gepubliceerd op 31 december 1997
Koninklijk besluit houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten
19 DECEMBER 1997. Koninklijk besluit houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten, gewijzigd bij de wetten van 21 augustus 1948, 27 maart 1969, 2 december 1982, 18 juli 1991, bij het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 en bij de wet van 5 augustus 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 november 1992 houdende herstructurering van de School voor Criminologie en Criminalistiek wegens de integratie ervan in het Nationaal Instituut voor Criminalistiek, inzonderheid op artikel 2, 1°;
Gelet op het protocol nr 97 van 27 maart 1995 van Sectorcomité III - Justitie;
Gelet op de protocollen nrs 137 en 138 van 30 mei 1996 van Sectorcomité III - Justitie;
Gelet op het advies van de Raad van Overleg van de gerechtelijke politie, gegeven op 8 mei 1996;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 mei 1996;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 1 augustus 1996;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 23 mei 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Administratieve rechtspositie van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten HOOFDSTUK I. - Samenstelling
Artikel 1.De gerechtelijke politie bij de parketten bestaat uit gerechtelijke agenten en gerechtelijke officieren.
De categorie van de gerechtelijke agenten bestaat uit de graden gerechtelijk inspecteur en gerechtelijk afdelingsinspecteur.
De categorie van de gerechtelijke officieren bestaat uit de graden gerechtelijk commissaris, gerechtelijk afdelingscommissaris, hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie, adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie en commissaris-generaal van de gerechtelijke politie. HOOFDSTUK II. - Benoeming en aanwijzing Afdeling I. - Benoeming
Art. 2.De gerechtelijke agenten worden door de minister van Justitie benoemd.
De gerechtelijke officieren die de graad van gerechtelijk commissaris en gerechtelijk afdelingscommissaris bezitten, worden door de Koning benoemd. Afdeling II. - Aanwijzing
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 3.De gerechtelijke officieren die de graad van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie, adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of commissaris-generaal van de gerechtelijke politie bezitten, worden door de Koning aangewezen.
Voor de toepassing van deze afdeling behoort onder aanwijzing te worden verstaan een tijdelijke benoeming voor een termijn van vijf jaar die door de Koning kan worden hernieuwd of ingekort.
Art. 4.Om als commissaris-generaal van de gerechtelijke politie te kunnen worden aangewezen, moet de gegadigde aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de leeftijd van 60 jaar niet hebben bereikt;2° ofwel adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie, ofwel hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie, ofwel gerechtelijk afdelingscommissaris zijn en weddeschaal 1D genieten, ofwel gerechtelijk afdelingscommissaris zijn en de voorwaarden vervullen om tot weddeschaal 1D te worden bevorderd.
Art. 5.Om als adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie te kunnen worden aangewezen, moet de gegadigde aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de leeftijd van 60 jaar niet hebben bereikt;2° ofwel hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie, ofwel gerechtelijk afdelingscommissaris zijn en weddeschaal 1D genieten, ofwel gerechtelijk afdelingscommissaris zijn en de voorwaarden vervullen om tot weddeschaal 1D te worden bevorderd.
Art. 6.Om als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie te kunnen worden aangewezen, moet de gegadigde aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de leeftijd van 60 jaar niet hebben bereikt;2° ofwel gerechtelijk afdelingscommissaris zijn en weddeschaal 1D genieten, ofwel gerechtelijk afdelingscommissaris zijn en de voorwaarden vervullen om tot weddeschaal 1D te worden bevorderd.
Art. 7.De gerechtelijke officieren die een hernieuwing van hun aanwijzing ambiëren, dienen hun kandidatuur per ter post aangetekende brief in bij de minister van Justitie, in de loop van de zevende maand vóór het einde van de lopende aanwijzingstermijn.
De minister van Justitie vraagt, in geval van hernieuwing van de aanwijzing als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie, aan de betrokken procureur des Konings en procureur-generaal, hun gemotiveerde adviezen over de wijze van dienen, het rendement, de beroepsbekwaamheid en de persoonlijkheid van de gegadigde.
De minister van Justitie vraagt, in geval van hernieuwing van de aanwijzing als commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of als adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie, aan het college van procureurs-generaal een gemotiveerd advies over de wijze van dienen, het rendement, de beroepsbekwaamheid en de persoonlijkheid van de gegadigde.
In geval van hernieuwing van de aanwijzing zijn de voorwaarden gesteld in de artikelen 4 tot 6 niet van toepassing.
Art. 8.Bij de aanwijzing als commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie heeft de gerechtelijk afdelingscommissaris de administratieve standplaats Brussel.
De hoofdcommissarissen van de gerechtelijke politie hebben als administratieve standplaats de standplaats van de brigade waarvoor ze zijn aangewezen.
Art. 9.§ 1. De aanwijzing kan op verzoek van de betrokkene of in het belang van de dienst worden ingekort. § 2.Wanneer de termijn van aanwijzing in het belang van de dienst wordt ingekort, verzoekt de minister van Justitie de algemene inspectie van de gerechtelijke politie bij de parketten een onderzoek in te stellen en hem verslag uit te brengen overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot oprichting van een algemene inspectie van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Na het onderzoek bedoeld in het eerste lid en na het opstellen van het verslag bedoeld in datzelfde lid, wordt de betrokken gerechtelijk officier gehoord door de magistraat bedoeld in artikel 15 die de evaluatiecommissie voorzit.
Art. 10.Wanneer de aanwijzing niet wordt hernieuwd of wanneer daaraan voortijdig een einde wordt gemaakt, verklaart de minister van Justitie de betrekking waar die aanwijzing op slaat, vacant.
De vacantverklaring, die in geval van niet-hernieuwing van de aanwijzing, op zijn vroegst de zesde maand vóór het vacant worden van de betrekking mag geschieden, wordt aangekondigd door middel van een oproep tot de gegadigden die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Die oproep bepaalt de termijn waarbinnen de kandidaturen aan de minister van Justitie moeten worden gericht en vermeldt dat de gegadigden verplicht zijn hun kandidatuur per ter post aangetekende brief te versturen.
Art. 11.De gerechtelijke afdelingscommissarissen die aangewezen zijn als commissaris-generaal van de gerechtelijke politie, adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie nemen bij het einde van de aanwijzingstermijn hun graad van gerechtelijk afdelingscommissaris weer in en genieten weddeschaal 1C of 1D waarin ze het laatst zijn bevorderd.
Op dat ogenblik wordt hun een nieuwe administratieve standplaats toegekend.
Onderafdeling II. - Adviezen
Art. 12.Over de gerechtelijke officieren die kandidaat zijn voor een betrekking die bij aanwijzing wordt verleend, wordt een gemotiveerd advies uitgebracht door de procureurs des Konings die aan het hoofd staan van de brigades in het rechtsgebied waarvan zij hun administratieve standplaats hebben gehad gedurende de vijf jaar die aan de datum van de vacature voorafgaan.
Wanneer de gegadigde voor deze betrekking tijdens de in het eerste lid bedoelde periode gedetacheerd was bij het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten, wordt bovendien door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel een gemotiveerd advies uitgebracht.
Over de gerechtelijke officieren die kandidaat zijn voor een betrekking van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie wordt bovendien een gemotiveerd advies uitgebracht door de Raad van Bestuur van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Art. 13.. Elk advies wordt ter kennis gebracht van de gegadigde, die daarop binnen tien dagen die volgen op de dag van de kennisgeving kan antwoorden door middel van een nota met opmerkingen.
Onderafdeling III. - Evaluatiecommissie
Art. 14.Bij het ministerie van Justitie wordt een evaluatiecommissie ingesteld die heeft te oordelen over de geschiktheid van iedere gegadigde voor een vacante betrekking die bij aanwijzing wordt verleend.
Art. 15.De evaluatiecommissie wordt voorgezeten door een magistraat van een parket bij een hof van beroep die, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, bewijst dat hij de andere taal kent dan die waarin hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd.
Art. 16.Naast de voorzitter is de evaluatiecommissie samengesteld uit de volgende leden : 1° voor de evaluatie van de gerechtelijke officieren die kandidaat zijn voor een aanwijzing als commissaris-generaal van de gerechtelijke politie en adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie : a) de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie of zijn plaatsvervanger;b) de directeur-generaal van het bestuur Rechterlijke Orde van het ministerie van Justitie of zijn plaatsvervanger;c) een lid van het Adviesbureau voor organisatie en beheer van het ministerie van Ambtenarenzaken van de andere taalrol dan die van de directeur-generaal van het bestuur Rechterlijke Orde van het ministerie van Justitie of zijn plaatsvervanger;d) een extern expert in management die een andere voertaal heeft dan die van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie of zijn plaatsvervanger.2° voor de evaluatie van de gerechtelijke officieren die kandidaat zijn voor een aanwijzing als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie : a) de directeur-generaal van het bestuur Rechterlijke Orde van het ministerie van Justitie of zijn plaatsvervanger;b) per taalrol, één magistraat van een parket bij een rechtbank van eerste aanleg of zijn plaatsvervanger;c) de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of zijn plaatsvervanger;d) een adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie van de andere taalrol dan die van de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of zijn plaatsvervanger;e) een lid van het Adviesbureau voor organisatie en beheer van het ministerie van Ambtenarenzaken van de andere taalrol dan die van de directeur-generaal van het bestuur Rechterlijke Orde van het ministerie van Justitie of zijn plaatsvervanger.
Art. 17.De voorzitter, de leden van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 16, 1°, c en d en 2°, b, d en e en de plaatsvervangers worden door de minister van Justitie aangewezen.
De minister van Justitie duidt onder de leden van zijn administratie de secretaris van de evaluatiecommissie en zijn plaatsvervanger aan.
Art. 18.De evaluatiecommissie neemt de volgende stukken in aanmerking : 1° het persoonlijk dossier van de gegadigde;2° de gemotiveerde adviezen bedoeld in artikel 12;3° in voorkomend geval, de in artikel 13 bedoelde nota's met opmerkingen van de gegadigde.
