gepubliceerd op 27 mei 2003
Wet betreffende de openbare aanbiedingen van effecten
FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN
22 APRIL 2003. - Wet betreffende de openbare aanbiedingen van effecten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Definities en toepassingsgebied Afdeling 1. - Definities Art. 2 (1) Voor de toepassing van deze wet wordt onder « effecten » verstaan, alle al dan niet verhandelbare beleggingsinstrumenten, ongeacht welk het onderliggend actief is, zoals inzonderheid : 1° aandelen en andere lidmaatschapsrechten of rechten op deelneming in de winst, de reserves of het vereffeningssaldo in burgerlijke of handelsvennootschappen of in verenigingen;2° obligaties en andere schuldinstrumenten, wie ook de schuldenaar is;3° a) rechten van deelneming in beleggingsfondsen bedoeld in boek III van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;b) vastgoedcertificaten bedoeld in artikel 106 van voormelde wet van 4 december 1990;c) rechten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op roerende of onroerende goederen, die ondergebracht zijn in een juridische of feitelijke vereniging, onverdeeldheid of groepering, waarbij de houders van die rechten niet het privatief genot hebben van deze goederen, en waarvan het collectief beheer wordt opgedragen aan één of meerdere personen die beroepshalve optreden;4° financiële futures, met inbegrip van gelijkwaardige financiële instrumenten die worden afgewikkeld in contanten;5° rentetermijncontracten (« forward rate agreements »);6° rente- en valuta-swaps en swaps betreffende aan aandelen of aandelenindexen gekoppelde cash-flows (« equity swaps »);7° valuta- en renteopties en alle andere opties, rechten of verplichtingen om de in dit artikel bedoelde effecten, inzonderheid via inschrijving of omruiling, te verwerven of over te dragen, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die worden afgewikkeld in contanten;8° instrumenten die rechten op effecten vertegenwoordigen;9° afgeleide instrumenten op edele metalen en grondstoffen. Volgende beleggingsinstrumenten zijn evenwel geen effecten in de zin van het eerste lid : 1° gelddeposito's geworven of ontvangen door instellingen bedoeld in artikel 4, eerste lid en tweede lid, 1° tot 4° en 6°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;2° deviezen, edele metalen en grondstoffen;3° overeenkomsten in de zin van artikel 1 van richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening ervan, gesloten door verzekeringsondernemingen in de zin van richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992. Art. 3 (2) § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt onder « openbaar aanbod » of « openbaar aanbieden » verstaan : 1° elk openbaar aanbod tot verkoop, elke openbare verkoop of elk openbaar aanbod tot inschrijving, alsook elk openbaar voorstel aan beleggers om een al dan niet herroepbaar bod tot aankoop of inschrijving te doen;2° elk openbaar overnameaanbod;3° de toelating tot de verhandeling op een Belgische georganiseerde markt die voor het publiek toegankelijk is;4° onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, elk openbaar voorstel om informatie of raad te verstrekken of de vraag hiernaar uit te lokken, in verband met al dan niet reeds gecreëerde effecten die het voorwerp uitmaken of zullen uitmaken van een al dan niet openbaar aanbod, tenzij deze informatie of raad slaat op effecten die in België regelmatig openbaar worden of werden aangeboden. § 2. De Koning kan het begrip publiek in de zin van § 1, 3°, definiëren, alsook de criteria vaststellen om het openbaar karakter te bepalen van de verrichtingen of voorstellen bedoeld in § 1. § 3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « bieder » : diegene die een openbaar aanbod verricht of diegene die, voor wat betreft het openbaar aanbod als bedoeld in § 1, 3°, een aanvraag indient om toelating tot de verhandeling;2° « emittent » : de vennootschap, rechtspersoon, instelling of onderneming waarvan de effecten het voorwerp uitmaken van een openbaar aanbod. Art. 4 (3) Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « Belgische georganiseerde markt » : de markt bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;2° « officiële notering van een effectenbeurs » : de markt bedoeld in richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd;3° « gereglementeerde markt » : elke Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 2, 3°, 5° of 6°, van voormelde wet van 2 augustus 2002;4° « marktonderneming » : de onderneming bedoeld in artikel 2, 7°, van voormelde wet van 2 augustus 2002;5° « CBF » : de Commissie voor het Bank- en Financiewezen;6° « werkdag » : werkdag in de banksector, met uitsluiting van zater- en zondagen. Art. 5 (4) Voor de toepassing van deze wet wordt onder « bemiddelaar » verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die, zelfs als tijdelijke of bijkomstige werkzaamheid, en in welke hoedanigheid ook, ten aanzien van beleggers tussenkomt in de plaatsing van een aanbod voor rekening van de bieder of de emittent, tegen een vergoeding of voordeel van welke aard ook, rechtstreeks of onrechtstreeks verleend door de bieder of de emittent.
