gepubliceerd op 30 mei 2018
Koninklijk besluit betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt
23 APRIL 2018. - Koninklijk besluit betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat door ons ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, heeft tot doel de voorwaarden te bepalen die betrekking hebben op het beheer van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
I. Algemene commentaar.
Dit ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel bepaalde aspecten van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten uit te werken zoals de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (hierna: wet op het politieambt) het voorziet voor elke gemeenschappelijke gegevensbank die opgericht wordt door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie in het kader van het voorkomen en het bestrijden van terrorisme en extremisme dat kan leiden tot terrorisme.
De wet van 27 april 2016 inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van terrorisme heeft in de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt voor de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie de mogelijkheid ingevoerd om gemeenschappelijke gegevensbanken op te richten.
Deze gemeenschappelijke gegevensbanken maken het voor verschillende diensten die over verschillende bevoegdheden beschikken mogelijk om hun gegevens en informatie te delen teneinde doeltreffender te zijn in het kader van het bestrijden en het opvolgen van terrorisme en van extremisme dat kan leiden tot terrorisme.
De bedoeling is om kennis te delen met het oog op de bescherming van onze burgers tegen het blinde geweld van bepaalde personen of groeperingen en met het oog op het anticiperen en het verhinderen van deze gewelddadige acties.
Gelet op deze doelstelling en op de huidige context, hebben de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie beslist om over te gaan tot de oprichting van een gemeenschappelijke gegevensbank, genoemd de gegevensbank Haatpropagandisten.
Op basis van de aanbevelingen door de Comités P en I (verslag van september 2015 betreffende het gezamenlijk toezichtsonderzoek over de wijze waarop het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (hierna: OCAD), de informaties opgeslagen in de Joint Information Box (JIB) beheert, analyseert en verspreidt overeenkomstig de uitvoering van het Plan Radicalisme), is de doelstelling hier om een gemeenschappelijke gegevensbank op te richten ter vervanging van de JIB en die op korte termijn het instrument bij uitstek moet worden, opdat alle vectoren van radicalisering in onze maatschappij zo goed mogelijk worden geïdentificeerd en beheerst.
Deze gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten is tevens een excellent werkinstrument dat complementair is aan de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, die reeds in werking is gesteld door middel van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Foreign Terrorist Fighters en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt.
Hoewel de specifieke doeleinden van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, en de gegevens en informatie die erin vervat zitten, verschillen van deze van de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, heeft de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten dezelfde hoofddoelstelling voor ogen, met name de strijd tegen het terrorisme.
De gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten kadert bijgevolg wel degelijk in de strijd tegen het terrorisme en focust meer bepaald op de radicaliserende invloed die vaak aan de basis ligt van het plegen van terroristische acties of van extremisme dat kan leiden tot terrorisme.
Het doel is om gegevens en informatie over vectoren van radicalisering, zijnde natuurlijke personen, rechtspersonen, feitelijke verenigingen en de door hen aangewende middelen, samen te brengen.
De gegevens en informatie over deze entiteiten met een radicaliserende invloed, aangeleverd door de verschillende betrokken diensten, worden zo samengebracht in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en zullen bijdragen tot de analyse, de evaluatie en de opvolging van deze entiteiten.
Dankzij deze gemeenschappelijke gegevensbank wordt een inlichtingenfiche opgesteld over elke entiteit met een radicaliserende invloed, op basis waarvan niet enkel het radicaliserende potentieel dat uitgaat van deze entiteit kan geanalyseerd en geëvalueerd worden, maar vooral een opvolging van deze entiteit kan verzekerd worden met het oog op het anticiperen op of het verhinderen van mogelijke terroristische acties door personen of organisaties die zij dusdanig hebben weten te radicaliseren dat zij een terroristische actie zouden ondernemen.
De entiteiten die specifiek door deze gemeenschappelijke gegevensbank worden geviseerd zijn natuurlijke personen of rechtspersonen, en feitelijke verenigingen (organisaties of groeperingen zonder juridisch statuut) die een radicaliserende invloed hebben. De verschillende middelen die zij aanwenden met als doel een radicaliserende invloed uit te oefenen (bijv. een website, traktaat, radio- of televisiebericht of -zender, culturele of propagandacentra, lokalen, enz.) worden eveneens beoogd. De potentiële radicaliserende invloed van de entiteiten waarvan sprake, is een radicaliseringsproces, dat bovendien vaak gepaard gaat met een fenomeen van extremisme in hoofde van deze entiteiten. Dit radicaliseringsproces, zoals vermeld in art. 3, 15°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, wordt gedefinieerd als volgt: het gaat om een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed, dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen. Tot slot moet de entiteit actief zijn in België of activiteiten ontplooien, aan de hand van verschillende middelen, waarvan de radicaliserende effecten zichtbaar zijn in ons land.
De exploitatie van de gegevens van de inlichtingenfiche zal belangrijk zijn om de dreiging die uitgaat van deze entiteit te bepalen en de opvolging die moet worden georganiseerd.
Deze fiche, die door het OCAD, de expert inzake de dreigingsanalyse, geëvalueerd wordt, moet constant evolueren in functie van de informatie die aangevoerd wordt door de diensten die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voeden.
Naast de functie van consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die al voorzien is in verschillende wetgevingen, creëert artikel 44/11/3bis van de wet op het politieambt twee andere sleutelfuncties die eigen zijn aan de gemeenschappelijke gegevensbanken: de beheerder en de operationeel verantwoordelijke.
Het is belangrijk gebleken om, voor een gegevensbank die door een veelvoud aan partners gevoed en geraadpleegd wordt, in sleutelfuncties te voorzien met welbepaalde opdrachten om de dagelijkse goede werking van de gegevensbank te verzekeren.
Naast de in de wet bepaalde algemene opdrachten, vult dit ontwerp van koninklijk besluit de opdrachten aan die de veiligheidsconsulent, de beheerder en de operationeel verantwoordelijke uitvoeren om de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten optimaal te laten functioneren. Er wordt tevens voorzien dat ze samenwerken, meer bepaald in het geval van een technisch en/of functioneel incident.
Ten slotte wensten zowel de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als de Raad van State dat personen/diensten duidelijk geïdentificeerd zouden worden als contactpersonen voor de verschillende betrokken partners en voor de controleorganen.
Overeenkomstig artikel 44/11/3bis, § 4, van de wet op het politieambt, bepaalt het voorliggend ontwerp de types van gegevens die in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten zullen worden geregistreerd.
Gelet op het feit dat gegevens en informatie, geregistreerd in de gegevensbanken van de diensten die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voeden, gemeenschappelijk ter beschikking worden gesteld, moeten ook de verantwoordelijkheden op het vlak van de gegevensbescherming en de beveiliging, bepaald worden. De verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevensbank Haatpropagandisten kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor een gegeven of een informatie die niet rechtmatig is in de zin van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna: wet persoonlijke levenssfeer) en die uit een andere gegevensbank komt waarvoor er een andere verantwoordelijke voor de verwerking is aangeduid, die er zelf toe gehouden is te waken over de rechtmatigheid van zijn eigen gegevens en informatie. Op dezelfde manier kan de verantwoordelijke voor de verwerking van een brongegevensbank geen verantwoordelijkheid dragen voor een gegeven dat of een informatie die vervolgens in de gegevensbank Haatpropagandisten verwerkt werd.
Tot slot vereist de wet op het politieambt dat ook de bepaling van de toegangen en de nadere regels ervan bij besluit geregeld worden.
De wet voorziet in een gradatie van de toegangen die als volgt samengevat kan worden: Het OCAD, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten evenals de geïntegreerde politie zijn diensten die essentieel zijn voor het bestrijden van terrorisme. Deze diensten hebben bijgevolg wettelijk rechtstreekse toegang tot de gegevens en informatie van een gemeenschappelijke gegevensbank, in casu, de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Daarenboven is er voorgesteld dat de Nationale Veiligheidsoverheid (NVO), de collegiale overheid die bevoegd is voor de afgifte of de intrekking van de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, kan beschikken over een directe toegang tot de gegevensbank Haatpropagandisten.
Een tweede categorie van diensten betreft de diensten die, op het ogenblik van het opstellen van de wet inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, waarschijnlijk partners zijn inzake de bestrijding van het terrorisme omdat zij zelf belangrijke contextuele gegevens verwerken.
Deze diensten kunnen, onder bepaalde voorwaarden, rechtstreeks of door middel van bevraging (soort van HIT, NO HIT) toegang hebben tot de gegevens of informatie in een gemeenschappelijke gegevensbank.
In het geval van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten is gebleken dat enkele van deze diensten gegevens en informatie hadden die deze van de politiediensten, van het OCAD en van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten konden verrijken. Bijgevolg hebben zij eveneens rechtstreeks toegang tot de gegevensbank Haatpropagandisten en moeten zij deze laatste voeden met hun eigen gegevens en informatie die toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn in het licht van de nagestreefde doelstellingen.
Niettemin zullen de partnerdiensten niet over dezelfde rechten beschikken dan deze die toegekend werden aan de basisdiensten; dit omdat ze geen inlichtingenfiches zullen kunnen creëren.
Tevens is gebleken dat de toegang tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voor sommige diensten, gelet op hun opdrachten en informatiepositie, kan beperkt worden tot een rechtstreekse bevraging. Het betreft diensten die, op een ander niveau dan deze die een rechtstreekse toegang hebben, eveneens bijdragen tot de opvolging van een entiteit die een radicaliserende invloed heeft en/of van de middelen aangewend met als doel een radicaliserende invloed uit te oefenen.
Er wordt tevens in een derde categorie van diensten voorzien omwille van de organisatie van de opvolging en begeleiding van de daders van misdrijven waarmee deze diensten op basis van een mandaat van een gerechtelijke overheid, belast zijn. Aangezien dit mandaat entiteiten met een radicaliserende invloed kan betreffen en het luik inzake preventie en opvolging van deze entiteiten met een radicaliserende invloed een van de finaliteiten van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten uitmaakt, is een rechtstreekse toegang voor deze diensten essentieel. Er wordt geen toegangsrecht tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten verleend aan andere diensten van de Gemeenschappen voor andere opdrachten, of tot de informatie betreffende de entiteiten met een radicaliserende invloed die niet het voorwerp uitmaken van een begeleidings- of opvolgingsmaatregel. Daarom is hun toegang beperkt tot de gegevens en de informatie met betrekking tot de entiteiten met een radicaliserende invloed ten aanzien waarvan de betrokken dienst de begeleiding en de opvolging moet verzekeren.
In het kader van zijn bevoegdheden op het vlak van veiligheid zal de burgemeester bepaalde gegevens en informatie uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten bekomen, aangezien hij de mogelijkheid moet krijgen om de problematiek op lokaal niveau te regelen. Met dit doel zal hem een uittreksel van de inlichtingenfiche verstrekt worden met de gegevens en informatie die strikt noodzakelijk zijn voor het vervullen van zijn opdrachten.
Krachtens artikel 8, § 2, 1°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit project vrijgesteld van een voorafgaande impactanalyse daar het betrekking heeft op bepalingen inzake de nationale veiligheid.
