gepubliceerd op 22 juni 1999
Wet tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen
4 MEI 1999. - Wet tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek
Art. 2.Artikel 5 van het Strafwetboek, opgeheven door artikel 2 van de wet van 28 juli 1934, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «
Art. 5.Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.
Wanneer de rechtspersoon verantwoordelijk gesteld wordt uitsluitend wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kan enkel degene die de zwaarste fout heeft begaan worden veroordeeld.
Indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd kan hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld.
Met rechtspersonen worden gelijkgesteld : 1° tijdelijke verenigingen en verenigingen bij wijze van deelneming;2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, derde lid van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen. Voor de toepassing van dit artikel kunnen niet als strafrechtelijk verantwoordelijke rechtspersoon worden beschouwd : de federale staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de Brusselse agglomeratie, de gemeenten, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. »
Art. 3.In artikel 7 van hetzelfde Wetboek worden tussen het woord « misdrijven » en het woord « toepasselijk » de woorden « gepleegd door natuurlijke personen » ingevoegd.
Art. 4.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidende : «
Art. 7bis.De straffen toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen zijn : In criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken : 1° geldboete;2° bijzondere verbeurdverklaring;de bijzondere verbeurdverklaring, bepaald in artikel 42, 1°, uitgesproken ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag;
In criminele en correctionele zaken : 1° ontbinding;deze kan niet worden uitgesproken ten aanzien van de publiekrechtelijke rechtspersoon; 2° verbod een werkzaamheid die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;3° sluiting van een of meer inrichtingen, met uitzondering van de inrichtingen waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;4° bekendmaking of verspreiding van de beslissing.»
Art. 5.In afdeling V van boek I, hoofdstuk II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd die de artikelen 31 tot 34 bevat, met als opschrift : « Onderafdeling I. - Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen, toepasselijk op natuurlijke personen »
Art. 6.In afdeling V van boek I, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling II ingevoegd, die de artikelen 35 tot 37bis bevat, luidende : « Onderafdeling II - Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen, toepasselijk op rechtspersonen
Art. 35.Ontbinding kan door de rechter worden uitgesproken, wanneer de rechtspersoon opzettelijk is opgericht om de strafbare werkzaamheden te verrichten waarvoor hij wordt veroordeeld of wanneer hij opzettelijk van zijn doel is afgewend om dergelijke werkzaamheden te verrichten.
Wanneer de rechter de ontbinding uitspreekt, verwijst hij de zaak naar het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de vereffening van de rechtspersoon.
Art. 36.Tijdelijk of definitief verbod een werkzaamheid te verrichten die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel van de rechtspersoon, kan door de rechter worden uitgesproken in de gevallen door de wet bepaald.
Art. 37.Tijdelijke of definitieve sluiting van een of meer inrichtingen van de rechtspersoon kan door de rechter worden uitgesproken in de gevallen door de wet bepaald.
Art. 37bis.Bekendmaking of verspreiding van de beslissing op kosten van de veroordeelde kan door de rechter worden uitgesproken in de gevallen bepaald door de wet. »
Art. 7.In afdeling Vl, boek I, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling I ingevoegd, die de artikelen 38 tot 41 bevat, met als opschrift : « Onderafdeling I. - De geldboete op natuurlijke personen toepasselijk »
Art. 8.In boek I, hoofdstuk II, afdeling VI, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling II ingevoegd, die een artikel 41bis bevat, luidende : « Onderafdeling II. - De geldboete op rechtspersonen toepasselijk
Art. 41bis.§ 1. De geldboeten toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen, zijn : In criminele en correctionele zaken : - wanneer de wet op het feit levenslange vrijheidsstraf stelt : geldboete van tweehonderdveertig duizend frank tot zevenhonderdtwintigduizend frank; - wanneer de wet op het feit vrijheidsstraf en geldboete stelt, of een van de straffen alleen : geldboete van minimum vijfhonderd frank vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de minimumvrijheidsstraf, doch niet lager dan de minimumgeldboete op het feit gesteld; met als maximum tweeduizend frank vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de maximumvrijheidsstraf, doch niet lager dan het dubbele van de maximumgeldboete op het feit gesteld; - wanneer de wet op het feit enkel geldboete stelt : geldboete met minimum en maximum als door de wet op het feit gesteld.
In politiezaken : - geldboete van vijfentwintig frank tot tweehonderdvijftig frank. § 2. Voor het bepalen van de straf bedoeld in § 1 zijn de bepalingen van boek I van toepassing. »
Art. 9.In afdeling VI van boek I, hoofdstuk II van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling III ingevoegd die de artikelen 42 tot 43ter bevat, met als opschrift : « Onderafdeling III - Bijzondere verbeurdverklaring »
Art. 10.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 50bis ingevoegd, luidende : «
Art. 50bis.- Niemand kan burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor betaling van geldboete waartoe een ander wordt veroordeeld, indien hij wegens dezelfde feiten wordt veroordeeld. »
Art. 11.Artikel 86 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt : « Het verlies van rechtspersoonlijkheid van de veroordeelde rechtspersoon doet de straf niet vervallen. » HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering
Art. 12.In de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : «
Art. 2bis.Ingeval de strafvordering tegen een rechtspersoon en tegen degene die bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, wordt ingesteld wegens dezelfde of samenhangende feiten, wijst de rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de strafvordering tegen de rechtspersoon, ambtshalve of op verzoekschrift, een lasthebber ad hoc aan om deze te vertegenwoordigen. »
Art. 13.Artikel 20 van de voorafgaande titel van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « De strafvordering vervalt door de dood van de verdachte of door afsluiting van vereffening, door gerechtelijke ontbinding of door ontbinding zonder vereffening wanneer het om een rechtspersoon gaat.