Art. 6 (5) Voor de toepassing van deze wet wordt onder « euro-obligaties » verstaan, de obligaties, kasbons en andere leningsbewijzen verstaan die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze worden vast overgenomen en geplaatst door een syndicaat van ten minste twee niet verbonden leden die elk hun zetel hebben in een verschillende Staat.De Koning kan dit aantal herzien, rekening houdend met de ontwikkeling in de marktpraktijken; 2° een aanzienlijk deel ervan wordt aangeboden in verschillende andere Staten dan die waar de emittent zijn zetel heeft;3° er kan alleen op worden ingeschreven of ze kunnen in eerste instantie alleen worden gekocht door een persoon of instelling bedoeld in artikel 12, of door zijn bemiddeling. Art. 7 (6) Voor de toepassing van deze wet wordt onder instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end type zijn, verstaan de beleggingsfondsen en beleggingsvennootschappen : - wier doel de collectieve belegging is van uit het publiek aangetrokken financieringsmiddelen met toepassing van het beginsel van risicospreiding, en - waarvan de bewijzen van deelneming, op verzoek van de houders, ten laste van de activa van deze instellingen rechtstreeks of onrechtstreeks worden ingekocht of terugbetaald; met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt ieder optreden van de instelling voor collectieve belegging gelijkgesteld dat ertoe strekt om de beurswaarde van haar bewijzen van deelneming niet aanzienlijk te laten afwijken van hun intrinsieke waarde.
Afdeling 2. - Toepassingsgebied Art. 8 (7) Behoudens de uitzonderingen vervat in de artikelen 9 tot 11, is deze wet van toepassing op elk openbaar aanbod van effecten, andere dan schuldeffecten gecreëerd door de Europese Centrale Bank of door de Centrale Banken van de lid-Staten van de Europese Economische Ruimte.
Art. 9 (8) De hoofdstukken IV en V zijn niet van toepassing op : 1° gerechtelijke of periodiek door de marktonderneming van een Belgische georganiseerde markt georganiseerde veilingen van effecten;2° openbare aanbiedingen van effecten gecreëerd door een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte of door zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen of door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin één of meer lid-Staten deelnemen;3° openbare aanbiedingen van thesauriebewijzen en depositobewijzen bedoeld in de wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen;4° de toekenning van aandelen aan werknemers in uitvoering van participatieplannen bedoeld in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. Art. 10 (9) Behalve in geval van een aanbod bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, zijn de hoofdstukken IV en V niet van toepassing op : 1° openbare aanbiedingen van aandelen in coöperatieve vennootschappen die zijn erkend krachtens artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, voorzover de verwerving of het bezit van deze aandelen voor de houder als voorwaarde gelden om aanspraak te kunnen maken op de dienstverlening van deze coöperatieve vennootschappen;2° openbare aanbiedingen van obligaties gecreëerd door verenigingen zonder winstoogmerk en internationale verenigingen zonder winstoogmerk, alsook door stichtingen van openbaar nut en private stichtingen, voor zover deze aanbiedingen zijn gedaan om deze verenigingen en stichtingen de nodige middelen te verstrekken voor de verwezenlijking van hun onbaatzuchtige doeleinden;3° openbare aanbiedingen van effecten waaruit de ontvangst van terugbetaalbare gelden blijkt, met of zonder interestkapitalisatie, die doorlopend worden uitgegeven door in België gevestigde kredietinstellingen en kredietinstellingen die onder het recht van andere lid-Statenvan de Europese Economische Ruimte ressorteren maar niet in België zijn gevestigd, met uitzondering van effecten van het achtergestelde of converteerbare type, met inschrijvings- of verwervingsrecht of van het omruilbare type;4° openbare aanbiedingen van euro-obligaties die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen a) de euro-obligaties zijn niet converteerbaar, noch omruilbaar en er zijn geen rechten tot inschrijving op of verwerving van andere effecten aan verbonden;b) voor het aanbod wordt in België geen reclamecampagne gevoerd;c) het aanbod overschrijdt een door de Koning vast te stellen bedrag;d) de euro-obligaties worden aangeboden onder voorwaarden die zowel institutionele als privé-beleggers kunnen interesseren;e) de bieder of de emittent hebben er zich toe verbonden hun toelating te vragen tot de verhandeling op een gereglementeerde markt gelegen of werkzaam in de Europese Economische Ruimte of op een markt gelegen of werkzaam buiten de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan kenmerken die gelijkwaardig zijn aan die van een gereglementeerde markt;f) op het ogenblik van het aanbod moet voor de beleggers afdoende informatie ter beschikking zijn, die beantwoordt aan de gangbare praktijken op de internationale financiële markten. Art. 11 (10) Behalve in geval van de verrichtingen bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, zijn de hoofdstukken IV en V niet van toepassing op de openbare aanbiedingen door instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 108, 1°, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten van hun effecten en door buitenlandse instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end type zijn van hun rechten van deelneming.
