gepubliceerd op 11 mei 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds
5 APRIL 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij U ter ondertekening voorleggen heeft als voorwerp de wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds teneinde enerzijds de organisatie en de werking van het Participatiefonds te optimaliseren en rekening te houden met de evoluties ervan, en, anderzijds een aantal bepalingen van voorvermeld koninklijk besluit in overeenstemming te brengen met andere bepalingen van dit koninklijk besluit, en, rekening te houden met de bestaande bepalingen in de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State.
Bespreking van de artikelen.
Artikel 1 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde rekening te houden met de wijziging van de zetel van het Participatiefonds in 2002 naar 1000 Brussel, de Lignestraat 1.
Art. 2 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde de opdrachten van het Participatiefonds te bepalen overeenkomstig artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art. 3 Dit artikel heft artikel 5 van het oorspronkelijk besluit op gelet op artikel 75, alinea 4 en 7 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art. 4 Dit artikel vervolledigt het oorspronkelijk besluit met als doel enerzijds de bevoegdheden van de raad van bestuur van het Participatiefonds aangaande de gespecialiseerde filialen te omschrijven en anderzijds de aard van de handelingen van deze filialen te bepalen.
Art. 5 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde er rekening mee te houden dat het dagelijks bestuur van het Participatiefonds sinds 1998 waargenomen wordt door zijn personeel.
Art. 6 Dit artikel heft het artikel 13 van het oorspronkelijk besluit op gelet op artikel 75, alinea 1 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art. 7 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit gelet op enerzijds artikel 74, § 1 en 2 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen en anderzijds het akkoord van de Voogdijministers gegeven in 2001 aangaande de aanwending van de beschikbare middelen op een reservefonds.
Art. 8 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit gelet op artikel 74, § 1, 3° van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art. 9 Dit artikel verbetert een onduidelijkheid van het oorspronkelijk besluit en wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde rekening te houden met de ondernemingen in de vorm van eenpersoonsvennootschap.
Art. 10 Dit artikel verduidelijkt het oorspronkelijk besluit.
Art. 11 Dit artikel laat de financiering van de eigen inbreng van de ontlener toe door een aanvullend krediet.
Art. 12 Dit artikel bevat een indicatieve opsomming van de vermeldingen die een overeenkomst van een startlening dient te bevatten en verbetert de onduidelijkheden van het oorspronkelijk besluit.
Art. 13 Dit artikel verbetert de onduidelijkheden van het oorspronkelijk besluit.
Art. 14 Dit artikel bepaalt de duurtijd van de vrijstellingen voor de terugbetaling van het kapitaal in het kader van de startlening en voorziet geen koppeling meer van het maximumbedrag van de startlening aan het indexcijfer zoals voorzien in het oorspronkelijk besluit.
Art. 15 Dit artikel verduidelijkt de wijze van indiening en de toekenningsmodaliteiten van de startlening, voornamelijk teneinde deze in overeenstemming te brengen met de gelijkaardige bepalingen dienaangaande in het besluit voor de gewone voorschotten.
Art. 16 Dit artikel verduidelijkt het oorspronkelijk besluit en meer bepaald de onvrijwillige stopzetting.
Art. 17 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit gelet op artikel 74, § 1, 2° en 4° van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art. 18 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde een aantal bepalingen met betrekking tot de gewone voorschotten in overeenstemming te brengen met die van de startleningen.
Art. 19 Dit artikel verduidelijkt het oorspronkelijk besluit.
Art. 20 Dit artikel houdt rekening met de samenwerking van het Participatiefonds met andere kredietinstellingen dan die van de oorspronkelijke mandatarissen.
Art. 21 Dit artikel verduidelijkt het oorspronkelijk besluit.
Art. 22 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde een aantal bepalingen met betrekking tot de gewone voorschotten in overeenstemming te brengen met die van de startleningen.
Art. 23 Dit artikel verbetert de onduidelijkheden van het oorspronkelijk besluit.
Art. 24 Dit artikel wijzigt het oorspronkelijk besluit teneinde een aantal bepalingen met betrekking tot de gewone voorschotten in overeenstemming te brengen met die van de startleningen.