De Raad van State gaf haar advies nr. 62.630/2 op 31 januari 2018. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gaf haar advies nr. 05/2018 op 17 januari 2018. Zowel de Raad van State als de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verwijzen in hun respectievelijke adviezen naar de nieuwe Europese regelgeving inzake bescherming van persoonsgegevens die recent werd uitgevaardigd: het betreft de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming - AVG) en de Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (Richtlijn voor Politie en Justitie). De AVG wordt van toepassing in het Belgisch recht op 25 mei 2018, de Richtlijn voor Politie en Justitie moet via nationale wetgeving omgezet worden in Belgisch recht tegen uiterlijk 6 mei 2018. De omzetting van deze nieuwe Europese regelgeving in de Belgische rechtsorde zal gebeuren door een voorontwerp van kaderwet met betrekking tot de bescherming van gegevens, die momenteel voorbereid wordt en die van toepassing zal zijn op de gemeenschappelijke gegevensbanken, net als op elke verwerking van persoonsgegevens.
Voorliggend ontwerp van koninklijk besluit is niet tegenstrijdig met dit ontwerp van kaderwet.
De Raad van State stelt in zijn advies nr. 62.630/2 dat de voorafgaandelijke aangifte van de gemeenschappelijke gegevensbank door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie bij het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het Controleorgaan op de politionele informatie overeenkomstig artikel 44/11/3bis, § 3 van de wet op het politieambt, nog niet gebeurd is. De gemeenschappelijke gegevensbank Foreign Terrorist Fighters die gecreëerd werd door het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Foreign Terrorist Fighters en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt, werd dd. 3 november 2016 en 26 juni 2017 aangegeven. De voorafgaandelijke aangifte betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, die gecreëerd wordt door voorliggend ontwerp van koninklijk besluit, zal aangegeven worden eens het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit aangenomen is.
II. Artikelsgewijze commentaar.
Artikel 1 Dit artikel verduidelijkt enkele begrippen die regelmatig terugkeren in het aan U voorgelegde ontwerp. Sommigen ervan komen rechtstreeks voort uit of verwijzen naar de wet op het politieambt (operationeel verantwoordelijke, beheerder,...) en de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (verantwoordelijke voor de verwerking), anderen werden rechtstreeks geput uit de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst ("radicaliseringsproces", zoals bepaald in artikel 3, 15° van de wet van 30 november 1998). De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer stelt in haar advies nr. 05/2018 dat de term "radicaliseringsproces" en een aantal elementen uit de definitie, zoals "terroristische handelingen" moeten gedefinieerd worden. Gezien deze term echter rechtstreeks uit de wet van 30 november 1998 komt, verwijzen we hiervoor naar deze wet en haar memorie van toelichting.
De Commissie stelt ten slotte dat de noties "haat" en "propagandist" niet worden verklaard. Het voorliggend koninklijk besluit gebruikt echter deze termen niet, maar het concept "haatpropagandist", dat wel gedefinieerd wordt. De termen "haat" en "propagandist" worden in dit voorliggend besluit dan ook niet gedefinieerd.
Wat het concept entiteit betreft, dit herneemt behalve elke natuurlijke persoon of rechtspersoon of feitelijke vereniging, ook de middelen die aangewend worden. Onder deze middelen verstaan we vectoren van radicalisering. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vraagt in haar advies nr. 05/2018 om de term "middelen" uit de definitie van haatpropagandist te schrappen. Het is echter soms moeilijk om de entiteit te identificeren als een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of als feitelijke vereniging.
Het identificeren van het gebruikte middel (website, radio, pers,...) is vaak evidenter. In dit geval moeten de middelen zelf opgenomen kunnen worden in de gegevensbank Haatpropagandisten. De opvolging van de aangewende middelen hernomen in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten laat toe om desgewenst de gepaste maatregelen te nemen.
Artikel 2 Artikel 2 bepaalt de concrete doelstelling van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Overeenkomstig artikel 44/11/3bis, § 2, van de wet op het politieambt draagt ze bij tot de analyse, de evaluatie en de opvolging van de entiteiten met een radicaliserende invloed. De exploitatie van de in deze gegevensbank geregistreerde gegevens en informatie zal het mogelijk maken een evolutieve inlichtingenfiche op te stellen die voortdurend bijgewerkt wordt door de betrokken diensten. Deze fiche zal dienen voor het analyseren en het evalueren van de radicaliserende invloed van de betrokken entiteit. Een aan de entiteit aangepaste opvolging zal bijgevolg uitgewerkt kunnen worden door middel van een geheel van concrete veiligheids- en preventiemaatregelen.
De exploitatie van de in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten geregistreerde gegevens en informatie zal het tevens mogelijk maken het fenomeen van de entiteiten met een radicaliserende invloed globaal te benaderen: - de kwantitatieve en kwalitatieve tendensen en ontwikkelingen visualiseren; - de informatie-uitwisseling en de kennisname aangaande de opgenomen entiteiten optimaliseren; - de fenomenen van radicalisering in kaart brengen; - een beeld geven van het beheer, het overzicht en de resultaten van de acties en de maatregelen die genomen worden met betrekking tot de entiteiten opgenomen in de gemeenschappelijke gegevensbank.
Artikel 3 Dit artikel vloeit voort uit artikel 44/11/3bis, §§ 9 en 11, van de wet op het politieambt, dat vereist dat de beheerder, evenals zijn bijzondere opdrachten die verbonden zijn aan de opgerichte gemeenschappelijke gegevensbank, duidelijk bepaald worden in het voorliggend ontwerp.
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting van de wet van 27 april 2016 inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van terrorisme, werd de oprichting van gemeenschappelijke gegevensbanken voorzien in de wet op het politieambt om de volgende redenen: - de politiediensten zijn essentiële partners voor de inzameling van gegevens en informatie met betrekking tot terrorisme; - de architectuur van de politionele gegevensbanken berust reeds op concepten van decentralisering (lokale politie) en van verbindingen met externe partners (de Algemene Nationale Gegevensbank van de politiediensten (ANG) is bijvoorbeeld rechtstreeks toegankelijk voor het Comité P).
Rekening houdend met haar ervaring op het vlak van de ontwikkeling en het beheer van gegevensbanken, wordt de federale politie bijgevolg belast met het ontwikkelen van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en wordt zij er de beheerder van.
Voor een groot aantal betrokken diensten zal het tevens belangrijk zijn om een globaal zicht te krijgen op het fenomeen van terrorisme en om een adequaat beheer te kunnen verzekeren, in overeenstemming met hun wettelijke opdrachten, van de terrorist fighters en van de haatpropagandisten. Een verbinding tussen deze gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en de gegevensbank Terrorist Fighters zal meer dan waarschijnlijk noodzakelijk zijn. Aangezien de federale politie reeds is aangeduid als beheerder van de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, is het logisch dat de functionele en technische ontwikkelingen verzekerd worden door dezelfde dienst.
Volgende meer concrete opdrachten worden toegevoegd aan de opdrachten die al bepaald worden in de wet op het politieambt: - het opstellen van een lijst van de gebruikers hetgeen zijn algemene opdracht inzake de toegangen tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, vergemakkelijkt; - het waken over de traceerbaarheid van de in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten uitgevoerde verwerkingen; - het informeren van en samenwerken met de operationeel verantwoordelijke, de veiligheidsconsulent, het Controle Orgaan (COC) en het Comité I in het geval van een technisch en/of functioneel incident. De federale politie is verplicht zo spoedig mogelijk informatie uit te brengen over het incident, ermee rekening houdend dat ze soms dringend een technische/functionele oplossing dient aan te dragen, alvorens over dit incident te rapporteren.
Wat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreft, worden de nadere regels met betrekking tot de lijst van hun gebruikers verduidelijkt in artikel 7, § 3 van huidig ontwerp.
Naast de rapportering van veiligheidsincidenten, zijn volgende regels voorzien inzake veiligheid: - de oplijsting van verwerkingen uitgevoerd in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten; - de gebruikerslijst die ter beschikking van de controleorganen wordt gesteld; - de restricties betreffende het gebruik van gegevens en informatie uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten; - de verplichte veiligheidsmachtiging voor de personen die toegang hebben tot de gegevensbank Haatpropagandisten; - de contacten met derden enkel door de basisdiensten; - de gebreken en de fouten die ook worden gerapporteerd aan de controleorganen.
Artikel 4 In dezelfde geest als het voorgaande artikel, beantwoordt dit artikel aan de vereisten van artikel 44/11/3bis, §§ 10 en 11, van de wet op het politieambt die vragen dat voor elke gemeenschappelijke gegevensbank een operationeel verantwoordelijke wordt aangeduid en zijn bijzondere opdrachten worden bepaald.
Zoals hierboven aangegeven, wordt de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten geëxploiteerd om de radicaliserende invloed van een entiteit te analyseren en te evalueren, met inbegrip van de middelen aangewend met als doel een radicaliserende invloed uit te oefenen.
Zoals dit reeds gebeurt voor de terrorist fighters, is dit soort analyse en evaluatie de specialiteit van het OCAD. Daarom wordt het OCAD aangeduid als operationeel verantwoordelijke, aangezien het bevoegd is om de algemene opdrachten van de operationeel verantwoordelijke die in de wet op het politieambt bepaald zijn voor de gemeenschappelijke gegevensbanken te verzekeren (kwaliteitscontrole van de gegevens in verhouding tot de doeleinden van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, het coördineren van de voeding door de verschillende partners en het in plaats stellen van een concrete samenwerking, ...).
De bijzondere opdrachten betreffen: - het evalueren van de gegevens van de inlichtingenfiche. Op basis van de door alle partners doorgezonden informatie en gegevens, moet het OCAD de radicaliserende invloed die uitgaat van de betrokken entiteit, kunnen analyseren; - een entiteit binnen een tijdsbestek van 15 dagen valideren als zijnde een "Haatpropagandist". Op basis van de aan de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten doorgezonden gegevens en informatie, zal het OCAD al dan niet bevestigen of de geregistreerde entiteit, naargelang de in artikel 6, § 1, 1°, van het voorliggend ontwerp bepaalde criteria, een entiteit is met een radicaliserende invloed en of een opvolging bijgevolg noodzakelijk is; - de contactrol voor de verantwoordelijke voor de verwerking. De minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie zijn verantwoordelijken voor de verwerking van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en hebben in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid over de kwaliteit van de gegevens en de informatie in de gegevensbank, alsook een verantwoordelijkheid op het niveau van de beveiliging. Om deze verantwoordelijkheden met kennis van zaken te kunnen opnemen, kan de verantwoordelijke voor de verwerking zich informeren bij het OCAD die fouten of gebreken vaststelt of aan wie men deze rapporteert; - de kwaliteit van de gegevens en de informatie die naar de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten doorgezonden worden. In het kader van een gezonde samenwerking, zal het OCAD, in voorkomend geval, de aanleverende dienst in kennis stellen wanneer het beslist dat het gegeven of de informatie niet langer op het niveau van de gegevensbank Haatpropagandisten geregistreerd moet blijven.
