Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 02 juni 2004
gepubliceerd op 07 september 2004

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2004029266
pub.
07/09/2004
prom.
02/06/2004
ELI
eli/besluit/2004/06/02/2004029266/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 JUNI 2004. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1;

Gelet op de wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 3, vervangen door de wet van 8 augustus 1988;

Gelet op het decreet van 1 juli 1982 houdende oprichting van het « Commissariat général aux relations internationales » (Commissariaat-generaal voor Internationale Betrekkingen van de Franse Gemeenschap van België »), inzonderheid op artikel 1;

Gelet op het decreet van 27 maart 2002 houdende de oprichting van het Overheidsbedrijf voor de Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC), inzonderheid op artikel 13, vervangen door het decreet van 27 februari 2003 houdende gelijkstelling van de "Ecole d'Administration publique de la Communauté française" (School voor overheidsbestuur van de Franse Gemeenschap) met een dienst met afzonderlijk beheer en houdende diverse wijzigingsbepalingen met het oog op de invoering van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal in de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, sommige instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en in de Universiteiten die worden georganiseerd door de Franse Gemeenschap;

Gelet op het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan, inzonderheid op artikel 45, tweede lid, vervangen door artikel 9 van het voormelde decreet van 27 februari 2003;

Gelet op het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de " Office de la Naissance et de l'Enfance " (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn), afgekort " O.N.E. ", inzonderheid op artikel 24, § 2, gewijzigd bij het voormelde decreet van 27 februari 2003;

Gelet op het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep, inzonderheid op artikel 137, § 3;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 22, § 1, 81, 83 en 90;

Gelet op de richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;

Gelet op het advies van de Directieraad van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, gegeven op 16 juni 2003;

Gelet op het advies van de Directieraad van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », gegeven op 6 juni 2003;

Gelet op het advies van de Directieraad van het « Commissariat général aux relations internationales », gegeven op 23 juni 2003;

Gelet op het protocol nr. 294 van het Comité van Sector XVII, gesloten op 25 juni 2003;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 juni 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 8 mei 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 7 mei 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Pensioenen, gegeven op 17 december 2003;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 36.898/2, gegeven op 26 april 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 2 juni 2004, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren. § 2. Dit besluit is van toepassing op de stagiairs, met uitzondering van de bepalingen betreffende : 1° het verlof wegens persoonlijke aangelegenheden;2° het verlof voor de uitoefening van een opdracht;3° het verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;4° het verlof om een stage of proefperiode te verrichten;5° de detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België;6° het verlof voor de uitoefening van een activiteit bij een erkende politieke fractie;7° verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden. § 3. Op het bij een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel zijn de bepalingen van toepassing betreffende : 1° het jaarlijks vakantieverlof en de feestdagen;2° het omstandigheidsverlof, met uitzondering van dat wat vermeld is in artikel 13, 2°;3° het verlof wegens overmacht;4° het verlof voor opvang met het oog op adoptie;5° het ouderschapsverlof;6° de moederschapsrust;7° de borstvoedingspauzes;8° het verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;9° het verlof om een stage te verrichten;10° het verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bijstand te verlenen;11° het verlof voor het geven van bloed, plasma of bloedplaatjes;12° het verlof voor het afstaan van beenmerg;13° het verlof voor het afstaan van organen of weefsels;14° het verlof om lessen te volgen of prestaties bij het Korps van de civiele bescherming te verrichten;15° het verlof voor deelneming aan een assisenjury;16° het verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld;17° de verloven om dwingende redenen van familiaal belang. De in vorig lid bedoelde afwezigheidstijden worden meegeteld voor de verhoging in de weddeschaal.

Naast de gehele of gedeeltelijke onderbrekingen van de beroepsloopbaan en de vrijwillige vierdagenweek, kan de som van de schorsingstijden die overeengekomen zijn tussen de personen die partij zijn bij de arbeidsverhouding in geen geval vier jaar overschrijden.

Die periodes waarin de arbeidsovereenkomst wordt geschorst, worden niet bezoldigd en worden niet meegeteld voor de verhoging in de weddeschaal.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° werkdagen : de dagen gedurende welke het personeelslid moet werken krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is;2° de overheid : de Regering van de Franse Gemeenschap of de Minister aan wie zij die bevoegdheid heeft gedelegeerd;de raad van bestuur van de instelling van openbaar nut, voor de personeelsleden van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », het « Entreprise des technologies nouvelles, de l'Information et de la Communication de la Communauté française », en het « Institut de la Formation en cours de carrière », of het « Bureau », voor de Hoge Raad voor de audiovisuele sector van de Franse Gemeenschap ».

Gedurende de afwezigheidsperioden bedoeld in artikel 1, § 3, eerste lid, behoudt het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel, tenzij anders is bepaald, zijn wedde en zijn aanspraken op een verhoging in zijn weddeschaal.

Art. 3.Het personeelslid mag zijn dienst niet verlaten als het niet vooraf een verlof of een dienstvrijstelling heeft gekregen.

Onder dienstvrijstelling wordt verstaan, de toelating verleend aan het personeelslid om afwezig te zijn tijdens de diensturen gedurende een bepaalde periode met behoud van al zijn rechten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.

Art. 4.Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtsanctie of van een administratieve maatregel, bevindt de ambtenaar die zonder toelating zijn dienst verlaat of die zonder geldige reden langer afwezig blijft dan bepaald was voor zijn verlof, van rechtswege in de administratieve stand non-activiteit.

Dit artikel is niet van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.

Art. 5.De deelneming van de ambtenaar aan een overlegde arbeidsonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Het personeelslid heeft geen recht op een wedde.

Het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel dat deelneemt aan een overlegde arbeidsonderbreking heeft geen recht op een wedde maar behoudt zijn aanspraken op een verhoging in zijn weddeschaal.

Art. 6.De gemiddelde maximumduur van de arbeidstijd kan niet langer zijn dan achtendertig uur per week.

Dit artikel is eveneens van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.

Art. 7.§ 1. Alle verloven, afwezigheden en vrijstellingen bedoeld bij dit besluit, worden toegekend door de overheid zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 2°, of door de ambtenaar aan wie de overheid die bevoegdheid heeft gedelegeerd.

De afwezigheden bedoeld in hoofdstuk VII, afdelingen 1 en 4, worden door de overheid toegelaten zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 2°. § 2. De ambtenaar die oordeelt dat hij benadeeld wordt door de gehele of gedeeltelijke weigering van een verlof bedoeld in de hoofdstukken II tot X van dit besluit, kan een beroep indienen bij de raad van beroep bedoeld in de artikelen 106 en 118 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap. Dat beroep moet worden ingediend binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van de omstreden beslissing. HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen

Art. 8.Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt wordt bepaald : - minder dan vijfenveertig jaar : zesentwintig werkdagen; - van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : zevenentwintig werkdagen; - vanaf vijftig jaar : achtentwintig werkdagen.