Behalve in geval van de verrichtingen bedoeld in artikel 3, § 1, 2° of 3°, zijn de hoofdstukken IV en V niet van toepassing op de openbare aanbiedingen van vastgoedcertificaten door beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 106, eerste lid, van voormelde wet van 4 december 1990.
Behalve in geval van de verrichtingen bedoeld in artikel 3, § 1, 2° of 3°, zijn de hoofdstukken IV en V niet van toepassing op de openbare aanbiedingen door instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 108, 2° en 3°, van voormelde wet van 4 december 1990 van hun effecten en door buitenlandse instellingen voor collectieve belegging die van het closed-end type zijn van hun rechten van deelneming.
HOOFDSTUK III. - Bemiddeling bij openbare aanbiedingen van effecten Art. 12 (11) Slechts de volgende personen of instellingen mogen in België voor rekening van de bieder of van de emittent optreden als bemiddelaar bij openbare aanbiedingen van effecten : a) de Europese Centrale Bank, de Nationale Bank van België en de andere centrale banken van de lid-Staten van de Europese Economische Ruimte;b) de kredietinstellingen die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met uitzondering van de gemeentespaarkassen;c) de in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die onder het recht van een andere lid-Staat van de Europese Economische Ruimte ressorteren en zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 65 van voornoemde wet van 22 maart 1993;d) de niet in België gevestigde kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en in België overeenkomstig artikel 66 van voornoemde wet van 22 maart 1993 werkzaam zijn;e) de beursvennootschappen bedoeld in boek II, titel II, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;f) de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten bedoeld in boek II, titel II, van voornoemde wet van 6 april 1995;g) de krachtens boek II, titel IN, van voornoemde wet van 6 april 1995 in België werkzame beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere lid-Staat van de Europese Economische Ruimte;h) de in België gevestigde bijkantoren van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte en in België werkzaam zijn overeenkomstig boek II, titel IV, van voornoemde wet van 6 april 1995;i) de beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte en in België via dienstverrichtingen werkzaam zijn, voor zover hun optreden als bemiddelaar in overeenstemming is met het statuut waaraan zij onderworpen zijn krachtens de besluiten genomen in uitvoering van boek II, titel IV, van voornoemde wet van 6 april 1995. De Koning kan bepalen dat enkel door Hem bepaalde in België gevestigde financiële bemiddelaars kunnen tussenkomen in de plaatsing van aanbiedingen in de zin van artikel 3, § 1, 2°.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de bieder om zelf de aanvaardingen in te zamelen van zijn aanbod tot verkoop van of tot inschrijving op effecten, dan wel om een met hem verbonden onderneming hiermee te gelasten in geval dergelijk aanbod gericht is tot de personeelsleden van de verbonden onderneming.
HOOFDSTUK IV. - Het prospectus Art. 13 (12) Behalve indien een volledige ontheffing werd verleend van de verplichting om een prospectus te publiceren, mag een openbaar aanbod van effecten pas worden gedaan nadat een prospectus is gepubliceerd en een bericht is bekendgemaakt met het volledige prospectus of waarin wordt meegedeeld waar het volledige prospectus wordt gepubliceerd en waar het voor het publiek verkrijgbaar is.
Het prospectus bevat de gegevens die het publiek, naar gelang van de kenmerken en de aard van de betrokken verrichting nodig heeft om zich met kennis van zaken een oordeel te kunnen vormen over de hem aangeboden belegging, zoals inzonderheid gegevens over het vermogen, de financiële toestand en vooruitzichten van de bieder, de emittent en desgevallend de doelvennootschap, over de rechten verbonden aan de effecten waarop het openbaar aanbod slaat en over de voor het openbaar aanbod gevraagde tegenprestatie.
Elk nieuw betekenisvol feit dat een invloed kan hebben op de beoordeling door het publiek en zich voordoet tussen het ogenblik van de in artikel 14 bedoelde goedkeuring en de afsluiting van de verrichting, wordt in een aanvulling bij het prospectus meegedeeld.
Gebeurt dit niet, dan kan de CBF wanneer zij kennis heeft van een dergelijk feit, de verrichting opschorten tot dit feit openbaar wordt gemaakt. De CBF kan de beslissing tot opschorting van de verrichting openbaar maken op kosten van de bieder. De CBF kan eenieder die in gebreke blijft om zich binnen de door de CBF bepaalde termijn te voegen naar een bevel tot opschorting van de verrichting dat hem werd gegeven overeenkomstig dit lid, een dwangsom opleggen die, per kalenderdag niet meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch meer dan 2.500.000 euro voor de miskenning van eenzelfde bevel tot opschorting.
De CBF bepaalt voor elk doorlopend openbaar aanbod de modaliteiten en de periodiciteit van de bijwerking van het prospectus.