Art. 19.De commissie kan de in artikel 12 bedoelde magistraten horen over de adviezen die zij hebben uitgebracht. Van dat verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt dat ter kennis van de gegadigde wordt gebracht. Deze kan, binnen tien dagen die volgen op de dag van deze kennisgeving, zijn opmerkingen doen gelden.
Na dit eventuele verhoor, na de ontvangst van de eventuele opmerkingen van de gegadigde, en voor ze de evaluatie opmaakt, hoort de commissie de gegadigde, die alleen verschijnt. Indien hij niet verschijnt wordt zijn kandidatuur, behalve in geval van overmacht, ambtshalve als ingetrokken beschouwd.
Art. 20.De commissie evalueert de gegadigde op de volgende wijze : "geschikt" of "weinig geschikt" en motiveert haar evaluatie.
Art. 21.De evaluatiecommissie kan slechts geldig vergaderen wanneer, naar gelang van de vereiste samenstelling, al haar leden aanwezig zijn. De vergaderingen van de evaluatiecommissie zijn niet openbaar.
De beraadslagingen en de stemmingen zijn geheim. De evaluatiecommissie beslist bij meerderheid van stemmen.
De evaluatiecommissie stelt in voltallige vergadering haar andere werkingsregels vast.
Art. 22.De evaluatiecommissie stuurt het dossier betreffende de aanwijzing tot de graad van, naargelang van het geval, commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie, naar de procureurs-generaal, die allen verzocht worden de minister van Justitie een gemotiveerd advies over elke gegadigde te bezorgen.
De commissie stuurt het dossier betreffende de aanwijzing tot de graad van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie aan de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied waar de betrekking vacant is, met het verzoek de minister van Justitie een gemotiveerd advies over elke gegadigde te bezorgen. HOOFDSTUK III. - Bevordering door verhoging in graad Afdeling I. - Bevorderingsvoorwaarden
Art. 23.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur worden bevorderd, de gerechtelijke inspecteurs die : 1° een graadanciënniteit van ten minste elf jaar hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 24.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris worden bevorderd, de gerechtelijke commissarissen die : 1° een graadanciënniteit van ten minste elf jaar hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 25.De graadanciënniteit bestaat uit de duur van de diensten verricht door de gerechtelijk agent of officier in een bepaalde graad.
De dienstanciënniteit bestaat uit de duur van de diensten verricht door de gerechtelijk agent of officier als lid van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Art. 26.Voor de berekening van de graadanciënniteit en de dienstanciënniteit wordt rekening gehouden met alle diensten die de gerechtelijk agent of gerechtelijk officier heeft verricht wanneer hij zich in een administratieve stand bevond waarin hij zijn aanspraken op bevordering kon doen gelden.
Art. 27.De minister van Justitie bepaalt de vereisten inzake voortgezette opleiding bedoeld in de artikelen 23 en 24 en stelt het programma en de organisatie ervan vast. Afdeling II. - Indienen van de kandidaturen
Art. 28.§ 1. De minister van Justitie deelt een bekendmaking van vacante betrekking mee aan de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie die ze tegelijkertijd ter kennis brengt van al de gerechtelijke officieren die het bevel voeren over een brigade van dezelfde taalrol; deze brengen, binnen tien dagen volgend op de datum van de mededeling door de commissaris-generaal, de bekendmaking van vacante betrekking ter kennis van de personeelsleden, die op het ogenblik van de mededeling door de commissaris-generaal, de graad bezitten bedoeld in artikel 23 of artikel 24, naargelang van het geval.
Aan de personeelsleden die om welke reden ook tijdelijk uit de dienst zijn verwijderd, wordt de bekendmaking van vacante betrekking per ter post aangetekende brief tegen ontvangstbewijs gezonden aan het laatst door hen opgegeven adres. § 2. De bekendmaking van vacante betrekking vermeldt onder meer de manier waarop de kandidaturen moeten worden ingediend, de bevorderingsvoorwaarden en de datum waarop de gegadigden daaraan moeten voldoen.
Art. 29.Er wordt alleen rekening gehouden met de kandidaturen die zijn ingediend binnen vijftien dagen vanaf de dag waarop de vacature ter kennis van de personeelsleden is gebracht overeenkomstig artikel 28. Afdeling III. - Evaluatie en adviezen
Art. 30.De procureur des Konings van het ambtsgebied waarin de betrekking vacant is, brengt een gemotiveerd advies uit over de wijze van dienen, het rendement, de beroepsbekwaamheid en de persoonlijkheid van de gegadigde voor een bevordering door verhoging in graad.
Wanneer de administratieve standplaats van de gegadigde gelegen is in een ander ambtsgebied dan dat waarin de betrekking vacant is, wordt het advies dat de procureur des Konings met toepassing van het eerste lid moet uitbrengen, opgesteld met inachtneming van het gemotiveerde advies van de procureur des Konings van het ambtsgebied waar de gegadigde zijn administratieve standplaats heeft op het ogenblik dat de vacature hem ter kennis wordt gebracht.
Art. 31.§ 1. De procureur des Konings van het ambtsgebied waarin de administratieve standplaats van de gegadigde gelegen is, verzoekt de gerechtelijk officier die het bevel voert over de brigade of de dienst waaraan de gegadigde verbonden is, hem een evaluatie te bezorgen over de wijze van dienen, het rendement, de beroepsbekwaamheid en de persoonlijkheid van de gegadigde. § 2. De gerechtelijk officier die krachtens paragraaf 1 wordt aangezocht, houdt voor het opstellen van zijn eigen evaluatie rekening met die welke tevoren is opgesteld door de gerechtelijk officier die ten aanzien van de gegadigde de hoedanigheid van onmiddellijke hiërarchische meerdere bezit.
Als, op het ogenblik dat de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie overeenkomstig artikel 28 het bericht van vacature ter kennis brengt, de gegadigde van administratieve standplaats veranderd is sedert minder dan zes maanden, houdt de gerechtelijk officier die het bevel voert over de brigade of dienst voor het maken van zijn eigen evaluatie rekening met de evaluatie die tevoren is opgesteld door zijn collega van de brigade of de dienst waaruit de gegadigde afkomstig is. § 3. Wanneer de gegadigde gedetacheerd is bij het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten of als verbindingsofficier naar het buitenland is gezonden, wordt de evaluatie door de gerechtelijk officier, die het bevel voert over de brigade waaruit hij voorlopig verwijderd is, opgesteld met inachtneming van de evaluatie die de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie over de betrokkene verzocht wordt te geven.
De commissaris-generaal van de gerechtelijke politie die krachtens het eerste lid wordt aangezocht, houdt voor het opstellen van zijn eigen evaluatie rekening met die welke tevoren is opgesteld door de gerechtelijk officier die ten aanzien van de gegadigde de hoedanigheid van onmiddellijke hiërarchische meerdere bezit.
Art. 32.§ 1. De evaluaties worden afgesloten met de vermelding "uitstekend", "zeer goed", "goed", "zwak" of "onvoldoende".
Elke evaluatie moet afdoende worden gemotiveerd. § 2. De nadere regels voor de evaluatie en het evaluatierooster worden vastgesteld door de minister van Justitie.
Art. 33.Het advies dat met toepassing van artikel 30, eerste lid, moet worden uitgebracht wordt afgesloten met de vermelding "gunstig" of "ongunstig".
Indien dat advies afwijkt van de conclusies van de onderscheiden evaluaties die voor het opstellen ervan hebben gediend, worden de redenen daarvan er uitdrukkelijk in vermeld.
Art. 34.Van elke evaluatie en elk advies wordt onverwijld kennis gegeven aan de gegadigde, die ze viseert.
Iedere gegadigde kan, binnen tien dagen die volgen op de dag van de kennisgeving van een evaluatie of een advies, daarover alle opmerkingen maken die hij nuttig acht door middel van een nota met opmerkingen, die bij zijn dossier wordt gevoegd.
Art. 35.§ 1. De gegadigde voor een betrekking die bij bevordering door verhoging in graad wordt toegekend, kan bij het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten bedoeld in artikel 59 beroep instellen tegen het ongunstige advies dat met toepassing van artikel 30, eerste lid, is uitgebracht.
Het beroep van de gegadigde moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, worden gericht aan de procureur-generaal bij het hof van beroep in het rechtsgebied waarvan de administratieve standplaats van de betrokkene is gelegen, binnen tien dagen nadat hem van het ongunstige advies dat met toepassing van artikel 30, eerste lid, is uitgebracht kennis is gegeven. Het beroep bevat het uitdrukkelijke verzoek om door het comité te worden gehoord. § 2. Het comité handelt overeenkomstig de artikelen 59 tot 67.
De afdeling van het comité waarbij het beroep aanhangig is gemaakt, brengt bij geheime stemming een gemotiveerd advies uit, waarin het ongunstige advies dat met toepassing van artikel 30, eerste lid, is uitgebracht wordt bekrachtigd of ongedaan gemaakt.
Dat advies vermeldt inzonderheid de uitslag van de stemming.
De voorzitter van de afdeling van het comité waarbij het beroep aanhangig is gemaakt, zendt de minister van Justitie het volledige dossier van de gegadigde toe en voegt daarbij het advies van het comité. Afdeling IV. - Toekennen van bevorderingen
Art. 36.De minister van Justitie rangschikt de gegadigden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen in deze volgorde : 1° de gegadigde met de meeste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, de gegadigde met de meeste dienstanciënniteit;3° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste gegadigde. De Koning of de minister van Justitie, naar gelang van het geval, benoemt de best gerangschikte gegadigde die hij niet geweigerd heeft te bevorderen.
Art. 37.Wanneer de Koning of de minister van Justitie, naargelang van het geval, een benoeming doet of weigert en zijn beslissing niet met het uitgebrachte advies overeenstemt, moet hij zijn beslissing motiveren. HOOFDSTUK IV. - Hiërarchie
Art. 38.De hiërarchische rangorde van de gerechtelijke officieren en agenten wordt als volgt vastgesteld : 1° commissaris-generaal van de gerechtelijke politie;2° adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie;3° hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie;4° gerechtelijk afdelingscommissaris;5° gerechtelijk commissaris;6° gerechtelijk afdelingsinspecteur;7° gerechtelijk inspecteur.