Het personeelslid geniet een bijkomend vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt wordt bepaald : 1° op zestig jaar : één werkdag;2° op eenenzestig jaar : twee werkdagen;3° op tweeënzestig jaar : drie werkdagen;4° op drieënzestig jaar : vier werkdagen;5° op vierenzestig jaar : vijf werkdagen.

Art. 9.Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Het wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.

Het belang van de dienst mag echter niet beletten dat het personeelslid ten minste een doorlopende periode van twee weken per jaar zou kunnen genieten.

De Minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, bepaalt de nadere regels voor een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgende jaar.

Art. 10.§ 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op een jaarlijks vakantieverlof.

Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar een van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen : 1° het verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen;2° het politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld;3° het verlof om een stage of proefperiode te verrichten;4° de halftijdse vervroegde uittreding;5° de vrijwillige vierdagenweek;6° het verlof voor opdracht;7° het verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;8° het verlof voor de gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan;9° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst. Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij overeenkomst in dienst wordt genomen, worden de periodes van afwezigheid wegens ouderschapsverlof bedoeld in artikel 22 en wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. § 2. Het jaarlijks vakantieverlof wordt onderbroken wanneer het personeelslid een verlof krijgt wegens ziekte of gebrekkigheid.

Art. 11.Het verminderingsbeginsel bepaald in artikel 10, § 1, is niet van toepassing op het in artikel 8, § 2, bedoeld bijkomend jaarlijks vakantieverlof.

Art. 12.§ 1. Het personeelslid is met verlof op de wettelijke feestdagen, namelijk 1 januari, paasmaandag, Hemelvaartsdag, 1 mei, Pinkstermaandag, 21 juli, Tenhemelopneming, 1 november, 11 november en 25 december.

Het personeelslid is eveneens met verlof op 27 september, 2 november, 15 november en 26 december. § 2. Wanneer één van de verloven bedoeld in de vorige paragraaf samenvalt met een zaterdag of een zondag, wordt een compensatiedag toegekend die kan worden genomen onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 3. Het personeelslid dat krachtens de arbeidstijdregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 van dit artikel, bekomt vervangende verlofdagen die kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 4. Geen compensatie wordt toegekend aan het personeelslid dat deeltijds werkt en waarvan de afwezigheid zou samenvallen met één of meer dag(en) vermeld in § 1 van dit artikel. § 5. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien een personeelslid echter op een feestdag om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn. HOOFDSTUK III. - Verloven van familiaal belang Afdeling 1. - Omstandigheidsverlof

Art. 13.Het omstandigheidsverlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald : 1° huwelijk van de ambtenaar : vier werkdagen;2° bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid samenleeft op het ogenblik van de bevalling : tien werkdagen;3° overlijden van de echtgenoot, van de persoon met wie het personeelslid samenleefde, van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van het personeelslid of van de persoon met wie het personeelslid samenleeft : 4 werkdagen;4° huwelijk van een kind van het personeelslid, een kind van de echtgenoot van het personeelslid of van een kind van de persoon met wie het personeelslid samenleeft : twee werkdagen;5° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad maar onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : twee werkdagen. In dezelfde voorwaarden wordt dat verlof eveneens toegekend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft; 6° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede of in de derde graad maar niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : één werkdag; Onder dezelfde voorwaarden wordt dat verlof eveneens toegekend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft; 7° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van het personeelslid, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : één werkdag;8° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van het personeelslid, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : één werkdag;9° deelneming van een kind van het personeelslid, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft aan het feest van de "vrijzinnige jeugd" : 1 werkdag;10° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur;11° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een opnemingsbureau : de nodige tijd met een maximum van twee werkdagen. Indien de gebeurtenis tijdens een deeltijdse periode plaatsvindt, dan wordt de duur van het verlof tot het passende beloop verminderd.

De verloven bedoeld in dit artikel worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 2. - Verlof wegens overmacht

Art. 14.§ 1. Het personeelslid bekomt, op eigen verzoek, verlof wegens overmacht dat het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan één van de volgende personen met wie hij samenleeft : de echtgenoot, de persoon met wie het samenleeft, een kind van de persoon met wie het samenleeft, een bloed- of aanverwant, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie.

De noodzaak van de aanwezigheid wordt bewezen aan de hand van een doktersattest. § 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 is tot 4 werkdagen per jaar beperkt.

Deze duur kan echter op acht dagen worden gebracht, wanneer de ziekte of het ongeval het kind van het personeelslid, van de echtgenoot of van de persoon met wie het samenleeft, treft wanneer dat kind niet de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt en voor zover een attest van de werkgever het bewijs levert dat de echtgenoot de verlofdagen van dezelfde aard, waarop hij, in voorkomend geval, aanspraak kan maken, heeft gebruikt.

Doet dat geval van overmacht zich voor gedurende een periode van deeltijdse arbeid, dan wordt de duur van het verlof in verhouding daarvan verminderd.

Ze worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. Afdeling 3. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang

Art. 15.Voor zover dit niet strijdig is met het belang van de dienst, bekomt het personeelslid, op eigen verzoek, een verlof om dwingende redenen van familiaal belang.

Art. 16.De duur van dat verlof kan niet langer dan twintig werkdagen per jaar zijn.

Het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.

Art. 17.Het personeelslid dient zijn aanvraag in binnen een termijn van twee maanden vóór het begin van het verlof.

Art. 18.Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt een einde aan het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.

Art. 19.Dat verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 4. - Opvangverlof met het oog op adoptie

Art. 20.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een opvangverlof met het oog op de adoptie van een kind dat niet de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.

De maximumduur van dat verlof wordt vastgesteld op zes weken.

De maximumduur van het opvangverlof wordt echter verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Het opvangverlof begint te lopen vanaf de datum waarop het kind in het gezin werkelijk wordt opgenomen. Het bewijs dient te worden geleverd door een akte van woonplaatsbepaling die door het gemeentebestuur wordt opgemaakt.

In afwijking van vorig lid, begint het opvangverlof te lopen vanaf de dag van het vertrek van het personeelslid naar het buitenland, op voorwaarde dat de adoptie bij de terugkeer in België wordt verricht.

Als echter op de datum van de terugkeer blijkt dat geen adoptie werd verricht, wordt die verlofperiode omgezet tot een periode van non-activiteit om persoonlijke redenen. Het verlof mag in geen geval langer zijn dan de duur van de non-activiteit om persoonlijke redenen waarop het personeelslid aanspraak kan maken. Die non-activiteit eindigt hoe dan ook op het einde van de periode waarvoor het opvangverlof was aangevraagd.