Art. 14 (13) Het prospectus en zijn eventuele aanvullingen of bijwerkingen mogen pas worden gepubliceerd na goedkeuring door de CBF. Art. 15 (14) De Koning kan, bij besluit genomen na advies van de CBF : 1° de minimuminhoud bepalen van het prospectus en de aanvullingen of bijwerkingen, alsook van de berichten, reclamemiddelen of andere stukken die de verrichting aankondigen, aanbevelen of er betrekking op hebben;2° een specifiek prospectusstelsel uitwerken voor de toelating van de effecten die Hij aanduidt tot de verhandeling op de door Hem bepaalde Belgische georganiseerde markten of deelmarkten van dergelijke markten;3° de CBF machtigen om in bijzondere gevallen, en mits passende, regelmatige en niet nominatieve bekendmaking van het gevolgde beleid, afwijkingen toe te staan van de krachtens het 1° en 2° genomen besluiten. Art. 16 (15) Het prospectus vermeldt dat de publicatie ervan gebeurt nadat het overeenkomstig artikel 14 werd goedgekeurd door de CBF en dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van de verrichting, noch van de toestand van de persoon die ze verwezenlijkt.
Met uitzondering van de vermelding bedoeld in het eerste lid, mag geen gewag worden gemaakt van het optreden van de CBF in het prospectus, zijn aanvullingen of bijwerkingen, noch in de berichten, reclamemiddelen of andere stukken die de verrichting aankondigen, aanbevelen of er betrekking op hebben.
Art. 17 (16) Het prospectus duidt uitdrukkelijk de personen aan die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het prospectus.
De personen vermeld in het prospectus overeenkomstig het eerste lid zijn, niettegenstaande elk andersluidend beding, tegenover de belanghebbenden hoofdelijk verplicht tot herstel van het nadeel dat een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het ontbreken of de valsheid van de vermeldingen in het prospectus, zijn aanvullingen of bijwerkingen, die zijn voorgeschreven door of krachtens de artikelen 13, 15 en 16.
De bieder, de emittent of de door hen aangestelde bemiddelaars zijn, niettegenstaande elk andersluidend beding, tegenover de belanghebbenden hoofdelijk verplicht tot herstel van het nadeel dat een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van de onjuistheid of valsheid van de gegevens in de berichten, reclamemiddelen of andere stukken die betrekking hebben op de verrichting en op hun initiatief worden gepubliceerd of van de strijdigheid van deze stukken met de bepalingen van of uitgevaardigd krachtens de artikelen 15 en 16.
HOOFDSTUK V. - Controle Art. 18 (17) § 1. Wie zich voorneemt effecten openbaar aan te bieden, geeft de CBF daarvan op voorhand kennis. § 2. Bij de in § 1 bedoelde kennisgeving wordt een dossier gevoegd, opgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de CBF, met inzonderheid : 1° het ontwerp van prospectus opgesteld overeenkomstig de artikelen 13, tweede en vierde lid, 15, 16, 17 en 19 en de ter uitvoering hiervan genomen besluiten;2° in voorkomend geval, de voorwaarden voor de vaste overname van de effecten die openbaar worden aangeboden en de samenstelling, de rechten en de verplichtingen van ieder waarborg- of plaatsingssyndicaat dat met het oog op dit aanbod opgericht is;3° een gedetailleerde staat van de effecten, van welke aard ook, van de emittent, die in het bezit zijn van de personen die de door § 1 voorgeschreven kennisgeving hebben verricht en, in voorkomend geval, van de personen die deel uitmaken van de in het 2° van deze paragraaf bedoelde syndicaten. § 3. De CBF kan de personen die de in § 1 bedoelde kennisgeving hebben verricht, verzoeken om het dossier te vervolledigen met alle andere inlichtingen die noodzakelijk zijn om de volledigheid en het passend karakter van de informatie vervat in het prospectus te beoordelen. § 4. De berichten, reclamemiddelen of andere stukken die op de verrichting betrekking hebben of ze aankondigen of aanbevelen op initiatief van de bieder of de emittent of van de door hen aangestelde bemiddelaars worden vóór hun publicatie voorgelegd aan de CBF. Art. 19 (18) De Koning kan, bij besluit genomen na advies van de CBF : 1° de termijnen en wijze vaststellen voor de publicatie van het prospectus en zijn aanvullingen of bijwerkingen, alsook van de berichten, reclamemiddelen of andere stukken die de verrichting aankondigen, aanbevelen of er betrekking op hebben;2° bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de CBF gedeeltelijke of volledige ontheffing kan verlenen van de verplichting om een prospectus op te stellen en te publiceren;3° de CBF machtigen om in bijzondere gevallen en mits passende, regelmatige en niet nominatieve bekendmaking van het gevolgde beleid, afwijkingen toe te staan van de krachtens het 1° tot 2° genomen besluiten. Art. 20 (19) Binnen de 15 werkdagen na de ontvangst van een volledig dossier, beslist de CBF om, hetzij het prospectus goed te keuren, hetzij een volledige ontheffing te verlenen van de verplichting om een prospectus op te stellen en te publiceren, hetzij de goedkeuring van het prospectus te weigeren.