Art. 25 Dit artikel voorziet de inwerkingtreding op 1 december 2005 teneinde de rechtszekerheid te verzekeren in het kader van het Generatiepact.
Art. 26 Dit artikel behoeft geen commentaar.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.
De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
ADVIES 39.898/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad Van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 15 februari 2006 door de Minister van Middenstand verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds », heeft op 9 maart 2006 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit brengt een aantal wijzigingen aan in het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds.Die wijzigingen hebben inzonderheid betrekking op de administratieve zetel (artikel 1 van het ontwerp), de opdrachten (artikel 2), de financiering (artikel 3), de bevoegdheden van de raad van bestuur (artikel 4), het dagelijks bestuur (artikel 5), de samenstelling van de overgedragen activa en passiva (artikel 6), de boekhouding (artikel 7), de kredieten aan niet-werkende werkzoekenden (artikelen 8 tot 14) en de achtergestelde leningen (artikelen 15 tot 22). De ontworpen wijzigingen hebben uitwerking met ingang van 1 december 2005, met uitzondering van artikel 2, 3°, wat betreft het in te voegen 9°, dat in werking treedt op 1 juli 2006 (artikel 23). 2. Het ontwerp vindt rechtsgrond in de artikelen 73 en 74 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef, gelezen in samenhang met artikel 108 van de Grondwet (1). De wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein, en de artikelen 78 en 79 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, waaraan wordt gerefereerd in respectievelijk het tweede en het derde lid van de aanhef, bieden geen rechtsgrond voor het ontwerp.
Vormvereisten Een aantal van de met het ontwerp in het koninklijk besluit van 22 december 1992 aangebrachte wijzigingen (2) betreffen maatregelen die gekwalificeerd kunnen worden als « steunmaatregelen » die, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, aangemeld moeten worden bij de Europese Commissie.
In dat verband heeft de gemachtigde ambtenaar verklaard dat de met het ontwerp aangebrachte wijzigingen binnen de grenzen blijven van de steunmaatregelen bedoeld in verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimissteun, zodat zij niet vooraf moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie.
Onderzoek van de tekst Aanhef Rekening houdende met hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor het ontwerp, dient voorafgaand aan het eerste lid van de aanhef een nieuw lid te worden opgenomen waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet, en moeten het huidige tweede en derde lid van de aanhef worden geschrapt.
Artikel 2 Artikel 2 van het ontwerp strekt ertoe de opdrachten van het Participatiefonds, die in artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 worden bepaald, woordelijk over te nemen in artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1992. Weliswaar worden in artikel 74, § 1, van de wet van 22 december 1992 de opdrachten aan het Participatiefonds toegekend « op de voorwaarden en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt », doch van die bevoegdheid wordt reet de ontworpen bepalingen geen gebruik gemaakt. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat met de ontworpen bepalingen uitsluitend de voornoemde wettelijke bepalingen betreffende de opdrachten van het Participatiefonds worden overgenomen. In dat verband moet eraan worden herinnerd dat het overnemen van wetsbepalingen in een koninklijk besluit tot verwarring kan leiden met betrekking tot de precieze juridische aard van de betrokken bepalingen en inzonderheid tot gevolg kan hebben dat later uit het oog wordt verloren dat alleen de wetgever de betrokken bepalingen kan wijzigen. Omdat het overnemen van bedoelde bepalingen evenmin noodzakelijk is voor de leesbaarheid van het koninklijk besluit van 22 december 1992, dient artikel 2 uit het ontwerp te worden weggelaten (3).
Artikel 3 Aangezien artikel 3 van het ontwerp eveneens ertoe strekt sommige bepalingen van artikel 75 van de wet van 28 juli 1992 woordelijk over te nemen in artikel 5 van het koninklijk besluit van 22 december 1992, dient artikel 3, om de hiervoor in de opmerking bij artikel 2 uiteengezette redenen, eveneens uit het ontwerp te worden weggelaten.