Art. 21.Het opvangverlof wordt vergoed en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 5. - Ouderschapsverlof

Art. 22.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een ouderschapsverlof voor een maximumduur van drie maanden na de geboorte of de adoptie van een kind.

Het verlof moet worden genomen voordat het kind de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.

Het verlof wordt genomen per dag en per periode die een minimumduur van één maand hebben.

Dat verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 6. -- Moederschapsrust

Art. 23.De moederschapsrust bepaald bij artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 24.De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid de moederschapsrust geniet, mag niet meer dan vijftien weken of zeventien weken bij een meervoudige geboorte dekken.

Art. 25.De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zes weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van het vrouwelijke personeelslid veranderd in moederschapsrust.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheden wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de acht weken die, bij een meervoudige geboorte, vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.

Art. 26.§ 1. Wanneer het vrouwelijke personeelslid het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt het vrouwelijke personeelslid zich in moederschapsrust.

In afwijking van artikel 24 is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Wanneer het pasgeboren kind in de ziekenhuisinrichting ten minste acht weken na zijn geboorte moet blijven, mag het vrouwelijke personeelslid de verlenging van de werkonderbreking waarop ze aanspraak kan maken krachtens artikel 23, uitstellen totdat het pasgeboren kind thuis wordt opgenomen. Daartoe deelt het vrouwelijke personeelslid aan de verantwoordelijke voor het bestuur waaronder het ressorteert de volgende stukken mee : a) op het ogenblik van de werkhervatting, een attest van de ziekenhuisinrichting dat bevestigt dat het pasgeboren kind sedert ten minste acht weken in het ziekenhuis is opgenomen;b) op het ogenblik dat ze de verlenging van de werkonderbreking aanvraagt, een attest van de ziekenhuisinrichting dat de datum bevestigt waarop het pasgeboren kind is ontslagen.

Art. 27.Met werkdagen die tot na het postnataal verlof kunnen worden verschoven, worden gelijkgesteld, de volgende afwezigheden die plaatsvinden gedurende de zes weken of, bij een meervoudige geboorte, gedurende de acht weken die voorafgaan aan de zevende dag vóór de werkelijke datum van de bevalling : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de feestdagen bedoeld in artikel 12;3° de verloven bedoeld in de artikelen 13 en 14;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 25.

Art. 28.Zwangere of borstgevende vrouwelijke personeelsleden mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop 38 uren per week.

Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen is.

Art. 29.Het vrouwelijke personeelslid dat in dienstactiviteit is, bekomt op haar verzoek het nodig verlof om haar in staat te stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, te gaan en die te ondergaan. De aanvraag van het vrouwelijke personeelslid moet worden gestaafd met elk nuttig bewijs.

Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 30.Het vrouwelijke personeelslid dat, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode.

Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 31.De artikelen 23 tot 25 zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 32.§ 1. Als, op de datum van de bevalling, of, tussen die datum en de datum van het einde van de moederschapsrust, de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind, of, bij gebreke van die, de persoon met wie de moeder samenleeft, op eigen verzoek een vaderschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het vaderschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van de moederschapsrust die de moeder nog niet opgebruikt had. Het personeelslid dat vader van het kind is en dat het vaderschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder het ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin het dat doet, vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het vaderschapsverlof.

Het legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan het personeelslid dat vader van het kind is een vaderschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° het pasgeboren kind moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het vaderschapsverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van de moederschapsrust die door de moeder nog niet was opgebruikt.

Het personeelslid dat de vader van het kind is en dat het vaderschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder het ressorteert van op de hoogte. De brief waarin het dat doet, vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een attest dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het vaderschapsverlof heft het recht op het verlof bedoeld in artikel 13, 2°, van dit besluit niet op. § 5. Het vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 7. - Borstvoedingspauzes

Art. 33.Het vrouwelijke personeelslid heeft, volgens de in de artikelen 35 tot 40 nader bepaalde regels, recht op pauzes om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven.

Art. 34.In principe gebruikt het vrouwelijke personeelslid, om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven, de onopvallende, goed verluchte, goed verlichte, propere en behoorlijk verwarmde plaats die, ter uitvoering van artikel 88, vijfde lid, van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, door de Franse Gemeenschap ter beschikking van zwangere vrouwen en zogende moeders wordt gesteld, waar zij de mogelijkheid hebben in aangepaste omstandigheden in liggende positie te kunnen rusten.

In afwijking van het vorige lid, mogen het vrouwelijke personeelslid en de Franse Gemeenschap in onderlinge overeenstemming beslissen een andere plaats te kiezen waar het vrouwelijké personeelslid haar kind met moedermelk kan voeden en/of melk kan afkolven.

Art. 35.§ 1. De borstvoedingspauze duurt een half uur. § 2. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze.

Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. § 3. Als het vrouwelijke personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer. § 4. De duur van de pauze(s) bedoeld in § 2 is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.

Art. 36.De totale periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid recht heeft borstvoedingspauzes te nemen, is 12 maanden vanaf de geboorte van het kind.

Art. 37.In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind, die met een medisch attest gestaafd wordt, kan de totale periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met hoogstens twee maanden worden verlengd.

Art. 38.Het vrouwelijke personeelslid dient met de ambtenaar-generaal waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(e)n van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen.

Art. 39.§ 1. Het vrouwelijke personeelslid dat wenst de borstvoedingspauzes te genieten, brengt schriftelijk twee maanden op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte.

De termijn van twee maanden kan in onderlinge overeenstemming worden verminderd. § 2. De kennisgeving van de beslissing geschiedt bij aangetekend schrijven of met de overhandiging van een schriftstuk waarvan het duplicaat ondertekend wordt door de Secretaris-generaal of de ambtenaar-generaal die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut.

Art. 40.Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd.

Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een medisch attest van een consultatiebureau voor zuigelingen of door een medisch getuigschrift.

Een attest of een medisch getuigschrift moet dan door het vrouwelijke personeelslid elke maand worden overhandigd, op de verjaardag van het begin van de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes. HOOFDSTUK IV. - Uitzonderlijk verlof Afdeling 1. - Begeleiding van en bijstandverlening aan gehandicapten

en zieken

Art. 41.§ 1. De ambtenaar bekomt verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland die worden georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor gehandicapten en zieken op zich te nemen en die, te dien einde, subsidies van de overheid krijgt.

De verlofaanvraag moet gestaafd worden met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de vakantiereis of het vakantieverblijf onder haar verantwoordelijkheid staat. § 2. De duur van het verlof bedoeld in § 1 mag niet meer bedragen dan 5 werkdagen per jaar.

Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 2. - Geven van bloed, plasma of bloedplaatjes

Art. 42.Het personeelslid dat bloed, plasma of bloedplaatjes gedurende de normale diensturen geeft, bekomt, op eigen aanvraag, een dienstvrijstelling gedurende de hele dag waarop die verrichting geschiedt.

Voor de bloed- of bloedplaatjesdonors, als de verrichting plaatsvindt buiten de normale diensturen, dit is tussen het einde van de werkperiode en middernacht, krijgt het personeelslid, op eigen aanvraag, een dienstvrijstelling voor de volgende werkdag.

Indien het geven van bloed of bloedplaatjes op een vrijdagavond of op een dag vóór een feestdag plaatsvindt, wordt de dienstvrijstelling toegekend voor de dag waarop die verrichting plaatsvindt. Afdeling 3. - Afstaan van beenmerg

Art. 43.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een verlof voor het afstaan van beenmerg.

Het verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt.

De duur van het verlof kan niet langer dan vier werkdagen zijn.

Het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Afstaan van organen of weefsels

Art. 44.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een verlof voor het afstaan van organen of weefsels.

Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de hospitalisatie en van de eventueel vereiste herstelperiode.

De afwezigheden voor de voorafgaande geneeskundige onderzoeken worden eveneens gedekt door dat verlof.

Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 5. - Korps van de civiele bescherming

Art. 45.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, verlof : 1° om de lessen bij de school van de civiele bescherming te volgen, ofwel als vrijwilliger bij dat Korps, ofwel als leerling die tot dat Korps niet behoort;2° om in vredestijd prestaties bij het Korps van de civiele bescherming te verrichten, als vrijwilliger bij dat Korps; Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 6. - Deelneming aan een jury van het Hof van Assisen

Art. 46.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een dienstvrijstelling om deel uit te maken van een jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting. HOOFDSTUK V. - Verlof wegens persoonlijke aangelegenheden

Art. 47.Zonder dat het belang van de dienst hem kan worden tegengeworpen, bekomt het personeelslid, op eigen aanvraag, een verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.

Art. 48.Het personeelslid dient zijn aanvraag in binnen een termijn van twee maanden voorafgaand aan de datum van het begin van het verlof.

Art. 49.De maximumduur van dat verlof wordt op vier jaar vastgesteld voor zijn gehele loopbaan.

Art. 50.Bij opsplitsing van deze afwezigheid moet de periode van afwezigheid minimum 6 maanden bedragen.

Art. 51.Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan het verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.

Art. 52.Dat verlof wordt niet bezoldigd en plaatst het personeelslid in de administratieve stand non-activiteit. HOOFDSTUK VI. - Verlof wegens ziekte of gebrekkigheid

Art. 53.Voor de ganse duur van zijn loopbaan kan het personeelslid, dat wegens ziekte of gebrekkigheid, verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, verlof wegens ziekte of gebrekkigheid krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit.

Bij zijn indiensttreding geniet het personeelslid een krediet van verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid dat vastgesteld is op drieënzestig werkdagen die de eerste zesendertig maanden dienstanciënniteit dekken.

Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid en het tweede lid vastgestelde dagen respectievelijk op tweeëndertig en vijfennegentig gebracht.

Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 54.De eenentwintig en tweeëndertig dagen waarvan sprake in artikel 53 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer het personeelslid in de loop van die periode : 1° een verlof heeft verkregen om een stage of proefperiode te verrichten;2° een verlof heeft verkregen om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;3° een verlof heeft verkregen om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen;4° een verlof voor opdracht heeft verkregen;5° een verlof voor de gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan heeft verkregen;6° de halftijdse vervroegde uittreding geniet;7° de vrijwillige vierdagenweek geniet;8° afwezig is geweest wegens ziekte of gebrekkigheid, met uitsluiting van de verloven bedoeld in artikel 59;9° een verlof heeft verkregen voor de uitoefening van een activiteit bij een erkende politieke fractie. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof na vermindering geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid worden aangerekend.

Art. 55.Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking, noch aan het verlof voor deeltijdse prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, noch aan de stelsels van de halftijdse vervroegde uittreding en van de vierdagenweek.

Het personeelslid blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.

Art. 56.Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt een einde aan het jaarlijks vakantieverlof en verlof om dwingende redenen van familiaal belang, die begrepen zijn in de periode gedekt door een geneeskundig getuigschrift.

Art. 57.Wanneer het personeelslid verminderde prestaties verricht, verdeeld over elke werkdag, wordt het aantal verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid bepaald door het aantal door het geneeskundig getuigschrift gedekte werkdagen te vermenigvuldigen met de coëfficiënt die het stelsel inzake deeltijd aanduidt.

Indien het product van die vermenigvuldiging geen geheel getal vormt, worden de dagbreuken niet in aanmerking genomen.

Wanneer het personeelslid verminderde prestaties verdeeld over volle dagen verricht, wordt het aantal verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid bepaald door het aantal werkdagen gedurende welke het personeelslid prestaties zou hebben moeten verrichten.

Art. 58.Voor de toepassing van artikel 53 worden eveneens de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die het personeelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, een psycho-medisch-sociaal centrum, een dienst voor beroepsoriëntatie of een medisch-pedagogisch instituut.

Art. 59.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 61 en in afwijking van artikel 53, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan aan het personeelslid : 1° wanneer zijn ziekte of zijn gebrekkigheid veroorzaakt werd door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of door een beroepsziekte;2° wanneer geen vervangingswerk kon worden toegewezen aan het personeelslid dat verwijderd werd van zijn werkpost ten gevolge van een uitvoerbare beslissing van de arbeidsgeneesheer die zijn ongeschiktheid heeft vastgesteld om een post bedoeld in artikel 145 ter, § 1, van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming te bekleden;3° wanneer hij zich bevindt in de gevallen bepaald in artikel 42, § 1, 3°, of in artikel 43, § 1, tweede lid, 2°, van de arbeidswet van 16 maart 1971. Behalve voor de toepassing van artikel 61, worden de in die gevallen toegekende verloven niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die het personeelslid nog kan krijgen krachtens artikel 53.

Voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°, blijven de bepalingen van het vorige lid zelfs na de consolidatiedatum van toepassing. § 2. Het personeelslid dat, in de zin van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, getroffen wordt of bedreigd wordt door een beroepsziekte, tijdelijk zijn ambt niet meer kan uitoefenen, wordt van ambtswege in verlof gesteld voor de nodige periode.

Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 60.De verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 59, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog krachtens artikel 53 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Franse Gemeenschap.

Art. 61.Het personeelslid kan niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens het de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 53 van dit besluit hem recht geeft.

Het eerste lid is niet toepasselijk op het personeelslid dat, nadat het een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.

