gepubliceerd op 02 februari 2006
Wet betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein
3 DECEMBER 2005. - Wet betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° minister : de minister die bevoegd is voor Middenstand;2° Participatiefonds : de door artikel 73 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen opgerichte openbare instelling;3° Hoge Raad : de Hoge Raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;4° werken : de in opdracht van een bouwheer uitgevoerde werken van algemeen nut op het openbaar domein, waar ook uitgevoerd op het grondgebied, met uitzondering van de categorieën bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit;5° bouwheer : de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die opdracht geven tot het uitvoeren van werken;6° onderneming : een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen euro niet overschrijdt, waarvan de voornaamste activiteit strekt tot de rechtstreekse verkoop van producten of het verlenen van diensten aan gebruikers of kleine gebruikers, waarvoor persoonlijk en direct contact met de klanten vereist is dat in normale omstandigheden plaatsvindt in een gebouwde inrichting;7° zelfstandige : de zelfstandige en de helper in de zin van het koninklijk besluit nr.38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 8° hinder : de toestand als gevolg van werken die de toegang tot de inrichting van de onderneming waarin de zelfstandige werkzaam is, belemmert, verhindert of ernstig bemoeilijkt;9° gehinderde inrichting : de inrichting van de onderneming waarvan is erkend dat als gevolg van hinder het geopend houden ervan vanuit operationeel oogpunt gedurende minstens 14 kalenderdagen niet zinvol is;10° beroepsinkomsten : de belastbare inkomsten zoals bedoeld in artikel 23, § 1, 1, 2 en 4, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992.
Art. 3.Ter financiering van het stelsel van de inkomenscompensatievergoedingen stort elke bouwheer een volgens de hierna vermelde berekeningswijze bepaald bedrag aan het Participatiefonds.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt vastgesteld door de toepassing van een jaarlijks door de Koning vastgesteld percentage op een cijfer uitgedrukt in euro.
Het in het vorige lid bedoelde cijfer is gelijk aan het positieve eindbedrag van elke niet-geprotesteerde factuur met betrekking tot uitvoering van werken uitgevoerd in opdracht van een bouwheer.
Het in het tweede lid bedoelde percentage mag niet hoger zijn dan 0,25 %.
De Koning bepaalt de wijze waarop het in het eerste lid bedoelde bedrag aan het Participatiefonds wordt overgemaakt en bepaalt tevens de termijn waarbinnen dit dient te gebeuren.
Art. 4.De gemeente op wiens grondgebied de werken zullen plaatsvinden, bakent in overleg met de bouwheer het gebied af waarbinnen de werken hinder kunnen veroorzaken voor een inrichting van een onderneming.
De gemeente bedoeld in het eerste lid brengt de verantwoordelijke van de onderneming schriftelijk op de hoogte van de werken die voor een inrichting van de onderneming hinder kunnen veroorzaken en van de mogelijkheid om een inkomenscompensatievergoeding te verkrijgen voor alle in de inrichting van de onderneming werkzame zelfstandigen.
De gemeente bedoeld in het eerste lid bezorgt dezelfde informatie ook aan de verantwoordelijke van de onderneming waarvan de inrichting zich niet bevindt op haar grondgebied maar wel binnen een straal van 1 kilometer rond de uiteinden van de toekomstige werf.
De werken kunnen slechts aanvatten tussen de veertien en de dertig kalenderdagen nadat de verantwoordelijke van elke onderneming waarvan een inrichting hinder zou kunnen ondervinden op de hoogte werd gebracht zoals bedoeld in het tweede lid, behoudens in geval van overmacht of gegronde reden.
Art. 5.De zelfstandige heeft gedurende de periode dat de inrichting van de onderneming als gevolg van de hinder gesloten is recht op een inkomenscompensatievergoeding, voorzover : 1° hij geen andere beroepsinkomsten heeft dan de inkomsten uit zijn werkzaamheden in de inrichting van de onderneming die hinder van de werken ondervindt, en voorzover dat : 2° het Participatiefonds de inrichting waarin hij werkzaam is, heeft erkend als gehinderde inrichting;en 3° het Participatiefonds de door de zelfstandige, in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag heeft goedgekeurd.
