gepubliceerd op 12 juni 2007
Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand
26 APRIL 2007. - Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 19, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt : « Alvorens recht te doen, kan de rechter, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. De meest gerede partij kan hiertoe de zaak in elke stand van het geding voor de rechter brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek neergelegd ter of toegezonden aan de griffie; de griffier roept de partijen en, in voorkomend geval, hun advocaat op bij gewone brief of, ingeval de partij verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft, bij gerechtsbrief. »
Art. 3.In artikel 31 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « 753 » vervangen door de woorden « 735, § 5, 747, § 2, zevende lid ».
Art. 4.In artikel 656 van hetzelfde Wetboek worden het derde en het vierde lid, vervangen bij de wet van 12 maart 1998 en gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, opgeheven.
Art. 5.In artikel 700 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « op straffe van nietigheid » worden ingevoegd tussen de woorden « worden » en « bij dagvaarding »;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende : « De akten, nietig verklaard wegens overtreding van deze bepaling, stuiten de verjaring alsmede de termijnen van rechtspleging toegekend op straf van verval.»
Art. 6.Artikel 729 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 729.Wanneer de zaak bij de inleiding niet van die aard is dat ze kan worden gepleit, kunnen de advocaten van de partijen, in onderlinge overeenstemming, de in artikel 728 voorgeschreven verschijning vervangen door schriftelijk te verklaren dat zij in de zaak optreden en, in de mate van het mogelijke, hun standpunt toelichten inzake de instaatstelling van de zaak. Deze verklaring wordt vooraf aan de griffie gericht. Dit wordt vermeld op het zittingsblad. »
Art. 7.In artikel 735 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Behoudens akkoord van de partijen zal het geding op grond van de voor de korte debatten voorziene procedure worden behandeld in de volgende gevallen : - de invordering van de niet betwiste schuldvorderingen; - de vorderingen bedoeld in artikel 19, tweede lid; - de taalwijzigingen als geregeld in artikel 4 van de wet van 15 juni 1935; - de regeling van geschillen van bevoegdheid; - de vorderingen om uitstel van betaling. »; 2° § 5 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Wanneer echter, in geval van onsplitsbaarheid van het geschil, een of meerdere partijen verstek laten gaan en ten minste een partij verschijnt, is dit artikel van toepassing op voorwaarde dat elke niet verschenen partij bij gerechtsbrief door de griffier opgeroepen wordt op een zittingsdag bepaald op een nabije datum, waarop een vonnis op tegenspraak zal kunnen worden gevorderd.De oproeping neemt de tekst van deze paragraaf over. »
Art. 8.Artikel 744 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « De conclusies moeten uitdrukkelijk de eisen van de concluderende partij uiteenzetten alsook de middelen in feite en in rechte waarop iedere eis steunt. De in een andere zaak of in een andere aanleg genomen conclusies waarnaar wordt verwezen of waaraan wordt gerefereerd worden niet beschouwd als conclusies in de zin van artikel 780, eerste lid, 3°. »
Art. 9.In artikel 745 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 10.Artikel 747 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 23 maart 1995 en 23 december 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 747.§ 1. De partijen kunnen op de inleidingszitting en op elke latere zitting onderling conclusietermijnen afspreken.
De rechter licht de partijen die conclusietermijnen wensen af te spreken in over de vroegste datum waarop een rechtsdag zou kunnen worden bepaald.
De rechter neemt akte van de conclusietermijnen, bekrachtigt ze en bepaalt de rechtsdag overeenkomstig § 2, derde lid. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld. De griffier geeft de partijen en hun advocaten kennis van deze beschikking overeenkomstig § 2, vierde lid. § 2. Onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek, kunnen de partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, in voorkomend geval in de gedinginleidende akte, aan de rechter en aan de andere partijen hun opmerkingen over de instaatstelling van de zaak bezorgen, uiterlijk binnen de maand na de inleidingszitting. Deze termijn kan door de rechter worden verkort ingeval dat noodzakelijk is of de partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
Zij kunnen eveneens in onderlinge overeenstemming afwijken van deze instaatstelling van de zaak en om de verwijzing ervan naar de rol verzoeken en, als de omstandigheden het toelaten, om verdaging tot een bepaalde datum.