Art. 62.Het wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht volgens de regels bepaald door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 mei 1996 tot vaststelling van de nadere regels voor de controle op de wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige personeelsleden van de Diensten van de Regering.

Art. 63.Onverminderd de bepalingen vermeld in artikel 59, wordt het personeelslid in disponibiliteit gesteld, wanneer het afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid nadat het alle verlofdagen heeft opgebruikt die hem krachtens artikel 53 kunnen worden toegekend.

Art. 64.De indisponibiliteitstelling wegens ziekte of gebrekkigheid wordt uitgesproken door de Secretaris-generaal, door de ambtenaar die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut of door de voorzitter (zitster), voor de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector.

Art. 65.In de administratieve stand disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid, behoudt het personeel zijn recht op bevordering en verhoging in zijn weddeschaal.

Art. 66.De disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking, noch aan het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek.

Art. 67.Het wegens ziekte of gebrekkigheid gesteld personeelslid ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan zestig percent van zijn laatste activiteistwedde.

Voor het personeelslid dat onder een deeltijdse arbeidsregeling valt, dient onder « laatste activiteistwedde » te worden verstaan, de wedde die verschuldigd was geweest voor volledige prestaties.

Het bedrag van het wachtgeld bedoeld in het eerste lid mag nooit lager zijn dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou krijgen, indien de sociale zekerheidsregeling op hem van toepassing was geweest bij het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou krijgen, indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, wegens lichamelijke ongeschiktheid vervroegd in ruste was gesteld.

Art. 68.In afwijking van artikel 67, heeft het wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gesteld personeelslid recht op een wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde, indien de aandoening waaraan het lijdt door de dienst voor medisch toezicht erkend wordt als langdurige en zware ziekte of gebrekkigheid.

De beslissing van de dienst voor medisch toezicht kan niet worden genomen voordat het personeelslid wegens ziekte of gebrekkigheid gedurende een ononderbroken periode van ten minste drie maanden in verlof of in disponibiliteit werd gesteld.

In voorkomend geval leidt de beslissing van de dienst voor medisch toezicht tot een herziening van de toestand van het personeelslid met geldelijke uitwerking met ingang van de dag waarop de disponibiliteit een aanvang heeft genomen.

Art. 69.Het in disponibiliteit gesteld personeelslid wordt ertoe gehouden de administratie een adres in België mee te delen waar de beslissingen die hem aanbelangen, kunnen worden toegezonden.

Art. 70.De artikelen 60 en 62 zijn van toepassing op het wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gesteld personeelslid.

Art. 71.Het wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gestelde personeelslid dat een wachtgeld ontvangt, wordt elk jaar voor de dienst voor medisch toezicht opgeroepen gedurende de maand die overeenstemt met die van zijn indisponiliteitstelling.

Als het personeelslid niet voor deze dienst verschijnt in de periode bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitbetaling van zijn wachtwedde geschorst totdat het verschijnt. HOOFDSTUK VII. - Verlof voor de uitoefening van een opdracht, verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen, verlof om een stage te verrichten, en detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België Afdeling 1. - Verlof wegens opdracht

Art. 72.Het personeelslid krijgt, op eigen aanvraag, een verlof voor de uitoefening van een opdracht.

Onder opdracht dient te worden verstaan : 1° de uitoefening van ambten in België ter vervulling van een opdracht die door de Regering van de Franse Gemeenschap werd toevertrouwd of erkend;2° de uitoefening van ambten buiten België,ofwel ter vervulling van een opdracht die door de Regering van de Franse Gemeenschap werd toevertrouwd, ofwel ter vervulling van een opdracht aangeboden door een buitenlandse Regering of een buitenlands overheidsbestuur;3° de uitoefening van ambten in België of elders ter vervulling van een opdracht aangeboden door een internationale instelling;4° de uitoefening van ambten in een ontwikkelingsland;5° de uitoefening, in dienst van sommige jeugdbewegingen, -diensten of -groepen, of van sommige culturele instellingen, van ambten inzake leiding, onderzoek of studies met een administratief of pedagogisch karakter, met uitsluiting van uitvoerings- of secretariaatstaken.

Art. 73.Opdat personeelsleden hun ter beschikking zouden kunnen worden gesteld, moeten de jeugdbewegingen, -diensten of -groepen of de culturele instellingen bedoeld in artikel 72, tweede lid, 5°, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° door de overheid erkend zijn;2° het programma voor de opleiding van de kaderleden of van de directie voor de pedagogische organisatie of het jaarlijks activiteitsverslag, alsook hun programma voor het lopende jaar voorstellen;3° het bewijs leveren van het bestaan van opleidingsactiviteiten voor kaderleden met een pedagogisch of sociaal-cultureel karakter gedurende de twee jaren die voorafgaan aan de aanvraag om terbeschikkingstelling.

Art. 74.§ 1. De overheid kan, met de toestemming van de betrokkene, een personeelslid belasten met de uitoefening van een opdracht.

Ieder personeelslid kan eveneens, met de toestemming van de bevoegde overheid, de uitoefening van een opdracht aanvaarden. § 2. Het personeelslid dat aangewezen is om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen of dat gedetacheerd is als nationale deskundige bij de diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wordt van ambtswege in opdracht gesteld voor de duur van zijn mandaat.

Art. 75.§ 1. Indien de opdracht waarmee het personeelslid belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt het de vrijstellingen van dienst die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.

Die vrijstellingen worden toegekend voor een duur van ten hoogste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes waarvan er geen de duur van twee jaar mag overschrijden. § 2. Voor de vervulling van de opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 5°, worden de vrijstellingen voor ten hoogste zes jaar toegekend; die periode kan in drie periodes van twee jaar worden opgesplitst.

Art. 76.Gedurende de periode van een opdracht die door een eerste machtiging wordt gedekt, wordt het personeelslid in verlof gesteld.

Dat verlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Het verlof wordt echter vergoed wanneer het personeelslid aangewezen wordt als nationale deskundige krachtens de beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 1998.

Art. 77.§ 1. Gedurende de periode van een opdracht die door latere machtigingen wordt gedekt, wordt het personeelslid in verlof gesteld indien de opdracht die het uitoefent, wordt erkend als van algemeen belang.

Dat verlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten die de uitoefening van opdrachten in een ontwikkelingsland inhouden. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt erkend voor de andere internationale opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 2° en 3° wanneer ze door de Regering van de Franse Gemeenschap geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor de Regering of de administratie van de Franse Gemeenschap.

Een opdracht behoudt haar karakter van algemeen belang zolang de aard van de ambten die hierop betrekking hebben hetzelfde overwegend belang voor het land, de regering of de administratie van de Franse Gemeenschap behoudt als het belang dat haar werd erkend bij de toekenning van de tweede dienstvrijstelling.