Artikel 5 Het statuut van de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt uitvoerig behandeld in de wet op het politieambt. Het voorliggend ontwerp dringt aan op de samenwerking die hij moet hebben met de overige personen/ diensten die in de gegevensbank Haatpropagandisten samenwerken.
Zoals artikel 44/3, § 1/1 van de wet op het politieambt voorziet, brengt huidig ontwerp van besluit enkele verduidelijkingen aan wat betreft zijn relatie met de diensten die de gegevens uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten verwerken.
Aldus waakt hij erover, in het raam van zijn bevoegdheden, om de gebruikers van alle diensten te sensibiliseren. Hij zal eveneens de beheerder bijstaan in het uitwerken van verwerkingsprocedures.
Ten slotte, teneinde de opdrachten inzake veiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer te coördineren, is het mogelijk dat de consulent van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten dient samen te werken met de experten die in deze diensten de gegevens uit de gegevensbank Haatpropagandisten, verwerken.
Deze samenwerking met de dagelijkse verantwoordelijken en de overige partners van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten is van primordiaal belang, opdat de consulent met kennis van zaken zijn controleopdracht in alle onafhankelijkheid, maar tevens steeds mits respect voor de bevoegdheden van elkeen, zou kunnen uitoefenen.
Artikel 6 Zoals bepaald in artikel 44/11/3bis, § 4 van de wet op het politieambt, bepaalt dit artikel de types van persoonsgegevens en informatie die in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten worden verwerkt.
Deze gemeenschappelijke gegevensbank is in de eerste plaats gericht op de identificatiegegevens van natuurlijke personen, rechtspersonen, feitelijke verenigingen en de door hen aangewende middelen.
Deze dienen niet noodzakelijk de Belgische nationaliteit te hebben, te verblijven of verbleven te hebben in België.
Zij moeten aan volgende cumulatieve voorwaarden voldoen: - De haatpropagandist heeft als doelstelling om schade te berokkenen aan de beginselen van de democratie of de mensenrechten, de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat. Het is niet noodzakelijk dat de schade zich reeds heeft voorgedaan, de potentiële schade is voldoende; - De haatpropagandist rechtvaardigt het gebruik van geweld of dwang (waaronder alle vormen van dwang en geweld worden begrepen, zoals fysiek en psychisch geweld, intra- en extrafamiliaal geweld, homofoob geweld, cyberaanvallen,...) als actiemethode om deze doelstelling (de schade aan de principes van de democratie, de mensenrechten, aan de goede werking van de democratische instellingen of aan andere fundamenten van de rechtsstaat) te bereiken. De haatpropagandist geeft blijk van zijn intentie om schade te berokkenen en van de rechtvaardiging tot het gebruik van geweld of dwang ten aanzien van een of meerdere andere entiteiten door middel van concrete acties of kanalen. Deze intentie moet openbaar veruitwendigd worden, bijvoorbeeld door middel van een publicatie; - De haatpropagandist handelt met de bedoeling om een radicaliserende invloed uit te oefenen op andere personen. Hiermee wordt bedoeld dat de haatpropagandist een radicaliseringsproces (een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed, dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen) wenst te ondersteunen of ertoe wil bijdragen; - Er moet een aanknoping zijn met België. Om te antwoorden op de opmerkingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in haar advies nr. 05/2018 van 17 januari 2018, wordt hier gepreciseerd dat de radicaliserende invloed van een haatpropagandist kan worden uitgeoefend in België maar ook in het buitenland. Wat belangrijk is hier is dat het aanknopingspunt tussen de haatpropagandist en België voldoende solide is, of het nu juridisch of feitelijk van aard is. Een Belgische haatpropagandist die openlijk in België zijn intentie om andere personen te radicaliseren, veruitwendigt, kan opgenomen worden in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Het juridisch aanknopingspunt in dit geval is de Belgische nationaliteit van de haatpropagandist. Dit is ook het geval voor een buitenlandse haatpropagandist die verblijft in België maar zijn radicaliserende invloed uitoefent in het buitenland.
Het juridische aanknopingspunt zal in dit geval zijn verblijf in België zijn. Ander voorbeeld; een buitenlandse haatpropagandist die in het buitenland verblijft en die in andere landen dan België een boodschap verspreidt, die een bijzonder radicaliserende invloed heeft in België of die België viseert, zou ook kunnen opgenomen worden in de gegevensbank Haatpropagandisten. In dit laatste geval zal het feitelijk aanknopingspunt de radicaliserende invloed in België zijn.
Er zullen dus geen personen opgenomen worden in de gegevensbank Haatpropagandisten die slechts een zeer beperkt aanknopingspunt hebben met België (bijvoorbeeld een haatpropagandist die maar enkele weken in België verbleef jaren geleden). Het is noodzakelijk om een zeker flexibiliteit te behouden in het vaststellen van een "aanknopingspunt" met België. Deze relatieve flexibiliteit wordt omkaderd door een dubbele controle op het vlak van validering. Een eerste controle gebeurt door de partnerdiensten wanneer zij een potentiële haatpropagandist ingeven in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Een tweede controle gebeurt door het OCAD, bij validering van een persoon als haatpropagandist in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
In de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten worden in de tweede plaats ook de identificatiegegevens opgenomen van de entiteiten waarover er ernstige aanwijzingen bestaan dat zij voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 6, § 1,1°, maar die nog niet als dusdanig gevalideerd werden.
Het propageren van een bepaalde levensvisie, hoe verwerpelijk deze ook is, of het aanhouden van een radicaal gedachtegoed zonder dat de voorwaarden cumulatief zijn vervuld, is dus niet voldoende om een opname en specifieke opvolging in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten te rechtvaardigen. De gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten bevat dus geenszins een overzicht van personen met een bepaald radicaal gedachtegoed.
Tevens dienen te worden geregistreerd de gerechtelijke of administratieve gegevens, de gegevens van gerechtelijke politie, de gegevens van bestuurlijke politie en de niet-geclassificeerde inlichtingen met betrekking tot de entiteiten zoals bedoeld in artikel 6, § 1, 1°, en 2° en die verwerkt zijn door de basisdiensten en de partnerdiensten.
Tot slot worden eveneens geregistreerd de gebruikersgegevens of -codes van de personen die toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Het belang van een gemeenschappelijke gegevensbank bestaat er namelijk in dat elke dienst de gegevens aanbrengt waarover hij beschikt, om het de basisdienst die de entiteit heeft geregistreerd, mogelijk te maken zijn verantwoordelijkheid op te nemen aangaande de kwaliteit van de gegevens, en om niet simpelweg aan de operationeel verantwoordelijke een voorstel te doen omtrent een entiteit, zonder dat er voldoende elementen zijn voor een gefundeerde validering van de situatie van de betrokken entiteit.
De in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten geregistreerde persoonsgegevens en informatie hebben betrekking op: 1° identificatiegegevens (naam, voornaam, adres, ondernemingsnummer, IP-adres van een website...); 2° eventuele gegevens van: - gerechtelijke aard (veroordeling voor terrorismefeiten, voorwaardelijk in vrijheid gesteld,...); - administratieve aard (beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken,...); - gerechtelijke politie (antecedenten inzake terrorisme,...); - bestuurlijke politie (lidmaatschap van een van terrorisme verdachte groepering,...); - inlichtingen (sociale media,...).
In hun gezamenlijke voorafgaande aangifte bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 3, van de wet op het politieambt, zullen de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie aanduiden welke gegevens en informatie elke dienst moet doorzenden om de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten te voeden.
Dit ontwerp sluit echter de van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten afkomstige geclassificeerde inlichtingen uit. De gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten is een gemeenschappelijke gegevensbank die ter beschikking is gesteld van talrijke partners. Er moet dus een blijvende aandacht zijn om sommige gegevens of informatie, die zodanig gevoelig zijn dat ze geclassificeerd werden, niet in gevaar te brengen, wat de uitsluiting van geclassificeerde informatie rechtvaardigt.
Om het nagestreefde doel te bereiken, moet men namelijk komen tot een gemeenschappelijke terbeschikkingstelling van een maximum aan informatie en er tegelijk over waken om noch een persoon, noch een voor de veiligheid van de burgers belangrijk onderzoek, in gevaar te brengen.
Bovendien dient men er eveneens aan te herinneren dat het doeleinde van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten onder meer bestaat uit het verzekeren van de opvolging van de haatpropagandisten.
In het uiterste geval waarbij alle informatie over een haatpropagandist geclassificeerd is, zal een opvolging toch mogelijk zijn, maar op een andere manier. Wanneer het overgrote deel van de informatie geclassificeerd is, worden enkel de persoonlijke gegevens van de haatpropagandist vermeld in de gemeenschappelijke gegevensbank, doch met een indicatie over het bestaan van geclassificeerde informatie Er dient te worden herinnerd aan artikel 44/11/3ter, § 5, van de wet op het politieambt, wat de mogelijkheid biedt aan de bevoegde magistraat om, mits instemming van de federale procureur, de voeding van de gemeenschappelijke gegevensbank uit te stellen indien dit de uitoefening van de strafvordering of de veiligheid van een persoon in het gedrang kan brengen. De federale procureur gaat op regelmatige tijdstippen de noodzaak tot behoud van het uitstel van de voeding van de gemeenschappelijke gegevensbanken na. Indien de leidinggevende van een inlichtingen- en veiligheidsdienst oordeelt dat de voeding van de gemeenschappelijke gegevensbank de veiligheid van een persoon in gevaar kan brengen of wanneer de informatie afkomstig is van een buitenlandse dienst die uitdrukkelijk gevraagd heeft deze niet aan andere diensten door te geven, wordt de verplichting tot voeding van de gemeenschappelijke gegevensbanken eveneens uitgesteld.
Tot slot worden tevens de persoonsgegevens of - wat de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreft - de identificatiecodes van de gebruikers geregistreerd (oplijsting, logging) in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Dit is niet alleen interessant op operationeel vlak (weten wie een bepaald gegeven toegevoegd heeft, maakt het mogelijk de samenwerking tussen de verschillende partners te versterken) maar ook op het vlak van de beveiliging (wie heeft gewijzigd, uitgewist, wanneer, ...).
Artikel 7 Wat de basisdiensten betreft, bepaalt artikel 44/11/3ter, § 1, van de wet op het politieambt dat zij rechtstreeks toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbanken. De basisdiensten betreffen het OCAD, de Veiligheid van de Staat, de Algemene dienst voor Inlichtingen en Veiligheid en de geïntegreerde politie.
Voor de partnerdiensten bepaalt de wetgever ofwel een rechtstreekse toegang, ofwel een toegang via rechtstreekse bevraging (soort HIT, NO HIT). Dit mechanisme is geïnspireerd op hetgeen voorzien is om een toegang te hebben tot de gegevens en de informatie van de A.N.G. Dit ontwerp van koninklijk besluit maakt een onderscheid tussen de verschillende partnerdiensten op basis van het belang van de bijdragen van ieder van hen aan de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Daarom wordt bepaald dat de gegevens en de informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten rechtstreeks toegankelijk zouden zijn voor bepaalde partnerdiensten.