Uiterlijk zes weken na de inleidingszitting, bepaalt de rechter het tijdsverloop van de rechtspleging, in voorkomend geval het akkoord van de partijen bekrachtigend of rekening houdend met de opmerkingen van de partijen. Afhankelijk van de datum van de pleitzitting, die, ingeval de conclusietermijnen door de rechter worden bepaald, uiterlijk drie maanden na de overlegging van de laatste conclusies plaatsvindt, bepaalt de rechter het aantal conclusies en de uiterste datum waarop de conclusies ter griffie moeten worden neergelegd en toegezonden aan de andere partij, alsmede de datum en het uur van de pleitzitting en de duur ervan.
Tegen de beschikking van in staat stellen en van bepaling van rechtsdag staat geen rechtsmiddel open. De rechter kan echter in geval van verzuim of verschrijving in de beschikking van in staat stellen en van bepaling van rechtsdag, deze beschikking ambtshalve dan wel op, zelfs mondeling, verzoek van een partij, verbeteren of aanvullen. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld. De griffier brengt de beschikking bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van hun advocaten, en bij gerechtsbrief van de niet verschenen partij.
Wanneer de zaak naar de rol is verwezen, of werd verdaagd naar een latere datum, kan iedere partij, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd ter of gezonden aan de griffie, om de instaatstelling van de zaak verzoeken, overeenkomstig het eerste tot het vierde lid. Dit verzoek wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten. Deze kennisgeving doet de termijnen bepaald in het eerste en het derde lid ingaan.
Onverminderd de toepassing van de in artikel 748, §§ 1 en 2 bedoelde uitzonderingen, worden de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is.
In geval van onsplitsbaarheid van het geschil en onverminderd de toepassing van artikel 735, § 5, moet deze paragraaf worden toegepast wanneer een of meer partijen verstek laten gaan, terwijl ten minste één partij verschijnt. § 3. Voor de rechter in kort geding, voor de voorzitter van de als in kort geding zetelende rechtbank en voor de beslagrechter bedraagt, in afwijking van de vorige paragrafen, de termijn waarover de partijen beschikken om hun opmerkingen te doen gelden ten hoogste 5 dagen, en de termijn waarbinnen de rechter het tijdsverloop dan wel de instemming daarmee van de partijen aantekent ten hoogste 8 dagen. De rechter kan die termijnen inkorten of afschaffen indien de omstandigheden zulks verantwoorden.
De griffier geeft uiterlijk de eerste werkdag volgend op die waarop de beschikking werd gewezen, bij gewone brief kennis van de beschikking aan de partijen en in voorkomend geval aan hun advocaat, alsmede bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij, tenzij de partijen hem van die kennisgeving vrijstellen. »
Art. 11.In artikel 748 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wet van 23 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.In de zaken waarin artikel 735 niet van toepassing is, worden de conclusies neergelegd ter griffie of gezonden aan de tegenpartij na het in artikel 750 bedoelde gezamenlijk verzoek om bepaling van de rechtsdag, ambtshalve uit de debatten geweerd. Dit geldt niet wanneer het conclusies betreft die het verzoek als bedoeld in artikel 808 beogen of die genomen werden met de uitdrukkelijke instemming van de andere partijen.
Dit artikel blijft van toepassing wanneer de rechter, op verzoek van een van de partijen, verdaging tot een bepaalde datum verleent. »; 2° in § 2, tweede lid, wordt de laatste zin vervangen : als volgt : « De griffier brengt het bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, en bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij.»; 3° in § 2, derde lid, worden de woorden « na de verzending » vervangen door de woorden « na deze verzending »;4° in § 2, vijfde lid, worden de woorden « , of een syntheseconclusie moet worden genomen » ingevoegd tussen de woorden « conclusie te nemen » en de woorden « en wijzigt »;5° in § 2, zesde lid, worden de woorden « zijn overgelegd » vervangen door de woorden « ter griffie zijn neergelegd of aan de andere partij gezonden ».