Artikel 4 Ermee rekening houdende dat de wet van 28 juli 1992 geen uitdrukkelijke machtiging aan de Koning bevat om in een van de wettelijke bepalingen inzake handelsvennootschappen afwijkende regeling te voorzien, dient de laatste zin van het aan artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 1992 toe te voegen ontworpen lid te worden geschrapt. Wel kan de bepaling betreffende het aanmerken van de handelingen van bedoelde filialen als commercieel (lees : daden van koophandel), worden behouden.
Artikel 5 In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 10 van het koninklijk besluit van 22 december 1992 schrijve men op een meer gebruikelijke wijze : « ..., staat onder het gezag van... ».
Artikel 6 Aangezien artikel 6 van het ontwerp eveneens ertoe strekt sommige bepalingen van artikel 75, eerste lid, van de wet van 28 juli 1992 woordelijk over te nemen in artikel 13, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1992, dient artikel 6, om de hiervoor in de opmerking bij artikel 2 uiteengezette redenen, eveneens uit het ontwerp te worden weggelaten (4).
Artikel 8 In de Nederlandse tekst van de met artikel 8, 1°, ontworpen bepaling, schrijve men « een eenpersoonsvennootschap » in plaats van « een eenmansvennootschap ».
Artikel 13 1. In het ontworpen artikel 24, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1992, wordt aan het Participatiefonds de bevoegdheid toegekend om de vorm en de inhoud te bepalen van het in die bepaling bedoelde dossier.Aldus wordt een reglementaire bevoegdheid toegekend aan een zelfstandige openbare instelling.
De Raad van State, afdeling wetgeving, dient, wat betreft een dergelijke delegatie, het voorbehoud in herinnering te brengen dat hij dienaangaande reeds in menig advies heeft gemaakt. Zoals in die adviezen is gesteld, moet het toewijzen van dergelijke bevoegdheden aan een openbare instelling worden vermeden (5), omdat zulks niet in overeenstemming is met de algemene principes van het publiek recht, aangezien erdoor wordt geraakt aan het beginsel van de eenheid van de verordenende macht.
Het bepalen van de vorm en de inhoud van bedoeld dossier kan bijgevolg niet worden overgelaten aan het Participatiefonds. Als aangelegenheid van ondergeschikt belang zou die aangelegenheid wel bij ministerieel besluit kunnen worden geregeld. 2. Nog in het ontworpen artikel 24, eerste lid, is niet duidelijk welke instellingen worden beoogd met de woorden « organisme dat (lees : instelling die) door het Fonds (is) erkend om de aanvrager van de lening te begeleiden », noch welke de rechtsgrond is van een bevoegdheid tot erkenning van zulke instellingen door het Participatiefonds. De tweede zin van het ontworpen artikel 24, eerste lid, lijkt dan ook te moeten vervallen in zoverre erin wordt gerefereerd aan « door het Fonds erkende organismen ».
Artikel 14 1. Het ontworpen artikel 25, § 2, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 22 december 1992, redigere men als volgt : « 1° faillissement, gerechtelijk akkoord of overlijden van de begunstigde;». 2. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 25, § 2, derde lid (6), schrijve men « resultatenrekeningen » in plaats van « resultaatrekeningen ». Artikel 15 Met het ontworpen artikel 26bis van het koninklijk besluit van 22 december 1992 wordt aan de raad van bestuur van het Participatiefonds de bevoegdheid toegekend om bepaalde activiteiten uit te sluiten van de mogelijkheid om een lening toe te kennen.
Omwille van de redenen uiteengezet in de opmerking bij artikel 13, kan het bepalen van de activiteiten waarvoor geen lening kan worden toegekend niet worden overgelaten aan het Participatiefonds.
Artikel 19 In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 29 van het koninklijk besluit van 22 december 1992 schrijve men in het begin, in overeenstemming met de Franse tekst, « voor de lening », in plaats van « voor de achtergestelde lening », en aan het einde « Zij kan persoonlijke of zakelijke waarborgen bevatten ».
Artikel 22 Met betrekking tot het ontworpen artikel 33 van het koninklijk besluit van 22 december 1992 gelden dezelfde opmerkingen als die welke hiervoor worden gemaakt bij artikel 13 van het ontwerp.