Art. 6.§ 1. Voor de erkenning van een door hem aangeduide inrichting als gehinderde inrichting dient de verantwoordelijke van de onderneming bij het Participatiefonds een aanvraag in, waarbij, onverminderd het bepaalde in § 2, vijfde lid, een door de gemeente uitgereikt attest, waarin in voorkomend geval wordt bevestigd dat er van hinder sprake is, dient te worden gevoegd.
Het in het vorig lid bedoeld attest doet geen enkel recht in hoofde van de aanvrager ontstaan. § 2. De verantwoordelijke van de onderneming kan bij de gemeente op wiens grondgebied de inrichting van de onderneming gevestigd is, het in § 1 bedoelde attest aanvragen.
In voorkomend geval vermeldt de gemeente in het attest de aanvang en de vermoedelijke duur van de werken en van de hinder.
De Koning bepaalt de inhoud en het model van het formulier waarmee het attest moet worden aangevraagd.
Het ingevulde formulier wordt tegen ontvangstbewijs op het gemeentehuis neergelegd.
De gemeente levert een attest af, ongeacht het feit of de werken op het grondgebied van de gemeente dan wel van een naburige gemeente plaatsvinden.
De gemeente reikt het attest uit binnen zeven kalenderdagen volgend op de datum vermeld in het in het vierde lid bedoelde ontvangstbewijs, zoniet wordt de gemeente geacht te hebben bevestigd dat er werken plaatsvinden die hinder veroorzaken en geldt in voorkomend geval het ontvangstbewijs als attest.
Zonder afbreuk te doen aan de beoordeling ten gronde door het Participatiefonds, is de gemeente in de hierna volgende gevallen verplicht een attest af te leveren wanneer de werken tot gevolg hebben dat gedurende ten minste veertien kalenderdagen : 1° hetzij geen enkele van de reglementair aangelegde openbare parkeerplaatsen benut kan worden van de straat waarin de inrichting is gelegen;2° hetzij geen enkele reglementair aangelegde openbare parkeerplaats benut kan worden binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting;3° hetzij een toegangsweg tot de inrichting afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen. Indien de gemeente geen attest aflevert of in het attest niet bevestigt dat er werken plaatsvinden die hinder veroorzaken, kan de verantwoordelijke van de onderneming bij de indiening van zijn aanvraag bij het Participatiefonds eisen dat een bijzonder hiertoe gemachtigd ambtenaar de toestand onderzoekt en, met het oog op het vervolledigen van de in § 1 bedoelde aanvraag, in een attest al dan niet bevestigt dat de werken hinder veroorzaken.
In elk van deze gevallen is de gemeente gehouden het attest af te leveren waarin wordt bevestigd dat er werken plaatsvinden die hinder veroorzaken. § 3. De verantwoordelijke van de onderneming verklaart in de in § 1 bedoelde aanvraag dat de hinder tot gevolg heeft dat het geopend houden van de inrichting vanuit operationeel oogpunt gedurende minstens veertien kalenderdagen niet zinvol is en bijgevolg vanaf een door hem bepaalde datum tot sluiting van de inrichting zal worden overgegaan.
Tussen de datum van de verzending van de aanvraag en de in het vorig lid bedoelde datum waarop tot sluiting zal worden overgegaan dienen minstens veertien kalenderdagen te liggen.
De Koning bepaalt de inhoud en het model van het formulier waarmee de erkenning moet worden aangevraagd.
Het Participatiefonds bevestigt de ontvankelijkheid van de in § 1, eerste lid, bedoelde aanvraag, in een aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs dat het aan de aanvrager toezendt.
Het Participatiefonds onderzoekt in welke mate de hinder recht geeft op een erkenning als gehinderde inrichting.
In geval van goedkeuring van het dossier erkent het Participatiefonds de betrokken inrichting als gehinderde inrichting.
Het Participatiefonds betekent zijn beslissing aan de aanvrager per aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs, binnen de dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum waarop het dossier ontvankelijk werd verklaard, bij gebreke waarvan de inrichting als gehinderde inrichting is erkend. § 4. Tegen de afkeuringsbeslissing van het Participatiefonds kan, volgens door de Koning bepaalde regels, door de aanvrager binnen de dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de in het zevende lid van § 3 bedoelde datum van de betekening, beroep worden ingesteld bij de minister.