Het gaat om de diensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 2, van de wet op het politieambt, weliswaar beperkt tot het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen en de penitentiaire inrichtingen, het Openbaar Ministerie, de Cel voor Financiële Informatieverwerking (de frequente bewegingen van omvangrijke kapitalen kunnen bijvoorbeeld een element zijn om rekening mee te houden in de financiering van de radicaliserende entiteiten) en de Dienst Vreemdelingenzaken.
Het betreft immers diensten die op het ogenblik van de redactie van dit ontwerp van koninklijk besluit, het meest lijken te kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de finaliteiten van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Zelfs wanneer deze diensten niet over dezelfde rechten beschikken als de basisdiensten (cf. artikel 9), moeten zij toch de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voeden. Daarom is er voorzien dat deze diensten ook een rechtstreekse toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Er dient in elk geval te worden opgemerkt, zoals aangegeven in de memorie van toelichting van de wet van 27 april 2016 inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van terrorisme, die onder meer de gemeenschappelijke gegevensbanken in leven roept, dat het Openbaar Ministerie, ook wanneer ze rechtstreekse toegang heeft tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, niet verplicht is om deze gemeenschappelijke gegevensbank rechtstreeks te voeden. De wetgever heeft inderdaad rekening gehouden met het specifieke onafhankelijke statuut van het Openbaar Ministerie en heeft geoordeeld dat de gerechtelijke gegevens voornamelijk afkomstig zijn van de politiediensten. Bijgevolg is de verplichting voor de politiediensten om de gemeenschappelijke databank te voeden voldoende opdat de pertinente gerechtelijke gegevens worden geregistreerd.
Ten slotte, om zich ervan te vergewissen dat de voeding van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten in dit kader goed wordt uitgevoerd, wordt er voorzien dat de gerechtelijke overheden de gepaste instructies versturen, onder andere via omzendbrieven.
Overeenkomstig artikel 44/11/3ter, § 3, van de wet op het politieambt wordt de rechtstreekse toegang ook toegekend aan de Nationale Veiligheidsoverheid (NVO), daar deze bevoegd is voor de afgifte of de intrekking van de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, wat de reden is waarom de in de gegevensbank Haatpropagandisten opgenomen persoonsgegevens en informatie eveneens relevant zijn voor de NVO. Concreet moet het secretariaat van NVO in de mogelijkheid gesteld worden om de beslissingen van het College zelf in deze gemeenschappelijke gegevensbank in te brengen. Het spreekt van zelf dat dit enkel slaat op de beslissingen die betrekking hebben op de personen die reeds volgens de geëigende procedure in de gemeenschappelijke gegevensbank opgenomen werden.
Om te antwoorden op de opmerking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot de finaliteit waarvoor de Nationale Veiligheidsoverheid een rechtstreekse toegang zal hebben, wordt gepreciseerd dat deze ligt in het voeden van de gegevensbank met zijn beslissingen genomen in het kader van zijn bevoegdheid inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
Wat de basisdiensten betreft, bepaalt artikel 44/11/3ter, § 1 van de wet op het politieambt dat zij rechtstreeks toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbanken. Voor de partnerdiensten, bepaalt de wetgever ofwel een rechtstreekse toegang, ofwel een toegang via rechtstreekse bevraging (soort HIT, NO HIT).
De rechtstreekse bevraging zal slaan op het bestaan van gegevens over een haatpropagandist die voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 6 § 1, 1°. De rechtstreekse bevraging kan bovendien eveneens slaan op de gegevens van potentiële haatpropagandist bedoeld in artikel 6 § 1, 2°.
Om te antwoorden op de opmerkingen van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in haar advies nr. 05/2018 van 17 januari 2018, is de mogelijkheid om de aanwezigheid van potentiële haatpropagandisten (HIT, NO HIT) in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten rechtstreeks te bevragen gerechtvaardigd door een nood aan een betere informatiestroom waarbij de nadruk wordt gelegd op de coördinatie tussen de diensten. Aangezien er bij de rechtstreekse bevraging geen enkel gegeven getoond wordt aan de dienst die de gemeenschappelijke gegevensbank bevraagt, moet deze dienst een basisdienst contacteren die de beschikbare informatie kan contextualiseren, in functie van de noden van de betrokken diensten.
Er is dus een menselijke tussenkomst om te vermijden dat beslissingen enkel of zelfs deels gebaseerd worden op niet-gevalideerde gegevens.
De mogelijkheid om niet-gevalideerde gegevens te gebruiken wordt dus omkaderd door procedures. De aangebrachte wijziging wil vooral de voorgemelde coördinatie tussen de diensten toelaten, en ervoor zorgen dat de basisdiensten geïnformeerd worden wanneer andere diensten interesse hebben in personen die mogelijks behoren tot een van de personeelcategorieën die voorzien worden in voorliggend koninklijk besluit. Bij het vaststellen van een potentiële haatpropagandist in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten is het aan de betrokken dienst om na het verloop van de termijn van maximaal 6 maanden waarin de betrokken potentiële haatpropagandist ofwel geregistreerd wordt als haatpropagandist ofwel gewist wordt uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten omdat hij niet voldoet aan de criteria, de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten opnieuw te bevragen.
Wat de toegangen voor de Gemeenschappen betreft, worden geen wijzigingen aangebracht. Er wordt opgemerkt dat de aangeduide diensten van de Gemeenschappen de gegevensbank voeden met de informatie die toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is en die voortkomt uit de wettelijke opdracht tot het uitvoeren van het mandaat van de gerechtelijke overheden.
Wat de overige partnerdiensten vernoemd in het artikel 44/11/3ter, § 2, b), c), e) en i), van de wet op het politieambt betreft, zijnde de Algemene Directie Crisiscentrum, de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken, de Federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Directoraat-generaal Consulaire Zaken en de onderzoeks- en opsporingsdiensten van de Algemene Administratie der douane en accijnzen, is gebleken dat een toegang tot de gegevens van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten op basis van de rechtstreekse bevraging voldoende en nodig is. Als antwoord op de opmerkingen van de Commissie van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vermeld in haar advies 05/2018 van 17 januari 2018 wordt er benadrukt dat deze verschillende partnerdiensten zullen beschikken over een recht op rechtstreekse bevraging (hit/no hit) van de gegevensbank, met het oog op afstemming en een goede communicatie-uitwisseling. Het is bijvoorbeeld noodzakelijk dat het Directie-generaal Consulaire Zaken van de FOD Buitenlandse Zaken, in het kader van de afgifte van een visum, de gegevensbank zou kunnen raadplegen en in het geval van een `hit' contact opneemt met een van de basisdiensten om zo zijn beslissing aan te passen aan de opvolging die voor de betrokken persoon werd voorzien. Zo kan bijvoorbeeld kan het visum geweigerd worden. Zo heeft ook de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse Zaken, in het kader van een vraag tot afgifte van een toegangsbadge voor een luchthaven, er baat bij om te weten of de verzoekende persoon opgenomen is als haatpropagandist. De Algemene Directie Crisiscentrum heeft er belang bij deze gegevensbank rechtstreeks te bevragen om te weten of de administratieve maatregel die zij zou treffen tegen een gevalideerde of potentiële haatpropagandist, pertinent is gezien de informaties of persoonsgegevens die één of meerdere basisdiensten zouden meedelen ingevolge een `hit'.Ten slotte spreekt het voor zich dat het ook voor de opsporings- en onderzoeksdiensten van de Algemene Directie Douane en Accijnzen noodzakelijk is om een rechtstreeks bevraging te kunnen doen van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Zo zal er inderdaad, in geval van een `hit', een striktere controle kunnen plaatsvinden van de bagage van een haatpropagandist of kan er in tegendeel gevraagd worden om geen bagage te controleren van een haatpropagandist om geen argwaan bij de betrokken persoon te wekken.
De Vaste commissie van de lokale politie heeft een uitsluitend strategische rol die geen toegang kan rechtvaardigen.
Hoewel ze niet uitdrukkelijk genoemd wordt in de opsomming in artikel 44/11/3ter, § 2, van de wet op het politieambt, is er, conform artikel 44/11/3ter, § 3, eerste en tweede lid, van de wet op het politieambt, tevens voorgesteld om een toegang via rechtstreekse bevraging tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten toe te kennen aan de dienst Erediensten en Vrijzinnigheid van de FOD Justitie. De dienst Erediensten en Vrijzinnigheid van de FOD Justitie is bij wet bevoegd voor de erkenning van de erediensten en niet-confessionele organisaties. Daarnaast betaalt de dienst de wedden van de bedienaars van de erediensten en de afgevaardigden van niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen. In het kader van deze bevoegdheden is het noodzakelijk dat zij een rechtstreekse bevraging kan doen van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Het systeem van de rechtstreekse bevraging is een "HIT, NO HIT"-systeem betreffende het bestaan van een haatpropagandist in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Daar het om een gemeenschappelijke en dynamische databank gaat, is het duidelijk dat sommige informatie, bijgehouden door een dienst die een HIT heeft verkregen tijdens een rechtstreekse bevraging, relevant zal blijken om te worden geregistreerd in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
In dezelfde zin is het evenzeer mogelijk dat, in het kader van hun opdrachten, diensten soms complementaire informatie nodig hebben voor wat betreft de gegevens die een HIT hebben opgeleverd na rechtstreekse bevraging van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Daarom is er bepaald dat er contact wordt genomen met de dienst die eigenaar is van de informatie wanneer een partnerdienst die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten rechtstreeks bevraagt, een HIT krijgt.
Om de partnerdienst toe te laten gemakkelijk contact op te nemen met een basisdienst, ontvangt de partnerdienst de contactgegevens van de basisdiensten die gecontacteerd kunnen worden. In de praktijk heeft elke partnerdienst zijn eigen kanalen om een basisdienst te contacteren en kan de partnerdienst in gevallen van een HIT deze kanalen gebruiken. De contactgegevens van de basisdiensten worden gecommuniceerd indien de partnerdienst nog geen dergelijk geprivilegieerd kanaal heeft.
In het kader van het fenomeen van het radicaliserinsproces, is het belangrijk gebleken om een rechtstreekse toegang te verlenen aan andere diensten dan diegene die voorzien zijn in artikel 44/11/3ter, §§ 1 en 2, van de wet op het politieambt. Het betreft de diensten die bevoegdheden hebben, bepaald in artikel 44/11/3ter, § 3, van de wet op het politieambt.
Het is in dit kader en uitsluitend voor hun opvolgingsopdracht van personen voor wie zij een mandaat van de gerechtelijke overheden krijgen, dat de Algemene Administratie van Justitiehuizen van de Franse Gemeenschap, de algemene dienst van de overheidsinstellingen voor Jeugdbescherming van de Federatie Wallonië-Brussel, de dienst Justitiehuis van het Ministerie van de Duitstalige gemeenschap, de Afdeling Justitiehuizen van de bevoegde diensten van de Vlaamse
overheid, Beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn rechtstreeks toegang hebben tot de persoonsgegevens en de informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
De raadpleging van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten zal voor deze diensten beperkt zijn tot de inlichtingenfiches van de personen die het voorwerp uitmaken van een maatregel die een begeleiding of een opvolging inhoudt door de Justitiehuizen en, voor wat Vlaanderen betreft, door de jeugdinstellingen.