De strafvordering kan daarna nog worden uitgeoefend, indien de invereffeningstelling, de gerechtelijke ontbinding of de ontbinding zonder vereffening tot doel hebben te ontsnappen aan de vervolging, of indien de rechtspersoon overeenkomstig artikel 61bis door de onderzoeksrechter in verdenking gesteld is voor het verlies van de rechtspersoonlijkheid.
De burgerlijke rechtsvordering kan uitgeoefend worden tegen de verdachte en tegen zijn rechtsopvolgers. » HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering
Art. 14.In de artikelen 23, 24, 62bis en 139 van het Wetboek van strafvordering worden de woorden « die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon » ingevoegd na de woorden « die van de verblijfplaats van de verdachte ».
Art. 15.In artikel 69 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « noch die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, noch die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon » ingevoegd na de woorden « die van de plaats waar hij gevonden kan worden ».
Art. 16.In boek I van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk VII houdende artikel 91, vernummerd tot VIIbis en artikel 91 tot 91bis, en wordt een nieuw hoofdstuk VII ingevoegd houdende een artikel 91, luidende als volgt : « Hoofdstuk VII - Voorlopige maatregelen ten aanzien van rechtspersonen Artikel 91 Wanneer gedurende een gerechtelijk onderzoek de onderzoeksrechter ernstige aanwijzingen van schuld bij een rechtspersoon vaststelt, kan hij de volgende maatregelen gelasten, indien bijzondere omstandigheden dat vergen : 1° schorsing van de procedure van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon;2° verbod van specifieke vermogensrechtelijke transacties die tot het onvermogen van de rechtspersoon kunnen leiden;3° neerlegging van een borgsom tot een door hem bepaald bedrag, als waarborg voor de inachtneming van de maatregelen die hij gelast. Indien de in het vorige lid bedoelde maatregelen betrekking hebben op onroerende goederen, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 35bis. »
Art. 17.In § 2 van artikel 152 van hetzelfde Wetboek worden na het woord « indien » de woorden « hij een natuurlijk persoon is en » ingevoegd.
Art. 18.Artikel 185, §§ 1 en 2, van hetzelfde Wetboek worden vervangen als volgt : « § 1. Een beklaagde die rechtspersoon is, de burgerlijke en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij verschijnen in persoon of bij advocaat. § 2. Een beklaagde die natuurlijke pesoon is, verschijnt in persoon.
Hij kan zich echter door een advocaat laten vertegenwoordigen in zaken betreffende misdrijven waarop geen hoofdgevangenisstraf is gesteld, of in debatten die slechts betrekking hebben op een exceptie, op een tussengeschil dat de zaak zelf niet raakt, of op de burgerlijke belangen.
De rechtbank kan altijd toestaan dat de beklaagde zich laat vertegenwoordigen wanneer hij aantoont dat het hem onmogelijk is in persoon te verschijnen. »
Art. 19.Artikel 600 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Het register bevat bovendien de firmanaam of de benaming van de rechtspersoon, zijn maatschappelijke zetel, zijn bedrijfszetels en, in voorkomend geval, het handelsregisternummer. »
Art. 20.Artikel 601 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende leden : « Wanneer de veroordeling een rechtspersoon betreft, zenden de griffiers een uittreksel van die regisrers aan de griffie van de rechtbank waar de statuten van die rechtspersoon zijn neergelegd.
Heeft de rechtspersoon geen statuten neergelegd in België of gaat het om een publiekrechtelijke rechtspersoon, dan geschiedt die verzending aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel. » HOOFDSTUK V. - Bepaling tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
Art. 21.In de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, wordt een artikel 18bis ingevoegd, luidende : «
Art. 18bis.Voor de toepassing van deze wet op rechtspersonen worden de bepaalde strafdrempels gelezen als volgt : - in het eerste lid van artikel 3 : vierduizend frank in plaats van twee maanden, en honderdtwintigduizend frank in plaats van vijf jaar; - in het eerste lid van § 1 van artikel 8 : vierentwintigduizend frank in plaats van twaalf maanden, en honderdtwintigduizend frank in plaats van vijf jaar; - in het vierde lid van § 1 van artikel 8 : twaalfduizend frank in plaats van zes maanden; - in § 1 van artikel 13 : vijfhonderd frank in plaats van een maand; - in het tweede lid van § 4 van artikel 13 : honderdtwintigduizend frank in plaats van vijf jaar; - in § 1 van artikel 14 : duizend frank in plaats van twee maanden. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 4 mei 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1998-1999 Senaat. Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel, nr. 1-1217/1. - Amendementen, nr. 1-1217/2 tot 5. - Verslag, nr. 1-1217/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-1217/7. - Amendementen, nr. 1-1217/8 tot 9. - Aanvullend Verslag, nr. 1-1217/10. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 11217/11. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1217/12.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 16 en 18 maart 1999.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 2093/1. - Amendementen, nr. 2093/2 tot 4. - Verslag, nr. 2093/5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 2093/6.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 27 en 28 april 1999.