Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 januari 2002
gepubliceerd op 05 februari 2002

Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 110 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012251
pub.
05/02/2002
prom.
24/01/2002
ELI
eli/besluit/2002/01/24/2002012251/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 110 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit besluit brengt een wijziging aan artikel 110 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, dat de voorwaarden regelt betreffende de onderverdeling in categorieën van de werkloze volgens zijn gezinstoestand.

Naargelang hun gezinstoestand zijn de werklozen ondergebracht in drie categorieën : werknemers met gezinslast, alleenwonende werknemers en samenwonende werknemers. Deze bepalen het bedrag van de uitkering waarop de werkloze aanspraak kan maken. De hoedanigheid van gezinshoofd voorziet in het hoogste bedrag van uitkeringen en dit, zonder enige beperking in duur.

Dit besluit wijzigt de voorwaarden voor de toekenning van de hoedanigheid van gezinshoofd, in het specifiek geval van de werkloze die alleen woont en onderhoudsuitkeringen verschuldigd is;

Tot op heden werd de code "gezinshoofd" toegekend aan de werkloze die alleen woont en onderhoudsuitkeringen verschuldigd is in het voordeel van zijn (ex-)echtgeno(o)t(e) of van zijn kinderen : - hetzij op grond van een rechterlijke beslissing; - hetzij op grond van een notariële akte, maar enkel in twee specifieke gevallen : - de notariële akte werd opgesteld in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming; - de notariële akte werd opgesteld in het kader van een scheiding van tafel en bed.

De hier voorgestelde tekst voorziet : 1. de verplichting het onderhoudsgeld effectief te betalen om deze code te bekomen, ongeacht of deze onderhoudsverplichting voortkomt uit een rechterlijke beslissing of een notariële akte;2. de opening van het recht op de code van gezinshoofd voor de werkloze die effectief onderhoudsgeld betaalt ten voordele van zijn kind op grond van een notariële akte, zonder onderscheid te maken aangaande de omstandigheden bij het afsluiten van deze notariële akte (geen onderscheid tussen het onderhoudsgeld verschuldigd in het kader van de scheiding bij gehuwde koppels en deze verschuldigd in het kader van de situatie van niet gehuwde ouders). 1. de verplichting van de effectieve betaling van het onderhoudsgeld 1.1 Doel 1. De invoering van het principe van de effectieve betaling heeft tot doel aan de schuldeiser van het onderhoudsgeld de betaling ervan te verzekeren, langs de omweg van een bijkomende verplichting die een voorwaarde is voor de toekenning van de code gezinshoofd aan de schuldenaar. Deze vereiste van effectieve betaling concretiseert de oorspronkelijke bedoeling van de Overheid en de RVA in het bijzonder, die inhield dat de onderhoudsplichtige, om zich van deze verplichting te kunnen kwijten, daartoe een toeslag verzekerd wordt bij zijn uitkeringen.

Het blijkt inderdaad dat 20 % van de gescheiden personen met kinderlast hun onderhoudsgeld niet ontvangen. Indien men hierbij de vertragingen bij de betaling van het onderhoudsgeld meetelt komt men tot 40 %.

Bovendien blijkt uit het Algemeen Armoederapport dat omstandigheden bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed met een echtgenoot die het voornaamste inkomen van het gezin inbracht een van de directe oorzaken zijn van het afglijden van vrouwen naar de armoede.

Deze onzekere toestand wordt dan nog scherper benadrukt wanneer het alleenstaande vrouwen betreft met kinderen ten laste, die het slachtoffer zijn van tekortkomingen van de schuldenaar van het onderhoudsgeld.

Daarbij komt nog dat het deze personen zijn, die gehouden zijn om, teneinde hun rechten te doen respecteren, lange en kostelijke gerechtelijke acties te ondernemen. Het zijn zij ook die stappen moeten ondernemen tot het verkrijgen van sociale bijstand, wat niet altijd gemakkelijk is. Tenslotte wordt de terugvordering van de door het OCMW betaalde voorschotten bij hen uitgevoerd en dit, voor een situatie waarvoor zij geenszins verantwoordelijk zijn.

Daarnaast wordt een stijgend aantal aanvragen tot betaling van een voorschot op het onderhoudsgeld ingediend bij de OCMW's in het gehele land. Veel van deze aanvragen blijken te gebeuren wegens een tekortkoming van de onderhoudsplichtige die het onderhoudsgeld dat ten zijne laste is niet, niet meer, gedeeltelijk of met een aanzienlijke vertraging betaalt.