De rechtstreekse toegang is bijgevolg niet bestemd voor de andere opdrachten van deze diensten of voor andere diensten van de Franse Gemeenschap, van de Duitstalige Gemeenschap of van het Vlaamse Gewest.
In de praktijk zal het aantal personen die binnen deze diensten een toegang zullen hebben, beperkt zijn.
Wat het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn betreft, is het noodzakelijk om ook in een rechtstreekse toegang te voorzien voor de opvolging van jongeren aan wie een gerechtelijke maatregel wordt opgelegd en voor de opvolging van de maatregelen die genomen worden ten aanzien van een minderjarige die het voorwerp uitmaakt van een uithandengeving, die aan Vlaamse zijde toegekend wordt aan dit Agentschap.
Net als de overige diensten die een rechtstreekse toegang hebben, moeten de Algemene Administratie van Justitiehuizen van de Franse Gemeenschap, de dienst Justitiehuis van het Ministerie van de Duitstalige gemeenschap, de Afdeling Justitiehuizen van de bevoegde diensten van de Vlaamse overheid, Beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voeden overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3ter, §§ 4 en 5, van de wet op het politieambt.
Deze diensten zullen de gemeenschappelijke gegevensbank voeden met de informatie die toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is en die voortkomt uit de wettelijke opdracht tot het uitvoeren van het mandaat van de gerechtelijke overheden.
Om het beheer van de toegangen te vergemakkelijken, zal elke dienst zijn personeelsleden moeten identificeren die gemachtigd zijn om een rechtstreekse toegang te hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Elke dienst zal een lijst van deze personen moeten doorzenden aan de beheerder die de toegangen beheert. Het is duidelijk dat deze lijst, in voorkomend geval, ook ter beschikking gesteld zal kunnen worden van de veiligheidsconsulent en van de operationeel verantwoordelijke in het kader van hun respectieve bevoegdheden.
Er wordt ook gepreciseerd dat de personeelsleden houder moeten zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "geheim" om toegang te kunnen krijgen tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. De gegevens en informatie van deze gegevensbank, elk afzonderlijk beschouwd, zijn niet geclassificeerd.
Echter, in hun globaliteit samengevoegd en met de contextualisering van de gevallen die gedeeld worden in de LTF's, vormen deze gegevens een geheel dat duidelijk veel gevoeliger is en dat een hogere bescherming vereist. Het gaat over de veiligheid van de gegevens. Dit zijn gerechtelijke gegevens, inlichtingen, gegevens over het gedrag van de entiteit in een penitentiaire instelling, gegevens verzameld bij de opvolgingen en gerechtelijke begeleidingen door de bevoegde diensten van de Gemeenschappen, gegevens meegedeeld in het kader van de sociale preventie door lokale actoren, die allemaal samengebracht zijn in eenzelfde gemeenschappelijke gegevensbank.
De verplichting om over een veiligheidsmachtiging te beschikken wordt verantwoord door het feit dat er bij de opvolg van entiteiten, een rol of functie uitgeoefend wordt die kadert in het delen van cruciale - soms gevoelige - informatie. Het resultaat van deze functie is het kennis nemen van heel veel gegevens over een specifieke entiteit. Het minimum aan voorzorg is dus ervoor te zorgen dat de persoon die in de uitvoering van deze functie over dergelijke kennis beschikt, voldoende waarborgen biedt op het vlak van discretie, loyauteit en integriteit.
De identificatiegegevens van de gebruikers bestaan uit hun naam, voornaam, titel, functie, dienst en RRN-nummer.
Er wordt in een uitzondering voorzien voor de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Wat deze diensten betreft, zal de beheerder een lijst ontvangen die de identificatiecodes met betrekking tot de gebruikers zal bevatten, en niet hun namen of voornamen. Op het gebied van de oplijsting (logging), betekent dit dat de beheerder voor deze diensten niet de identiteit van de gebruiker zal kunnen weergeven maar enkel een code die identificatie mogelijk maakt. In het geval de identiteit gekend moet zijn, zal zij enkel kunnen verstrekt worden door de inlichtingendienst waartoe de gebruiker behoort. Er dient opgemerkt dat deze nominatieve lijst niettemin permanent ter beschikking zal moeten worden gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de specifieke controleorganen die het COC en het Comité I uitmaken.
De aan de beheerder overgemaakte lijst zal door deze laatste ter beschikking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het COC en het Comité I gehouden worden en zal jaarlijks door elke dienst opnieuw moeten worden geëvalueerd.
Artikel 8 Om het de operationeel verantwoordelijke mogelijk te maken zijn opdrachten bepaald in de wet op het politieambt en in artikel 4 van dit ontwerp, zo goed mogelijk uit te voeren, wanneer hij zich baseert op gegevens en informatie die niet afkomstig zijn van zijn dienst, is het primordiaal dat er binnen de dienst zelf die een gegeven of een informatie doorzendt aan de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, een eerste kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd.
Deze eerste interne validering van de eigen gegevens vormt een eerste garantie dat de doorgezonden gegevens of informatie overgemaakt werden in overeenstemming met de finaliteit van de gegevensbank Haatpropagandisten. Dit is tevens belangrijk voor elke verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevensbank die aan de oorsprong ligt van het gegeven of de informatie (de leverancier), omdat hij een verantwoordelijkheid heeft over de gegevens en de informatie die zijn diensten doorzenden aan de gegevensbank Haatpropagandisten (cf. artikel 16).
Het valideringssysteem van elke dienst wordt meegedeeld aan de operationeel verantwoordelijke, die er van dan af rekening mee zal kunnen houden om zijn eigen evaluatie van de gegevens en informatie in de gegevensbank Haatpropagandisten uit te voeren, en om te kunnen valideren of een entiteit beschouwd moet worden als zijnde een haatpropagandist.
De tweede paragraaf van dit artikel legt aan de aanleverende diensten van de gegevens en de informatie de verplichting op om de operationeel verantwoordelijke in kennis te stellen wanneer een van hun aan de gegevensbank Haatpropagandisten doorgezonden gegeven of informatie gewist werd uit hun eigen gegevensbank. In het belang van de in artikel 44/2, § 2, van de wet op het politieambt bedoelde opdrachten van de bevoegde overheden, zal het betrokken gegeven of de betrokken informatie niettemin behouden kunnen blijven.
Ten slotte spreekt het voor zich dat elke dienst die, met naleving van de wet op de persoonlijke levenssfeer, wijzigingen en actualiseringen aanbrengt aan de eigen gegevens in zijn gegevensbank, tevens verplicht is de in de gegevensbank Haatpropagandisten geregistreerde gegevens te actualiseren door er de noodzakelijke wijzigingen aan aan te brengen.
Artikel 9 Dit artikel bepaalt dat enkel de basisdiensten een inlichtingenfiche kunnen creëren, wat wil zeggen dat enkel zij een haatpropagandist in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten kunnen registreren.
Gelet op het belangrijke aantal diensten die een rechtstreekse toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten met het oog op de voeding ervan, is het nodig gebleken een onderscheid te maken tussen de diensten die meer op de hoogte zijn van de problematiek aangaande het radicaliseringsproces en de diensten die zich beperken tot het verrijken van de gegevens en de informatie.
De andere diensten voegen bijkomende gegevens en informatie toe die de inlichtingenfiche van de betrokken entiteit zullen verrijken.
Om een goed gegevensbeheer mogelijk te maken door te vermijden dat elke dienst om het even welk geregistreerd gegeven kan wijzigen, bepaalt artikel 9 dat enkel de dienst die een gegeven geregistreerd heeft het kan wijzigen, verbeteren of wissen. Als een andere dienst van mening is dat een gegeven gewijzigd, verbeterd of gewist moet worden, stelt hij de dienst die het gegeven geregistreerd heeft hiervan in kennis zodat deze, in voorkomend geval, tot de nodige aanpassingen kan overgaan.
Indien er op dit vlak geen overeenstemming is, wordt de operationeel verantwoordelijke ervan in kennis gesteld en indien het geschil blijft voortduren, neemt de operationeel verantwoordelijke, na overleg met de betrokkene diensten de uiteindelijke beslissing.
Artikel 10 De inlichtingenfiche is slechts toegankelijk voor de diensten die haar voeden.
Teneinde te antwoorden op de opmerkingen in het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nr. 05/2018 van 17 januari 2018, waar zij zich de vraag stelt waarom de toegang tot de "inlichtingenfiche" niet aan de voorwaarden onderworpen is dat elke toegangsgerechtigde persoon over een veiligheidsmachtiging dient te beschikken, terwijl deze voorwaarde nochtans wel voorzien is voor de toegang tot de `informatiekaart", wordt verwezen naar het artikel 7, § 2, van voorliggend ontwerp van koninklijk besluit, dat bepaalt dat elke dienst die beschikt over een rechtstreekse toegang tot de gemeenschappelijke gegevensbank, de leden van zijn organisatie aanwijst die een toegang hebben tot de persoonsgegevens en de informatie van de gegevensbank. Deze leden zijn houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau "geheim". De personen die toegang hebben tot de inlichtingenfiche beschikken dus overeenkomstig deze bepaling wel degelijk over een veiligheidsmachtiging.
Om de eventuele onderzoeken waarvan de betrokkene het voorwerp uitmaakt, niet in gevaar te brengen, wordt sommige gevoeligere informatie betreffende deze onderzoeken a priori niet hernomen op de inlichtingenfiche.
Hetzelfde geldt voor de informatie met betrekking tot de methoden voor gegevensinzameling die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in plaats gesteld zijn en die niet voorkomen op de inlichtingenfiche.
Deze gegevens en informatie zijn dus a priori voorwerp van een embargo zoals voorzien in artikel 44/11/3ter, § 5, van de wet op het politieambt aangezien ze volgens de voorziene regels de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten niet zullen voeden.
Artikel 11 Dit artikel kondigt het algemene principe aan volgens hetwelk geen enkele bestemmeling van een informatiekaart van een haatpropagandist, deze kaart in het dossier mag voegen op basis waarvan een administratieve beslissing wordt genomen. Er dient namelijk verhinderd te worden dat de gegevens en de informatie van dit document verspreid zouden worden aan personen of organismen - in de brede zin- die toegang hebben tot het dossier en die niet rechtstreeks gelinkt zijn aan de strijd tegen het terrorisme en dat het beschermingsmechanisme van gegevens die in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten beheerd worden, omzeild kan worden door een administratieve procedure.
Wat betreft de lijsten die getrokken kunnen worden uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, zijn enkel de diensten die een rechtstreekse toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten gemachtigd om dit te doen, en dit enkel voor intern gebruik. Om te antwoorden op de opmerkingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in haar advies nr 05/2018 van 17 januari 2018, wordt er benadrukt dat een lijst minstens de geanonimiseerde gegevens van Haatpropagandisten (statistieken) bevat en hoogstens de persoonsgegevens en informaties uit de informatiekaarten betreffende deze laatsten. Het begrip "lijst" moet begrepen worden in de gebruikelijke betekenis van het woord: een opsomming van persoonsgegevens (bijvoorbeeld: geboortedatum, E-ID-nummer,...) die betrekking hebben op meerdere personen. De lijst verschilt van de informatiekaart die slechts één persoon betreft, en die meer persoonsgegevens bevat over deze persoon.
