van de raad. »
Art. 13.Artikel 152 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 152.In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, auditoraat genoemd, waarbij een of meer substituten en eerste substituten worden benoemd. Hun aantal wordt bepaald door de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek.
Er kan echter ook slechts één auditoraat bestaan voor meerdere arrondissementen. In dit laatste geval worden de leden van het auditoraat onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin zij hun ambt uitoefenen.
De Koning wijst onder de leden van het auditoraat een eerste substituut aan als hoofd ervan. Hij voert de titel van auditeur.
Enkel de leden van het auditoraat oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel.
Onverminderd artikel 155 kan de procureur des Konings, in het kader van de dienstregeling van het parket, aan de leden van het auditoraat geen andere taken opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur.
Art. 14.Artikel 153 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 15.Artikel 154 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 155 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 155.Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale procureur en van de procureur-generaal wordt de strafvordering wegens overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten of van de rechtbanken van koophandel, alsook over de fiscale aangelegenheden, voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van het auditoraat. De procureur des Konings kan, in het kader van de dienstregeling van het parket, deze taken niet aan andere leden van het parket opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur. »
Art. 17.In het tweede lid van artikel 185 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1970 en gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997 en bij de wet van 4 maart 1997, worden de woorden « de nationale magistraten » vervangen door de woorden « het federaal parket ».
Art. 18.In artikel 186 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 1969, de wet van 11 juli 1994 en de wet van 4 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid van de Franse tekst, worden de woorden « une loi spéciale » vervangen door de woorden « une loi particulière »;2° in het laatste lid worden de woorden « de nationaal magistraten » vervangen door de woorden « het federaal parket ».
Art. 19.In artikel 326 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, binnen zijn rechtsgebied, een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of, in overleg met de procureur des Konings, van het parket van deze laatste aanwijzen, op wie de federale procureur, respectievelijk de minister van Justitie bij voorrang een beroep kan doen in het kader van artikel 144bis, § 1, tweede en derde lid, van dit Wetboek. »
Art. 20.In artikel 327ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, worden de woorden « en 327bis, vierde lid, » geschrapt en wordt het woord « nationaal » vervangen door het woord « federale ».
Art. 21.Artikel 355bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 355bis.De federale procureur geniet dezelfde wedde als die bepaald voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep.
De federale magistraten en de bijstandsmagistraten genieten dezelfde wedde als die bepaald voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven. »
Art. 22.Artikel 400 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 400.Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143ter oefent de Minister van Justitie toezicht uit op alle ambtenaren van het openbaar ministerie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie op de federale procureur en op alle procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur op de federale magistraten, de voorzitter van het college van procureurs-generaal op de bijstandsmagistraten en de procureurs-generaal op de leden van het parket-generaal en van het arbeidsauditoraat-generaal, op de procureurs des Konings en hun substituten. »
Art. 23.Artikel 414 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 414.De procureur-generaal bij het hof van beroep en de federale procureur kunnen de onder hen staande magistraten van het openbaar ministerie als straf de waarschuwing, de enkele censuur en de censuur met berisping opleggen.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent dezelfde bevoegdheid uit ten aanzien van de advocaten-generaal bij dat Hof, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur.
Evenzo kan de minister van Justitie elke ambtenaar van het openbaar ministerie waarschuwen en censureren of aan de Koning voorstellen hem te schorsen of af te zetten. »
Art. 24.Artikel 9 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, de wet van 10 oktober 1967 en de wet van 11 februari 1986, en aangevuld bij de wet van 3 augustus 1992 en de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.De gerechtelijke politie wordt, onder het gezag van de hoven van beroep en, binnen zijn bevoegdheden onder het gezag van de federale procureur, uitgeoefend volgens de hierna gemaakte onderscheidingen : 1° door de bijzondere veldwachters en door de boswachters, door de burgemeesters en de schepenen, door de procureurs des Konings en hun substituten, door de rechters in de politierechtbank en door de leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie;2° door de federale procureur en, onder zijn gezag, door de federale magistraten en door de leden van de parketten-generaal en de arbeidsauditoraten-generaal binnen het kader van de hun overeenkomstig artikel 144bis, § 1, tweede en derde lid, toevertrouwde opdrachten.»
Art. 25.Het opschrift van hoofdstuk IVbis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk IVbis. - De federale procureur. »
Art. 26.Artikel 47ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en vernummerd bij de wet van 14 januari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 47ter.Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden beschikt de federale procureur over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kan hij over het gehele grondgebied van het Rijk alle daden van opsporing of van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen. »
Art. 27.Artikel 279, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door het volgende lid : « Alle officieren van gerechtelijke politie staan onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur. »
Art. 28.Artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt aangevuld met een tweede en een derde lid, luidende : « Bovendien moeten de opeenvolgende voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de opeenvolgende procureurs des Konings, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de procureur des Konings, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 29.Het eerste en het tweede lid van artikel 43bis, § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 4 maart 1997, worden vervangen als volgt : « Niemand kan tot procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel of tot federale procureur worden benoemd indien hij het bewijs niet levert van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal. De wet bepaalt de regels die op de federale magistraten van toepassing zijn inzake het gebruik der talen in gerechtszaken, inzake diploma en inzake de vereisten betreffende de talenkennis.
Bovendien moeten de opeenvolgende procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel, de opeenvolgende eerste voorzitters bij datzelfde hof en de opeenvolgende federale procureurs, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
De leden van het college van procureurs-generaal en de federale procureur moeten samen bestaan uit een gelijk aantal magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van licentiaat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd.
Onverminderd de bepalingen van de voorgaande leden moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel en de eerste voorzitter bij datzelfde hof, luidens hun diploma behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 30.Artikel 43ter, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985, wordt aangevuld met een derde en een vierde lid, luidende : « Bovendien moeten de opeenvolgende eerste voorzitters van het arbeidshof te Brussel, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend gevalt bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel en de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 31.Het tweede lid van artikel 43quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 3 januari 1980, bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 6 mei 1997, wordt vervangen als volgt : « De eerste voorzitter en de procureur-generaal moeten, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
De opeenvolgende eerste voorzitters en procureurs-generaal moeten, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. » Overgangsbepaling
Art. 32.De aanwijzing van de eerste federale procureur wordt geacht een aanvang te nemen de eerste dag van de vierde maand volgend op de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de infunctietreding van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie.
Art. 33.De Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1997-1998 : Senaat. Parlementaire bescheiden. - Wetsvoorstel, 1-1066, nr. 1. - Advies van de Raad van State, 1-1066, nr. 2. - Amendementen, 1-1066, nr. 3.
Zitting 1998-1999 : Parlementaire bescheiden. - Amendementen, 1-1066, nrs. 4 en 5. - Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Bourgeois en Desmedt, 1-1066, nr. 6. - Bijlagen bij het verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Bourgeois en Desmedt, 1-1066, nr. 7. - Tekst aangenomen door de commissie voor de justitie, 1-1066, nr. 8.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 26 november 1998.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, 1851, nr. 1. - Verslag, 1851, nr. 2. - Tekst aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1851, nr. 3.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 16 en 17 december 1998.