Wanneer de CBF nog geen van de in het eerste lid bedoelde beslissingen heeft genomen, kunnen de personen die de in artikel 18, § 1, bedoelde kennisgeving hebben verricht de CBF bij aangetekende brief aanmanen om dit te doen. Een dergelijke aanmaning kan ten vroegste geschieden na het verstrijken van 15 werkdagen sedert het laatste verzoek van de CBF om bijkomende inlichtingen in de zin van artikel 18, § 3, of bij gebreke van een dergelijk verzoek, ten vroegste na het verstrijken van 15 werkdagen sedert de kennisgeving als bedoeld in artikel 18, § 1.
Indien de CBF, na afloop van een termijn van 15 werkdagen na de in dit lid bedoelde aanmaning, in gebreke blijft, hetzij om met opgave van de ontbrekende elementen de beslissing te nemen dat het dossier nog niet als volledig kan worden beschouwd, hetzij om één van de in het eerste lid bedoelde beslissingen te nemen, wordt het verzoek tot goedkeuring van het prospectus of tot volledige ontheffing van de verplichting tot opstelling en publicatie van een prospectus geacht te zijn geweigerd.
Art. 21 (20) De beslissingen bedoeld in artikel 20 worden ter kennis gebracht van de personen die de in artikel 18, § 1, bedoelde kennisgeving hebben verricht. In geval van een aanbod bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, worden deze beslissingen eveneens ter kennis gebracht van de betrokken marktondernemingen.
Enkel de personen die de in artikel 18, § 1, bedoelde kennisgeving hebben verricht kunnen beroep instellen tegen de weigering van goedkeuring van het prospectus of tegen de beslissing als bedoeld in artikel 20, tweede lid, dat het dossier nog niet als volledig kan worden beschouwd. Tegen de beslissing tot goedkeuring van het prospectus is geen beroep mogelijk.
Art 22 (21) Oordeelt de CBF dat een aanbod dreigt te geschieden of geschiedt onder voorwaarden waarbij het publiek kan worden misleid omtrent het vermogen, de financiële toestand, het resultaat of de vooruitzichten van de bieder en/of de emittent of omtrent de rechten verbonden aan de effecten waarop het aanbod slaat, dan geeft ze daarvan, naargelang het geval, kennis aan de bieder en/of de emittent en maant ze hen desgevallend aan tot het nemen van bepaalde maatregelen die hieraan een einde kunnen stellen.
Wordt met deze kennisgeving geen rekening gehouden, dan kan de CBF beslissen de verrichting op te schorten. Ze kan tevens beslissen tot opschorting of intrekking van welbepaalde berichten, reclamemiddelen of andere stukken die op de verrichting betrekking hebben of ze aankondigen of aanbevelen op initiatief van de bieder of de emittent of van de door hen aangestelde bemiddelaars. Tenslotte kan ze de bieder en/of de emittent bevelen een rechtzetting te publiceren.
De beslissingen bedoeld in het tweede lid worden met een ter post aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de in het eerste lid bedoelde personen en, in geval van eenaanbod bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de betrokken marktondernemingen.
De CBF kan de beslissing tot opschorting van de verrichting of tot opschorting of intrekking van de in het tweede lid bedoelde berichten, reclamemiddelen of stukken openbaar maken. Indien de in het tweede lid bedoelde rechtzetting niet binnen de vastgestelde termijn is geschied, kan de CBF tevens het bevel tot rechtzetting openbaar maken, en desgevallend zelf de gevraagde rechtzetting publiceren. De in dit lid bedoelde maatregelen van de CBF gebeuren, naargelang het geval, op kosten van de bieder en/of de emittent.
De CBF kan eenieder die in gebreke blijft zich binnen de door de CBF bepaalde termijn te voegen naar een hem krachtens het tweede lid bevolen opschorting of intrekking, een dwangsom opleggen die, per kalenderdag niet meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch meer dan 2.500.000 euro voor de miskenning van éénzelfde bevel tot opschorting of intrekking.
Art. 23 (22) § 1. Wanneer effecten die openbaar worden aangeboden in de zin van artikel 3, § 1, 1° of 3°, gelijktijdig of kort daarvoor in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte openbaar te koop worden of werden aangeboden of verkocht, dan wel worden of werden toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs, en daarvoor een prospectus werd opgesteld dat, na goedkeuring door de bevoegde overheid van deze andere lid-Staat, werd gepubliceerd overeenkomstig de nationale bepalingen uitgevaardigd ter uitvoering van de richtlijn 2001134/EG of de richtlijn 89/298/EEG, dan mag dit prospectus, in de door de Koning bepaalde gevallen en onder voorbehoud van een eventuele vertaling, in België worden gebruikt zonder inlassing van bijkomende inlichtingen en zonder nieuwe controle of nieuwe goedkeuring.