De mededeling door de basisdiensten van persoonsgegevens of informatie, onder de vorm van lijsten gehaald uit de informatiekaarten en betrekking hebbend op haatpropagandisten aan andere diensten of instellingen wordt dan ook niet toegestaan, met uitzondering van de gevallen zoals voorzien in artikel 44/11/3quater van de wet op het politieambt, zijnde indien de beheerder, de operationeel verantwoordelijke, het OCAD en de diensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 1 van de wet op het politieambt, evalueren dat de mededeling noodzakelijk is voor een welbepaald doel waarmee de betrokken ontvanger belast werd. Om te antwoorden op de opmerking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, wordt toegevoegd dat de lijsten gehaald uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten enkel mogen gecommuniceerd aan andere overheidsinstanties en openbare organen. Voor de toepassing van voorliggend koninklijk besluit moet onder "overheidsinstantie" en "openbaar orgaan" worden verstaan openbare instellingen in de zin van een overheidsinstelling die een openbare dienst verleent. Daarnaast mag de mededeling enkel gebeuren omwille van een welbepaald doel dat kadert in de wettelijke opdrachten van de betrokken ontvanger (bijvoorbeeld in het kader van een historische of statistische opzoeking). Deze lijsten mogen niet gebruikt worden voor een andere doelstelling. Ten slotte mogen de lijsten niet langer bewaard worden dan nodig voor het verwezenlijken van deze doelstelling.
Hiermee willen we vermijden dat verschillende lijsten met persoonsgegevens verspreid raken op ongepaste wijze voor doeleinden die dit niet rechtvaardigen. Hernomen worden op een dergelijke lijst heeft immers zware gevolgen voor de betrokken personen.
De informatiekaart bestaat uit een uittreksel van de inlichtingenfiche, met enkel die gegevens en informatie die noodzakelijk zijn voor het vervullen van zijn wettelijke opdrachten inzake de opvolging en preventie op het vlak van terrorisme.
Het feit dat de informatiekaart niet kan dienen als bewijsstuk om een administratieve beslissing te motiveren is een praktisch obstakel tijdens het nemen van administratieve beslissingen, dat weggenomen moet worden.
Het doel van de gemeenschappelijke databank is niet enkel om het delen van gegevens te verbeteren, maar ook om een kader te hebben voor het nemen van maatregelen, waartoe in overleg besloten wordt binnen de hiervoor voorziene platformen. Het is bijgevolg belangrijk om te preciseren dat de diensten die een rechtstreekse toegang hebben tot de gegevensbank Haatpropagandisten hun administratieve beslissingen kunnen steunen op de evaluatie van de dreiging geleverd door het OCAD overeenkomstig artikel 4 en ingevoerd in de databank Haatpropagandisten. Om een dubbele werklast te vermijden voor de diensten die de gegevensbank Haatpropagandisten voeden, is het voor hen dus mogelijk om de evaluatie van het OCAD, met officiële hoofding, datum en handtekening van de directeur van het OCAD, te printen.
De nadere regels inzake de mededeling van de persoonsgegevens en informatie aan een derde overheid of een derde eenheid, d.w.z. aan overheden, organismen in de brede zin of aan personen die niet beantwoorden aan de voorwaarden voorzien in artikel 44/11/3ter van de wet op het politieambt, maar die kunnen worden beschouwd als actoren nuttig en noodzakelijk voor de preventie van en strijd tegen het terrorisme, worden, zoals voorzien in artikel 44/11/3quater van de wet op het politieambt, eveneens in dit artikel geregeld. Deze nadere regels bepalen dat: - enkel de basisdiensten gegevens mogen meedelen aan derde eenheden of overheden; - de mededeling slechts de gegevens betreft van entiteiten die beantwoorden aan de criteria om te worden beschouwd als een entiteit Haatpropagandisten; - de meegedeelde gegevens betreffen informatie van de informatiekaart of van een gedeelte ervan.
Er dient te worden opgemerkt dat deze mededeling geen afbreuk mag doen aan de regels en procedures met betrekking tot de eigen gegevens en informatie die eigen zijn aan elke dienst.
Artikel 12 Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester op het gebied van veiligheid zoals wettelijk bepaald in de nieuwe gemeentewet, moet deze over de noodzakelijke informatie beschikken om zijn rol uit te oefenen op het vlak van het voorkomen van terrorisme. Als overheid van bestuurlijke politie moet hij tevens op de hoogte gehouden worden van de concrete opvolging van sommige aan zijn gemeente verbonden entiteiten.
De burgemeester zal dus in kennis moeten worden gesteld wanneer een entiteit, waarvan de activiteiten zichtbare effecten hebben in zijn gemeente of die zijn woonplaats gevestigd heeft in zijn gemeente, deze regelmatig bezoekt, er één of meerdere activiteiten organiseert of plant te organiseren, om een radicaliserende invloed uit te oefenen, wordt opgevolgd in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Deze inkennisstelling van de burgemeester gebeurt door middel van de informatiekaart.
De burgemeester zal deze gegevens en informatie, onder zijn verantwoordelijkheid, kunnen delen met de verschillende lokale actoren die de behoefte hebben om te kennen.
Deze informatiedeling mag de operationele opdrachten die voortvloeien uit de exploitatie van de gegevens en informatie beheerd in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten uiteraard niet in gevaar brengen.
Wanneer twijfel bestaat over het in gevaar brengen van een operationele opdracht, kan de burgemeester altijd contact opnemen met de korpschef van de politiedienst die hem de informatiekaart overmaakte.
Artikel 13 Dit artikel heeft tot doel om de toepassing van de algemene regel voor het bewaren van gegevens, voorzien in artikel 44/11/3bis, § 5, van de wet op het politieambt, te bevestigen.
Artikel 14 Dit artikel bepaalt dat het regime inzake archivering zoals voorzien in artikel 44/11/3bis, § 7, van de wet op het politieambt van toepassing is op de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Artikel 15 De internationale informatie-uitwisseling wordt voorbehouden aan de basisdiensten.
Deze diensten beschikken namelijk al over hun eigen kanalen. Bovendien is het artikel 44/11/3quinquies van de wet op het politieambt sterk geïnspireerd door de regels die op internationaal niveau door deze diensten worden toegepast.
Ter herinnering, de mededeling van gegevens en informatie wordt in artikel 44/11/4 van de wet op het politieambt omschreven als zijnde "het doorzenden, met welk middel ook, van persoonsgegevens bedoeld in artikel 44/1, met inbegrip van deze vervat in artikel 44/2".
De nadere regels met betrekking tot de mededeling bedoeld in artikel 44/11/3quinquies van de wet op het politieambt worden ook in dit artikel bepaald.
Wat de partners van de politiediensten betreft, wordt er verwezen naar de nadere regels bepaald in de wet van 15 mei 2014 tot wijziging van de wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering en tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Deze wet stelt het kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsdiensten van de lidstaten van de Europese Unie, in werking.
Zonder in detail te treden (voor meer informatie, zie de parlementaire werkzaamheden), beogen de erin voorgeschreven nadere regels de uitwisseling van gegevens en inlichtingen van de politiediensten met hun Europese partners te vergemakkelijken door een grotere autonomie voor deze Belgische diensten te voorzien.
Het vergemakkelijken van de gegevens- en informatie-uitwisseling tussen partners die dezelfde doelen beogen, komt geheel overeen met de geest en het concept van de gemeenschappelijke gegevensbank.
Niettemin bestaan er uitzonderingen op deze autonomie, zoals het geval van het embargo, de veiligheid van de Staat, de veiligheid van de strafvordering en de individuele veiligheid.
Ter aanvulling van de bepalingen van deze wet van 2014 verwijst het voorliggend ontwerp naar de nadere regels die bepaald worden in het Koninklijk besluit van 30 oktober 2015 betreffende de voorwaarden verbonden aan de mededeling van persoonsgegevens en informatie door de Belgische politiediensten aan de leden van Interpol en Interpol, die zich, in tegenstelling tot de wet van 2014 tot wijziging van de internationale rechtshulp in strafzaken, niet beperken tot de Europese partners.
Aangezien het bovenvermeld kaderbesluit niet van toepassing is op de gegevens of informatie die uitsluitend afkomstig zijn van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en met het oog op het eerbiedigen van de door deze diensten gebruikte informatie-uitwisselingskanalen, wordt er tevens verwezen naar de bepalingen die van toepassing zijn wanneer de gegevensuitwisseling betrekking heeft op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het OCAD naar hun buitenlandse homologen en partners.
Ten slotte, zelfs wanneer elke partner van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten normaliter het contactpunt blijft voor zijn buitenlandse corresponderende diensten, is het mogelijk dat een politiedienst bijvoorbeeld naar aanleiding van zijn mededeling naar een buitenlandse dienst, per kerende gegevens en informatie ontvangt die eerder een inlichting betreffen die door de Veiligheid van de Staat in de gegevensbank Haatpropagandisten werd ingevoegd. In dit geval, is het noodzakelijk dat de politiedienst de Veiligheid van de Staat hiervan in kennis stelt zodat deze laatste, in voorkomend geval, de eventuele impact kan beoordelen die deze van het buitenland afkomstige gegevens en informatie kunnen hebben op de in de gegevensbank Haatpropagandisten geregistreerde inlichting.
Tot slot wordt de mededeling door de basisdiensten van persoonlijke gegevens en van informatie uit de informatiekaarten onder de vorm van een lijst naar andere diensten of instellingen niet toegelaten. Een uitzondering op dat verbod kan enkel mogelijk zijn in de gevallen bedoeld in artikelen 44/11/3quater en 44/11/3quinquies van de wet op het politieambt.
Artikel 16 De gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten is een gemeenschappelijke gegevensbank die door verschillende partners gevoed wordt; daarom zijn regels inzake de verantwoordelijkheid voor de gegevensbescherming noodzakelijk.
Op het vlak van de kwaliteit van de gegevens, komt het er op aan de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke voor de verwerking van de dienst die een gegeven aan de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten doorzendt, te onderscheiden van de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke voor de verwerking van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten zelf.
Zo zal de verantwoordelijke voor de verwerking van de aanleverende dienst zijn verantwoordelijkheid behouden over de rechtmatigheid, overeenkomstig de wet persoonlijke levenssfeer, van het door hem doorgezonden gegeven, terwijl de verantwoordelijke voor de verwerking van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten er de verantwoordelijkheid voor is vanaf het ogenblik dat dit doorgezonden gegeven in zijn gegevensbank wordt geëxploiteerd.
Het zou namelijk incoherent zijn dat de verantwoordelijke voor de verwerking van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten enige verantwoordelijkheid zou kunnen dragen over een foutief gegeven waarvan de verwerking uitgevoerd is geweest door een derde.
Op dezelfde manier, zou de verantwoordelijke voor de verwerking van de aanleverende dienst niet verantwoordelijk kunnen gehouden worden voor een gegeven dat naar de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten doorgezonden werd en dat, als gevolg van zijn exploitatie, niet langer correct zou zijn.