Zo telt men voor het jaar 1999 5631 aanvragen om een voorschot op het onderhoudsgeld, tegen 2883 voor het jaar 1994. Deze aanvragen zijn bijna verdubbeld in 5 jaar.

Tussen januari 1998 en januari 1999, is het aantal aanvragen om een voorschot op dit onderhoudsgeld, uitgaande van gezinnen waarvan het jaarlijks inkomen lager ligt dan 421 000 BEF, met 16,5 pct gestegen.

Het was dus nodig om, voor de werklozen die onderhoudsplichtig zijn, een preventief stelsel in te richten dat hen er toe dient aan te sporen om aan hun verplichtingen te voldoen en dit langs deze vereiste van effectieve betaling om daardoor een eenvoudige en efficiënte bescherming in te voeren voor de begunstigden van de onderhoudsuitkeringen.

Naar het verleden toe berustte de beslissing om de code van gezinshoofd toe te kennen aan de werkloze waarvan de "natuurlijke" categorie deze van alleenwonende was, maar die onderhoudsplichtig was, op sociale overwegingen : zo was hij financieel in staat om zich te kwijten van zijn onderhoudsverplichtingen. De formulering die eertijds gebruikt werd liet echter niet toe er zeker van te zijn dat de uitkeringstoeslag wel degelijk gerechtvaardigd was door de betaling van onderhoudsgeld en bleef het aansporingseffect ten voordele van de schuldeiser van het onderhoudsgeld louter theoretisch. 1.2. Modaliteiten en gevolgen van deze verplichting 1.2.1. Verklaring op erewoord Uit bezorgdheid voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beperking van de administratieve lasten voor de werkloosheidsbureaus, wordt het principe van de effectieve betaling gerealiseerd door een bijkomende vermelding in de verklaring van de gezinstoestand die de werkloze moet doen bij het begin van de werkloosheid (of bij elke wijziging van zijn toestand) en moet hij, wanneer hij geniet van de code alleenwonende of gezinshoofd, dit jaarlijks bevestigen. Het betreft hier een verklaring op eer. 1.2.2. Controle en gevolgen Het ingestelde systeem wil geen systematische controles uitoefenen, noch aan de werkloze vragen om regelmatig het bewijs te leveren van de betaling van het onderhoudsgeld.

In geval van gegronde twijfel echter over het naleven van zijn verplichting (vraag tot attestering van niet-betaling door het OCMW van de schuldeiser van het onderhoudsgeld bijvoorbeeld) laat het, op basis van een verhoor, het nazicht toe van de verklaring van de werkloze.

Indien blijkt dat de toekenningsvoorwaarden voor de code gezinshoofd niet of niet meer vervuld zijn, zal de gezinssituatie van de betrokkene herzien worden. Vooraleer het bedrag van de uitkeringen naar beneden te herzien en eventueel een sanctie op te leggen kan de directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau nochtans een termijn toekennen om de toestand te regulariseren. Bij de uitoefening van zijn appreciatierecht is hij er inderdaad toe gehouden, om de totaliteit van de elementen in aanmerking te nemen die de werkloze voorlegt, zoals bijvoorbeeld een alleenstaande vertraging bij de betaling, voorbijgaande financiële moeilijkheden, bijzondere betalingsmodaliteiten. 1.2.3. Bewijs Het principe van de effectieve betaling stelt het OCMW van de schuldeiser van het onderhoudsgeld een instrument ter beschikking dat het moet toelaten, met de medewerking van de RVA, na te gaan of er behoeftigheid bestaat voortvloeiend uit de niet-betaling van het onderhoudsgeld en dat daardoor een voorschot op het onderhoudsgeld gerechtvaardigd is.

In de vastgestelde gevallen van niet-betaling kan het OCMW van de schuldeiser van het onderhoudsgeld een bewijs verkrijgen van de RVA tot bevestiging van de niet-betaling. 2. Onderhoudsuitkeringen op grond van een notariële akte in het voordeel van de echtgeno(ot)(e) of van de kinderen. 2.1. Voorgaanden Buiten de gevallen waarin de onderhoudsuitkeringen vastgesteld werden bij een rechterlijke beslissing, voorzag de werkloosheidsreglementering de toekenning van de code van gezinshoofd enkel indien in de notariële akte een onderhoudsverplichting opgenomen was in het kader van een echtscheiding met onderlinge toestemming of van een scheiding van tafel en bed. Dit denkbeeld hield enkel rekening met de realiteit bij de scheiding van gehuwde koppels.