Art. 12.In het vierde deel, boek II, titel II, hoofdstuk II, afdeling III, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 748bis ingevoegd, luidende : «
Art. 748bis.Onverminderd de toepassing van artikel 748, § 2, en behoudens in het geval van conclusies die er slechts toe strekken om een of meer van de in artikel 19, tweede lid, bedoelde maatregelen te verzoeken, een tussengeschil op te werpen dat aan het geding geen einde maakt of te antwoorden op het advies van het openbaar ministerie, nemen de laatste conclusies van een partij de vorm aan van syntheseconclusies. Voor de toepassing van artikel 780, eerste lid, 3°, vervangen de syntheseconclusies alle vorige conclusies en desgevallend de gedinginleidende akte van de partij die de syntheseconclusies neerlegt. »
Art. 13.Artikel 750, vervangen bij de wetten van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wet van 23 maart 1995, wordt vervangen als volgt : «
Art. 750.Onverminderd de toepassing van artikel 747, wordt de rechtsdag bepaald op gezamenlijk verzoek van de partijen.
Het verzoek wordt gericht aan de voorzitter van de kamer waaraan de zaak werd toegewezen en ter griffie neergelegd, gelijktijdig met of na de neerlegging van de conclusies van de partijen.
De griffier brengt, bij gewone brief, de rechtsdag ter kennis van de partijen en hun advocaten. »
Art. 14.Artikelen 751 en 753 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, worden opgeheven.
Art. 15.In artikel 755 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De memories, nota's, stukken en conclusies worden doorgegeven aan de voorzitter van de kamer waaraan de zaak werd toegewezen.»; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De later neergelegde memories, nota's, stukken en conclusies worden ambtshalve uit de debatten geweerd.»
Art. 16.Artikel 756 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 3 augustus 1992, wordt hersteld in de volgende lezing in het vierde deel, boek II, titel II, hoofdstuk II, afdeling VI van hetzelfde Wetboek : «
Art. 756.In de zaken waarvoor de rechtsdag is bepaald overeenkomstig de artikelen 747 en 750 en onverminderd afwijkingen of andere regelingen omschreven in de beschikking van in staat stellen van de zaak, in de beschikking van bepaling van de rechtsdag, in het bericht van verdaging of in het bericht van bepaling van de rechtsdag, worden de stukken ter griffie neergelegd ten minste vijftien dagen voor de rechtsdag bepaald voor de pleidooien. »
Art. 17.In het vierde deel, boek II, titel II, hoofdstuk II, afdeling VI, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 756bis ingevoegd, luidende : «
Art. 756bis.Onverminderd de in artikel 735, § 3, bedoelde regels betekent het ontbreken of het ambtshalve weren van de conclusies geen verbod tot pleiten. Dat pleidooi geldt niet als conclusie.
Na dat pleidooi kan de tegenpartij antwoordconclusies indienen.
Daartoe zal de zaak van rechtswege op vijftien dagen in voortzetting worden gesteld, waarna ze zonder nieuwe debatten in beraad zal worden genomen. De rechter kan die termijn inkorten op verzoek van de partij die op grond van dit lid conclusies mag indienen. »
Art. 18.In het vierde deel, boek II, titel II, hoofdstuk II, afdeling VI, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 756ter ingevoegd, luidende : «
Art. 756ter.Tijdens dan wel vóór de pleitzitting kan de rechter voorstellen om de pleidooien te vervangen door een interactief debat.