Ook op het gebied van de doorzending van de gegevens, moet elke verantwoordelijke voor de verwerking zijn verantwoordelijkheid dragen over de wettelijkheid van deze doorzending. De aanleverende verantwoordelijke voor de verwerking moet er over waken dat de doorzending van zijn gegeven met eerbied voor de wet gebeurt, terwijl de verantwoordelijke voor de verwerking van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten over de wettelijkheid moet waken wanneer het gegeven vanuit deze gegevensbank wordt doorgezonden.
Er dient te worden opgemerkt dat deze regels op het gebied van de verantwoordelijkheid ook gegevens en informatie van een bepaalde dienst betreffen die door een andere dienst zouden geregistreerd worden in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Dit kan eventueel het geval zijn wanneer een basisdienst, na contactname, van mening is dat een gegeven van een partnerdienst die naar aanleiding van een rechtstreekse bevraging een HIT heeft verkregen, de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten zou kunnen verrijken. De kwaliteit van de aldus door de basisdienst geregistreerde informatie blijft de verantwoordelijkheid van de dienst die aan de bron ervan ligt, en niet de verantwoordelijkheid van de basisdienst.
De verantwoordelijkheden van de verantwoordelijke voor de verwerking worden beschreven in de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar omwille van de duidelijkheid, legt het ontwerp het accent op bepaalde verplichtingen die moeten worden aangegaan door de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Er wordt er ook aan herinnerd dat de verantwoordelijke voor de verwerking van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten dient te waken over de goede technische en functionele werking van zijn gegevensbank, bijvoorbeeld door zich ervan te vergewissen dat een doorgezonden gegeven niet gewijzigd wordt door een technische storing.
De verantwoordelijke van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten waakt eveneens over de integriteit, de beschikbaarheid en de vertrouwelijkheid van de gegevens en informatie die in de databank Haatpropagandisten geregistreerd zijn.
Aangezien het in de praktijk niet de verantwoordelijke voor de verwerking is die de gegevensbank waarvan hij verantwoordelijk is, dagelijks beheert, bepaalt hij bij richtlijn de maatregelen die noodzakelijk zijn om zijn bevoegdheden te verzekeren.
Artikel 17 Het ontwerp dat aan U wordt voorgelegd, bepaalt de inwerkingtreding van het besluit.
Het ontwerp bevat belangrijke maatregelen inzake de goede uitvoering van bepaalde opdrachten toegekend aan meerdere diensten in het kader van de strijd tegen het terrorisme en brengt geen rechtstreekse gevolgen met zich mee voor onze burgers. De bepalingen van huidig ontwerp moeten bijgevolg zo snel mogelijk worden toegepast.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister, Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Justitie, K. GEENS
23 APRIL 2018. - Koninklijk besluit betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, de artikelen 44/3, § 1/1, vijfde lid, 44/11/3bis, § 4, 44/11/3bis, § 8, 44/11/3bis, § 9, 44/11/3bis, § 10, 44/11/3bis, § 11, 44/11/3ter, § 2, tweede lid, 44/11/3ter, § 3, 44/11/3ter, § 4, 44/11/3quater en 44/11/3quinquies, derde lid, ingevoegd bij de wet van 27 april 2016 inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van terrorisme;
Gelet op het advies nr. 05/2018 van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, gegeven op 17 januari 2018;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 9 november 2017;
Gelet op het advies 62.630/2 van de Raad van State, gegeven op 31 januari 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op de validatie door de Interministeriële Conferentie Justitiehuizen, op 4 oktober 2017;
Gelet op artikel 8, § 2, 1° van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, worden de voorontwerpen van regelgeving die de nationale veiligheid en de openbare orde aanbelangen uitgezonderd van de impactanalyse;
Op de voordracht van de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "wet persoonlijke levenssfeer": de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;2° "wet op het politieambt": de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;3° "gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten": een gemeenschappelijke gegevensbank in de zin van artikel 44/2, § 2, van de wet op het politieambt;4° "beheerder": de beheerder bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 9, van de wet op het politieambt;5° "operationeel verantwoordelijke": de operationeel verantwoordelijke bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 10, van de wet op het politieambt;6° "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer": de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bedoeld in artikel 44/3, § 1/1, van de wet op het politieambt;7° "verantwoordelijke voor de verwerking": de verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet persoonlijke levenssfeer;8° "basisdiensten": het Coördinatieorgaan voor de dreiginganalyse en de diensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 1, van de wet op het politieambt;9° "partnerdiensten": de directies, diensten, organen, organismen, overheden of commissie bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 2, eerste lid, van de wet op het politieambt;10° "entiteit": de natuurlijke personen, rechtspersonen, feitelijke verenigingen met inbegrip van alle aangewende middelen;11° "Haatpropagandist": de natuurlijke persoon, rechtspersoon, feitelijke vereniging en de door hen aangewende middelen, zoals bedoeld in artikel 6, § 1,1°, van dit besluit;12° "radicaliserende invloed": elke actie gepleegd door een entiteit met als doelstelling om een radicaliseringsproces te initiëren, te ondersteunen of ertoe bij te dragen;13° "radicaliseringsproces": elk proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloedt, dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen;14° "inlichtingenfiche": de fiche aangaande een entiteit, die, overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, alle niet-geclassificeerde persoonsgegevens en informatie bevat die afkomstig zijn van alle diensten die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voeden;15° "informatiekaart": de fiche aangaande een entiteit, die een uittreksel vormt van de inlichtingenfiche en die, overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, de niet-geclassificeerde persoonsgegevens en informatie bevat die strikt beperkt zijn tot de behoefte van de bestemmeling om te kennen voor de opvolging van de entiteiten bedoeld in artikel 6, § 1, 1°, van dit besluit.
Art. 2.De gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten draagt bij tot de analyse, de evaluatie en de opvolging, waarin ook het nemen van maatregelen vervat zit, van de entiteiten bedoeld in artikel 6, § 1,1° en 2° van dit besluit en van de fenomenen op basis van een evaluatie van de dreiging, overeenkomstig de doelstellingen als bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 2, van de wet op het politieambt.
Art. 3.De federale politie wordt aangeduid als beheerder van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en verzekert, naast de opdrachten bepaald in artikel 44/11/3bis, § 9, van de wet op het politieambt, meer in het bijzonder de volgende opdrachten: 1° het bijhouden van de lijst van de personen of de identificatiecodes bedoeld in artikel 7, § 3, van dit besluit;2° het waken over de oplijsting van de in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten uitgevoerde verwerkingen;3° het zo snel mogelijk ter kennis brengen van elk veiligheidsincident dat persoonlijk vastgesteld of gerapporteerd wordt, aan de operationeel verantwoordelijke, de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid, van de wet op het politieambt.
Art. 4.Het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse wordt aangeduid als operationeel verantwoordelijke van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en verzekert, naast de opdrachten bepaald in artikel 44/11/3bis, § 10, van de wet op het politieambt, meer in het bijzonder de volgende opdrachten: 1° het beoordelen van de gegevens van de inlichtingenfiche;2° het valideren als "Haatpropagandist" in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten indien aan de criteria bedoeld in artikel 6, § 1,1° is voldaan, binnen een tijdspanne van 15 dagen en op basis van gegevens en informatie opgeslagen in de gegevensbank Haatpropagandisten;3° het contactpunt vormen voor de verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 1, van de wet op het politieambt en hem in kennis stellen van de eventuele gebreken of fouten die persoonlijk vastgesteld of gerapporteerd worden;4° het in kennis stellen van de dienst die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voedt wanneer het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse oordeelt dat het doorgezonden gegeven niet of niet meer toereikend, niet of niet meer ter zake dienend of overmatig geworden is in het licht van de in artikel 44/2, § 2, van de wet op het politieambt bedoelde opdrachten en de in artikel 44/11/3bis, § 2, van de dezelfde wet bedoelde doelstellingen en dat het gegeven dus geschrapt moet worden uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. De beoordeling van de informatie uit de inlichtingenfiche alsmede de erkenning als "Haatpropagandist" zijn gegevens die zichtbaar zijn in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
Art. 5.In het kader van de uitoefening van zijn opdrachten organiseert de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de nodige samenwerking met de beheerder en de operationeel verantwoordelijke alsook met de overheden, organen, organismen, diensten, directies of commissie bedoeld in artikel 44/11/3ter, van de wet op het politieambt.
Te dien einde zijn de opdrachten van de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de volgende: 1° waken over de bewustmaking van de gebruikers inzake bescherming van de persoonsgegevens en de veiligheid;2° samenwerken met de beheerder in het kader van het uitwerken van procedures;3° indien nodig samenwerken met de consulenten voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de diensten die de gegevens in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten verwerken. De consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer treedt daarbij op in alle onafhankelijkheid en met respect voor de bevoegdheden van de in het eerste lid bedoelde overheden, organen, organismen, diensten, directies of commissie.
Art. 6.§ 1. De persoonsgegevens en de informatie verwerkt in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten zijn: 1° de identificatiegegevens aangaande de entiteiten, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging, en die voldoen aan volgende cumulative criteria: a) om schade te berokkenen aan de beginselen van de democratie of de mensenrechten, de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat;b) het gebruik van geweld of dwang als actiemethode rechtvaardigen;c) deze overtuiging verspreiden naar anderen met de bedoeling om een radicaliserende invloed uit te oefenen;d) met een aanknopingspunt in België.2° de identificatiegegevens die betrekking hebben op de waarover er ernstige aanwijzingen bestaan dat zij kunnen voldoen aan de criteria bedoeld in § 1;3° de gerechtelijke of administratieve gegevens, de gegevens van gerechtelijke politie, de gegevens van bestuurlijke politie en de niet-geclassificeerde inlichtingen met betrekking tot de in § 1, 1° en 2° bedoelde entiteiten, die overeenkomstig de wet verwerkt worden door de basisdiensten en de partnerdiensten die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voeden overeenkomstig artikel 7, en die toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn in het licht van de opdrachten bedoeld in artikel 44/2, § 2, van de wet op het politieambt en de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 2, van de wet op het politieambt;4° de identificatiegegevens of de identificatiecodes van de personen die beschikken over een toegang tot de gemeenschappelijke gegevensbank. § 2. De verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 1, van de wet op het politieambt zal in diens voorafgaande aangifte bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 3, van diezelfde wet de gegevens aanduiden, zoals die worden bedoeld in § 1, die elke dienst die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voedt, aan deze dient over te maken.
Art. 7.§ 1. De basisdiensten en de partnerdiensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 2, eerste lid, d), f), g) en h), van de wet op het politieambt beschikken over een rechtstreekse toegang tot de persoonsgegevens en de informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en moeten deze voeden overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3ter, §§ 4 en 5, van de wet op het politieambt.
De Nationale Veiligheidsoverheid beschikt over een rechtstreekse toegang tot de persoonlijke gegevens en informatie uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten teinde zijn eigen beslissingen genomen in het kader van zijn bevoegdheid inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen in te voeren overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3ter, §§ 4 en 5 van de wet op het politieambt.
De partnerdiensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 2, eerste lid, b), c), e) en i), van de wet op het politieambt en ook de dienst Erediensten en Vrijzinnigheid van de FOD Justitie, in het kader van zijn wettelijke opdrachten overeenkomstig het Samenwerkingsakkoord van 2 juli 2008 tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 tussen de Federale Overheid, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de erediensten, de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, hebben via een rechtstreekse bevraging toegang tot de persoonsgegevens en tot de informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten.
De rechtstreekse bevraging slaat op het bestaan van gegevens over de Haatpropagandisten die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 6 § 1,1° en 2°. Indien het bestaan van gegevens over een persoon bedoeld in artikel 6, § 1, 2° door een rechtstreekse bevraging bevestigd wordt, bevraagt de dienst die deze rechtstreekse bevraging heeft uitgevoerd, de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten opnieuw na het einde van de maximale bewaartermijn van 6 maanden bedoeld in artikel 13.
Indien het bestaan van gegevens over een entiteit overeenkomstig de criteria bedoeld in artikel 6 § 1 wordt bevestigd door rechtstreekse bevraging, neemt de dienst die de rechtstreekse bevraging heeft uitgevoerd, onmiddellijk contact op, met welk middel ook, met een van de basisdiensten.
In het kader van hun wettelijke opdrachten van justitiële begeleiding en toezicht op daders van misdrijven, hebben het directoraat-generaal Justitiehuizen van de Franse Gemeenschap, de dienst Justitiehuis van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, de Afdeling Justitiehuizen van de bevoegde diensten van de Vlaamse overheid behorende tot het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het Vlaamse Agentschap Jongerenwelzijn een rechtstreekse toegang tot de persoonsgegevens en informatie in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en moeten ze deze voeden overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3ter, §§ 4 en 5, van de wet op het politieambt.
Deze toegang is beperkt tot de persoonsgegevens en de informatie van de haatpropagansiten voor wie de dienst zijn opdracht van justitiële begeleiding en toezicht moet verzekeren. § 2. Elke dienst bedoeld in § 1 duidt de leden aan van zijn organisatie die toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. Deze leden zijn houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau "geheim". § 3. Door elke dienst wordt een lijst opgesteld van de in § 2 bedoelde personen en overhandigd aan de beheerder.
In afwijking van het eerste lid, wordt de door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten opgestelde lijst van de in § 2 bedoelde personen enkel ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Orgaan en van het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid, van de wet op het politieambt.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kennen een identificatiecode toe aan hun personeelsleden bedoeld in § 2 en maken een lijst met deze identificatiecodes over aan de beheerder. § 4. De lijst bedoeld in § 3 wordt door de beheerder ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Orgaan en van het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid, van de wet op het politieambt. Elke dienst werkt de lijst minstens een keer per jaar bij en deelt vervolgens elke wijziging mee aan de beheerder.
Art. 8.§ 1. De diensten die rechtstreeks toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten stellen een intern validatiesysteem van hun eigen gegevens in plaats of passen, in voorkomend geval, hun bestaande interne validatiesystemen aan, opdat de aan de gegevensbank Haatpropagandisten doorgezonden persoonsgegevens en informatie toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn in het licht van de opdrachten bedoeld in artikel 44/2, § 2, van de wet op het politieambt en de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 2, van de wet op het politieambt.
Het in het eerste lid bedoelde interne validatiesysteem wordt door elke dienst die rechtstreeks toegang heeft tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten meegedeeld aan de operationeel verantwoordelijke die het overmaakt aan de beheerder en aan de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alsook aan het Orgaan en aan het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid, van de wet op het politieambt. § 2. Elke dienst bedoeld in § 1 stelt de operationeel verantwoordelijke in kennis wanneer een in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten geregistreerd persoonsgegeven of geregistreerde informatie niet meer geregistreerd is in de eigen gegevensbank.
Indien dit persoonsgegeven of deze informatie toereikend, ter zake dienend of niet overmatig blijft in het licht van de in artikel 44/2, § 2, van de wet op het politieambt bedoelde opdrachten en in het licht van de in artikel 44/11/3bis, § 2, van de wet op het politieambt bedoelde doeleinden, kan de operationeel verantwoordelijke beslissen om deze informatie of dit gegeven in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten te behouden.
Art. 9.§ 1. Enkel een basisdienst kan een entiteit zoals bedoeld in artikel 6, § 1, 1° en 2° registreren in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. § 2. Wanneer de entiteit zoals bedoeld in artikel 6, § 1, reeds geregistreerd is in de gemeenschappeljike gegevensbank Haatpropagandisten, waken de diensten die rechtstreeks toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten er over hun eigen persoonsgegevens en informatie toe te voegen, zonder de al bestaande persoonsgegevens en informatie te wijzigen of te wissen. § 3. De dienst die een persoonsgegeven of een informatie geregistreerd heeft, is de enige die dit persoonsgegeven of deze informatie kan wijzigen, verbeteren of wissen.
Wanneer een dienst van mening is dat een persoonsgegeven of een informatie, ingevoerd door een andere dienst, dient te worden gewijzigd, verbeterd of uitgewist, richt deze zich tot de dienst die het gegeven of de informatie geregistreerd heeft.
Wanneer deze twee diensten uiteenlopende standpunten innemen betreffende de wijziging, rechtzetting of verwijdering van een persoonsgegeven of een informatie, komt het toe aan de operationeel verantwoordelijke van de gemeenschappelijke egevensbank Haatpropagandisten om de eindbeslissing te nemen.
Art. 10.De gegevens met betrekking tot een entiteit bedoeld in artikel 6, § 1, 1° en 2°, geregistreerd in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, vormen de inlichtingenfiche. Deze fiche is enkel toegankelijk voor de diensten die rechtstreeks toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en mag niet meegedeeld worden aan andere diensten of instellingen.
Art. 11.§ 1. De uit de informatiekaart afkomstige informatie wordt door de bestemmeling gebruikt in het kader van zijn eigen wettelijke bevoegdheden, zonder dat de informatiekaart wordt toegevoegd aan het dossier van de Haatpropagandisten. § 2. De mededeling bedoeld in artikel 44/11/3quater, van de wet op het politieambt gebeurt door het doorzenden, met welk middel ook, van het geheel of van een gedeelte van de informatiekaart met betrekking tot de Haatpropagandisten.
Onverminderd de regels en de procedures die voor hun eigen persoonsgegevens en informatie van toepassing zijn, zijn enkel de basisdiensten gemachtigd om de informatiekaart door te zenden.
Enkel de diensten die een rechtstreekse toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten zijn gemachtigd om lijsten met persoonsgegevens en informatie hernomen in de informatiekaart met betrekking tot haatpropagandisten uit de gegevensbank te halen, en dit enkel voor intern gebruik. De behandeling van deze gegevens en informatie gebeurt door een personeelslid dat houder is van een veiligheidsmachtiging van het niveau "geheim".
De mededeling aan andere diensten of instellingen door de basisdienst van persoonsgegevens of informatie gehaald uit de informatiekaarten van de haatpropagandisten, onder de vorm van lijsten, wordt niet toegestaan, met uitzondering van de gevallen zoals voorzien in artikel 44/11/3quater van de wet op het politieambt. De lijsten kunnen enkel meegedeeld worden aan overheidsinstanties en openbare organen. De doelstelling van de lijst kadert binnen de wettelijke opdrachten van de ontvanger en wordt bepaald en meegedeeld aan de ontvanger. Het gebruik van de lijst wordt enkel toegestaan in het kader van deze welbepaalde doelstelling. De lijsten mogen niet langer bewaard worden dan voor de verwezenlijking van de doelstelling waarvoor zij worden verkregen, noodzakelijk is.
Art. 12.§ 1. De burgemeester is bestemmeling van de informatiekaart betreffende de haatpropagandisten van wie de effecten zichtbaar zijn in zijn gemeente of die zijn verblijfplaats of woonplaats heeft in zijn gemeente, die zijn gemeente regelmatig bezoekt, of die er regelmatig een of meerdere activiteiten organiseert of plant te organiseren. § 2. Zonder de operationele noodzaken in gevaar te brengen, en na eventueel contact met de korpschef van de politiezone die hem de informatiekaart toezond, gebruikt de burgemeester de persoonsgegevens en de informatie van de informatiekaart in het kader van zijn wettelijke bevoegdheden en onder zijn eigen verantwoordelijkheid.
Art. 13.De persoonsgegevens bedoeld in artikel 6, § 1, en de er op betrekking hebbende informatie worden bijgehouden in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3bis, § 5, van de wet op het politieambt.
Echter, wat de persoonlijke gegevens betreft bedoeld in artikel 6, § 1er en de informatie die hieraan gerelateerde is, is de maximale bewaringstermijn bepaald op 6 maanden na hun registratie.
Op het einde van deze termijn worden ze gewist wanneer ze niet beantwoorden aan de criteria van art. 6, § 1, 1°.
Art. 14.De persoonsgegevens en de informatie die uit de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten worden gewist, worden gearchiveerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3bis, § 7, van de wet op het politieambt.
Art. 15.§ 1. De basisdiensten zijn de enige diensten die de persoonsgegevens en de informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten mogen meedelen, onder de vorm van lijsten, in de gevallen bedoeld in artikel 44/11/3quinquies, van de wet op het politieambt. § 2. De mededeling bedoeld in artikel 44/11/3quinquies, eerste lid, van de wet op het politieambt gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 oktober 2015 betreffende de voorwaarden verbonden aan de mededeling van persoonsgegevens en informatie door de Belgische politiediensten aan de leden van Interpol en Interpol en het hoofdstuk I/1 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering. § 3. De mededeling bedoeld in artikel 44/11/3quinquies, tweede lid, van de wet op het politieambt gebeurt in overeenstemming met artikel 20, § 3, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst en artikel 8, 3°, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.
Art. 16.§ 1. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 4 van de wet persoonlijke levenssfeer, en de informatie die geregistreerd is in de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten komt toe aan: 1° de verantwoordelijke voor de verwerking eigen aan elke dienst die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voedt voor wat de persoonsgegevens en informatie betreft die deze dienst heeft doorgezonden;2° de verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 1, van de wet op het politieambt voor wat de persoonsgegevens en informatie betreft die gevalideerd zijn op de inlichtingenfiches. § 2. De verantwoordelijke voor de verwerking eigen aan elke dienst die de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten voedt, waakt over de wettelijkheid van de doorzending van zijn persoonsgegevens en informatie naar de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten. § 3. De verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 1, van de wet op het politieambt waakt met name over: 1° de wettelijkheid van de doorzending van de persoonsgegevens en informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten;2° de goede technische en operationele werking van deze gemeenschappelijke gegevensbank;3° de integriteit, de beschikbaarheid en de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens en informatie van de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en de veiligheid van de toegangssystemen. Hij bepaalt bij richtlijn de noodzakelijke maatregelen met het oog op het verzekeren van deze verplichtingen.
Art. 17.Dit besluit treedt in werking op dag waarop het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 18.De minister bevoegd voor Veiligheid en Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 april 2018.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Justitie, K. GEENS