gepubliceerd op 27 juli 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 mei 2004 in zake het openbaar ministerie tegen C. Van Sante, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen 1. « Neemt artikel 67ter van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over(...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij vonnis van 21 mei 2004 in zake het openbaar ministerie tegen C. Van Sante, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is    ingekomen op 3 juni 2004, heeft de Politierechtbank te Brussel de    volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Neemt artikel 67ter van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten    betreffende de politie over het wegverkeer, in die zin geïnterpreteerd    dat het impliciet is opgeheven bij artikel 5 van het Strafwetboek in    zoverre de vroegere wet niet bestaanbaar is met de bepalingen van de    nieuwe wet, artikel 14 van de Grondwet in acht, al dan niet in    samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de    Rechten van de Mens, doordat de aldus gedefinieerde overtreding    precisering mist en niet voldoende toegankelijk is voor de    rechtzoekende ? »    2.« Schendt artikel 5 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van    4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid    van rechtspersonen, hetzij in die zin geïnterpreteerd dat het    impliciet artikel 67ter van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten    betreffende de politie over het wegverkeer, ingevoegd bij artikel 10    van de wet van 4 augustus 1996 (Belgisch Staatsblad van 12 september 1996) opheft, hetzij in die zin geïnterpreteerd dat het die    wetsbepaling niet impliciet heeft opgeheven en bijgevolg strijdig is    geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet bij een arrest nr.   104/2003 van 22 juli 2003 (Belgisch Staatsblad van 24 november 2003)    en bijgevolg niet kan dienen als wettelijke grondslag voor een    veroordeling van een natuurlijk persoon, de artikelen 10 en 11 van de    Grondwet, doordat het een niet verantwoord verschil in behandeling in    het leven roept tussen, enerzijds, de natuurlijke personen die een    rechtspersoon vertegenwoordigen en, anderzijds, de natuurlijke    personen (waarbij laatstgenoemden worden beoogd in artikel 67bis van    de voormelde gecoördineerde wetten), in zoverre de natuurlijke    personen die houder zijn van een nummerplaat vervolgd kunnen worden    wanneer niet is aangegeven wie de bestuurder van het voertuig was op    het ogenblik van de overtreding, en zulks in tegenstelling tot de    natuurlijke personen die een rechtspersoon in rechte    vertegenwoordigen, aangezien voor hen, hun organen en hun aangestelden    de elementen van de feiten die in het voormelde artikel 67ter worden    aangemerkt als overtreding worden opgeheven, zelfs indien het bedrag    van de geldboeten is gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 7 februari    2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid    (Belgisch Staatsblad van 25 februari 2003) ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 3011 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.