In uitzonderlijke gevallen kan het karakter van algemeen belang worden erkend volgens dezelfde voorwaarden voor de opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 1°. § 4. In afwijking van de §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest elke opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het personeelslid een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, van het buitenlandse openbare bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld. § 5. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 5°. § 6. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten die worden uitgeoefend door het personeelslid dat aangewezen wordt als nationale deskundige krachtens de beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 1998.

Het verlof dat het personeelslid verkrijgt, wordt, in afwijking van § 1, bezoldigd. § 7. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten bedoeld in artikel 74, § 2.

Art. 78.Het personeelslid dat met de uitvoering van een van algemeen belang erkende opdracht wordt belast, verkrijgt de verhogingen in zijn weddenschaal alsmede de bevorderingen tot een hogere graad of de veranderingen van graad waarop het aanspraak kan maken, op het tijdstip waarop het die zou verkrijgen of zou verkregen hebben indien het werkelijk in dienst was gebleven.

Art. 79.Gedurende de duur van een opdracht die door latere machtigingen wordt gedekt maar die niet van algemeen belang wordt erkend, wordt het personeelslid in non-activiteit gesteld.

Art. 80.Voor de toepassing van artikel 79, wordt als latere machtiging beschouwd, deze die elke latere periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, hetzelfde overheidsbestuur of dezelfde instelling, voor zover die periode niet door meer dan zes maanden wordt gescheiden van deze die aan die periode voorafgaat.

Art. 81.§ 1. Het personeelslid met verlof wegens een internationale opdracht verkrijgt een vergoeding onder de voorwaarden en volgens de cijfers die worden vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.

Het bedrag van die vergoeding mag niet hoger zijn dan de wedde die het personeelslid zou hebben gekregen indien het in dienst was gebleven.

De vergoeding wordt bepaald op grond van, enerzijds, de bezoldigingen die aan het personeelslid werden toegekend voor de uitvoering van zijn opdracht, en van, anderzijds, de kosten van het levensonderhoud in het land waar het personeelslid zijn opdracht uitvoert, van de maatschappelijke rang die met die opdracht overeenstemt en van de verhoogde gezinslasten die gepaard gaan met de verwijdering van zijn huis. § 2. De vergoeding bedoeld bij dit artikel kan niet worden toegekend aan het personeelslid met opdracht dat, ofwel krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, ofwel wegens de uitvoering van zijn opdracht, voordelen geniet die ten minste gelijkwaardig zijn met de wedde die het zou hebben genoten indien het in dienst was gebleven.

Art. 82.§ 1. De bevoegde overheid beslist, naargelang van de behoeften van de dienst, of de betrekking die de betrokkene bekleedt als vacant moet worden beschouwd.

Ze kan die beslissing nemen zodra de afwezigheid van het personeelslid twee jaar duurt. § 2. Aan de beslissing bedoeld in § 1 moet het advies van de Secretaris-generaal, de ambtenaar die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut of van de voorzitter(tster), voor de Hoge Raad voor de audiovisuele sector, voorafgaan.

Art. 83.Mits een vooropzeg van hoogstens drie maanden, kan de bevoegde overheid, te allen tijde, gedurende de uitoefening van de opdracht waarmee de betrokkene belast is, een einde maken aan die opdracht.

Art. 84.Het personeelslid wiens opdracht eindigt of onderbroken worden door de beslissing bedoeld in artikel 83, bij een beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of bij beslissing van het personeelslid zelf, stelt zich opnieuw ter beschikking van de minister waaronder het ressorteert.

Indien het, zonder geldige reden, dit weigert te doen of niet doet, wordt het, na tien dagen afwezigheid, beschouwd als ontslagnemend.

Art. 85.Zodra zijn opdracht verstreken is, bezet het personeelslid dat in zijn opdracht niet werd vervangen, die betrekking wanneer het zijn dienst hervat. Afdeling 2. - Verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of

onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen

Art. 86.Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs uit te oefenen.

Wanneer het in het onderwijs uitgeoefende ambt geen volledig lesrooster dekt, dan staat het toegekende verlof in overeenstemming met de prestaties uitgeoefend in het onderwijs in verhouding tot een volledig lesrooster in datzelfde ambt.

Dat ambt wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 3. - Verlof om een stage of proefperiode te verrichten

Art. 87.Het personeelslid geniet, op eigen aanvraag, een verlof om een stage of proefperiode in een andere betrekking in een overheidsdienst of in het gesubsidieerd onderwijs te verrichten.

Het verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de normale duur van de stage of van de proefperiode.

Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 4. - Detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een

Prinses van België

Art. 88.De overheid kan de detachering van een personeelslid bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België toelaten.

Art. 89.Gedurende de detachering krijgt het personeelslid een verlof.

Dat verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 90.Naargelang van de behoeften van de dienst, beslist de overheid of de betrekking waarvan het gedetacheerde personeelslid titularis was, als vacant moet worden verklaard.

De vacantverklaring kan pas na één jaar detachering geschieden.

Art. 91.Zodra de detachering eindigt, bekleedt het personeelslid opnieuw de betrekking die het vroeger bekleedde, of, bij ontstentenis daarvan, een betrekking die overeenstemt met een graad van dezelfde categorie en dezelfde kwalificatiegroep als die. HOOFDSTUK VIII. - Verlof van politieke aard Afdeling 1. - Verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen

Art. 92.Het personeelslid krijgt, op eigen aanvraag, verlof om zich kandidaat te stellen bij de verkiezingen voor de Europese vergaderingen, de federale wetgevende kamers, de gewest- en gemeenschapsraden, de provincieraden of de gemeenteraden.

De duur van dat verlof kan niet langer zijn dan de duur van de verkiezingscampagne waaraan het personeelslid deelneemt als kandidaat.

Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor het statutair personeelslid, wordt het verlof dat de vastgestelde grenzen overschrijdt, van rechtswege omgezet in verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.

Onverminderd de toepassing van artikel 22 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, krijgt de stagiair, op eigen aanvraag, het verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen. Afdeling 2. - Verlof voor de uitoefening van een activiteit bij een

erkende politieke fractie

Art. 93.Voor de toepassing van deze afdeling, dient onder « erkende politieke fractie » te worden verstaan, elke politieke fractie die erkend is overeenkomstig het reglement van een vergadering of een raad die de wetgevende functie op het niveau van de federale, gemeenschaps- of gewestoverheid uitoefent en die ressorteert onder een politieke partij die, bij toepassing van een wet, een decreet of een ordonnantie, een dotatie voor de financiering van de politieke partijen werkelijk krijgt.