Artikel 23 Artikel 23 bepaalt dat het ontworpen besluit « in werking treedt op (lees : uitwerking heeft met ingang van) 1 december 2005, met uitzondering van artikel 2, 3°, punt 9°, dat op 1 juli 2006 in werking treedt ».
Het is bekend dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar is, namelijk ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke machtiging bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en erdoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.
Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden;
A. Spruyt en M. Tison, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. G. Verberckmoes, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. K. Bams, auditeur. (...) De griffier, G. Verberckmoes.
De voorzitter, M. Van Damme.
5 APRIL 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, inzonderheid op artikel 73, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 4 mei 1999, en artikel 74, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998, 19 juli 2001, 2 augustus 2002, 8 april 2003, 22 december 2003 en 27 december 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds;
Gelet op het advies nr. 39.898/1 van de Raad van State, gegeven op 9 maart 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Middenstand en van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds worden de woorden « Waterloolaan 16 » vervangen door de woorden « de Lignestraat 1 ».
Art. 2.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Het Participatiefonds heeft als opdrachten deze zoals omschreven in artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.
Art. 3.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 4.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « In het kader van de opdracht zoals bedoeld in artikel 74, § 1, 8°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, keurt de raad van bestuur de statuten goed van deze gespecialiseerde filialen. Deze statuten bepalen in het bijzonder de vennootschapsvorm, het maatschappelijke doel, de modaliteiten van het dagelijkse beheer en de handelings- en vertegenwoordigingsbevoegdheden. De handelingen van deze gespecialiseerde filialen worden bestempeld als daden van koophandel. »
Art. 5.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.Het dagelijkse bestuur van het Participatiefonds wordt waargenomen door zijn personeel waarvan het kader wordt georganiseerd door artikel 11, § 4, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Voormeld personeel staat onder het gezag van zijn directeur-generaal benoemd door de raad van bestuur. »
Art. 6.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 7.Aan artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° in § 1 worden de woorden « en de jaarrekeningen » verwijderd. 2° § 2 wordt opgeheven.3° het derde lid van § 3 wordt opgeheven.4° in § 4 worden de woorden « artikel 4 » vervangen door de woorden « artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen;5° § 5 wordt aangevuld als volgt : « De jaarrekening dient evenwel niet te worden gepubliceerd.»
Art. 8.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, worden de woorden « artikel 4, 3° » vervangen door de woorden « artikel 74, § 1, 3° van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen ».
Art. 9.Aan artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in §1, tussen de eerste en de tweede gedachtestreep, wordt een gedachtestreep ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt : « - zelfstandige worden en een onderneming in de vorm van een eenpersoonsvennootschap oprichten of overnemen;» 2° in § 2 wordt het woord « betrekking » vervangen door de woorden « zelfstandige activiteit ».
Art. 10.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 11.In de derde gedachtestreep van artikel 18 van hetzelfde besluit vervangen door het koninklijk besluit van 17 februari 1997 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 26 februari 2002 en 5 juni 2002, worden de woorden « andere dan het aanvullend krediet » verwijderd.
Art. 12.Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Voor de achtergestelde lening wordt een overeenkomst opgesteld met in het bijzonder vermelding van het bedrag, het doel, de duur, de intrestvoet, de commissielonen, de kosten en lasten, de toekenningsvoorwaarden, het terugbetalingsprogramma, de modaliteiten van terbeschikkingstelling van de fondsen, de voorwaarden en modaliteiten van vervroegde opeisbaarheid. » 2° in de inleidende zin van § 2 worden de woorden « onder meer » tussengevoegd tussen de woorden « zijn » en « geheel »;3° in § 3 worden de woorden « de begunstigde van de startlening » vervangen door de woorden « de ontlener ».
Art. 13.In § 1, tweede lid, van artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden « deze een terugbetaling eist » vervangen door de woorden « de startlening wordt opgezegd door het Participatiefonds ».