Art. 39.De hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie voert het bevel over de brigade waarvoor hij is aangewezen.
Is de hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie afwezig of verhinderd, dan wordt hij vervangen door de gerechtelijk officier van de brigade die de procureur des Konings daartoe aanwijst of, wanneer er geen wordt aangewezen, door de gerechtelijk officier die het langst in dienst is in de onmiddellijk lagere graad. HOOFDSTUK V. - Versterkingen en detacheringen
Art. 40.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder : 1° onmiddellijke incidentele versterking, de aanstelling van gerechtelijke officieren en agenten voor een bepaalde opdracht die moet uitgevoerd worden bij een andere brigade van gerechtelijke politie en waarvan de duur vierentwintig uur niet mag overschrijden.2° geplande incidentele versterking, de aanstelling van gerechtelijke officieren en agenten voor een bepaalde opdracht die moet uitgevoerd worden bij een andere brigade van gerechtelijke politie en waarvan de duur vijf dagen niet mag overschrijden.3° tijdelijke detachering, de aanstelling van gerechtelijke officieren en agenten bij een andere brigade van gerechtelijke politie waar hun medewerking nodig is voor een periode van ten hoogste twee maanden die evenwel kan hernieuwd worden.
Art. 41.§ 1. De beslissingen tot onmiddellijke incidentele versterking worden genomen door de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie. § 2. De beslissingen tot geplande incidentele versterking worden door de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie voorgesteld aan de procureur-generaal van het rechtsgebied waarin de gerechtelijke officieren of agenten, belast met een opdracht bij een andere brigade hun standplaats hebben. Deze laatste kan een geplande incidentele versterking binnen zijn rechtsgebied weigeren wanneer deze van aard is het strafrechtelijk beleid in zijn rechtsgebied in gevaar te brengen.
Wanneer de geplande incidentele versterking moet verleend worden in een brigade van een ander rechtsgebied, wordt deze weigering gezamenlijk door de betrokken procureurs-generaal uitgesproken.
In geval van weigering wordt de versterking niet uitgevoerd.
Art. 42.De procureur-generaal bij een hof van beroep kan uit eigen beweging of op verzoek van de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie en na diens advies te hebben ingewonnen, de gerechtelijke officieren en agenten tijdelijk detacheren in de plaatsen van het rechtsgebied van datzelfde hof.
Wanneer de tijdelijke detachering moet gebeuren naar een plaats van het rechtsgebied van een ander hof van beroep, wordt de beslissing genomen door de minister van Justitie, op advies van de betrokken procureurs-generaal en van de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie.
Na een termijn van twee maanden wordt de detachering bevestigd door de minister van Justitie. Boven de zes maanden wordt de instemming van betrokkene vereist. HOOFDSTUK VI. - Administratief en technisch personeel
Art. 43.De minister van Justitie bepaalt het bestand van het administratief en technisch personeel, nodig voor de goede werking van de brigades en van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie, met uitzondering van het centraal laboratorium. Dat personeel wordt ter beschikking gesteld door de procureur des Konings. Deze beslist over de aanstelling van die personeelsleden.
Art. 44.De gerechtelijk officier, belast met de bevelvoering over de brigade, geeft advies omtrent volgende maatregelen die betrekking hebben op het administratief en technisch personeel : 1° de aanstelling bij de brigade en elke wijziging daarvan;2° de aanvragen om verlof, met uitzondering van de jaarlijkse vakantie;3° de aanvragen tot vermindering van prestaties;4° de bevorderingen en de voordrachten voor bevordering. Hij organiseert het werk van dit personeel, bepaalt de werktijden en de data van de jaarlijkse vakantie en brengt de bevoegde overheid op de hoogte van feiten die van een aard zijn om een tuchtprocedure te rechtvaardigen. HOOFDSTUK VII. - Tucht
Art. 45.De personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, die hun beroepsplichten verzuimen of die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen, zijn strafbaar met tuchtstraffen.
Art. 46.Onverminderd de eventuele toepassing van de artikelen 280 tot 282bis van het Wetboek van Strafvordering, zijn de tuchtstraffen : 1° de berisping;2° de berisping met inhouding van wedde gedurende ten hoogste acht dagen;3° de schorsing voor ten minste acht dagen tot ten hoogste zes maanden, met inhouding van wedde;4° de terugzetting in rang;5° het ontslag van ambtswege;6° de afzetting.
Art. 47.De bijkomende dienstverstrekkingen die door de gerechtelijk officier die het bevel voert over een brigade worden opgelegd ter vergelding van een korte onregelmatige afwezigheid of van te laat komen, worden niet als tuchtstraffen aanzien en vallen niet onder het toepassingsgebied van de in dit besluit bepaalde regels.
Art. 48.De tuchtrechtelijke procedure wordt ingesteld door de procureur-generaal of door de procureur des Konings, ambtshalve of op basis van een verslag hem toegestuurd door de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of door de gerechtelijk officier die het bevel voert over de brigade.
Art. 49.De berisping wordt opgelegd door : 1° de procureur des Konings aan de personeelsleden van de gerechtelijke politie die bekleed zijn met een graad uit de categorie van de gerechtelijke agenten;2° de procureur-generaal aan de personeelsleden van de gerechtelijke politie die bekleed zijn met een graad uit de categorie van de gerechtelijke officieren of uit de categorie van de gerechtelijke agenten officier van gerechtelijke politie.
Art. 50.De berisping met inhouding van wedde gedurende ten hoogste acht dagen, wordt door de procureur-generaal opgelegd, welke ook de graad van betrokkene zij.
Heeft de procureur-generaal het dossier van een personeelslid, dat geen officier van gerechtelijke politie is, in behandeling genomen met de bedoeling hem de berisping met inhouding van wedde gedurende ten hoogste acht dagen op te leggen, dan is hij bevoegd om, na afloop van de debatten, de berisping op te leggen, zo die straf hem een passende maatregel lijkt.
Art. 51.Schorsing voor ten minste acht dagen tot ten hoogste zes maanden, met inhouding van wedde, wordt opgelegd door de minister van Justitie, op voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied waarvan de standplaats van betrokkene is gevestigd.
Art. 52.De terugzetting in rang, het ontslag van ambtswege en de afzetting worden opgelegd, op voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied waarvan de standplaats van betrokkene is gevestigd, door : 1° de minister van Justitie aan de personeelsleden van de gerechtelijke politie die bekleed zijn met een graad uit de categorie van de gerechtelijke agenten;2° de Koning aan de personeelsleden van de gerechtelijke politie die bekleed zijn met een graad uit de categorie van de gerechtelijke officieren.
Art. 53.De procureur-generaal of de procureur des Konings die voornemens is een tuchtstraf op te leggen aan een personeelslid moet voor hij enige tuchtstraf oplegt dit personeelslid oproepen en horen.
Indien de artikelen 51 en 52 worden toegepast, moet de procureur-generaal, voor hij zijn voordracht doet, het personeelslid waarvoor hij voornemens is een tuchtstraf voor te stellen, oproepen en horen.
Het personeelslid mag als verdediger kiezen, ofwel een advocaat, ofwel een lid van de gerechtelijke politie bij de parketten, dat in actieve dienst of gepensioneerd is.
Art. 54.Indien de artikelen 51 en 52 worden toegepast, geeft de procureur-generaal aan de betrokkene kennis van de straf die hij voornemens is voor te stellen. Binnen tien dagen die volgen op de dag van die kennisgeving kan de betrokkene de procureur-generaal verzoeken om te worden gehoord door het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten. Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan brengt het comité vóór elke beslissing van de bevoegde overheid een gemotiveerd advies uit.
Art. 55.Wanneer tegen de gerechtelijk officier of agent een opsporingsonderzoek, een gerechtelijk onderzoek of een tuchtonderzoek aan de gang is, kan hij in het belang van de dienst door de procureur-generaal of door de minister van Justitie na advies van de procureur-generaal voorlopig in zijn ambt worden geschorst of tijdelijk worden overgeplaatst naar een andere brigade van dezelfde taalrol. Deze maatregelen zijn geen tuchtstraffen.
Wanneer de gerechtelijk officier of agent tijdelijk wordt overgeplaatst naar een brigade die ressorteert onder het rechtsgebied van een ander hof van beroep dan dat in het rechtsgebied waarvan zijn administratieve standplaats gelegen is, wordt tot die tijdelijke overplaatsing besloten door de minister van Justitie op advies van de procureur-generaal bij dat hof van beroep.
De gerechtelijk officier of agent die tijdelijk is overgeplaatst is overtallig in de betrokken brigade.
Art. 56.Vóór de beslissing tot voorlopige schorsing of tijdelijke overplaatsing wordt de betrokken gerechtelijk officier of agent gehoord door de procureur des Konings, die akte neemt van zijn opmerkingen en deze mededeelt aan de bevoegde overheid.
Art. 57.Indien geen eind is gemaakt aan één van de maatregelen bepaald in artikel 55, kan de betrokkene na verloop van een periode van een maand die ingaat op de datum vanaf welke deze maatregel uitwerking heeft, aan de procureur-generaal vragen te worden gehoord door het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten.
De betrokkene kan eveneens, op voorwaarde dat hij nieuwe feiten aanhaalt, vragen te worden gehoord telkens wanneer een periode van drie maanden is verlopen sedert de dag dat een beslissing tot behoud van de maatregel is getroffen.
In dit geval hoort het comité eerst de procureur-generaal over de nieuw aangehaalde feiten alvorens zijn advies te geven.
Art. 58.Indien tegen de voorlopig geschorste gerechtelijk officier of agent na afloop van de tuchtprocedure een schorsing bedoeld bij artikel 51 is uitgesproken wegens feiten die de maatregel van orde hebben gerechtvaardigd, kan de overheid die deze schorsing heeft uitgesproken terugwerking eraan verlenen tot de dag van de eerste voorlopige schorsing. HOOFDSTUK VIII. - Beroep en comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten
Art. 59.§ 1. Bij het ministerie van Justitie wordt een comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten opgericht. Het bevat een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.
Elke afdeling wordt voorgezeten door een zittend magistraat van een hof van beroep aangewezen door de minister van Justitie. In geval van verhindering kan de voorzitter vervangen worden door een plaatsvervanger die op dezelfde wijze wordt aangewezen.
De voorzitter verzekert de orde van de vergadering, leidt de debatten, opent de beraadslagingen, stelt de motivering van het advies voor en stelt dit op nadat het door de betrokken afdeling is aangenomen. De voorzitter is stemgerechtigd. § 2. Iedere afdeling bestaat, naast de voorzitter, uit twaalf leden : 1° drie magistraten aangewezen overeenkomstig § 3;2° drie gerechtelijke officieren aangewezen overeenkomstig § 4;3° zes gerechtelijke officieren of zes gerechtelijke agenten aangewezen overeenkomstig § 5. § 3. In de Franstalige afdeling hebben zitting, de oudste van de procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel, te Luik of te Bergen, behalve wanneer hij de strafmaat voorstelt, en de procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel en te Luik.
Indien de administratieve standplaats van de comparant gelegen is in het gerechtelijk arrondissement van één van de procureurs des Konings bedoeld in het eerste lid of indien één van hen kennis heeft genomen van het dossier voordat het is voorgelegd aan het comité, wordt de betrokken procureur des Konings vervangen door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi, te Bergen, te Namen of te Verviers, en wel in die volgorde.
In de Nederlandstalige afdeling hebben zitting, de oudste van de procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel, te Gent of te Antwerpen, behalve wanneer hij de strafmaat voorstelt, en de procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg te Antwerpen en te Brugge.
Indien de administratieve standplaats van de comparant gelegen is in het gerechtelijk arrondissement van één van de procureurs des Konings bedoeld in het derde lid of indien één van hen kennis heeft genomen van het dossier voordat het is voorgelegd aan het comité, wordt de betrokken procureur des Konings vervangen door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, te Leuven, te Gent of te Dendermonde, en wel in die volgorde.
De minister van Justitie stelt de lijst vast van de plaatsvervangende leden, die op de voordracht van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, aangewezen worden uit de kring van de leden van de parketten van ieder hof van beroep en van elk van de rechtbanken omschreven in het eerste tot het vierde lid. § 4. Hebben zitting, de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of een adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie van de taalrol van die afdeling, alsook twee hoofdcommissarissen van de gerechtelijke politie van de taalrol van die afdeling.
Is de comparant gedetacheerd bij het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie, dan wordt de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie of diens adjunct vervangen door een hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie van dezelfde taalrol.
Indien een hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie het bevel voert over een brigade waarin de comparant zijn administratieve standplaats gehad heeft gedurende de vijf jaar die aan de feiten voorafgaan, laat hij zich vervangen door een andere hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie van dezelfde taalrol.
De minister van Justitie stelt, op de voordracht van de procureurs-generaal en na advies van de raad van Bestuur van de gerechtelijke politie, de lijst vast van de leden bedoeld in het eerste lid, alsook van hun plaatsvervangers, voor een duur van drie jaar. De leden worden aangewezen in de volgorde van de lijst. § 5. De zes gerechtelijke agenten en de zes gerechtelijke officieren hebben respectievelijk zitting wanneer de comparant gerechtelijk agent of gerechtelijk officier is.
Van die zes gerechtelijke agenten en zes gerechtelijke officieren wijst elk van de representatieve vakorganisaties van de gerechtelijke officierenen agenten er respectievelijk evenveel als lid aan, alsook hun plaatsvervangers.
Behoren één of meer leden-agenten of leden-officieren tot dezelfde brigade als de comparant, dan worden zij vervangen door hun plaatsvervanger.
Een plaatsvervanger mag niet tot dezelfde brigade behoren als het lid dat hij vervangt.
De leden en hun plaatsvervangers die door de vakorganisaties worden aangewezen, moeten door de minister van Justitie erkend worden. Hij kan de erkenning weigeren na het advies te hebben ingewonnen van het hoog overlegcomité, sector III - Justitie. § 6. Elke afdeling heeft een secretaris. Hij heeft geen beraadslagende stem en is aangeduid door de minister van Justitie onder de leden van zijn administratie.
Art. 60.Vraagt de betrokkene om door het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten te worden gehoord, dan maakt de procureur-generaal de zaak aanhangig bij de afdeling van het comité, die overeenkomt met de taalrol van de betrokkene.
De procureur-generaal doet het volledig dossier van de zaak en het administratief dossier, dat bij de gerechtelijke politie berust, aan die afdeling toekomen.
De dossiers worden gedurende ten minste vijftien werkdagen voorafgaand aan de vergadering ter beschikking gehouden van de betrokkene, van zijn verdediger en van de leden van de afdeling, op plaats, data en uur bepaald in het huishoudelijk reglement. Het dossier kan er zonder onkosten door de betrokkene worden gefotokopieerd.
Art. 61.De betrokkene verschijnt in persoon. Onthoudt de behoorlijk opgeroepen betrokkene zich ervan zonder geldige reden te verschijnen, dan beschouwt de afdeling die zaak als haar onttrokken, en zendt zij de dossiers over aan de minister van Justitie.
Art. 62.De betrokkene kan zich naar keuze laten bijstaan door : 1° een advocaat;2° een lid van de gerechtelijke politie bij de parketten in werkelijke dienst;3° een gepensioneerd lid van de gerechtelijke politie bij de parketten;4° een door de minister van Justitie erkende afgevaardigde van een erkende of representatieve vakorganisatie van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten; Een gerechtelijk officier of een gerechtelijk agent, lid van één van beide afdelingen, mag de comparant niet bijstaan.
Art. 63.De verdediger van de comparant mag geen ruchtbaarheid geven aan de feiten en documenten, waarvan hij door zijn bemoeiing kennis heeft gekregen.
De voorzitter, de leden en de secretaris van de afdelingen mogen geen ruchtbaarheid geven aan de feiten en documenten waarvan zij in deze hoedanigheid kennis hebben gekregen.
Art. 64.De afdelingen houden op geldige wijze zitting, wanneer, na behoorlijke oproeping, ten minste zeven leden aanwezig zijn.
De afdelingen zijn, wanneer zij zitting houden, samengesteld uit evenveel leden aangewezen overeenkomstig artikel 59, § 2, 1° en 2°, als overeenkomstig artikel 59, § 2, 3°. Bestaat die pariteit niet, dan herstelt de voorzitter deze door één van de leden bedoeld in artikel 59, § 2, 1° of 2°, of één van de leden bedoeld in artikel 59, § 2, 3° door loting te doen terugtrekken.
De afdelingen mogen evenwel, ongeacht het aantal aanwezige leden, zitting houden wanneer de vakorganisaties hun afgevaardigden niet hebben aangewezen binnen een maand na de datum van de hun toegezonden uitnodiging.
Art. 65.De afdeling waarbij de zaak aanhangig is gemaakt hoort de procureur-generaal die de straf voorstelt of een lid van zijn parket, nadien de comparant en zijn verdediger, en debateert erover in hun aanwezigheid. De procureur-generaal die de straf voorstelt of het lid van zijn parket, en de comparant en zijn verdediger, trekken zich terug voordat de afdeling waarbij de zaak aanhangig is gemaakt stemt over de vraag of de comparant al dan niet schuldig is.
Oordeelt de afdeling dat betrokkene schuldig is, dan wordt een tweede keer gestemd over de aan de comparant op de leggen tuchtstraf.
De debatten en de stemmingen zijn geheim.
Art. 66.§ 1. Het uitgebrachte advies wordt gemotiveerd en vermeldt met hoeveel stemmen de uitslag is verkregen.
Het advies wordt door toedoen van de secretaris bij ter post aangetekend schrijven aan de comparant medegedeeld. Een kopie van dit advies wordt dezelfde dag overgezonden aan zijn verdediger.
Het advies en de dossiers van de zaak worden door de voorzitter overgezonden aan de minister van Justitie. § 2. Is de minister van Justitie voornemens af te wijken van het advies dan deelt hij zulks mede aan de comparant. Binnen tien dagen die volgen op de dag van deze mededeling kan de comparant zijn opmerkingen aan de minister van Justitie laten kennen.
De Koning of de minister van Justitie, naar gelang van het geval, geeft de redenen aan waarom het uitgebrachte advies niet wordt gevolgd. Aan de voorzitter van de afdeling die het advies heeft uitgebracht, wordt een afschrift van het koninklijk besluit of van het ministerieel besluit gezonden.
Art. 67.Het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het aan de minister van Justitie ter goedkeuring voor.
Voor het opstellen van dat reglement komt het comité in voltallige vergadering van zesentwintig leden bijeen. Het houdt evenwel zitting, ongeacht het aantal aanwezige leden, wanneer de vakbondsorganisaties hun afgevaardigden niet hebben aangewezen binnen een maand na de datum van de hun toegezonden uitnodiging.
Art. 68.De voorzitter, de leden, de verdediger, indien hij lid in actieve dienst of gepensioneerd lid van de gerechtelijke politie is, alsmede de comparant, indien hij van tuchtvervolging ontslagen wordt, ontvangen de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten, berekend volgens de reglementsbepalingen die toepasselijk zijn op het rijkspersoneel. HOOFDSTUK IX. - Wederopneming
Art. 69.Een gerechtelijk officier of agent die het ontslag uit zijn ambt heeft verkregen kan opnieuw opgenomen worden onder de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
Art. 70.Het verzoek tot wederopneming moet bij de minister van Justitie ingediend worden uiterlijk binnen vijf jaar vanaf de datum waarop het ontslag is ingegaan.
De betrokkene mag op het ogenblik van zijn wederopneming de leeftijd van zestig jaar niet hebben bereikt.
Art. 71.De raad van overleg van de gerechtelijke politie bij de parketten geeft een gunstig advies over het onderzoek van de redenen waarvoor het ontslag werd aangevraagd en over de verenigbaarheid van de activiteiten die in de tussentijd door de betrokkene uitgeoefend zijn met de waardigheid van het ambt.
