gepubliceerd op 31 maart 1998
Koninklijk besluit tot overplaatsing van sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht van het Ministerie van Ambtenarenzaken naar de gerechtelijke politie bij de parketten
27 MAART 1998. Koninklijk besluit tot overplaatsing van sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht van het Ministerie van Ambtenarenzaken naar de gerechtelijke politie bij de parketten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten, gewijzigd bij de wetten van 21 augustus 1948, 27 maart 1969, 2 december 1982, 18 juli 1991, bij het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 en bij de wet van 5 augustus 1992;
Gelet op de wet van 6 maart 1998 tot integratie van de dienst enquêtes van het Hoog Comité van Toezicht in de gerechtelijke politie bij de parketten;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1997 houdende verscheidene verordeningsbepalingen betreffende sommige ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht en de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 tot vaststelling van de personeelsformatie der gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten;
Gelet op het advies van de raad van overleg van de gerechtelijke politie bij de parketten, gegeven op 17 december 1997;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 december 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 11 december 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 15 december 1997;
Gelet op het protocol nr 286 van 26 januari 1998 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, §1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat bij het koninklijk besluit van 17 februari 1998 betreffende het commissariaat-generaal, de raad van bestuur en de raad van overleg van de gerechtelijke politie bij de parketten, bij het commissariaat-generaal met ingang van 1 januari 1998 een centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie wordt opgericht;
Overwegende dat bij het voormeld koninklijk besluit van 27 maart 1998 de personeelsformatie der gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten met 49 betrekkingen van gerechtelijk officier en 46 betrekkingen van gerechtelijk agent wordt uitgebreid met ingang van 1 januari 1998;
Overwegende dat 87 ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht die een betrekking van het korps van de ambtenaren belast met de enquêtes bij het Hoog Comité van Toezicht vervullen en als zodanig effectief bekleed zijn met de graad van hoofdcommissaris, afdelingscommissaris, commissaris, afdelingsenquêteur of enquêteur, niet werden opgenomen in de bijzondere cel opgericht bij het Hoog Comité van Toezicht met het oog op een aanwijzing, met ingang van 1 januari 1998, voor de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies van het Ministerie van Ambtenarenzaken;
Overwegende dat op 1 januari 1998 het korps van de ambtenaren belast met de enquêtes bij het Hoog Comité van Toezicht wordt afgeschaft bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Ambtenarenzaken en de graden van dat korps worden geschrapt bij artikel 2, §2 van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 houdende vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Ambtenarenzaken;
Overwegende dat het bijgevolg dringend noodzakelijk is de voornoemde 87 ambtenaren, waarvan er 44 bekleed zijn met de graad van hoofdcommissaris, afdelingscommissaris of commissaris en 43 met de graad van afdelingsenquêteur of enquêteur, met ingang van 1 januari 1998 over te plaatsen naar de gerechtelijke politie bij de parketten om er de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie van gespecialiseerd personeel te voorzien zodat deze dienst zonder dralen kan functioneren;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Ambtenarenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht die effectief bekleed zijn met de graad van hoofdcommissaris, afdelingscommissaris, commissaris, afdelingsenquêteur of enquêteur waarvan de namen en graden in de bijlage vermeld staan worden ambtshalve overgeplaatst van het Ministerie van Ambtenarenzaken naar de gerechtelijke politie bij de parketten.
Ze worden aangewezen voor de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie die behoort tot de afdeling "operationele ondersteuning en opsporing" van het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Art. 2.De in artikel 1 bedoelde ambtenaren die bekleed zijn met één van de op 1 januari 1998 geschrapte graden die hieronder in de linkerkolom worden vermeld, worden ambtshalve benoemd tot de graad die naast hun graad in de rechterkolom staat en daarmee overeenstemt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 3.De krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten verkrijgen in hun nieuwe graad de anciënniteit die ze hadden verworven in de graad waarmee ze vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit waren bekleed. De geldelijke anciënniteit die ze hadden verworven, wordt geacht in de met hun nieuwe graad verbonden weddeschaal te zijn verworven.