Het door de bevoegde overheid van de andere lid-Staat goedgekeurde prospectus wordt met het oog op de verspreiding ervan in België evenwel vervolledigd op het vlak van de specifieke gegevens voor de Belgische markt, inzonderheid met betrekking tot de fiscale regeling voor de inkomsten, de financiële instellingen die instaan voor de financiële dienst in België alsmede de wijze waarop de berichten voor het publiek worden openbaar gemaakt.
Het in het eerste lid bedoelde prospectus wordt, eventueel na vervollediging overeenkomstig het tweede lid, voor controle van de in het tweede lid bedoelde gegevens voorgelegd aan de CBF, ten minste vijftien dagen vóór de aanvang van het aanbod. § 2. § 1 is niet van toepassing op het openbaar aanbod van effecten van emittenten met maatschappelijke zetel in België. § 3. De Koning bepaalt de modaliteiten en de procedure voor de toepassing van § 1.
Art. 24 (23) Wie een openbaar aanbod van effecten heeft verwezenlijkt, verstrekt de CBF alle nuttige en door de CBF aangewezen inlichtingen omtrent de uitslag van die verrichting en maakt dit resultaat tevens Openbaar volgens de door de CBF bepaalde modaliteiten.
HOOFDSTUK VI. - Strafbepalingen en administratieve geldboetes Art. 25 (24) Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van euro 75 tot euro 15 000 of met een van die straffen alleen wordt gestraft : 1° wie de controles in de weg staat waaraan hij zich krachtens deze wet moet onderwerpen, wie weigert of nalaat de inlichtingen, documenten of stukken te verstrekken die hij moet bezorgen krachtens deze wet of wie met opzet valse, onjuiste of onvolledige inlichtingen, documenten of stukken verstrekt;2° wie de artikelen 13, eerste lid, 14, 18, § 1, of 24 overtreedt;3° wie geen gevolg geeft aan een krachtens artikel 13, derde lid, of artikel 22, tweede lid, uitgesproken opschorting of intrekking, of een weigering tot goedkeuring van het prospectus miskent;4° wie met opzet een prospectus, een aanvulling of bijwerking van een prospectus of enig ander stuk dat een openbaar aanbod aankondigt, aanbeveelt of er betrekking op heeft, publiceert dat valse, onjuiste of onvolledige gegevens bevat, die het publiek kunnen misleiden omtrent het vermogen, de financiële toestand, het resultaat of de vooruitzichten van de bieder en/of de emittent of omtrent de rechten verbonden aan de effecten waarop het aanbod slaat;5° wie een prospectus, een aanvulling of bijwerking van een prospectus, of een ander stuk bedoeld in artikel 18, § 4, publiceert met vermelding van de goedkeuring door de CBF, terwijl die goedkeuring niet werd gegeven;6° wie een prospectus of een aanvulling of bijwerking van een prospectus publiceert dat verschilt van het document waaraan de CBF haar goedkeuring heeft gehecht;7° wie artikel 12 overtreedt. Art. 26 (25) De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de door deze wet bestrafte misdrijven.
Art. 27 (26) Onverminderd andere maatregelen genomen in uitvoering van deze wet, kan de CBF, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten, aan de daarvoor verantwoordelijke persoon een administratieve geldboete opleggen die niet minder mag bedragen dan 2.500,00 euro, noch, voor hetzelfde feit of zelfde geheel van feiten, meer mag bedragen dan 2.500.000,00 euro.
Art. 28 (27) De dwangsommen en geldboeten opgelegd met toepassing van de artikelen 13, derde lid, 22, vijfde lid, en 27 worden ten voordele van de Schatkist ingevorderd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.
HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen Art. 29 Worden opgeheven in het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten : 1° artikel 26, vervangen door het koninklijk besluit nr.67 van 30 november 1939 en gewijzigd bij de wet van 22 maart 1993; 2° artikel 27, vervangen door de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;3° artikel 28, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;4° artikel 29, vervangen door de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;5° artikel 29bis , ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;6° artikel 29ter , ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;7° artikel 30, vervangen door de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990;8° artikel 31;9° artikel 32, vervangen door de wet van 9 maart 1989;10° artikel 34, vervangen door de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij de wetten van 4 december 1990, 22 maart 1993 en 21 december 1994, bij het koninklijk besluit van 13 januari 1995 en bij de wetten van 30 oktober 1998 en 22 mei 2001;11° artikel 34bis , ingevoegd bij de wet van 4 december 1990;12° artikel 42, eerste lid, 8°, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1975, 8 augustus 1980, 17 juli 1985 en 9 maart 1989;13° artikel 42, eerste lid, 9°, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1975;14° artikel 42, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 17 juni 1991;15° artikel 42bis , ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001;16° artikel 46. Art. 30 Artikel 22 van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1969, 9 maart 1989, 4 december 1990, 6 april 1995 en 12 december 1996, wordt opgeheven.
Art. 31 De wet van 10 juli 1969 op het solliciteren van het openbaar spaarwezen, onder meer inzake roerende waarden, wordt opgeheven.