Art. 14.Het tweede lid van artikel 22 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van 26 februari 2002, wordt vervangen als volgt : « Voor de terugbetaling van het kapitaal verleent het Participatiefonds vrijstellingen van één tot drie jaar, waarvoor het geval per geval de modaliteiten vaststelt. Het maximumbedrag van de lening wordt vastgesteld door de raad van bestuur van het Participatiefonds, zonder dat dit meer mag bedragen dan euro 40.000. »
Art. 15.Artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt vervangen als volgt : « De aanvragen voor een lening worden aan het Participatiefonds voorgelegd door middel van een dossier waarvan het Fonds de technische aspecten bepaalt. Het dossier wordt bij het Participatiefonds ingediend hetzij rechtstreeks, hetzij via een instelling waarmee het Participatiefonds een samenwerkingsakkoord heeft gesloten.
De beslissing wordt genomen door het Fonds na onderzoek van het overgemaakte dossier; zij zal inzonderheid gesteund zijn op volgende criteria : 1° eerbaarheid van de aanvrager;het Participatiefonds kan een aanvullend onderzoek voorschrijven; 2° aangebrachte beheers- en beroepsbekwaamheid;3° technische, economische en financiële waarde van het project waarvoor een beroep wordt gedaan op het Participatiefonds;4° leefbaarheid van de onderneming en dit op basis van alle financiële informatie beschikbaar in het aanvraagdossier, 5° in voorkomend geval, advies van voormelde begeleidingsorganismen of kredietinstellingen.»
Art. 16.Artikel 25 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt vervangen als volgt : «
Art. 25.§ 1. Indien de begunstigde moeilijkheden ondervindt om zijn verbintenissen die hij heeft aangegaan ten aanzien van het Participatiefonds, na te leven, kan dit laatste de modaliteiten van de startlening herschikken tegen de voorwaarden die het bepaalt. § 2. Het Participatiefonds eist niet de terugbetaling van het saldo van de opgezegde startlening wanneer de stopzetting van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de startlening te wijten is aan : 1° faillissement, gerechtelijk akkoord of overlijden van de begunstigde;2° overmacht of ontbreken van levensvatbaarheid van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de startlening. In de gevallen zoals voorzien onder 2° dienen deze overmacht of dit ontbreken van levensvatbaarheid volkomen onafhankelijk te zijn van de wil van de begunstigde en te worden nagegaan over een periode waarvan de duur significant is. De begunstigde kan dit bewijzen met alle middelen, minstens door overlegging van de resultatenrekeningen van de onderneming.
Bovendien moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden : a) in de gevallen zoals voorzien onder 1° en 2° dient de stopzetting plaats te hebben binnen de 5 jaar sinds het begin van de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen;b) in de gevallen zoals voorzien onder 2° dienen bovendien de stopzettingsdatum en -reden gemeld te worden aan het Participatiefonds binnen de termijn van 3 maanden te rekenen van de datum waarop de schrapping als zelfstandige effectief is geworden. § 3. In afwijking van hetgeen voorafgaat, zal het Participatiefonds toch tot de invordering van het saldo van de startlening overgaan, indien op welk ogenblik ook komt vast te staan dat de begunstigde veroordeeld werd of wordt voor één der inbreuken bepaald in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen of in geval van manifeste kwade trouw van de begunstigde van de startlening. »
Art. 17.In artikel 26 van hetzelfde besluit, worden de woorden « artikel 4, 2° » vervangen door de woorden « artikel 74, § 1, 2°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen » en de woorden « artikel 4, 4° » vervangen door de woorden « artikel 74, § 1, 4°, van deze wet ».
Art. 18.In hetzelfde besluit wordt een artikel 26bis, ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 26bis.De achtergestelde leningen zijn onder meer geheel of gedeeltelijk bestemd voor : - materiële investeringen; - immateriële investeringen; - financiële investeringen zoals de inkoop van aandelen; - behoeften van bedrijfskapitaal met inbegrip van deze nodig voor het starten van de activiteit. »
Art. 19.In punt 1, tweede gedachtestreep, van artikel 27 van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « deze » en « samen » de woorden « hetzij de aandelen in eigen naam over te nemen hetzij » tussengevoegd.