Indien de minister geen uitspraak doet binnen de zestig dagen vanaf de datum van het instellen van het beroep, wordt de beslissing van het Participatiefonds geacht bevestigd te zijn. § 5. De erkenning als gehinderde inrichting heeft van rechtswege tot gevolg dat het Participatiefonds wordt gesubrogeerd in het recht van de verantwoordelijke van de onderneming op het instellen van vorderingen tot vergoeding van de winstderving geleden door aanhoudende hinder, veroorzaakt door een extracontractuele fout, die er oorzakelijk toe heeft geleid dat de voorwaarden tot erkenning als gehinderde inrichting blijvend ingevuld waren en deze erkenning bijgevolg gehandhaafd bleef, mits dit zonder de genoemde fout niet het geval zou zijn geweest.
Het gedeelte van de in het vorig lid bedoelde vergoeding, die de som aan inkomenscompensatievergoedingen gedurende de schadeverwekkende periode uitgekeerd aan de zelfstandigen werkzaam in de inrichting van de in het vorig lid bedoelde onderneming te boven gaat, wordt door het Participatiefonds binnen het jaar na het in kracht van gewijsde gaan van de definitieve rechterlijke uitspraak die de schadevergoeding toekent, aan de in het vorig lid bedoelde verantwoordelijke van de onderneming of zijn rechtsopvolgers overgemaakt. § 6. Het Participatiefonds kan, bij vertraging wegens laattijdige uitvoering of bij gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering door de aannemer, aan de aanbestedende overheid een gemotiveerd advies geven om ofwel bij de betaling van facturen van de betrokken aannemer een door de Koning te bepalen percentage op de factuurbedragen in te houden, ofwel enige andere maatregel te nemen overeenkomstig de algemene aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor de concessies voor openbare werken.
Onderhavige regeling is van overeenkomstige toepassing op bouwheren, andere dan aanbestedende overheden. § 7. De bepalingen van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, evenals van haar uitvoeringsbesluiten, zijn van toepassing op deze wet.
Art. 7.§ 1. Voor het verkrijgen van een inkomenscompensatievergoeding dient de zelfstandige in een aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs, een aanvraag in bij het Participatiefonds aan de hand van een aanvraagformulier waarvan de inhoud en het model bepaald worden door de Koning. § 2. Het Participatiefonds bevestigt de ontvankelijkheid van de in § 1 bedoelde aanvraag, in een aangetekend schrijven dat het tegen ontvangstbewijs aan de aanvrager toezendt.
Het Participatiefonds onderzoekt het dossier en keurt de aanvraag goed of af.
Het Participatiefonds betekent zijn beslissing aan de aanvrager per aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs, binnen de dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum waarop het dossier ontvankelijk werd verklaard, bij gebreke waarvan de aanvraag wordt geacht goedgekeurd te zijn. § 3. Tegen de afkeuringsbeslissing kan, volgens door de Koning bepaalde regels, door de aanvrager binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de in het derde lid van § 2 bedoelde betekening, beroep worden ingesteld bij de minister.
Indien de minister geen uitspraak doet binnen de zestig dagen vanaf de datum van het instellen van het beroep, wordt de beslissing van het Participatiefonds geacht bevestigd te zijn. § 4. De goedkeuring geldt voor de volledige periode gedurende dewelke de inrichting als gehinderde inrichting is erkend. § 5. Gedurende de in § 4 bedoelde periode is het de zelfstandige verboden enige arbeid te verrichten.
Art. 8.§ 1. Het Participatiefonds keert na het verlenen van de goedkeuring van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag aan de aanvragende zelfstandige maandelijks een inkomenscompensatievergoeding ten bedrage van 44,2 euro per kalenderdag uit.
De uitkering gebeurt telkens voor de 10e van de maand en voor de eerste maal tijdens de maand volgend op die waarin de aanvraag werd goedgekeurd, dan wel wordt geacht te zijn goedgekeurd.
Voor de berekening van de inkomenscompensatievergoeding worden alle dagen in acht genomen gedurende dewelke de inrichting als gevolg van de hinder gesloten is. § 2. De inkomenscompensatievergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de maand waarin deze wet in werking treedt.
Art. 9.§ 1. De gemeente bedoeld in artikel 4, eerste lid, brengt op elk verzoek van het Participatiefonds, het Participatiefonds op de hoogte van de hinder en de ontwikkeling van de werken.
De gemeente bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, brengt op elk verzoek van het Participatiefonds, het Participatiefonds op de hoogte van de hinder voor de gehinderde inrichtingen op haar grondgebied. § 2. In het geval zelfstandigen een inkomenscompensatievergoeding ontvangen, kan het Participatiefonds de situatie van hinder voor de inrichting waarin zij werkzaam zijn op elk ogenblik onderzoeken en desgevallend beslissen dat de hinder het gesloten houden van deze inrichting niet langer verantwoordt.
In het geval bedoeld in het vorige lid bepaalt het Participatiefonds een datum vanaf wanneer de erkenning van gehinderde inrichting wordt ingetrokken.
Het Participatiefonds betekent de in het eerste lid bedoelde beslissing en de in het tweede lid bedoelde datum per aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs aan de verantwoordelijke van de onderneming en aan alle betrokken rechthebbende zelfstandigen.
Tussen de datum van de in het vorige lid bedoelde betekening en de in het tweede lid bedoelde datum dienen minstens veertien kalenderdagen te liggen. § 3. Tegen de in het eerste lid van § 2 bedoelde beslissing van het Participatiefonds kan, volgens door de Koning bepaalde regels, door de betrokken verantwoordelijke van de onderneming binnen een maand te rekenen vanaf de datum van de in het derde lid van § 2 bedoelde betekening, beroep worden ingesteld bij de minister.
Het beroep is opschortend.
In geval van beroep, zoals in het eerste lid vermeld, wordt vanaf de in het tweede lid van § 2 bedoelde datum, tot op het ogenblik dat de minister een beslissing heeft genomen, de toekenning van de inkomenscompensatievergoeding aan alle betrokken rechthebbende zelfstandigen geschorst.
Indien de minister geen uitspraak doet binnen de zestig dagen vanaf de datum van het instellen van het beroep, wordt de beslissing van Participatiefonds geacht bevestigd te zijn.
Tijdens de duur van het beroep kan het Participatiefonds, volgens de procedure bedoeld in § 2, een nieuwe beslissing nemen en betekenen, zonder dat dit de rechtsgeldigheid van de beslissing waartegen beroep werd ingesteld in het gedrang brengt.
Tussen de § 2, tweede lid, bedoelde datum bepaald in een beslissing en deze bepaald in een daaropvolgende beslissing dienen minstens veertien kalenderdagen te liggen.
Onverminderd het bepaalde in het derde lid, is elke nieuwe beslissing van het Participatiefonds uitvoerbaar, niettegenstaande beroep ingesteld tegen een vorige beslissing. § 4. Beslist de verantwoordelijke van de onderneming de inrichting opnieuw te openen, dan brengt hij het Participatiefonds enerzijds en alle rechthebbende zelfstandigen werkzaam in deze inrichting anderzijds, aangetekend en minstens zeven kalenderdagen vooraf op de hoogte van zijn beslissing en van de datum waarop hij de inrichting opnieuw wenst te openen.
De verantwoordelijke van de onderneming kan de in het vorig lid bedoelde beslissing op elk ogenblik nemen ook al is hij, in voorkomend geval, partij bij een in het eerste lid van § 3 bedoeld beroep.
Vanaf de in het eerste lid bedoelde datum wordt de erkenning als gehinderde inrichting van rechtswege ingetrokken. § 5. Ten laatste op de dag dat de zelfstandige aan de voorwaarden tot het verkrijgen van een inkomenscompensatievergoeding niet meer kan of wil voldoen, brengt hij het Participatiefonds hiervan op de hoogte in een aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs, met als gevolg dat de inkomenscompensatievergoeding vanaf deze dag wordt stopgezet.
Art. 10.Vanaf de datum bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, tot op de in hetzij artikel 9, § 2, tweede lid, hetzij artikel 9, § 4, eerste lid, bedoelde datum, is de toegang tot de inrichting voor de klanten, alsmede de rechtstreekse verkoop aan de verbruiker en de thuisbezorging verboden.
Art. 11.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie zijn de gerechtelijke agenten bij de parketten, de federale en lokale politie alsmede de door de Koning hiertoe aangewezen ambtenaren bevoegd om de inbreuken op de bepalingen van deze wet op te sporen en vast te stellen.