Art. 94.Op aanvraag van de voorzitter van een erkende politieke fractie en met de toestemming van het personeelslid, en voor zover dit niet strijdig is met het belang van de dienst, krijgt het personeelslid, op zijn aanvraag, een verlof voor een periode van hoogstens twee jaar, om regelmatig en ononderbroken prestaties te verrichten ten gunste van die fractie of haar voorzitter.

Dat verlof kan worden vernieuwd met periodes van hoogstens twee jaar.

Onverminderd artikel 128 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, behoudt het personeelslid gedurende het verlof de laatste evaluatiemelding die hem was toegekend.

Art. 95.Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 96.Het besluit houdende verlening van het verlof vermeldt de naam, voornamen en graad van het personeelslid, de duur van het verlof en de politieke fractie of de voorzitter van de fractie ter beschikking waarvan het werd gesteld.

Art. 97.Wanneer het verlof zes jaar duurt, kan de betrekking die door het personeelslid bekleed wordt, vacant worden verklaard door de overheid die het verlof heeft verleend, indien dit door de behoeften van de dienst gerechtvaardigd wordt.

Art. 98.Aan het verlof wordt van rechtswege een einde gemaakt, wanneer één van de in artikel 93 bepaalde voorwaarden niet meer vervuld is.

Het personeelslid wiens verlof eindigt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering of zijn oorspronkelijke dienst. Indien het personeelslid zonder geldige reden dit weigert te doen of niet doet, wordt het, na tien dagen afwezigheid, beschouwd als ontslagnemend.

Art. 99.Zodra het verlof eindigt, bekleedt het personeelslid opnieuw de betrekking die het vroeger bekleedde, of, bij ontstentenis daarvan, een betrekking die overeenstemt met een graad van dezelfde categorie en dezelfde kwalificatiegroep als die. Afdeling 3. - Verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of

een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld

Art. 100.Het personeelslid geniet, op eigen aanvraag, een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld.

Art. 101.Onder « verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld », dient te worden verstaan : 1° ofwel een dienstvrijstelling die geen gevolgen heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden;2° ofwel een facultatief politiek verlof toegekend op aanvraag van de personeelsleden;3° ofwel een politiek verlof van ambtswege waarvan de personeelsleden geen afstand mogen doen. Het personeelslid dat in het kader van deze afdeling beschikt, zal op het begin van de maand de kalender van zijn politieke verlofdagen van ambtswege vaststellen.

Wat de dienstvrijstellingen en de facultatieve politieke verloven betreft, die kunnen, nadat het diensthoofd daarvan op de hoogte werd gebracht, tot beloop van minstens één uur, worden genomen, zonder dat de som van die het maandelijks totaal van de toegestane dienstvrijstellingen en facultatieve politieke verloven mag overschrijden.

Art. 102.Op aanvraag van het personeelslid, wordt een dienstvrijstelling toegestaan voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen, of ander lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dan de voorzitter : twee dagen per maand;2° provincieraadslid dat geen lid van de bestendige deputatie is : twee dagen per maand. De dienstvrijstelling wordt genomen al naar gelang 't het personeelslid schikt. Ze kan niet van de ene maand naar de andere worden overgedragen, behalve wanneer ze wordt toegekend voor de uitoefening van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 103.Op aanvraag van het personeelslid, wordt een politiek facultatief verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen, of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, met uitzondering van de voorzitter en de leden van het vast bureau, van een gemeente die : a) tot 80 000 inwoners telt : 2 dagen per maand;b) meer dan 80 000 inwoners telt : 4 dagen per maand;2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die : a) tot 30 000 inwoners telt : 4 dagen per maand;b) van 30 000 tot 50 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;c) van 50 001 tot 80 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;3° burgemeester van een gemeente die : a) tot 30 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;b) van 30 001 tot 50 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;4° lid van het vast bureau van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die : a) tot 10 000 inwoners telt : 2 dagen per maand;b) van 10 001 tot 20 000 inwoners telt : 3 dagen per maand;c) meer dan 20 000 inwoners telt : 5 dagen per maand;5° provincieraadslid dat geen lid van de bestendige deputatie is : 4 dagen per maand.

Art. 104.Het personeelslid wordt van ambtswege in verlof gesteld voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente die : a) tot 20 000 inwoners telt : 3 dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;d) meer dan 50 000 inwoners telt : voltijds;2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente die : a) tot 20 000 inwoners telt : 2 dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners telt : 4 dagen per maand;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;d) van 50 001 tot 80 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;e) meer dan 80 000 inwoners telt : voltijds;3° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds. Het politiek verlof van ambtswege gaat in op de datum van eedaflegging die volgt op de verkiezing of de aanstelling voor het bedoelde mandaat.

Art. 105.Het personeelslid dat geen voltijds ambt uitoefent, wordt niettemin in voltijds politiek verlof van ambtswege gesteld voor de uitoefening van een politiek mandaat bedoeld in artikel 104, voor zover een politiek verlof van ambtswege voor ten minste de helft van een voltijdse betrekking ermee overeenstemt.

Art. 106.Voor de toepassing van de artikelen 103 en 104, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de nieuwe gemeentewet.

Art. 107.De perioden gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd. Ze worden met perioden van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Gedurende de perioden waar een politiek verlof het geheel van de prestaties die het personeelslid moet verrichten, dekt, kan het personeelslid zijn aanspraken op bevordering niet doen gelden.

Voor de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsled en, worden de perioden die door een facultatief politiek verlof of verlof van ambtswege worden gedekt, meegeteld als diensten die kunnen worden toegelaten met het oog op weddeverhoging.

Art. 108.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van het mandaat. HOOFDSTUK IX. - Verminderde prestaties Afdeling 1. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid

Art. 109.Indien dit niet strijdig is met het belang van de dienst, kan het personeelslid zijn ambt met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid uitoefenen.

Het belang van de dienst kan echter niet worden ingeroepen tegen een personeelslid dat één van de twee voorwaarden bedoeld in het tweede lid van artikel 115 vervult.

Art. 110.Het personeelslid dient zijn aanvraag in binnen een termijn van twee maanden vóór het begin van de verminderde prestaties.

Art. 111.§ 1. Het personeelslid moet de helft, twee derden, drie vierden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.

Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week of de maand verricht.

De wijze waarop het personeelslid zijn prestaties wenst te verdelen wordt gevoegd bij de aanvraag bedoeld in artikel 110. § 2. De overheid moet beslissen binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag.

Als geen beslissing binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag wordt genomen, wordt het verlof of de afwezigheid geacht toegekend te zijn.

In geval van weigering, wordt de beslissing met redenen omkleed.

Het personeelslid dat zich door die beslissing benadeeld acht, kan de zaak brengen voor de bevoegde raad van beroep bedoeld in de artikelen 106 en 118 van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996. § 3. De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand.

Art. 112.De machtiging om verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid te verrichten wordt toegekend voor een periode van minstens drie maanden en hoogstens vierentwintig maanden.

Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist, ingediend ten minste één maand vóór het einde van het lopende verlof.

Art. 113.Mits een opzegperiode van één maand, kan het personeelslid zijn ambt voltijds hernemen vóór het verstrijken van de toegekende periode.

Art. 114.Gedurende de afwezigheidsperiode wordt het personeelslid in de administratieve stand non-activiteit gesteld.

Het kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden.

De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.

Art. 115.Het personeelslid geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.

Het personeelslid dat de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt of het personeelslid dat ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, geniet de wedde bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.

Art. 116.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra het personeelslid één van de volgende verloven bekomt : 1° moederschapsrust;2° vaderschapsverlof;3° ouderschapsverlof;4° verlof voor opvang met het oog op adoptie;5° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;6° verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;7° verlof om een stage of proefperiode te verrichten;8° verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen;9° verlof om in vredestijd prestaties bij het Korps van de civiele bescherming te verrichten;10° verlof om in vredestijd sommige militaire prestaties te verrichten, alsook diensten bij de civiele bescherming te presteren of opdrachten van openbaar nut uit te voeren met toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;11° verlof om een ambt in een ministerieel kabinet uit te voeren;12° verlof wegens opdracht;13° verlof om een activiteit bij een erkende politieke fractie uit te oefenen;14° verlof om ter beschikking van de Koning, een Prins of een Prinses van België te worden gesteld;15° bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; Afdeling 2. - Deeltijdse arbeidsongeschiktheid

Art. 117.Indien de dienst voor medisch toezicht van oordeel is dat een wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig personeelslid geschikt is om zijn ambt deeltijds terug op te nemen, dan geeft het daarvan kennis aan de secretaris-generaal, de ambtenaar die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut of van de voorzitter(tster) van de Hoge Raad voor de audiovisuele sector.

Art. 118.De secretaris-generaal, de ambtenaar die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut of de voorzitter(ster) van de Hoge Raad voor de audiovisuele sector roept het personeelslid weder in dienst en laat hem toe zijn ambt deeltijds uit te oefenen.

Art. 119.Het wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige personeelslid kan vragen om zijn ambt deeltijds terug op te nemen, waarbij het een getuigschrift van zijn arts bij zijn aanvraag voegt en mits het voorafgaand advies van de dienst voor medisch toezicht.

Art. 120.De arts die door de dienst voor medisch toezicht wordt aangewezen om het personeelslid te onderzoeken, spreekt zich uit over de lichamelijke geschiktheid van dit personeelslid om zijn ambt deeltijds terug op te nemen.

Art. 121.Onverminderd het recht van beroep bedoeld in titel XII van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996, kan het personeelslid dat zich benadeeld acht door de beslissing bepaald in artikel 120, een beroep indienen volgens de nadere regels bepaald in hoofdstuk V van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 mei 1996 tot vaststelling van de nadere regels voor de controle op de wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige personeelsleden van de Diensten van de Regering.

Art. 122.De machtiging om zijn ambt deeltijds terug op te nemen, wordt voor een maximale duur van dertig kalenderdagen verleend.

Verlengingen van dezelfde duur kunnen echter worden toegekend door de dienst voor medisch toezicht, indien deze van oordeel is dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit rechtvaardigt.

Art. 123.De afwezigheidsperioden die voortvloeien uit de deeltijdse arbeidsongeschiktheid worden gelijkgesteld met verlofperioden, wanneer deze niet negentig kalenderdagen per schijf van tien jaar dienstanciënniteit overschrijden.

In de bij vorig lid bedoelde toestand, wordt het verlof gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

De afwezigheidsperioden die de bovenvermelde negentig kalenderdagen zouden overschrijden, worden in een verlof wegens ziekte of gebrekkigheid omgezet. HOOFDSTUK X. - Gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan, vrijwillige vierdagenweek, en halftijdse vervroegde uittreding

Art. 124.Het personeelslid geniet, op eigen aanvraag, de regeling voor de loopbaanonderbreking, de vrijwillige vierdagenweek en de halftijdse vervroegde uittreding, overeenkomstig de wets- en verordeningsbepalingen die door de federale Staat en, vervolgens, door de Franse Gemeenschap in die zaken werden goedgekeurd. HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap

Art. 125.In artikel 22, § 1, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, wordt de volgende wijziging aangebracht : Punt 2° wordt vervangen door de volgende woorden : « 2° de omstandigheidsverloven en verloven wegens overmacht bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren. ».

Art. 126.In artikel 81 van hetzelfde besluit, wordt een punt 6° toegevoegd, luidend als volgt : « 6° wanneer het personeelslid een verlof wegens persoonlijke aangelegenheden geniet ».

Art. 127.In artikel 83 van hetzelfde besluit, wordt het punt 3° opgeheven.

Art. 128.In artikel 90bis van hetzelfde besluit, wordt het punt 2° van het derde lid vervangen als volgt : « 2° de omstandigheidsverloven en verloven wegens overmacht bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren. ». HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 129.De personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een machtiging tot afwezigheid of verlof hebben bekomen krachtens vroegere regelingen, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.

Art. 130.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, met uitzondering van artikel 11, 1°, van hoofdstuk III en van hoofdstuk VI, die worden opgeheven op een door de Regering te bepalen datum;2° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand disponibiliteit;3° het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de stand disponibiliteit van het rijkspersoneel;4° het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de ambtenaren die met een opdracht worden belast;5° het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen;6° het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde rijksambtenaren die ter beschikking van de Koning worden gesteld;7° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 februari 1998 betreffende het verlof dat de ambtenaren van de Diensten van de Regering kunnen bekomen om zich te kunnen begeven naar plaatsen waar prenatale medische onderzoeken worden georganiseerd en om prenatale medische onderzoeken te kunnen ondergaan;8° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 juli 2001 waarbij het politiek verlof wordt ingesteld voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", van het Commissariaat-Generaal voor Internationale Betrekkingen van de Franse Gemeenschap en van de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap;9° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 maart 2002 betreffende het verlof dat aan een ambtenaar wordt verleend om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een vergadering, een raad of een commissie die de wetgevende functie vervult op het niveau van de federale overheid, de gemeenschappen of de gewesten of bij de voorzitter van één van die groepen;10° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 mei 2003 betreffende de verzoening van het werk met de levenskwaliteit voor de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de Instellingen van openbaar nut die ervan afhangen.

Art. 131.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005, met uitzondering van zijn hoofdstuk III, afdeling 3, dat op een door de Regering te bepalen datum in werking treedt.

Art. 132.De Minister van Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 2 juni 2004.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT

^