Heden ten dage is het niet meer aanvaardbaar een notie te behouden die uitsluitend gebaseerd is op het huwelijk. 2.2. Vaststelling De feitelijke gezinnen maken thans geen alleenstaand geval meer uit, evenmin als de scheiding van niet-gehuwde koppels. Daarenboven bestaan er situaties, waarbij de vader nooit samengewoond heeft met het kind, maar hij toch onderhoudsplichtig is.

De artikelen 203 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, houden inderdaad een wettelijke onderhoudsverplichting in van de ouders ten voordele van hun kinderen, ongeacht of de ouders al dan niet gehuwd waren.

Deze verplichting veronderstelt nochtans dat het kind erkend werd.

Psychologisch en financieel gesproken, is het zich beroepen op een rechterlijke beslissing moeilijk te aanvaarden voor niet gehuwde ouders, het komt neer op een notie van fout en veroordeling, van procedurekosten, terwijl gehuwde ouders die zich willen kwijten van hun onderhoudsverplichting dit in der minne kunnen regelen via hun notaris, sine die en met de kleinst mogelijke kosten.

De onderhoudsverplichting verliest bovendien niet aan kracht, noch aan waarde, indien zij bekrachtigd wordt bij notariële akte, eerder dan bij rechterlijke beslissing. Het betreft procedures die beiden aan de schuldeiser (het kind) of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger (de ouder die het ouderlijk gezag uitoefent) een uitvoerbare titel verlenen. Dit betekent dat in geval van tekortkoming door de schuldenaar van de onderhoudsverplichting, de betaling bij gerechtsdeurwaarder kan gevorderd worden, zonder (opnieuw) voor een rechter te passeren om voorafgaand het bestaan van het recht te laten vaststellen.

Daarom werd de tekst van artikel 110 zodanig aangepast dat aan elke werkloze, die alleen leeft en ouder is van een kind, de code van gezinshoofd kan toegekend worden, wanneer hij onderhoudsgeld betaalt, zij het op basis van een rechterlijke beslissing of van een notariële akte. 1.3. Modaliteiten In de veronderstellingen van scheiding of scheiding van tafel en bed zal het recht van erkenning van de code van gezinshoofd gebeuren door bij de reeds eerder ter sprake gebrachte verklaring van de gezinstoestand een kopie van de notariële akte te voegen.

Elke wijziging van de situatie (stopzetting van de betaling, einde van de onderhoudsverplichting) zal langs dezelfde weg gemeld moeten worden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienares, De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID 24 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 110 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997, 13 februari 1998, 22 december 1998, 26 maart 1999, 12 augustus 2000, 22 mei 2001, 19 juli 2001, 10 augustus 2001 en 30 december 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op artikel 110, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 november 1994, 22 november 1995 en 4 augustus 1996 en 17 december 2001;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, gegeven op 7 juni 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 juni 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 29 juni 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 31.971/1 van de Raad van State, gegeven op 8 november 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 110, § 1, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° alleen woont en effectief onderhoudsuitkeringen betaalt : a) op grond van een rechterlijke beslissing;b) op grond van een notariële akte in het kader van een procedure tot echtscheiding door onderlinge toestemming of van een scheiding van tafel en bed;c) op grond van een notariële akte ten voordele van zijn kind, hetzij aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, hetzij aan het meerderjarig kind, indien de staat van behoeftigheid voortduurt.»

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 3.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 januari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluit wet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951.

Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.

Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963.

Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967.

Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967.

Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978.

Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982.

Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.

Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989.

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.

Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994.

Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.

Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997.

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Wet van 22 december 1998, Belgisch Staatsblad van 10 april 1999.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Wet van 12 augustus 2000, Belgisch Staatsblad van 31 augustus 2000.

Wet van 22 mei 2001, Belgisch Staatsblad van 21 juni 2001.

Wet van 19 juli 2001, Belgisch Staatsblad van 28 juli 2001.

Wet van 10 augustus 2001, Belgisch Staatsblad van 15 september 2001.

Wet van 30 december 2001, Belgisch Staatsblad van 31 december 2001.

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.

Koninklijk besluit van 9 november 1994, Belgisch Staatsblad van 22 november 1994.

Koninklijk besluit van 22 november 1995, Belgisch Staatsblad van 8 december 1995.

Koninklijk besluit van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 14 augustus 1996.

Koninklijk besluit van 17 december 2001, Belgisch Staatsblad van 12 januari 2002.

^