Indien de partijen daarmee instemmen, leidt de rechter het debat, waarbij hij de mogelijkheid heeft de partijen te oriënteren naar aangelegenheden die hij relevant vindt en die van aard zijn hem opheldering te verschaffen. Tijdens dat debat mogen de partijen vragen stellen die niet door de rechter zijn opgeworpen, op voorwaarde dat deze hetzij in hun geschriften werden aangevoerd, hetzij gekoppeld zijn aan de toepassing van artikel 735 hetzij betrekking hebben op een onregelmatigheid die de procedure van instaatstelling aantast. Indien een partij er zich tegen verzet dat de pleidooien door een interactief debat worden vervangen, kan het debat desondanks na de pleidooien plaatsvinden. »
Art. 19.Artikel 770 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992 en 14 november 2000, wordt vervangen als volgt : « § 1. Wanneer de rechter de zaak in beraad houdt om het vonnis uit te spreken, bepaalt hij de dag voor die uitspraak, die moet plaatsvinden binnen een maand na het sluiten van de debatten.
Indien de zaak aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, gaat de termijn voor de uitspraak in op de dag waarop zijn advies is gegeven of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn waarover de partijen beschikken om hun conclusies over dat advies neer te leggen.
Indien de uitspraak niet binnen die termijn kan plaatsvinden, wordt de oorzaak van de vertraging op het zittingsblad vermeld.
De vermelding op het zittingsblad van de oorzaak van de vertraging moet objectief kunnen worden verantwoord tegenover de hiërarchische overheid die belast is met het toezicht op de naleving van de termijnen van beraad. § 2. De griffiers maken in tweevoud de lijst op van de zaken waarin de uitspraak met meer dan een maand werd uitgesteld. Deze lijst wordt ter ondertekening voorgelegd aan de betrokken magistraat of magistraten, die zo in de gelegenheid worden gesteld schriftelijke opmerkingen te maken.
De lijsten worden, op initiatief van de hoofdgriffier, elke maand opgemaakt en toegezonden aan de korpschef van het gerecht en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij dat gerecht.
De hoofdgriffier van het vredegerecht maakt de lijst over aan de procureur des Konings van de rechtbank van eerste aanleg van zijn gerechtelijk arrondissement.
Een afschrift wordt op de griffie bewaard.
Met inachtneming van dezelfde regels worden die lijsten maandelijks bijgewerkt. § 3. Indien de rechter het beraad langer dan drie maanden aanhoudt, verwittigt hij de korpschef en de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, onverminderd de mogelijkheid voor een partij om daartoe het initiatief te nemen. § 4. In het in § 3 bedoelde geval wordt de betrokken magistraat of de betrokken magistraten onverwijld opgeroepen door de korpschef om te worden gehoord over de oorzaken van de vertraging.
In de in § 2 bedoelde gevallen is de oproeping verplicht wanneer het herhaalde tekortkomingen betreft.
De korpschef en de betrokken magistraat of magistraten werken in onderling overleg een oplossing uit om de vertraging te verhelpen.
Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt. § 5. De in § 3 bedoelde inlichtingen en de desbetreffende processen-verbaal kunnen in aanmerking worden genomen in geval van tuchtvervolgingen, bij de periodieke evaluatie van de magistraat of in het kader van een op hem betrekking hebbende benoemings- of aanwijzingsprocedure.
Indien een tuchtsanctie verantwoord is, kan de opgelegde straf in geen geval lager zijn dan een zware straf in eerste graad. »
Art. 20.Artikel 775 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 775.Indien de heropening van de debatten bevolen wordt, verzoekt de rechter de partijen om, binnen de termijnen die hij bepaalt en op straffe van ambtshalve verwijdering uit de debatten, hun schriftelijke opmerkingen over het middel of de verdediging ter rechtvaardiging ervan, uit te wisselen en hem deze te overhandigen. In voorkomend geval bepaalt hij dag en uur waarop de partijen over het door hem bepaalde onderwerp zullen worden gehoord.
De partijen worden bij gerechtsbrief verwittigd en, in voorkomend geval, hun advocaten bij gewone brief.
In ieder geval is de beslissing gewezen na de heropening van de debatten op tegenspraak gewezen indien de beslissing van heropening zelf op tegenspraak gewezen is. »
Art. 21.Artikel 779, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.
Art. 22.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 780bis ingevoegd, luidende : «
Art. 780bis.De partij die de rechtspleging aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden kan worden veroordeeld tot een geldboete van 15 euro tot 2.500 euro, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden.
In dat geval, wordt in dezelfde beslissing daarover uitspraak gedaan voorzover schadevergoeding voor tergend en roekeloos geding wordt gevorderd en toegekend. Indien zulks niet het geval is, worden de partijen verzocht toelichting te geven overeenkomstig artikel 775.
De Koning kan het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud. De boete wordt geïnd door de administratie van de Registratie en Domeinen met aanwending van alle middelen van recht.
Dit artikel is niet van toepassing in strafzaken noch in tuchtzaken. »
Art. 23.Artikel 782 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 782.Voor de uitspraak wordt het vonnis ondertekend door de rechters die het hebben gewezen en door de griffier.
Het eerste lid is evenwel niet van toepassing indien de rechter of rechters oordelen dat het vonnis onmiddellijk na de debatten kan worden uitgesproken. »
Art. 24.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 782bis ingevoegd, luidende als volgt : «
Art. 782bis.Behalve voor straf- en tuchtzaken, wordt het vonnis uitgesproken door de voorzitter van de kamer die het heeft gewezen, zelfs in afwezigheid van de andere rechters en van het openbaar ministerie.
Indien evenwel een kamervoorzitter wettig verhinderd is het vonnis uit te spreken waarvoor hij aan de beraadslaging heeft deelgenomen in de in artikel 778 bepaalde voorwaarden, kan de voorzitter van het gerecht een andere rechter aanwijzen om hem op het ogenblik van de uitspraak te vervangen. »
Art. 25.In artikel 838 van hetzelfde Wetboek worden het derde en het vierde lid, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, opgeheven.
Art. 26.Artikel 865 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt vervangen als volgt : «
Art. 865.De regels van artikel 864 en van artikel 867 zijn niet van toepassing op het in artikel 860, tweede lid, bedoelde verval. »
Art. 27.Artikel 867 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wet van 23 november 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 867.Het verzuim of de onregelmatigheid van de vorm van een proceshandeling, met inbegrip van de niet-naleving van de in deze afdeling bedoelde termijnen of van de vermelding van een vorm, kan niet tot nietigheid leiden, wanneer uit de gedingstukken blijkt dat de handeling het doel heeft bereikt dat de wet ermee beoogt, of dat die niet-vermelde vorm wel in acht is genomen. »
Art. 28.Artikel 1072bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt opgeheven.
Art. 29.Artikel 1261, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 30.De Koning is gemachtigd om in de vigerende wetsbepalingen over te gaan tot een aanpassing van de verwijzingen naar de wetsbepalingen die bij deze wet zijn gewijzigd of die uit een wijziging van deze wet voortvloeien. De krachtens deze bepaling genomen koninklijke besluiten die niet bij wet zijn bekrachtigd op de eerste dag van de achttiende maand volgend op die van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, houden op uitwerking te hebben.
Art. 31.Met uitzondering van de artikelen 4, 5,19, 22, 25, 26, 27, 28 en 30 is deze wet in elke aanleg van toepassing op de zaken waarvoor op 1 september 2007 geen rechtsdag of geen kalender voor de rechtspleging is vastgesteld, of waarvoor geen enkel verzoek tot vaststelling werd ingediend. Om de latere instaatstelling en vaststelling van de rechtsdag wordt verzocht overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 26 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2006-2007. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. 51-2811 : Nr. 1 : Wetsontwerp.
Nrs. 2 tot 4 : Amendementen.
Nr. 5 : Verslag.
Nr. 6 : Tekst aangenomen door de commissie (art. 78 van de Grondwet).
Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissie (art. 77 van de Grondwet).
Nr. 8 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 1 maart 2007.
Senaat : Parlementaire stukken : 3-2095 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst verbeterd door de commissie.
Nr. 5 : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen : 12 april 2007.