Art. 20.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 28.Voorzover de totale investering een of meerdere aanvullende kredieten vergt, toegekend door een kredietinstelling, neemt het Participatiefonds een beslissing op basis van het volledige dossier dat betrekking heeft op dit investeringsplan en dat in het bijzonder de identiteit van de kredietinstelling, de rentevoet en de waarborgen bevat. Het Participatiefonds neemt in het bijzonder een beslissing op basis van de voorlegging van de positieve beslissing in het aanvullende krediet, evenals van de toekenningsvoorwaarden en eventuele waarborgen van dit krediet. »
Art. 21.Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 29.Voor de achtergestelde lening wordt een overeenkomst opgesteld met in het bijzonder vermelding van het bedrag, het doel, de duur, de intrestvoet, de commissielonen, de kosten en lasten, de toekenningsvoorwaarden, het terugbetalingsprogramma, de modaliteiten van terbeschikkingstelling van de fondsen, de voorwaarden en modaliteiten van vervroegde opeisbaarheid. Zij kan persoonlijke of zakelijke waarborgen bevatten. »
Art. 22.In hetzelfde besluit wordt een artikel 29bis ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 29bis.Indien de begunstigde moeilijkheden ondervindt om zijn verbintenissen die hij heeft aangegaan ten aanzien van het Participatiefonds, na te leven, kan dit laatste de modaliteiten herschikken tegen de voorwaarden die het bepaalt. »
Art. 23.In het tweede lid van artikel 30 van hetzelfde besluit worden de woorden « deze een terugbetaling eist » vervangen door de woorden « de lening wordt opgezegd door het Participatiefonds ».
Art. 24.Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De aanvragen voor een lening worden aan het Participatiefonds voorgelegd door middel van een dossier waarvan het Fonds de technische aspecten bepaalt. Het dossier wordt bij het Participatiefonds ingediend hetzij rechtstreeks, hetzij via een instelling waarmee het Participatiefonds een samenwerkingsakkoord heeft gesloten.
De beslissing wordt genomen door het Fonds na onderzoek van het overgemaakte dossier; zij zal inzonderheid gesteund zijn op volgende criteria : 1° eerbaarheid van de aanvrager, het Participatiefonds kan een aanvullend onderzoek voorschrijven;2° aangebrachte beheers- en beroepsbekwaamheid;3° technische, economische en financiële waarde van het project waarvoor een beroep wordt gedaan op het Participatiefonds;4° leefbaarheid van de onderneming.Indien het gaat om een bestaande onderneming moet de leefbaarheid worden aangetoond door voorlegging van de balans, de exploitatie- en resultatenrekeningen, de aanslagbiljetten van de directe belastingen over de laatste drie jaren en, indien nodig, de met redenen omklede vooruitzichten van de bijkomende resultaten die uit de tegemoetkoming van het Participatiefonds worden verwacht. Indien het een nieuwe onderneming betreft, moet de leefbaarheid ervan worden aangetoond door voorlegging van een financieel en een businessplan. »
Art. 25.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2005.
Art. 26.Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Werk zijn belast, ieder wat hen betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 april 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Niet voor alle bepalingen van het ontwerp is immers een specifieke machtiging aan de Koning voorhanden in de artikelen 73 en 74 van de wet van 28 juli 1992 (zie bijvoorbeeld artikel 7, 4°, van het ontwerp).Die bepalingen kunnen echter worden ingepast in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning, bedoeld in artikel 108 van de Grondwet. (2) Zie inzonderheid de artikelen 8 tot 22 van het ontwerp.(3) De opmerking welke bij artikel 2 van het ontwerp wordt gemaakt, kan ook worden betrokken op de huidige bepalingen van artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 december 1992.(4) Die opmerking kan ook worden betrokken op de huidige bepalingen van artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 1992.(5) Tenzij kan worden aangenomen dat het voorwerp van de delegatie een beperkte en technische draagwijdte heeft, wat te dezen echter niet het geval is.(6) In de Franse tekst is dit echter het tweede lid.Het spreekt voor zich dat zowel in de Nederlandse als in de Franse tekst dezelfde indeling in leden moet worden gehanteerd.