Artikel 100 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten is niet toepasselijk op de in het eerste lid bedoelde gerechtelijke officieren en agenten.
Art. 4.De wedde van de gerechtelijke officieren en agenten die krachtens artikel 2 zijn benoemd wordt vastgesteld in de met hun graad verbonden weddeschaal of in de aan die graad verbonden hogere weddeschaal indien ze op het ogenblik van de overplaatsing genoten van de aan de geschrapte graad verbonden hogere weddeschaal.
De wedde van de gerechtelijk afdelingscommissaris die krachtens artikel 2 is benoemd en die bij het Hoog Comité van Toezicht bekleed was met de graad van hoofdcommissaris blijft desalniettemin vastgesteld in de weddeschaal 15A.
Art. 5.§ 1. Gedurende drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit kunnen de krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten 1° niet overgeplaatst worden naar de standplaats van een arrondissementsbrigade dan na een gunstig en gemotiveerd advies van de raad van overleg van de gerechtelijke politie bij de parketten, 2° niet bevorderd worden in een vacante betrekking van een arrondissementsbrigade. Na de in het eerste lid bedoelde periode kan een vrijwillige overplaatsing naar een arrondissementsbrigade maar gebeuren wanneer de gegadigde geslaagd is voor het eerste deel van de middelbare of de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek naar gelang hij een graad bekleedt uit de categorie van gerechtelijk agent of officier.
De vorige leden zijn niet toepasselijk op de krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit drie jaar dienst tellen bij de gerechtelijke politie bij de parketten. § 2. Gedurende drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit kunnen geen bevorderingen en overplaatsingen geschieden naar betrekkingen van de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie vanuit de brigades en de andere diensten van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Art. 6.De geslaagden voor de vergelijkende examens voor de werving in de graad van adjunct-commissaris (AN91201A, AN91202A, AF91201A en AF91202A) waarvan de processen-verbaal werden ondertekend op 31 juli 1992 of 14 augustus 1992 behouden het voordeel om als stagedoend gerechtelijk commissaris te worden benoemd bij de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie die deel uitmaakt van het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten.
De geslaagden voor de vergelijkende examens voor de overgang naar de graad van commissaris (BNG97112 en BFG97112) waarvan de processen-verbaal werden ondertekend op 24 oktober 1997 worden op de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot gerechtelijk commissaris benoemd bij de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie die deel uitmaakt van het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Artikel 5 is van toepassing op de gerechtelijke commissarissen die op grond van de vorige leden worden benoemd.
Art. 7.De krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten kunnen gedurende drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit genieten van de vrijwillige mobiliteitsregeling die van toepassing is op de rijksambtenaren om overgeplaatst te worden naar een openbare dienst. Daarvoor wordt rekening gehouden met de rang van de geschrapte graad van het korps van de ambtenaren belast met de enquêtes bij het Hoog Comité van Toezicht die overeenkomstig de tabel vermeld in artikel 2 overeenstemt met de graad welke de aanvrager bekleedt.
Voor de toepassing van het eerste lid kan, in afwijking van artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat de overplaatsing geschieden naar de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat na toepassing van artikel 33 van hetzelfde besluit.
Art. 8.Voor bevorderingen door verhoging in graad worden de krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten respectievelijk vrijgesteld van het eerste deel van de hogere en middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 9.De krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke agenten kunnen, zonder te moeten beantwoorden aan de vormingsvoorwaarden vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 juni 1992 betreffende de aanstelling van sommige gerechtelijke agenten tot officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, aangesteld worden tot officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
Art. 10.De krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten die op het ogenblik van hun overplaatsing genieten van 1° een verlof voor stage in toepassing artikel 11 van het koninklijk van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, 2° een verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale en familiale redenen in toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 6 van hetzelfde koninklijk besluit, 3° een afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid in toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 7 van hetzelfde koninklijk besluit, 4° een verlof voor opdracht in toepassing van het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, 5° een halftijdse loopbaanonderbreking in toepassing van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen, 6° een loopbaanonderbreking in toepassing van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries, 7° de vrijwillige vierdagenweek in toepassing van de bepalingen van titel III, hoofdstuk 3, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector en van titel III, hoofdstukken 1 en 3, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van die wet, 8° een behoorlijk toegestane detachering aan een federaal ministerie, behouden persoonlijk het genot hiervan en de mogelijkheid dezelfde maatregel zonder onderbreking te verlengen volgens de nadere regels die daarvoor gelden.