De ambtenaren maken proces-verbaal op dat bewijskracht heeft tot het tegendeel is bewezen. Een afschrift wordt binnen dertig kalenderdagen bij aangetekende brief aan de overtreder gestuurd. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren in de uitoefening van hun ambt : 1° tijdens de voor de onderneming in operationele omstandigheden gangbare openings- of werkuren binnentreden in de inrichtingen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten ruimten waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben;2° alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan afschrift nemen;3° tegen ontvangstbewijs, beslag leggen op de in 2° opgesomde documenten, noodzakelijk voor bewijs van een inbreuk of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen;4° indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van een inbreuk, in de bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de rechter in de politierechtbank;de bezoeken in de bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden. § 3. In de uitoefening van hun ambt kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren bijstand van de federale politie of lokale politie vorderen. § 4. De in § 1 bedoelde ambtenaren oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. § 5. Vaststelling van inbreuken heeft tot gevolg dat het Participatiefonds kan beslissen de erkenning als gehinderde inrichting onmiddellijk in te trekken.
Art. 12.§ 1. De overtreding van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten wordt bestraft met geldboete van 250 euro tot 10 000 euro.
Bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van veroordeling worden deze straffen gebracht op een geldboete van 500 euro tot 20 000 euro. § 2. De rechtbank kan bovendien de sluiting bevelen van een inrichting die in overtreding is met de bepalingen van deze wet.
De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken bedoeld in deze wet. § 3. De hiertoe door de minister aangestelde ambtenaren kunnen, na inzage van de processen-verbaal waarin een overtreding tegen de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten wordt vastgesteld en die opgemaakt zijn door de in artikel 11, § 1, bedoelde ambtenaren, aan de overtreders een som voorstellen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen.
De Koning stelt de tarieven alsook de wijze van betaling en inning vast. § 4. Na kennisneming van de processen-verbaal opgemaakt op grond van artikel 11, § 1, kan het openbaar ministerie bevel geven beslag te leggen op de producten die het voorwerp van de inbreuk uitmaken.
Wanneer zij, ingevolge de hun door artikel 11, § 1, toegekende bevoegdheden, een inbreuk vaststellen, kunnen de aangewezen ambtenaren overgaan tot het bewarend beslag op de producten die het voorwerp van de inbreuk uitmaken.
Dit beslag moet, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, door het openbaar ministerie bevestigd worden binnen een termijn van acht kalenderdagen.
De persoon bij wie beslag op de producten wordt gelegd, kan als gerechtelijk bewaarder van deze producten aangesteld worden.
Het beslag wordt van rechtswege opgeheven door het vonnis dat een einde maakt aan de vervolging, zodra dit in kracht van gewijsde is gegaan, of door seponering van de zaak of door betaling van de som bedoeld in § 3.
Het openbaar ministerie kan het beslag dat het bevolen of bevestigd heeft, opheffen als de overtreder ervan afziet de producten aan te bieden in de omstandigheden die tot vervolging aanleiding hebben gegeven; deze verzaking houdt generlei erkenning van de gegrondheid van die vervolging in.
Art. 13.Artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, laatst gewijzigd bij wet van 8 april 2003, wordt aangevuld met een 9°, luidende : « 9° het uitkeren van de inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen volgens nadere regels bepaald in de wet van 3 december 2006 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein. »
Art. 14.Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en ten laatste één jaar na de bekendmaking ervan, met uitzondering van dit artikel dat in werking treedt op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De artikelen 6, 7 en 8 treden zes maanden later in werking dan de overige artikelen. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 3 december 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Senaat : Stukken : 3-386 - 2003/2004 : Nr.1 : Wetsvoorstel van de heer Dedecker.
Nrs. 2 en 3 : Amendementen.
Nr. 4 : Advies van de Raad van State. 3-386 - 2004/2005 : Nrs. 5 en 6 : Amendementen.
Nr. 7 : Verslag.
Nr. 8 : Tekst aangenomen door de commisie.
Nr. 9 : Amendementen.
Nr. 10 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Zie ook : Handelingen van de Senaat : 28 april 2005.
Kamer van volksvertegenwoordigers Stukken : Doc 51 1751/ (2004/2005) : 001 : Ontwerp overgezonden door de Senaat. 002 tot 004 : Amendementen. 005 : Verslag. 006 : Amendementen. 007 : Advies van de Raad van State. 008 : Amendementen. 009 : Aanvullend verslag. 010 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Zie ook : Integraal verslag : 17 november 2005.