Art. 32 § 1. In artikel 7, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden de woorden « titel II van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten » vervangen door de woorden « de wet van... betreffende de openbare aanbiedingen van effecten ».
Art. 33 § 1. De Koning wordt gemachtigd om met behulp van de bijgevoegde concordantietabel in wetten en koninklijke besluiten de verwijzingen naar bepalingen uit titel II van voormeld koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, naar artikel 22 van voormelde wet van 10 juni 1964 en naar de artikelen 1 en 5 van voormelde wet van 10 juli 1969, te wijzigen door verwijzingen naar de overeenstemmende bepalingen van deze wet. § 2. Tot zij door de Koning zijn aangepast, dienen de verwijzingen bedoeld in g 1, met behulp van de bijgevoegde concordantietabel gelezen te worden als verwijzingen naar de overeenstemmende bepalingen van deze wet.
Art. 34 De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de CBF, de nodige maatregelen treffen tot omzetting van richtlijnen van de Europese Gemeenschappen die betrekking hebben op de materie die door deze wet is geregeld.
De koninklijke besluiten die krachtens het eerste lid worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.
De ontwerpen van besluiten bedoeld in het tweede lid worden onderworpen aan het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Dit advies wordt samen met het verslag aan de Koning en het betrokken koninklijk besluit gepubliceerd.
Art. 35 De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 april 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Wetsontwerp, 50-2148 - Nr. 1. - Wetsontwerp - Nr. 2. - Verslag - Nr. 5. -Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden naar de Senaat.
Senaat.
Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 2-1588 - Nr. 1. - Evocatie - Nr. 3. - Stemming over het geheel : ne varietur. (2) Artikel 2 Eerste lid : inleidende bepaling : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1969, artikel 2.1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 26, eerste lid partim en tweede lid, eerste zin partim; wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, eerste lid partim; cf. wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, a) en d). 2° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 26, eerste lid partim en tweede lid, eerste zin partim, vervangen door het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939, artikel 8, e); wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1969, artikel 2; cf. wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, b). 3°, a) : cf. wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, d). 3°, b) : cf. wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, d). 3°, c) : wet van 10 juli 1969, artikel 1. 4° : cf.wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, f) . 5° : cf.wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, g) . 6° : cf.wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, h) . 7° : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1969, artikel 2;cf. wet van 2 augustus 2002, artikel 2, 1°, c) en i) . 8° : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1969, artikel 2.9° : nieuwe bepaling. Tweede lid : nieuwe bepaling. (2) Artikel 3 Artikel 3 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 26, eerste lid partim, tweede lid partim, en derde lid, vervangen door het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939, artikel 8, e) ; wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 2, eerste lid partim en derde lid; wet van 10 juli 1969, artikel 5, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 245, § 3. § 1, inleidende zin : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 26, derde lid. § 1 : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 26, eerste lid partim en tweede lid, eerste zin partim, vervangen door het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939, artikel 8, e) ; wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 2, eerste lid partim en derde lid; wet van 10 juli 1969, artikel 5, tweede lid. 1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 26, eerste lid partim en tweede lid, eerste zin partim; wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 2, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 1° en 3°. 2° : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 2, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 3°.3° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 26, tweede lid, eerste zin partim; wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 2, eerste lid partim en derde lid, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 3°. 4° : wet van 10 juli 1969, artikel 5, tweede lid. § 2 : wet van 10 juli 1969, artikel 5, eerste lid. § 3 : nieuwe bepaling (3) Artikel 4 Artikel 4 : nieuwe bepaling.(4) Artikel 5 Artikel 5 : nieuwe bepaling.(5) Artikel 6 Artikel 6 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, 51, 3°,tweede lid (partim), ingevoegd bij de wet van 4 december 1990, artikel 232 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, artikel 174. 1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 1995, artikel 2. 2° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 3° (partim). 3° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 4°. (6) Artikel 7 Artikel 7 : nieuwe bepaling.(7) Artikel 8 (7) Artikel 8 : nieuwe bepaling en koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 1°bis , ingevoegd door de wet van 30 oktober 1998, artikel 32. (8) Artikel 9 1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 2°; wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 2, eerste lid partim, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 3°. 2° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 1°. 3° : nieuwe bepaling.4° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 1°ter , ingevoegd door de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, artikel 38. (9) Artikel 10 Artikel 10 : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, tweede lid; koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, ingevoegd bij de wet van 4 december 1990, artikel 232, en § 2, eerste lid, 3° en tweede lid. 1° : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, tweede lid, eerste zin, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 2° en bij de wet van 4 april 1995, artikel 29.2° : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, tweede lid, eerste zin, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 2° en bij de wet van 4 april 1995, artikel 29 (geamendeerd).3° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 2, eerste lid, 3° en tweede lid, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1993, artikel 156, 2°, c) (artikel 34, § 2 werd gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939, artikel 8, f) , 1°, bij de wet van 2 april 1962, artikel 12 en bij de wet van 4 augustus 1978, artikel 103, c) , zesde lid en vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 15). 4° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3° (partim), ingevoegd bij de wet van 4 december 1990, artikel 232 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, artikel 174. 4°, a) : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, eerste lid (partim). 4°, b) : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, eerste lid (partim). 4°, c) : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 1°. 4°, d) : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 3° (partim). 4°, e) : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 5°. 4°, f) : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 34, § 1, 3°, tweede lid, 6°. (10) Artikel 11 Artikel 11 : wet van 10 juni 1964, artikel 22, § 1, eerste lid, in fine, ingevoegd bij de wet van 10 juli 1969, artikel 3, tweede lid en gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 29, 1°, bij de wet van 4 december 1990, artikel 248, § 2 en bij de wet van 12 december 1996, artikel 23 (geamendeerd).(11) Artikel 12 Artikel 12 : nieuwe bepaling geïnspireerd op artikel 3 van de wet van 4 december 1990.(12) Artikel 13 Artikel 13 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29, § 1 (partim) en § 2, eerste en derde lid, vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2.