Art. 11.In afwijking van artikel 23 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, kunnen de gerechtelijke inspecteurs die krachtens artikel 2 zijn benoemd en weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadannciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben.
Wanneer ze gerechtelijk afdelingsinspecteur zijn kunnen deze gerechtelijke agenten slechts deelnemen aan de bekwaamheidproef voor bevordering tot weddeschaal 2D nadat ze geslaagd zijn voor het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 12.In afwijking van artikel 23 van hetzelfde besluit, kunnen de gerechtelijke inspecteurs die krachtens artikel 2 zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingsinspecteur, op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 13.In afwijking van artikel 24 van hetzelfde besluit, kunnen de gerechtelijke commissarissen die krachtens artikel 2 zijn benoemd en weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris op voorwaarde dat zij ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben.
Wanneer ze gerechtelijk afdelingscommissaris zijn kunnen deze gerechtelijke officieren slechts deelnemen aan de bekwaamheidsproef voor bevordering tot weddeschaal 1D nadat ze geslaagd zijn voor het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.
Art. 14.In afwijking van artikel 24 van hetzelfde besluit, kunnen de gerechtelijke commissarissen die krachtens artikel 2 zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van gerechtelijk afdelingscommissaris, op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.
Art. 15.Artikel 112, 3° van hetzelfde besluit is niet van toepassing op de gerechtelijke commissarissen en gerechtelijke afdelingscommissarissen die krachtens artikel 2 zijn benoemd.
Art. 16.De gerechtelijke agenten, benoemd krachtens artikel 2 tot de graad van : 1° gerechtelijk inspecteur, die een graadanciënniteit van ten minste veertien jaar hebben op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, 2° gerechtelijk afdelingsinspecteur, worden vrijgesteld van het schriftelijk gedeelte van de bekwaamheidsproef voor bevordering tot weddeschaal 2D.
Art. 17.De gerechtelijke officieren, benoemd krachtens artikel 2 tot de graad van : 1° gerechtelijk commissaris, die een graadanciënniteit van ten minste veertien jaar hebben op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, 2° gerechtelijk afdelingscommissaris, worden vrijgesteld van het schriftelijk gedeelte van de bekwaamheidsproef voor bevordering tot weddeschaal 1D.
Art. 18.De in de artikelen 12 en 14 bedoelde bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding zijn dezelfde als deze die respectievelijk in de artikelen 130 en 132 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parkettten, bedoeld worden.
Art. 19.Behalve inzake verplaatsingen worden, voor de toepassing van de verordeningsbepalingen houdende het statuut van het personeel, de krachtens artikel 2 benoemde gerechtelijke officieren en agenten beschouwd Brussel als administratieve standplaats te hebben.
Art. 20.Voor de vaststelling van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 8 van de wet van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten en voor de toepassing van de artikelen 25 en 26 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, worden de diensten gepresteerd als personeelslid van het korps van de ambtenaren belast met de enquêtes bij het Hoog Comité van Toezicht in aanmerking genomen.
Art. 21.Met uitzondering van de krachtens artikel 1 naar de gerechtelijke politie bij de parketten overgeplaatste personeelsleden behouden de personeelsleden van het Hoog Comité van Toezicht die zijn overgeplaatst naar of aangewezen voor het Ministerie van Justitie of de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies van het Ministerie van Ambtenarenzaken de voordelen inzake vervoer waarvan ze ten laste van de Staatsbegroting genoten voor hun overplaatsing of aanwijzing.
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Art. 23.De artikelen 11 tot 14 houden op uitwerking te hebben op 1 januari 2001.
Art. 24.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT