Etaamb.openjustice.be
Wet van 26 april 2007
gepubliceerd op 13 juli 2007

Wet betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009525
pub.
13/07/2007
prom.
26/04/2007
ELI
eli/wet/2007/04/26/2007009525/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 APRIL 2007. - Wet betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek

Art. 2.In boek I, hoofdstuk II, van het Strafwetboek, wordt artikel 7, tweede lid, 2°, opgeheven door de wet van 9 april 1930, hersteld in de volgende lezing : « 2° Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechbank. »

Art. 3.In boek I, hoofdstuk II, afdeling V, van hetzelfde wetboek wordt een onderafdeling Ibis ingevoegd, die de artikelen 34bis tot en met 34quinquies omvat, luidende : « Onderafdeling Ibis. - De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank

Art. 34bis.- De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank is een bijkomende straf die in de door de wet bepaalde gevallen moet of kan worden uitgesproken met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen personen die bepaalde ernstige strafbare feiten plegen die de integriteit van personen aantasten. Deze bijkomende straf gaat in na het verstrijken van de effectieve hoofdgevangenisstraf of van de opsluiting.

Art. 34ter.- De hoven en rechtbanken spreken een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank uit voor een periode van minimum vijf en maximum vijftien jaar die ingaat na afloop van de effectieve hoofdstraf bij de volgende veroordelingen : 1° De veroordelingen die toepassing maken van het artikel 54, behalve indien de vroegere straf voor een politieke misdaad werd opgelegd;2° De veroordelingen die, toepassing makend van het artikel 57, een herhaling van misdaad op misdaad vaststellen, behalve indien de vroegere straf voor een politieke misdaad werd opgelegd.3° De veroordelingen tot een criminele straf op grond van de artikelen 137, ingeval dit de dood heeft veroorzaakt, 376, eerste lid, 417ter, derde lid, 2°, en 428, § 5.

Art. 34quater.- De hoven en rechtbanken kunnen een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank uitspreken voor een periode van minimum vijf en maximum vijftien jaar die ingaat na afloop van de effectieve hoofdstraf bij de volgende gevallen : 1° De veroordelingen ten aanzien van personen die, na tot een straf van ten minste vijf jaar gevangenis te zijn veroordeeld wegens feiten waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt, binnen een termijn van tien jaar, te rekenen vanaf het ogenblik dat de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan, opnieuw veroordeeld wordt wegens gelijkaardige feiten;2° De veroordelingen op grond van de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136quinquies, 136sexies, 136septies, 347bis, § 4, 1° in fine, 393, 394, 395, 396, 397, 417quater, lid 3, 2°, 433octies, 1°, 475, 518, lid 3, en 532;3° De veroordelingen op grond van de artikelen 372, 373, tweede en derde lid, 375, 376, tweede en derde lid, 377, eerste, tweede, vierde en zesde lid. Art. 34quinquies.- Ingeval de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank niet wettelijk verplicht is, worden de procedures betreffende de misdrijven die als grondslag voor de herhaling gelden, bij het dossier der vervolging gevoegd en de gronden van de beslissing worden erin omschreven. » HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten

Art. 4.In de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt een titel XIbis ingevoegd, luidende : « Titel XIbis. - Bijzondere bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbank Hoofdstuk I. - De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank Afdeling 1. - Algemeen

Art. 95/2.- § 1. De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank die overeenkomstig de artikelen 34bis tot en met 34quater van het Strafwetboek ten aanzien van de veroordeelde is uitgesproken, neemt een aanvang bij het verstrijken van de effectieve hoofdstraf. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank beslist voorafgaand aan het verstrijken van de effectieve hoofdstraf, overeenkomstig de procedure bepaald in afdeling 2, hetzij tot vrijheidsbeneming, hetzij tot invrijheidstelling onder toezicht van de terbeschikkinggestelde veroordeelde.

Na het in het eerste lid bedoelde onderzoek door de strafuitvoeringsrechtbank, wordt de veroordeelde aan wie een voorwaardelijke invrijheidstelling was verleend op het einde van zijn effectieve straf in vrijheid onder toezicht gesteld, in voorkomend geval met voorwaarden zoals bedoeld in § 2 van artikel 95/7. § 3. De ter beschikking gestelde veroordeelde wordt van zijn vrijheid benomen indien in zijn hoofde een risico op het plegen van ernstige strafbare feiten, die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten, bestaat dat in geval van een invrijheidstelling onder toezicht niet kan worden ondervangen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Afdeling 2. - Uitvoeringsprocedure van de terbeschikkingstelling

Art. 95/3.- § 1. De directeur, indien de veroordeelde gedetineerd is, brengt uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de effectieve hoofdstraf een advies uit. § 2. Het advies van de directeur omvat een gemotiveerd advies tot vrijheidsbeneming of invrijheidstelling onder toezicht. In voorkomend geval vermeldt hij de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de veroordeelde.

Artikel 31, §§ 1, 2 en 4, is van toepassing.

Indien de veroordeelde een straf ondergaat voor feiten bedoeld in de artikelen 372, 373, tweede en derde lid, 375, 376, tweede en derde lid, of 377, eerste, tweede, vierde en zesde lid, van het Strafwetboek, moet het advies worden ingediend samen met een met redenen omkleed advies van een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten. Dit advies omvat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen.

Art. 95/4.- Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur of, indien de veroordeelde niet gedetineerd is, uiterlijk vier maanden voorafgaand aan zijn definitieve invrijheidstelling bepaald in de artikelen 44, § 5, 71 en 80 of uiterlijk één maand nadat de veroordeelde wiens proeftermijn ingevolge de overeenkomstig artikel 47, § 2, verleende voorlopige invrijheidstelling verstreken is op het grondgebied is teruggekeerd, stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank. Het openbaar ministerie deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.

Art. 95/5.- § 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de effectieve hoofdstraf. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij 95/4 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting. § 2. De veroordeelde, de directeur, indien de veroordeelde gedetineerd is, en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.

Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank, of, indien de veroordeelde gedetineerd is, op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.

De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.

Art. 95/6.- De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en, indien de veroordeelde gedetineerd is, de directeur.

Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.

Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.

De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.

Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de veroordeelde hierom verzoekt.

Art. 95/7.- § 1. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. § 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank de invrijheidstelling onder toezicht toekent, bepaalt zij dat de ter beschikking gestelde veroordeelde wordt onderworpen aan de algemene voorwaarden zoals bepaald door artikel 55.

De strafuitvoeringsrechtbank kan de ter beschikking gestelde veroordeelde onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die het risico van het plegen van ernstige strafbare feiten, die de fysieke of psychische integriteit van personen kunnen aantasten, ondervangen of die noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.

Indien de veroordeelde ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank is gesteld voor één van de feiten bedoeld in de artikelen 372, 373, tweede en derde lid, 375, 376, tweede en derde lid, 377, eerste, tweede, vierde en zesde lid van het Strafwetboek, kan de strafuitvoeringsrechtbank aan de toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht de voorwaarde verbinden van het volgen van een begeleiding of behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt de termijn gedurende dewelke de veroordeelde deze begeleiding of behandeling moet volgen. § 3. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en, indien de veroordeelde gedetineerd is, van de directeur.

Het slachtoffer wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de beslissing en, ingeval van een invrijheidstelling onder toezicht, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd. § 4. Het vonnis tot toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties : - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen; - aan de nationale gegevensbank zoals bedoeld in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfsplaats heeft;

Art. 95/8.- Het vonnis wordt uitvoerbaar op de dag dat de veroordeelde zijn effectieve hoofdstraf heeft ondergaan of, in geval van vervroegde invrijheidstelling, op de dag dat de veroordeelde overeenkomstig de artikelen 44, § 5, 71 of 80 definitief in vrijheid wordt gesteld.

Art. 95/9.- Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de invrijheidstelling onder toezicht.

Artikel 61, §§ 2 tot 4, is van toepassing. Afdeling 3. - Het verloop van de vrijheidsbeneming

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 95/10.- Bij de aanvang van de vrijheidsbeneming licht de directeur de veroordeelde schriftelijk in over de mogelijkheden tot toekenning van de in deze afdeling bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten.

Onderafdeling 2. - Uitgaansvergunning en penitentiair verlof

Art. 95/11.- § 1. De strafuitvoeringsrechtbank kan tijdens deze periode van vrijheidsbeneming een uitgaansvergunning, zoals bedoeld in artikel 4, §§ 1 en 2, of een penitentiair verlof, zoals bedoeld in artikel 6, toekennen op verzoek van de terbeschikkinggestelde.

Ingeval zulks nodig is, kan de strafuitvoeringsrechtbank tevens uitgaansvergunningen toekennen om de sociale reintegratie van de ter beschikking gestelde veroordeelde voor te bereiden. De uitgaansvergunningen kunnen met een bepaalde periodiciteit worden toegekend.

De uitgaansvergunning of het penitentiair verlof wordt toegekend op voorwaarde dat er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden die door de terbeschikkinggestelde worden aanvaard; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het gevaar dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op het risico dat hij tijdens de uitgaansvergunning of het penitentiair verlof ernstige strafbare feiten zou plegen of op het risico dat hij de slachtoffers zou verontrusten.

Art. 95/12.- § 1. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de gevangenis die het verzoek binnen vierentwintig uur aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank overzendt en een afschrift bezorgt aan de directeur. § 2. Ingeval het een verzoek om een penitentiair verlof betreft, stelt de directeur binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek zijn met redenen omkleed advies op.

De directeur kan de Dienst Justitiehuizen van de federale overheidsdienst Justitie opdragen een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen of een maatschappelijke enquête te houden in het door de veroordeelde voor het penitentiair verlof voorgestelde opvangmilieu.

Ingeval het een verzoek om uitgaansvergunning betreft, stelt de directeur onverwijld zijn met redenen omkleed advies op.

Het met redenen omkleed advies, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank en omvat, in voorkomend geval, een voorstel van bijzondere voorwaarden die de directeur nodig acht op te leggen. Een afschrift van het advies wordt meegedeeld aan de veroordeelde en aan het openbaar ministerie. § 3. Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de in § 2 bepaalde termijn, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op schriftelijk verzoek van de ter beschikking gestelde veroordeelde, de minister op straffe van een dwangsom veroordelen tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de termijn voorzien door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en om aan de veroordeelde een afschrift van dit advies ter kennis te brengen.

De voorzitter doet uitspraak na de ter beschikking gestelde veroordeelde en de minister of zijn gemachtigde te hebben gehoord, op advies van het openbaar ministerie, binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.

Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.

Art. 95/13.- § 1. Binnen zeven dagen na de ontvangst van het advies van de directeur, stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur. § 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank het nuttig acht om te kunnen oordelen over het verzoek om een uitgaansvergunning of penitentiaire verlof, of op verzoek van de ter beschikking gestelde veroordeelde, kan hij een zitting organiseren. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het advies van de directeur.

Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.

De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. § 3. De ter beschikking gestelde veroordeelde, zijn raadsman, de directeur en het openbaar ministerie worden gehoord.

De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.

Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de veroordeelde hierom verzoekt.

Art. 95/14.- § 1 Binnen veertien dagen na de ontvangst van het advies van de directeur of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechtbank. § 2. De strafuitvoeringsrechtbank verbindt aan de beslissing tot toekenning de algemene voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde geen nieuwe strafbare feiten mag plegen. In voorkomend geval bepaalt zij de bijzondere voorwaarden, rekening houdend met de bepalingen van artikel 95/11, § 1, derde lid. § 3. De beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning bepaalt de duur ervan, die niet meer dan zestien uur mag bedragen.

Behoudens andersluidende beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank wordt de beslissing tot toekenning van penitentiair verlof geacht van rechtswege elk kwartaal te worden hernieuwd.

De directeur beslist, na overleg met de terbeschikkinggestelde, over de verdeling van het toegestane verlof voor elk trimester. § 4. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur. Het slachtoffer wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de toekenning van een eerste penitentiair verlof en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd. § 5. Het vonnis tot toekenning van een uitgaansvergunning of een penitentiair verlof wordt meegedeeld aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zal verblijven en aan de nationale gegevensbank zoals bedoeld in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

Art. 95/15.- Indien het penitentiair verlof of de uitgaansvergunning wordt geweigerd, kan de terbeschikkinggestelde een nieuwe aanvraag indienen ten vroegste drie maanden na de datum van deze beslissing.

Deze termijn om een nieuwe aanvraag in te dienen kan worden verkort op gemotiveerd advies van de directeur.

Art. 95/16.- § 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping, schorsing of herziening van de beslissing tot toekenning van het penitentiair verlof of de uitgaansvergunning met periodiciteit, de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechtbank indien de voorwaarden van de beslissing tot toekenning niet worden nageleefd of indien de veroordeelde de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt. § 2. In geval van schorsing is artikel 66 van toepassing. § 3. In geval van herziening kan de strafuitvoeringsrechtbank de opgelegde voorwaarden verscherpen of bijkomende voorwaarden opleggen.

De beslissing tot toekenning van het penitentiair verlof of de uitgaansvergunning wordt evenwel herroepen, indien de veroordeelde niet instemt met de nieuwe voorwaarden.

Indien de strafuitvoeringsrechtbank beslist de opgelegde voorwaarden te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen, bepaalt hij het ogenblik waarop deze beslissing uitvoerbaar wordt. § 4. Artikel 68, § 1, leden 1 tot 3, § 2, eerste en tweede lid, § 3, eerste tot vierde lid, en § 4, is van toepassing. § 5. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur.

Ingeval het een vonnis betreft tot herroeping of schorsing van een penitentiair verlof of in geval van herziening van de in zijn belang gewijzigde voorwaarden, wordt het slachtoffer binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de beslissing.

Het vonnis tot herroeping, schorsing of herziening wordt meegedeeld aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde verblijft en aan de nationale gegevensbank zoals bedoeld in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

Art. 95/17.- § 1. In de in artikel 95/16 bedoelde gevallen waarin herroeping van het penitentiair verlof of van de uitgaansvergunning mogelijk is, kan de procureur des Konings van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de ter beschikking gestelde veroordeelde zich bevindt, zijn voorlopige aanhouding bevelen, onder verplichting de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank daarvan onmiddellijk in kennis te stellen. § 2. De bevoegde strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de ter beschikking gestelde veroordeelde over de schorsing van het penitentiair verlof of van de uitgaansvergunning. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de ter beschikking gestelde veroordeelde, aan het openbaar ministerie en aan de directeur.

De beslissing tot schorsing is geldig voor de duur van één maand, overeenkomstig artikel 66, § 3.

Onderafdeling 3. - Beperkte detentie en elektronisch toezicht

Art. 95/18.- § 1. De strafuitvoeringsrechtbank kan tijdens deze periode van vrijheidsbeneming een beperkte detentie, zoals bedoeld in artikel 21, of een elektronisch toezicht, zoals bedoeld in artikel 22, toekennen aan de ter beschikkinggestelde.

De artikelen 47, § 1, en 48 zijn van toepassing. § 2. De toekenningsprocedure verloopt overeenkomstig de artikelen 37, 49, 51, 52 en 53, eerste tot vierde lid.

Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de ter beschikking gestelde veroordeelde hierom verzoekt.

De strafuitvoeringsrechtbank beslist overeenkomstig artikel 54.

Ingeval de strafuitvoeringsrechtbank de beperkte detentie of het elektronisch toezicht niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de terbeschikkinggestelde een nieuw verzoek kan indienen.

Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen van het vonnis.

De artikelen 55, 56 en 58 zijn van toepassing op de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank.

Het vonnis tot toekenning van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht wordt uitvoerbaar de dag dat het in kracht van gewijsde is gegaan. De strafuitvoeringsrechtbank kan evenwel een latere datum bepalen waarop het vonnis uitvoerbaar wordt.

Art. 95/19.- Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de beperkte detentie of van het elektronisch toezicht.

Artikel 61, §§ 2 tot 4, is van toepassing.

Art. 95/20.- De artikelen 62 en 63 zijn van toepassing voor de opvolging en de controle van de beperkte detentie en het elektronisch toezicht.

Titel VIII is van toepassing. Afdeling 4. - Ambtshalve jaarlijkse controle door de

strafuitvoeringsrechtbank

Art. 95/21.- De strafuitvoeringsrechtbank onderzoekt na één jaar vrijheidsbeneming, die uitsluitend gesteund is op de beslissing ingevolge de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, ambtshalve de mogelijkheid van het toekennen van een invrijheidstelling onder toezicht.

Vier maanden voorafgaand aan de in het eerste lid bedoelde termijn brengt de directeur een advies uit. Artikel 95/3, § 2, is van toepassing.

Art. 95/22.- Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.

Art. 95/23.- § 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden voor het einde van de termijn bepaald in artikel 95/21.

Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij 95/22 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.

De veroordeelde, de directeur en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.

De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.

De artikelen 95/6 en 95/7 zijn van toepassing.

Art. 95/24.- § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 95/2, § 2, tweede lid, wordt het vonnis tot toekenning van een invrijheidstelling onder toezicht uitvoerbaar vanaf de dag dat het in kracht van gewijsde is gegaan en ten vroegste op het einde van de termijn bepaald in artikel 95/21.

De strafuitvoeringsrechtbank kan evenwel een latere datum bepalen waarop het vonnis uitvoerbaar wordt. § 2. Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de invrijheidstelling onder toezicht.

Artikel 61, §§ 2 tot 4, is van toepassing.

Art. 95/25.- Indien de strafuitvoeringsrechtbank de invrijheidstelling onder toezicht niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de directeur een nieuw advies moet uitbrengen.

Deze termijn mag niet langer zijn dan één jaar te rekenen van het vonnis. Afdeling 5. - Het verloop van de invrijheidstelling onder toezicht

Art. 95/26.- De opvolging en de controle van de ter beschikking gestelde veroordeelde tijdens de invrijheidstelling onder toezicht gebeurt overeenkomstig de artikelen 62 en 63.

Art. 95/27.- § 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping of de schorsing van de invrijheidstelling onder toezicht, de zaak bij de strafuitvoeringsrechtbank aanhangig maken in de volgende gevallen : 1° wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de ter beschikking gestelde veroordeelde tijdens de in artikel 95/28 bedoelde termijn een wanbedrijf of misdaad heeft gepleegd;2° in de gevallen bedoeld in artikel 64, 2°, 3°, 4° en 5°. § 2. In geval van herroeping wordt de veroordeelde onmiddellijk opnieuw opgesloten.

In geval van herroeping overeenkomstig § 1, 1°, wordt de herroeping geacht in te zijn gegaan op de dag waarop die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd. § 3. Artikel 70 is van toepassing.

Art. 95/28.- Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 95/29 wordt de ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank gestelde definitief in vrijheid gesteld na het verstrijken van de bij de rechter vastgestelde termijn voor de terbeschikkingstelling overeen- komstig de artikelen 34bis tot en met 34quater van het Strafwetboek. Afdeling 6. - Ontheffing van de terbeschikkingstelling van de

strafuitvoeringsrechtbank

Art. 95/29.- § 1. De onder toezicht in vrijheid gestelde veroordeelden kunnen de strafuitvoeringsrechtbank verzoeken om een einde te stellen aan de periode van de ter beschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank.

Dit schriftelijk verzoek mag ingediend worden twee jaar nadat de invrijheidstelling onder toezicht is toegekend geweest en vervolgens om de twee jaar.

Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. § 2. Binnen een maand na de indiening van het verzoek wint het openbaar ministerie alle nuttige inlichtingen in, stelt een met redenen omkleed advies op en zendt dit alles over aan de strafuitvoeringsrechtbank. Een afschrift van het advies wordt aan de veroordeelde meegedeeld.

Art. 95/30.- § 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de indiening van het schriftelijk verzoek.

De veroordeelde wordt bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting. § 2. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. § 3. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman en het openbaar ministerie. § 4. Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de veroordeelde hierom verzoekt. § 5. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.

Zij kent de ontheffing van de terbeschikkingstelling toe indien redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de veroordeelde nieuwe strafbare feiten zal plegen. § 6. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie.

Het slachtoffer wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de beslissing.

Het vonnis tot ontheffing van de terbeschikkingstelling wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties : - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde was gevestigd; - aan de nationale gegevensbank zoals bedoeld in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; - aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement dat met de begeleiding was belast. ».

Art. 5.Artikel 96 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : Er staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie en de ter beschikking gestelde veroordeelde tegen de overeenkomstig titel XIbis, hoofdstuk 1 genomen beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank met betrekking tot : a) de vrijheidsbeneming;b) de toekenning, de afwijzing of de herroeping van een periodieke uitgaansvergunning en tot de herziening van de bijzondere voorwaarden;c) de toekenning, de afwijzing of de herroeping van een penitentiair verlof en tot de herziening van de bijzondere voorwaarden;d) de toekenning, de afwijzing of de herroeping van een beperkte detentie en tot de herziening van de bijzondere voorwaarden;e) de toekenning, de afwijzing of de herroeping van een elektronisch toezicht en tot de herziening van de bijzondere voorwaarden;f) de toekenning, de afwijzing of de herroeping van een invrijheidstelling onder toezicht en tot de herziening van de bijzondere voorwaarden of g) de beslissing tot afwijzing of tot toekenning van de ontheffing van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank.

Art. 6.In artikel 97, § 3, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « , een periodieke uitgaansvergunning, een penitentiair verlof, een beperkte detentie, een elektronisch toezicht, een invrijheidstelling onder toezicht of die de veroordeelde overeenkomstig titel XIbis ontheft van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank » ingevoegd tussen de woorden « straf-uitvoeringsmodaliteit toekent » en de woorden « , heeft schorsende kracht ». HOOFDSTUK IV. - Bepaling tot wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 7.Artikel 590, 5°, van het Wetboek van strafvordering, opgeheven door de wet van 10 juli 1967 en opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997, wordt vervangen als volgt : « 5° beslissingen tot terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en tot vrijheidsbeneming die overeenkomstig de artikelen 34bis tot en met 34quater van het Strafwetboek en artikel 95/7 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten zijn genomen. ».

Art. 8.In artikel 625 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 april 1964 en gewijzigd door de wet van 9 januari 1991, wordt een 3bis ingevoegd, luidende : « 3bis van de dag van de invrijheidstelling onder toezicht, mits de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank een einde heeft genomen ten tijde van het indienen van de aanvraag;

Art. 9.In artikel 626, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 april 1964 en gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 9 januari 1991, worden de woorden « of indien hij ter beschikking van de regering is gesteld ingevolge artikel 23, tweede lid, van de wet van 9 april 1930 als gewijzigd bij de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers » telkens vervangen door de woorden « of indien hij ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank is gesteld ingevolge de artikelen 34bis, 34ter of 34quater van het Strafwetboek. ». HOOFDSTUK V. - Bepaling tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt

Art. 10.Artikel 20, eerste en tweede lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij de wetten van 5 maart 1998, 7 december 1998, 17 mei 2006 en 27 december 2006, wordt vervangen als volgt : « De politiediensten houden toezicht op de veroordeelden die een strafuitvoeringsmodaliteit van de vrijheidsstraf genieten, of die een uitvoeringsmodaliteit van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank genieten, op de veroordeelden die enige andere maatregel genieten die de strafuitvoering schorst, op de veroordeelden in penitentiair verlof, op de personen ten aanzien van wie een probatie-opschorting is uitgesproken of de veoordeelden met uitstel, op de veroordeelden die in vrijheid werden gesteld onder toezicht, alsook op de verdachten die in vrijheid gesteld of gelaten zijn overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

Zij houden eveneens toezicht op de naleving van de hen daartoe meegedeelde voorwaarden die zijn opgelegd aan de veroordeelden die een strafuitvoerings-modaliteit van de vrijheidsstraf genieten, of die een uitvoeringsmodaliteit van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank genieten, aan de veroordeelden die enige andere maatregel genieten die de strafuitvoering schorst, aan de veroordeelden in penitentiair verlof, op de personen ten aanzien van wie een probatie-opschorting is uitgesproken of de veoordeelden met uitstel, aan de veroordeelden die in vrijheid werden gesteld onder toezicht, alsook aan de verdachten die in vrijheid gesteld of gelaten zijn overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige hechtenis. ». HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen

Art. 11.Hoofdstuk VII van de wet van 9 april 1930, zoals vervangen door de wet van 1 juli 1964, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen

Art. 12.Bij de inwerkingtreding van deze wet worden de dossiers van ter beschikking van de regering gestelden waarin de minister van Justitie hetzij een beslissing tot internering, hetzij een beslissing tot invrijheidstelling op proef heeft genomen ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de algemene rol van de strafuitvoeringsrechtbanken.

De minister maakt de dossiers over aan de griffier van de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank.

Ingeval van een invrijheidstelling onder toezicht is de strafuitvoeringsrechtbank van de woonplaats, of bij gebreke daarvan, van de verblijfplaats van de ter beschikking van de regering gestelde veroordeelde bevoegd. HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding

Art. 13.Met uitzondering van dit artikel dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt elk artikel van deze wet in werking op de door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op de eerste dag van de vierentwintigste maand na die waarin deze wet bekend is gemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 26 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Senaat. Stukken : 3-2054-2006/2007 : Nr. 1 : Wetsontwerp. - Nrs. 2 en 3 : Amendementen. - Nr. 4 : Verslag.

Zie ook : Handelingen van de Senaat : 15 maart 2007.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken : DOC 51 2999/(2006-2007) : 001 : Ontwerp overgezonden door de Senaat. - 002 : Amendement. - 003 : Verslag. - Nr. 4 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Zie ook : Integraal verslag : 12 april 2007.

^