Eerste lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29, § 1 (partim).
Tweede lid : koninklijk besluit nr. 185, artikel 29, § 2, eerste lid.
Derde lid : koninklijk besluit nr. 185, artikel 29, § 2, derde lid en nieuwe maatregelen tot beteugeling van in breuken.
Vierde lid : nieuwe bepaling. (13) Artikel 14 Artikel 14 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 1, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikelen 231 en 235, § 2 (geamendeerd). (14) Artikel 15 Artikel 15 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 1° en 4° (partim), ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikelen 230 en 235, § 2. 1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 1°. 2° : nieuwe bepaling.3° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 4° (partim) (uitgebreid). (15) Artikel 16 Eerste lid : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29, § 2, tweede lid, vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2 (geamendeerd).
Tweede lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 30, vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 12 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2. (16) Artikel 17 Artikel 17 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29, § 1 (partim) en 32.
Eerste lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29, § 1 (partim).
Tweede lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 32 (partim), vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 13.
Derde lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 32 (partim), vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 13 (geamendeerd). (17) Artikel 18 Artikel 18 : § 1 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 26, eerste lid, tweede lid, eerste zin en derde lid, vervangen door hef koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939, artikel 8, e) en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2 en bij de wet van 22 maart 1993, artikel 156, 1° (geamendeerd). § 2, 1° : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 27, eerste lid, 1° (partim), vervangen door de wet van 9 maart 1989, artikel 10, 1° en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2. § 2, 2° : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 27, eerste lid, 4°, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2. § 2, 3° : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 27, eerste lid, 5°, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2. § 3 : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 27, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 10, 2° en bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2. § 4 : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 27, eerste lid, 1° (partim). (18) Artikel 19 Artikel 19 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 2° tot 4° (partim), ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikelen 230 en 235, § 2. 1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 2°. 2° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 3°. 3° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29bis , 4° (partim). (19) Artikel 20 Nieuwe bepaling.(20) Artikel 21 Artikel 21 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 1, tweede lid, en § 3, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2.
Eerste lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 1, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 231, 1°(geamendeerd).
Tweede lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 3, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, art. 130, § 1. (21) Artikel 22 Artikel 22 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 2, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 11 en gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2 (geamendeerd).
Eerste lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 2, eerste lid (geamendeerd).
Tweede lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 2, tweede lid (partim) (geamendeerd).
Derde lid : koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, artikel 29ter , § 2, tweede lid (partim), gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 231, 2° (geamendeerd).
Vierde en vijfde lid : nieuwe bepalingen. (22) Artikel 23 Artikel 23 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 34bis , ingevoegd bij de wet van 4 december 1990, artikel 233. (23) Artikel 24 Artikel 24 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 28, vierde lid, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, artikel 235, § 2 (geamendeerd). (24) Artikel 25 1° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 42, eerste lid, 9°. 2° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 42, eerste lid, 8°, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1975, artikel 55, bij de wet van 8 augustus 1980, artikel 103, bij de wet van 17 juli 1985, artikel 11 en bij de wet van 9 maart 1989, artikel 17 (partim). 3° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 42, eerste lid, 8°, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1975, artikel 55, bij de wet van 8 augustus 1980, artikel 103, bij de wet van 17 juli 1985, artikel 11 en bij de wet van 9 maart 1989, artikel 17 (partim). 4° : nieuwe bepaling.5° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 42bis , 1°, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 18 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001. 6° : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 42bis , 2°, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989, artikel 18 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001. 7° : nieuwe bepaling geïnspireerd op de strafsanctie van artikel 3 van de wet van 4 december 1990.(25) Artikel 26 Artikel 26 : koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, artikel 46. (26) Artikel 27 Artikel 27 : nieuwe bepaling. (27) Artikel 28 Artikel 28 : nieuwe bepaling.