Betrokkene kan, binnen tien dagen volgend op de datum waarop hem het advies door middel van een aangetekend schrijven met ontvangstmelding ter kennis is gebracht, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied waarvan de betrekking vacant is, vragen gehoord te worden door het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten handelt overeenkomstig de artikelen 59 tot 67. Het brengt een gemotiveerd advies uit.
Art. 72.§ 1. De aanvrager wordt opnieuw opgenomen in een vacante betrekking van, hetzij dezelfde graad als die welke hij bezat op het ogenblik van zijn ontslag, hetzij van een gelijkwaardige graad, hetzij, op zijn verzoek, van een lagere graad.
Een betrekking van de graad waarin de betrokkene opnieuw moet worden opgenomen, kan pas vacant worden verklaard wanneer de administratieve standplaatsen zijn gewijzigd volgens de procedure voor verandering van administratieve standplaats, zoals vastgesteld door de minister van Justitie. § 2. De dienstanciënniteit en de graadanciënniteit die aan de betrokkene worden toegekend wanneer hij opnieuw wordt opgenomen, zijn die welke hij op de dag van zijn ontslag bezat.
Wanneer een gerechtelijk officier of agent opnieuw wordt opgenomen in een betrekking van een lagere graad dan die welke hij bij zijn ontslag bezat, wordt voor de berekening van de graadanciënniteit die hem wordt toegekend op het ogenblik dat hij opnieuw wordt opgenomen, de anciënniteit in aanmerking genomen die de betrokkene vóór de dag van zijn ontslag in hogere graden had verkregen. HOOFDSTUK X. - Bijzondere bepalingen Afdeling I. - Personeel van de laboratoria voor technische en
wetenschappelijke politie Onderafdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 73.De laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie omvatten : 1° een centraal laboratorium;2° regionale laboratoria;3° lokale laboratoria en hun steunpunten;4° de dienst gerechtelijke identificatie.
Art. 74.De laboratoria hebben tot taak, ambtshalve, op verzoek van de politiediensten of op vordering of instructie van de bevoegde magistraten taken van technische en wetenschappelijke politie uit te voeren met het oog op het verzamelen van de bewijzen en het identificeren van de daders van misdaden en wanbedrijven.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder : 1° taak van technische politie : de plaatsbeschrijving, de opsporing, de opneming en de bewaring van alle sporen en hun samenhang met het oog op hun ontleding en hun latere exploitatie.2° taak van wetenschappelijke politie : de ontleding volgens wetenschappelijke methodes, disciplines en technieken van de materiële aanwijzingen met het oog op het bepalen van hun aard, oorsprong, samenhang met andere sporen of met referentie-elementen. Behoudens andersluidende instructie van de bevoegde magistraat ontvangt de politiedienst, die om de medewerking van een laboratorium heeft gevraagd, de resultaten ervan met het oog op hun politionele exploitatie.
Art. 75.Het centrale laboratorium heeft tot taak : 1° deskundigenonderzoeken inzake wetenschappelijke politie van hoog niveau uit te voeren en centrale referentieverzamelingen tot stand te brengen, in stand te houden of op de instandhouding ervan toe te zien;2° de door de laboratoria aan te wenden methodes en technieken te bepalen, te ontwikkelen en te standaardiseren en de toepassing ervan te controleren;3° de kwaliteit van het werk van de laboratoria te controleren;4° de taken over de verschillende categorieën van laboratoria te verdelen en de dienstverhoudingen onder laboratoria te regelen;5° aan de bevoegde overheden aanbevelingen te doen in verband met : a) het optreden van de politiediensten op de plaats van een misdaad of wanbedrijf met het oog op de uitvoering van taken van technische of wetenschappelijke politie;b) de gevallen waarin en voorwaarden waaronder de politiediensten verzocht worden de medewerking van de laboratoria in te roepen. Het voert de onder 2° tot 5° vermelde taken uit na raadpleging van de gerechtelijke officieren die zorgen voor de technische leiding van de regionale laboratoria, welke bestaat uit de verdeling van het werk onder de leden van het laboratorium, de leiding van de operaties van technische of wetenschappelijke politie, met name de keuze van technieken en methodes, de interne organisatie van de dienst in het kader van de brigade van gerechtelijke politie, het beheer van het materieel en de dienstverhoudingen met de overige laboratoria en de politiediensten die de medewerking van het laboratorium vragen.
De bevoegdheden van het centraal laboratorium worden uitgeoefend door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie.
Art. 76.Er wordt in de zetel van elk hof van beroep een regionaal laboratorium opgericht.
Het verleent zijn medewerking, ambtshalve of op hun verzoek, aan de lokale laboratoria en steunpunten wanneer specifieke kwalitatieve of kwantitatieve middelen zijn vereist.
Het doet bovendien dienst als lokaal laboratorium voor het gerechtelijk arrondissement in het rechtsgebied waarvan het gelegen is.
Art. 77.De lokale laboratoria worden belast met taken van technische en wetenschappelijke politie; de steunpunten worden bij voorrang belast met taken van technische politie.
De lokale laboratoria en hun steunpunten beantwoorden permanent de aanvragen en vorderingen in de arrondissementen waar zij behoren te functioneren.
Onderafdeling II. - Hiërarchie
Art. 78.De laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie, bedoeld in artikel 73, 2° en 3°, bestaan uit gerechtelijke agenten en gerechtelijke officieren.
De categorie van de gerechtelijke agenten bestaat uit de graden laboratoriuminspecteur en laboratoriumafdelingsinspecteur.
De categorie van de gerechtelijke officieren bestaat uit de graden laboratoriumcommissaris en laboratoriumafdelingscommissaris.
Art. 79.De hiërarchische rangorde van het personeel van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie, uitgezonderd het centraal laboratorium en de dienst gerechtelijke identificatie, wordt als volgt vastgesteld : 1° laboratoriumafdelingscommissaris;2° laboratoriumcommissaris;3° laboratoriumafdelingsinspecteur;4° laboratoriuminspecteur.
Art. 80.De laboratoriumafdelingscommissaris die weddeschaal 1D geniet, zorgt voor de technische leiding van het regionaal laboratorium.
De laboratoriumafdelingscommissaris, of wanneer er geen is, het personeelslid van het laboratorium bekleed met de hoogste graad in de in artikel 79 vastgestelde hiërarchische rangorde, met de hoogste graadanciënniteit zorgt voor de technische leiding van het lokaal laboratorium en zijn steunpunten.
Art. 81.Onverminderd hun bevoegdheid van technische leiding, staan de in artikel 80 bedoelde personeelsleden onder het bevel van de gerechtelijk officier belast met de bevelvoering over de brigade van hun zetel, aan wie zij rekenschap geven van de goede werking van hun dienst.
Art. 82.De laboratoriumafdelingscommissaris die weddeschaal 1D geniet, is verantwoordelijk voor de goede technische werking van de laboratoria en van de steunpunten in het ambtsgebied.
Te dien einde geeft hij onderrichtingen en oefent hij controle uit overeenkomstig de richtlijnen uitgevaardigd in uitvoering van artikel 75. Hij stelt bovendien een jaarlijks verslag op ten behoeve van zijn meerderen, van de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie en van het hoofd van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. In uitzonderlijke omstandigheden, en wanneer bijkomende kwalitatieve of kwantitatieve middelen noodzakelijk zijn, vordert hij versterking bij de lokale laboratoria en bij de steunpunten van het ambtsgebied.
De bevoegde procureur des Konings wordt hiervan onmiddellijk in kennis gesteld.
Art. 83.Het personeel van de steunpunten wordt ter beschikking gesteld van de procureur des Konings en, indien er een brigade van gerechtelijke politie bestaat in het arrondissement, van de gerechtelijk officier die het bevel voert over de brigade. Het neemt evenwel deel aan de wachtdienst van het lokale laboratorium dat hen ter versterking kan oproepen.
Onderafdeling III. - Werving en bevordering
Art. 84.Tenzij anders bepaald in deze onderafdeling, zijn de gezamelijke bepalingen die de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling vormen van de in artikel 1 genoemde gerechtelijke agenten en officieren van overeenkomstige toepassing op de in artikel 78 genoemde personeelsleden van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie.
De personeelsleden met de graad van laboratoriuminspecteur, laboratoriumafdelingsinspecteur, laboratoriumcommissaris en laboratoriumafdelingscommissaris worden daartoe gelijkgesteld met de gerechtelijke agenten en officieren die respectievelijk de graad van gerechtelijk inspecteur, gerechtelijk afdelingsinspecteur, gerechtelijk commissaris en gerechtelijk afdelingscommissaris bezitten.
De Raad van Bestuur van de gerechtelijke politie bij de parketten geeft aan de minister van Justitie een gemotiveerd advies omtrent de gegadigden voor een ambt waaraan de zorg voor de technische leiding van een regionaal laboratorium van technische en wetenschappelijke politie verbonden is.
Art. 85.Om benoemd te worden tot laboratoriumcommissaris moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang verleent tot een betrekking van niveau 1 bij de rijksdiensten en dat voorkomt op de lijst vastgesteld door de minister van Justitie, of een dienstanciënniteit van ten minste vier jaar tellen in de graad van laboratoriuminspecteur, gerechtelijk inspecteur, inspecteur voor gerechtelijke identificatie of inspecteur-elektrotechnicus. Afdeling II. - Personeel van de dienst telecommunicatie
Onderafdeling I. - Algemene bepaling
Art. 86.De dienst telecommunicatie omvat : 1° een station voor internationale radiotelegrafie;2° een net voor nationale radiotelefonische verbindingen;3° netten voor lokale radiotelefonische verbindingen;4° een nationaal telexnet;5° lokale telexnetten;6° een technisch laboratorium. Onderafdeling II. - Personeel
Art. 87.§ 1. De dienst telecommunicatie bestaat uit gerechtelijke agenten en gerechtelijke officieren.
De categorie van de gerechtelijke agenten bestaat uit de graden inspecteur-elektrotechnicus en afdelingsinspecteur-elektrotechnicus.
De categorie van de gerechtelijke officieren bestaat uit de graden commissaris van de dienst telecommunicatie en afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie. § 2. De dienst telecommunicatie bestaat verder uit een industrieel ingenieur en operateurs die speciaal aan het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie zijn toegevoegd. § 3. De hiërarchische rangorde van het personeel van de dienst telecommunicatie wordt als volgt vastgesteld : 1° afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie;2° commissaris van de dienst telecommunicatie;3° afdelingsinspecteur-elektrotechnicus;4° inspecteur-elektrotechnicus. § 4. De in artikel 88 bedoelde gerechtelijk officier staat onder het bevel van de gerechtelijk officier, hoofd van de afdeling van het commissariaat-generaal waarvan de dienst telecommunicatie deel uitmaakt.
Art. 88.De commissaris of de afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie staat in voor de organisatie en zorgt voor de technische leiding.
Daartoe is hij inzonderheid belast met het onderzoek van het materieel, de voorbereiding van de overeenkomsten en het toezicht op de uitvoering ervan, de kwantitatieve en de kwalitatieve keuring van het materieel en de theoretische en de praktische opleiding van het personeel dat de installaties bedient. Hij moet bovendien de installaties van de brigades inspecteren.
Tegenover Belgacom is hij verantwoordelijk voor het strikt naleven van internationale en nationale regelingen inzake radioverkeer.
Onderafdeling III. - Werving en bevordering
Art. 89.Tenzij anders bepaald in deze onderafdeling, zijn de gezamelijke bepalingen die de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling vormen van de in artikel 1 genoemde gerechtelijke agenten en officieren van overeenkomstige toepassing op de in artikel 87 genoemde personeelsleden van de dienst telecommunicatie.
De personeelsleden met de graad van inspecteur-elektrotechnicus, afdelingsinspecteur-elektrotechnicus, commissaris van de dienst telecommunicatie en afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie worden daartoe gelijkgesteld met de gerechtelijke agenten en officieren die respectievelijk de graad van gerechtelijk inspecteur, gerechtelijk afdelingsinspecteur, gerechtelijk commissaris en gerechtelijk afdelingscommissaris bezitten.
Art. 90.De gegadigden voor de betrekkingen van inspecteur-elektrotechnicus en commissaris van de dienst telecommunicatie moeten voldoen aan de volgende algemene vereisten : 1° Belg zijn en het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° geslaagd zijn voor een bekwaamheidsexamen waarvan de minister van Justitie het programma vaststelt en de organisatie regelt;4° voldoen aan de militiewetten;5° de lichamelijke geschiktheid hebben die nodig is voor het uitoefenen van de te vervullen betrekking;6° houder zijn van een rijbewijs geldig voor het besturen van de voertuigen van categorie "B";7° met goed gevolg een proeftijd van één jaar hebben doorgemaakt.
Art. 91.De minister van Justitie beslist voor iedere gegadigde of hij aan de in artikel 90, 2° gestelde vereiste voldoet, na daaromtrent het advies van de raad van overleg van de gerechtelijke politie te hebben ingewonnen.
De minister van Justitie bepaalt de vereisten inzake lichamelijke geschiktheid, bedoeld in artikel 90, 5°, alsook de wijze waarop wordt nagegaan of aan die vereisten is voldaan.
Art. 92.De gegadigde voor de graad van commissaris van de dienst telecommunicatie moet voldoen aan de volgende bijzondere vereisten : 1° ten minste 25 jaar oud zijn en op het ogenblik dat de inschrijvingstermijn voor het bekwaamheidsexamen bedoeld in artikel 90, 3° verstrijkt, de leeftijd van 36 jaar niet hebben bereikt;2° houder zijn van het diploma van industrieel ingenieur, afdeling elektriciteit-optie elektronica.
Art. 93.De gegadigde voor de graad van inspecteur-elektrotechnicus moet voldoen aan de volgende bijzondere vereisten : 1° ten minste 21 jaar oud zijn en op het ogenblik dat de inschrijvingstermijn voor het bekwaamheidsexamen bedoeld in artikel 90, 3° verstrijkt, de leeftijd van 30 jaar niet hebben bereikt;2° houder zijn van een diploma van hogere secundaire technische studies of leergangen of van hoger onderwijs van het korte type en voor sociale promotie (vroeger A2 of B1) behaald in de afdeling "elektronica", "elektriciteit", "elektromechanica" of "mechanica".
Art. 94.De gegadigden die geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen bedoeld in artikel 90, 3°, behouden het voordeel van hun goede uitslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van sluiting van de examenperiode.
De benoemingen in de graad waarvoor zij aan het examen hebben deelgenomen, worden verricht naar de orde waarin zij bij dit examen zijn gerangschikt.
Indien verscheidene gegadigden geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen van verschillende examenperiodes, wordt de voorkeur gegeven aan degene wiens naam voorkomt op het oudste proces-verbaal. Afdeling III. - Personeel van de dienst gerechtelijke identificatie
Art. 95.Het personeel van de dienst gerechtelijke identificatie bestaat uit gerechtelijke agenten van wie de hiërarchische rang als volgt wordt vastgesteld : 1° afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie;2° inspecteur voor gerechtelijke identificatie. Deze personeelsleden maken deel uit van het personeel van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie.
Art. 96.Tenzij anders bepaald in deze afdeling, zijn de gezamelijke bepalingen die de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling vormen van de in artikel 1 genoemde gerechtelijke agenten van overeenkomstige toepassing op de in artikel 95 genoemde personeelsleden van de dienst gerechtelijke identificatie.
De personeelsleden met de graad van inspecteur voor gerechtelijke identificatie en afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie worden daartoe gelijkgesteld met de gerechtelijke agenten die respectievelijk de graad van gerechtelijk inspecteur en gerechtelijk afdelingsinspecteur bezitten.
Art. 97.§ 1. Om tot inspecteur voor gerechtelijke identificatie te worden benoemd, moet men : 1° ten minste 21 jaar oud zijn;2° opsteller bij de gerechtelijke identificatie zijn en in deze graad ten minste drie jaar dienstanciënniteit hebben;3° geslaagd zijn voor een bekwaamheidsexamen waarvan de minister van Justitie het programma vaststelt en de organisatie regelt. § 2. De personeelsleden van de dienst gerechtelijke identificatie met de hoedanigheid van gerechtelijk agent hebben aanspraak op de telefoonvergoeding die aan de in artikel 78 genoemde personeelsleden van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie wordt toegekend.
Zij hebben evenwel geen aanspraak op de vaste dagvergoeding die wordt toegekend aan de in artikel 78 genoemde personeelsleden van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie voor de kosten die aan de uitoefening van hun ambt zijn verbonden.
TITEL II. - Bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 98.De bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries is van toepassing op de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten.
Art. 99.De weddeschalen verbonden aan de graden van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten worden vastgesteld overeenkomstig bijlage 1.
Art. 100.In afwijking van de artikelen 7 en 14 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen alleen de werkelijke diensten in aanmerking die de bekleders van de volgende graden vanaf de leeftijd van 25 jaar hebben verricht : 1° commissaris-generaal van de gerechtelijke politie 2° adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie 3° hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie 4° gerechtelijk afdelingscommissaris 5° gerechtelijk commissaris 6° laboratoriumafdelingscommissaris 7° laboratoriumcommissaris 8° afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie 9° commissaris van de dienst telecommunicatie. In afwijking van de artikelen 7 en 14 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen alleen de werkelijke diensten in aanmerking die de bekleders van de volgende graden vanaf de leeftijd van 21 jaar hebben verricht : 1° gerechtelijk afdelingsinspecteur 2° gerechtelijk inspecteur 3° laboratoriumafdelingsinspecteur 4° laboratoriuminspecteur 5° afdelingsinspecteur-elektrotechnicus 6° inspecteur-elektrotechnicus 7° afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie 8° inspecteur voor gerechtelijke identificatie HOOFDSTUK II.- Weddeschalen
Art. 101.Weddeschaal 2A wordt verbonden aan de volgende graden : 1° gerechtelijk inspecteur 2° laboratoriuminspecteur 3° inspecteur-elektrotechnicus 4° inspecteur voor gerechtelijke identificatie.
Art. 102.Weddeschaal 2C wordt verbonden aan de volgende graden : 1° gerechtelijk afdelingsinspecteur 2° laboratoriumafdelingsinspecteur 3° afdelingsinspecteur-elektrotechnicus 4° afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie.
Art. 103.Weddeschaal 1A wordt verbonden aan de volgende graden : 1° gerechtelijk commissaris 2° laboratoriumcommissaris 3° commissaris van de dienst telecommunicatie.
Art. 104.Weddeschaal 1C wordt verbonden aan de volgende graden : 1° gerechtelijk afdelingscommissaris 2° laboratoriumafdelingscommissaris 3° afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie.
Art. 105.Aan de graad van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie wordt weddeschaal 1C of 1D verbonden naargelang het personeelslid dat die graad bekleed al dan niet tot deze laatste weddeschaal is bevorderd.
Art. 106.Aan de graad van adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie wordt de weddeschaal 1F verbonden.
Art. 107.Aan de graad van commissaris-generaal van de gerechtelijke politie wordt de weddeschaal 1G verbonden. HOOFDSTUK III. - Bevorderingen door verhoging in weddeschaal Afdeling I. - Algemene bepaling
Art. 108.De bevordering door verhoging in weddeschaal wordt door de minister van Justitie verleend. Afdeling II. - Bevorderingsvoorwaarden
Art. 109.De gerechtelijke inspecteurs, de laboratoriuminspecteurs, de inspecteurs-elektrotechnici en de inspecteurs voor gerechtelijke identificatie, die ten minste acht jaar graadanciënniteit hebben, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 2B.
Art. 110.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 2D, de gerechtelijke afdelingsinspecteurs, de laboratoriumafdelingsinspecteurs, de afdelingsinspecteurs-elektrotechnici en de afdelingsinspecteurs voor gerechtelijke identificatie, die : 1° een totale graadanciënniteit hebben van ten minste 14 jaar in de graden van de categorie van gerechtelijk agent;2° geslaagd zijn voor een bekwaamheidsproef voor verhoging in weddeschaal.
Art. 111.De gerechtelijke commissarissen, de laboratoriumcommissarissen en de commissaris van de dienst telecommunicatie, die een graadanciënniteit hebben van ten minste acht jaar, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 1B.
Art. 112.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen bevorderd worden tot weddeschaal 1D, de gerechtelijke afdelingscommissarissen, de laboratoriumafdelingscommissarissen en de afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie, die : 1° een totale graadanciënniteit hebben van ten minste veertien jaar in de graden van de categorie van gerechtelijk officier;2° geslaagd zijn voor een bekwaamheidsproef voor verhoging in weddeschaal;3° houder zijn van een diploma vereist voor de werving in de graad van respectievelijk gerechtelijk commissaris, laboratoriumcommissaris en commissaris van de dienst telecommunicatie.
Art. 113.Voor de berekening van de graadanciënniteit bedoeld in de artikelen 109 tot 112, dienen de bepalingen vervat in de artikelen 25 en 26 te worden toegepast.
Art. 114.Het programma, de organisatie en de samenstelling van de examencommissie voor de bekwaamheidsproeven voor verhoging in weddeschaal, bedoeld in de artikelen 110 en 112, worden vastgesteld door de minister van Justitie.
Het programma van die proeven, die bestaan uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte, verschilt naar gelang van de categorie van bevordering tot een weddeschaal D, waarvoor ze respectievelijk in aanmerking laten komen.
Art. 115.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen degenen die een graad bekleden die met toepassing van artikel 3 bij aanwijzing is toegekend, tijdens de uitoefening van hun mandaat bevorderd worden tot weddeschaal 1D overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de bevordering van de gerechtelijke afdelingscommissarissen tot diezelfde schaal.
De personen die een graad bekleden die bij aanwijzing is toegekend, genieten echter pas aan het einde van het lopende mandaat de weddeschaal die met toepassing van het eerste lid is toegekend.
In afwijking van het tweede lid valt het genot van de weddeschaal die met toepassing van het eerste lid toegekend wordt, onmiddellijk ten deel aan de gerechtelijk afdelingscommissaris die tot diezelfde schaal bevorderd is tijdens het uitoefenen van het hem gegeven mandaat van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie. Afdeling III. - Indienen van de kandidaturen
Art. 116.De kandidaturen voor de bevorderingen bedoeld in de artikelen 110 en 112 worden ingediend overeenkomstig de artikelen 28 en 29.
De kandidaturen voor de bevorderingen bedoeld in de artikelen 109 en 111 worden door de betrokkenen ingediend van zodra ze de vereiste graadanciënniteit bezitten. Afdeling IV. - Evaluatie en adviezen
Onderafdeling I. - Algemene bepaling
Art. 117.De gegadigden voor een bevordering door verhoging in weddeschaal worden geëvalueerd op basis van hun wijze van dienen, hun rendement, hun beroepsbekwaamheid en hun persoonlijkheid.
Deze evaluatie geschiedt overeenkomstig de artikelen 30 tot 35. Voor de bevorderingen bedoeld in de artikelen 109 en 111 geschiedt ze bovendien overeenkomstig de artikelen 118 en 119.
Onderafdeling II. - Bijzondere bepalingen
Art. 118.Wanneer voor de bevorderingen bedoeld in de artikelen 109 en 111, het advies dat de procureur des Konings met toepassing van artikel 30 moet uitbrengen ongunstig is, bevat het een gemotiveerd voorstel tot uitstel van bevordering.
Art. 119.Wanneer de betrokken afdeling van het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten met toepassing van artikel 35 geadieerd wordt ter zake van een beroep tegen een ongunstig advies van de procureur des Konings dat een gemotiveerd voorstel tot uitstel van bevordering bevat en ze dat advies bevestigt, houdt ze een tweede stemming over de duur van het uitstel van bevordering dat aan de minister van Justitie wordt voorgesteld.
In het advies van de afdeling wordt de uitslag van de tweede stemming vermeld. Afdeling V. - Toekennen van bevorderingen
Art. 120.§ 1. Voor de bevorderintg tot weddeschaal 2D rangschikt de minister van Justitie de gegadigden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen in deze volgorde : 1° aan de geslaagden voor de bekwaamheidsproef waarvan het proces-verbaal het eerst is afgesloten;2° wat de geslaagden voor dezelfde bekwaamheidsproef betreft : a) de gegadigde met de meeste graadanciënniteit;b) bij gelijke graadanciënniteit, de gegadigde met de meeste dienstanciënniteit;c) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste gegadigde. De minister van Justitie benoemt de best gerangschikte gegadigde die hij niet geweigerd heeft te bevorderen.
Komt de gegadigde in aanmerking voor benoeming en beslist de minister van Justitie te benoemen of de benoeming te weigeren, dan moet hij, wanneer de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden. § 2. Voor de bevordering tot weddeschaal 1D rangschikt de minister van Justitie de gegadigden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen in deze volgorde : 1° de geslaagden voor de bekwaamheidsproef waarvan het proces-verbaal het eerst is afgesloten;2° wat de geslaagden voor dezelfde bekwaamheidsproef betreft, aan de geslaagde die het best gerangschikt staat op de bekwaamheidsproef. De cijfers die behaald zijn voor de bekwaamheidsproef voor verhoging in weddeschaal bepalen de rangschikking van de geslaagden.
De minister van Justitie benoemt de volgens het eerste lid best gerangschikte gegadigde die hij niet geweigerd heeft te bevorderen.
Komt de gegadigde in aanmerking voor benoeming en beslist de minister van Justitie te benoemen of de benoeming te weigeren, dan moet hij, wanneer de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden.
Art. 121.§ 1. Wanneer de minister van Justitie, met betrekking tot de bevorderingen bedoeld in de artikelen 109 en 111 beslist te benoemen of de benoeming uit te stellen, en de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, dan moet hij in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden.
De minister bepaalt ofwel ambtshalve ofwel op voorstel van de procureur des Konings of van het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten, naar gelang van het geval, hoelang de benoeming wordt uitgesteld.
Het uitstel voor onbepaalde tijd of voor een bepaalde termijn gaat in op de dag waarop de anciënniteitsvoorwaarde, naar gelang van het geval genoemd in artikel 109 of in artikel 111, is vervuld. § 2. Het personeelslid van de gerechtelijke politie wiens benoeming voor onbepaalde tijd of voor een termijn van meer dan twee jaar is uitgesteld, kan na twee jaar aan de procureur des Konings een nieuw onderzoek van zijn aanspraak aanvragen. In dat geval wordt gehandeld als bij de vervulling van de anciënniteitsvoorwaarde, naar gelang van het geval genoemd in de artikelen 109 en 111.
Art. 122.Wanneer in het aantal betrekkingen dat uitsluitend bestemd is voor bevordering door verhoging in weddeschaal tot schaal 2D, niet volledig kan worden voorzien met toepassing van artikel 110, kunnen ten belope van het aantal niet toegewezen betrekkingen, bevorderingen geschieden tot de graden gerechtelijk afdelingsinspecteur, laboratorium-afdelingsinspecteur, afdelingsinspecteur-elektrotechnicus of afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie.
Wanneer in het aantal betrekkingen dat uitsluitend bestemd is voor bevordering door verhoging in weddeschaal tot schaal 1D, niet volledig kan worden voorzien met toepassing van artikel 112, kunnen ten belope van het aantal niet toegewezen betrekkingen, bevorderingen geschieden tot de graden gerechtelijk afdelingscommissaris, laboratorium-afdelingscommissaris of afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie. HOOFDSTUK IV. - Aanvullende wedden
Art. 123.De gerechtelijk afdelingscommissaris die aangewezen is als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie, heeft recht op een jaarlijkse aanvullende wedde die als volgt wordt vastgesteld : 1° voor brigades van méér dan 200 gerechtelijke officieren en agenten : 200.000 F; 2° voor brigades van 101 tot 200 gerechtelijke officieren en agenten : 100.000 F; 3° voor brigades van 51 tot 100 gerechtelijke officieren en agenten : 70.000 F; 4° voor brigades tot 50 gerechtelijke officieren en agenten : 30.000 F. Voor de aanvullende wedde geldt de mobiliteitsregeling die van toepassing is op de wedden van het personeel van de ministeries.
De aanvullende wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Ze wordt tegelijk met en onder dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald.
Op de aanvullende wedde geschieden dezelfde inhoudingen van sociale zekerheid als op de hoofdwedde.
TITEL III. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen
Art. 124.Artikel 2, 1° van het koninklijk besluit van 9 november 1992 houdende herstructurering van de School voor Criminologie en Criminalistiek wegens de integratie ervan in het Nationaal instituut voor Criminalistiek, wordt als volgt vervangen : « 1° het organiseren voor de officieren en agenten van de gerechtelijke politie van de basisopleiding, de gespecialiseerde opleiding en de voortgezette opleiding, wanneer deze laatste niet door de minister van Justitie wordt geregeld. » HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen
Art. 125.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 3 april 1929 betreffende de gerechtelijke politie bij de parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 oktober 1936, 13 april 1937, 8 juni 1937, 20 januari 1939, 8 juli 1946, 18 juli 1949, 9 juli 1951, 6 december 1954, 28 januari 1956, 23 september 1959, 21 december 1962, 18 augustus 1964, 14 oktober 1966, 27 november 1968, 2 december 1969, 15 januari 1973, 7 juli 1976, 15 maart 1977, 13 februari 1985, 20 juli 1987, 30 mei 1991, 2 september 1991, 25 november 1991, 20 januari 1993, 30 maart 1995 en 26 maart 1996;2° het koninklijk besluit van 2 december 1969 betreffende bepaalde nieuwe graden in de hiërarchie van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten en van het technisch personeel van de laboratoria voor wetenschappelijke politie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1971, 25 november 1991, 14 september 1994 en 30 maart 1995;3° het koninklijk besluit van 15 januari 1973 betreffende de overgang van de Dienst gerechtelijke identificatie van het Ministerie van Justitie naar het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1991 en 1 september 1994;4° het koninklijk besluit van 26 november 1976 houdende bezoldigingsregeling van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 juli 1981, 13 februari 1985, 6 oktober 1992, 9 maart 1993 en 30 mei 1996;5° het koninklijk besluit van 13 februari 1985 houdende reorganisatie van de dienst telecommmunicatie van de gerechtelijke politie bij de parketten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1995;6° het koninklijk besluit van 17 oktober 1991 betreffende de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1991;7° het koninklijk besluit van 25 november 1991 betreffende de loopbaan van gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten;8° het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten betreffende de bevordering tot de graden van eerste klasse bij de gerechtelijke politie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1994 en 17 juli 1996. HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen
Art. 126.De gerechtelijke officieren en agenten die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit bekleed zijn met één van de graden die hieronder in de linkerkolom worden vermeld, worden ambtshalve benoemd tot de graad die naast hun graad in de rechterkolom staat en daarmee overeenstemt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 127.De gerechtelijke officieren en agenten die krachtens artikel 126 benoemd zijn, verkrijgen in hun nieuwe graad een anciënniteit die gelijk is aan de som van de anciënniteiten die ze hadden verworven in de graden, genoemd in de linkerkolom van artikel 126 waarmee ze vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit waren bekleed.
De geldelijke anciënniteit die deze gerechtelijke officieren en agenten hebben verkregen, wordt geacht verkregen te zijn in de weddeschaal die overeenstemt met hun graad en die zij genieten vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 128.De wedde van de gerechtelijke officieren en agenten die bekleed zijn met een graad die krachtens artikel 146 geschrapt wordt, wordt vastgesteld in de weddeschaal die overeenkomstig de kolommen 1 en 2 van bijlage 2 met diezelfde graad overeenstemt.
De wedde van de gerechtelijke officieren en agenten, die krachtens artikel 126 ambtshalve benoemd worden in een nieuwe graad, wordt vastgesteld in de weddeschaal die overeenkomstig bijlage 2 overeenstemt met de ingevoerde graad.
Art. 129.In afwijking van artikel 23, kunnen de gerechtelijke agenten die krachtens artikel 126 ambtshalve tot gerechtelijk inspecteur zijn benoemd en weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 130.In afwijking van artikel 23, kunnen de gerechtelijke agenten die krachtens artikel 126 ambtshalve tot gerechtelijk inspecteur zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 131.In afwijking van artikel 24, kunnen de gerechtelijke officieren die krachtens artikel 126 ambtshalve tot gerechtelijk commissaris zijn benoemd en weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 132.In afwijking van artikel 24, kunnen de gerechtelijke officieren die krachtens artikel 126 ambtshalve tot gerechtelijk commissaris zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 133.In afwijking van artikel 84, kunnen de gerechtelijke agenten die krachtens artikel 126 ambtshalve tot laboratoriuminspecteur zijn benoemd en weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van laboratoriumafdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 134.In afwijking van artikel 84, kunnen de gerechtelijke agenten die krachtens artikel 126 ambtshalve tot laboratoriuminspecteur zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van laboratoriumafdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 135.In afwijking van artikel 84, kunnen de gerechtelijke officieren die krachtens artikel 126 ambtshalve tot gerechtelijk laboratoriumcommissaris zijn benoemd en weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van laboratoriumafdelingscommissaris op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 136.In afwijking van artikel 84, kunnen de gerechtelijke officieren die krachtens artikel 126 ambtshalve tot laboratoriumcommissaris zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van laboratoriumafdelingscommissaris op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 137.In afwijking van artikel 96, kunnen de gerechtelijke agenten die krachtens artikel 126 ambtshalve tot inspecteur voor gerechtelijke identificatie zijn benoemd en weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 138.In afwijking van artikel 96, kunnen de gerechtelijke agenten die krachtens artikel 126 ambtshalve tot inspecteur voor gerechtelijke identificatie zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 139.Artikel 112, 3° is niet van toepassing op de personeelsleden van de gerechtelijke politie die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit bekleed zijn met een graad uit de categorie van gerechtelijk officier.
Art. 140.§ 1. De gerechtelijke agenten, benoemd krachtens artikel 126 tot de graad van : 1° gerechtelijk inspecteur, laboratoriuminspecteur, inspecteur-elektrotechnicus en inspecteur voor gerechtelijke identificatie die een graadanciënniteit van ten minste veertien jaar hebben op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, 2° gerechtelijk afdelingsinspecteur, laboratoriumafdelingsinspecteur en afdelingsinspecteur voor gerechtelijke identificatie, worden vrijgesteld van het schriftelijk gedeelte van de bekwaamheidsproef voor bevordering tot weddeschaal 2D. § 2. De gerechtelijke officieren, benoemd krachtens artikel 126 tot de graad van : 1° gerechtelijk commissaris en laboratoriumcommissaris die een graadanciënniteit van ten minste veertien jaar hebben op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, 2° gerechtelijk afdelingscommissaris, laboratoriumafdelingscommissaris en afdelingscommissaris van de dienst telecommunicatie, worden vrijgesteld van het schriftelijk gedeelte van de bekwaamheidsproef voor bevordering tot weddeschaal 1D.
Art. 141.De houders van het getuigschrift van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek met als datum 17 december 1993 kunnen bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur zonder geslaagd te zijn voor het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek. Wanneer ze gerechtelijk afdelingsinspecteur zijn kunnen deze gerechtelijke agenten slechts deelnemen aan de bekwaamheidsproef voor bevordering tot weddeschaal 2D nadat ze geslaagd zijn voor het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 142.De gerechtelijke commissarissen benoemd krachtens artikel 126 die het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek niet behaald hebben na daartoe voor twee examenperiodes ingeschreven te zijn geweest kunnen niet bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris.
Art. 143.De gerechtelijke inspecteurs benoemd krachtens artikel 126 die het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek niet behaald hebben na daartoe voor twee examenperiodes ingeschreven te zijn geweest kunnen niet bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur.
Art. 144.De minister van Justitie bepaalt de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding bedoeld in de artikelen 130, 132, 134, 136 en 138 en stelt het programma en de organisatie ervan vast.
Art. 145.In afwijking van de artikelen 6, 12 en 14 tot 22, worden de gerechtelijke officieren die voor de inwerkingtreding van dit besluit bekleed waren met de geschrapte graad van officier-hoofdcommissaris voor gerechtelijke opdrachten en met toepassing van artikel 126 ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris, ambtshalve aangewezen als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie voor een periode van vijf jaar die onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke in artikel 9 zijn vastgesteld, ingekort kan worden. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 146.De volgende graden worden geschrapt : 1° gerechtelijk agent 2° gerechtelijk agent-inspecteur 3° eerstaanwezend gerechtelijk agent-inspecteur 4° eerstaanwezend gerechtelijk agent-inspecteur eerste klasse 5° gerechtelijk officier 6° officier-commissaris voor gerechtelijke opdrachten 7° officier-eerstaanwezend commissaris voor gerechtelijke opdrachten 8° officier-eerstaanwezend commissaris eerste klasse voor gerechtelijke opdrachten 9° officier-hoofdcommissaris voor gerechtelijke opdrachten 10° officier-adjunct-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten 11° officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten 12° agent-laboratoriumoperateur 13° eerstaanwezend agent-laboratoriumoperateur 14° eerstaanwezend agent-laboratoriumoperateur eerste klasse 15° laboratoriumchef 16° eerstaanwezend laboratoriumchef 17° eerstaanwezend laboratoriumchef eerste klasse 18° laboratoriumdirecteur 19° elektrotechnicus 20° hoofd van de dienst telecommunicatie 21° eerstaanwezend hoofd van de dienst telecommunicatie 22° eerstaanwezend hoofd eerste klasse van de dienst telecommunicatie 23° operateur bij de gerechtelijke identificatie 24° eerstaanwezend operateur bij de gerechtelijke identificatie 25° eerstaanwezend operateur eerste klasse bij de gerechtelijke identificatie.
Art. 147.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 128, eerste lid, van de weddeschalen 1A, 1B, 1C, 1D, 1G, 2A, 2B, 2C en 2D genoemd in bijlage 1, en van de kolommen 1 en 2 van bijlage 2, die in werking treden met ingang van 1 januari 1995.
Art. 148.De artikelen 129 tot 138 en 141 houden op uitwerking te hebben op 1 januari 2001.
Artikel 128, eerste lid, houdt op uitwerking te hebben op de dag waarop dit besluit in werking treedt.
Art. 149.De procedures inzake werving en pensionering die aan de gang zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen van dit besluit.
Op de procedures voor bevordering die aan de gang zijn op de dag dat dit besluit in werking treedt, blijven de bepalingen toepasselijk die in dezen golden vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit.
De bevorderingen die plaatsvinden aan het einde van de procedures bedoeld in het tweede lid geschieden, wanneer de datum waarop ze gevolg hebben volgt op de inwerkingtreding van dit besluit, in graden en weddeschalen genoemd in de kolommen 3 en 4 van bijlage 2 die overeenstemmen met de geschrapte graden en weddeschalen genoemd in de kolommen 1 en 2 van bijlage 2.
Betreft het een procedure voor bevordering tot de geschrapte graad van officier-hoofdcommissaris voor gerechtelijke opdrachten, dan wordt de gerechtelijk afdelingscommissaris die overeenkomstig het derde lid is benoemd, op de dag van de benoeming in die graad, ambtshalve aangewezen als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie voor een periode van 5 jaar, die onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke in artikel 9 zijn vastgesteld, ingekort kan worden.
Betreft het een procedure voor bevordering tot de geschrapte graad van officier-adjunct-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten, dan wordt de gerechtelijk afdelingscommissaris die overeenkomstig het derde lid is benoemd, op de dag van de benoeming in die graad, ambtshalve aangewezen als adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie voor een periode van 5 jaar, die onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke in artikel 9 zijn vastgesteld, ingekort kan worden.
Art. 150.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 december 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY Bijlage 1 - Tabel der weddeschalen Niveau 2+ - Gr. A. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 1 - Tabel der weddeschalen Niveau 1 - Gr. B. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 december 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY Bijlage 2 Conversietabel van de geschrapte graden en de eraan verbonden weddeschalen.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 december 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld