gepubliceerd op 26 februari 2018
Wet houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring
4 FEBRUARI 2018. - Wet houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art. 2.Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie.
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt verstaan onder : 1° vermogensbestanddeel : goed, zowel roerend als onroerend, lichamelijk als onlichamelijk, dat vatbaar is voor inbeslagneming of verbeurdverklaring, en dat wettelijk kan worden verkocht;2° waardevast beheer : a) de vervreemding van in beslag genomen vermogensbestanddelen om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;b) de teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen tegen betaling van een geldsom om er deze geldsom voor in de plaats te stellen;c) de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen met of zonder zekerheidsstelling;3° verplicht beheer : a) de bewaring van in beslag genomen geldsommen op een rekening geopend bij een financiële instelling of de Deposito- en Consignatiekas;b) de bewaring van de naar het Centraal Orgaan getransfereerde saldi van in beslag genomen bankrekeningen op een rekening geopend bij een financiële instelling of de Deposito- en Consignatiekas;c) de bewaring van de geldsommen die in plaats zijn getreden van vermogensbestanddelen die het voorwerp uitmaakten van een maatregel van waardevast beheer;d) de bewaring van in beslag genomen virtuele valuta;4° facultatief beheer : het beheer van effecten en andere roerende en onroerende goederen die een gespecialiseerd beheer vereisen en die niet het voorwerp uitmaken van een maatregel van verplicht beheer. HOOFDSTUK 2. - Rechtspositie en financiering
Art. 4.Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, hierna Centraal Orgaan genoemd, is een onderdeel van het openbaar ministerie.
Zijn zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Art. 5.Het Centraal Orgaan wordt aangewezen als een `"gecentraliseerd bureau" in de zin van artikel 10 van richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie en een "nationaal bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen" in de zin van besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven.
Art. 6.Onverminderd de artikelen 143bis en 143quater van het Gerechtelijk Wetboek, oefent het Centraal Orgaan zijn opdrachten uit onder het gezag van de minister bevoegd voor Justitie. HOOFDSTUK 3. - Opdrachten van het Centraal Orgaan Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 7.§ 1. Onverminderd de opdrachten bepaald bij andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn beheerstaken, zal het Centraal Orgaan : 1° instaan voor het verplicht beheer van de aan hem toevertrouwde geldsommen en virtuele valuta;2° instaan voor het facultatief beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen die door hem worden aanvaard;3° op verzoek van de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter de maatregelen van waardevast beheer van vermogensbestanddelen uitvoeren;4° in beslag genomen vermogensbestanddelen ter beschikking stellen van politiediensten. § 2. Het Centraal Orgaan staat in voor het gecentraliseerde en geïnformatiseerde beheer van de gegevens met betrekking tot zijn opdrachten in het algemeen en de door hem beheerde vermogensbestanddelen in het bijzonder. § 3. Onverminderd de opdrachten voorzien in andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn opdrachten in het kader van de uitvoering van gerechtelijke beslissingen, zal het Centraal Orgaan : 1° de coördinatie van de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen verzekeren;2° instaan voor tenuitvoerlegging van de door het openbaar ministerie of de rechter bevolen teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen die aan zijn beheer zijn toevertrouwd;3° ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie of de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën solvabiliteitsonderzoeken voeren;4° indien het erom wordt verzocht, strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken voeren of bijstand verlenen aan deze die door het openbaar ministerie worden gevoerd. § 4. Inzake beslag in strafzaken en verbeurdverklaring zal het Centraal Orgaan, onverminderd de opdrachten waarin is voorzien in andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn ondersteunende rol : 1° ambtshalve of op hun verzoek adviezen verstrekken aan de bevoegde overheden;2° operationele bijstand verstrekken aan de bevoegde overheden indien erom wordt verzocht;3° thematische vorming verstrekken aan de bevoegde overheden. § 5. Inzake beslag in strafzaken en verbeurdverklaring zal het Centraal Orgaan, onverminderd de opdrachten waarin is voorzien in andere wettelijke bepalingen en de bevoegdheden van andere diensten en gerechtelijke overheden, en in het kader van de internationale samenwerking in strafzaken : 1° de internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken inzake beslag en verbeurdverklaring met toepassing van een verdrag vergemakkelijken;2° de toepassing van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van inbeslagneming en verbeurdverklaring vergemakkelijken;3° overeenkomstig artikel 197bis, § 3, van het Wetboek van strafvordering rechterlijke beslissingen inzake verbeurdverklaring uitvoeren in het buitenland;4° dienstbetrekkingen met buitenlandse equivalente instellingen en internationale organisaties aanknopen en onderhouden en hiermee samenwerken overeenkomstig de verdragsrechtelijke en wettelijke bepalingen. Afdeling 2. - Beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen
Art. 8.§ 1. Het Centraal Orgaan beheert de vermogensbestanddelen die hem worden toevertrouwd als een goed huisvader en volgens de principes van een voorzichtig en passief beheer. § 2. Met het oog op de uitvoering van het beheer van geldsommen doet het Centraal Orgaan beroep op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van de in België erkende financiële instellingen. § 3. De Koning bepaalt de lijst van valuta die het Centraal Orgaan beheert. § 4. De kosten voor het beheer zijn gerechtskosten die worden begroot door de directeur van het Centraal Orgaan.
Art. 9.Bij de teruggave van de door het Centraal Orgaan beheerde sommen, worden deze sommen verhoogd met de interesten. Voor de uitbetaling van de intresten wordt toepassing gemaakt van de artikelen 18 en 19 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934. De rentevoet is deze die geldt bij de financiële instelling waarop het Centraal Orgaan beroep doet voor het beheer van de geldsommen.
Onderafdeling 2. - Waardevast beheer
Art. 10.§ 1. Het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter staat in samenspraak met het Centraal Orgaan in voor het waardevast beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 3, 2°.
Het eerste lid is ook van toepassing op de vermogensbestanddelen die in beslag zijn genomen met toepassing van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen. De bevoegde gerechtelijke autoriteit in de verzoekende staat wordt vooraf in kennis gesteld. Vanaf de kennisgeving beschikt hij over een termijn van drie maanden om te reageren. Het bevoegde openbaar ministerie stelt de bevoegde gerechtelijke autoriteit in de verzoekende staat in kennis van het resultaat van de beheersmaatregel.
Onverminderd de bepalingen opgenomen in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen is het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter, behoudens specifieke omstandigheden eigen aan het dossier of aan het beslagen goed, gehouden om, binnen een termijn van drie maanden na de inbeslagneming, één van de in artikel 3, 2° a) en b), bedoelde maatregelen te bevelen ingeval het in beslag genomen vermogensbestanddeel een motorvoertuig, een vaartuig of een vliegtuig betreft. § 2. De secretaris van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat, de griffier van de onderzoeksrechter of de griffier van de betrokken rechtsmacht licht het Centraal Orgaan in over de beslissing, bedoeld in artikel 3, 2°, van zodra deze definitief wordt. § 3. De sommen verkregen uit de vervreemding, deze die gestort worden met het oog op de teruggave van het in beslaggenomen vermogensbestanddeel en deze die voortkomen uit de zekerheidsstellingen worden beheerd door het Centraal Orgaan.
Art. 11.§ 1. Na ontvangst van de toelating tot vervreemding overeenkomstig de artikelen 28octies of 61sexies van het Wetboek van strafvordering, laat het Centraal Orgaan de vervreemding van de roerende goederen uitvoeren door de Administratie van de Patrimoniumdiensten. Wanneer de aard of de hoeveelheid van de te verkopen roerende goederen het vereist, kan het Centraal Orgaan, met het akkoord van de Administratie van de Patrimoniumdiensten, beroep doen op een gespecialiseerde lasthebber.
Voor wat de onroerende goederen betreft, vertrouwt het Centraal Orgaan het mandaat tot verkoop toe aan een notaris die het aanwijst. § 2. De verkoop is openbaar behalve indien bijzondere omstandigheden een onderhandse verkoop verantwoorden. § 3. De vermogensbestanddelen kunnen niet worden verkocht aan een lagere prijs dan de waarde die in onderling overleg werd bepaald tussen het Centraal Orgaan en zijn lasthebber of de Federale Overheidsdienst Financiën. § 4. De kosten van de vervreemding, met inbegrip van de kosten veroorzaakt door de tussenkomst van de lasthebber, zijn ten laste van de koper.
Art. 12.Na overleg met de magistraat die vervreemding toestond, kan het Centraal Orgaan een politiedienst vorderen om een takeldienst te belasten met de overbrenging van motorvoertuigen waarvan de vervreemding werd toegestaan naar de plaats waar het voertuig wordt gestald of verkocht. Het Centraal Orgaan kan op dezelfde wijze een transporteur belasten met de overbrenging van andere vermogensbestanddelen.
De kosten verbonden aan deze overbrengingen zijn gerechtskosten. De directeur van het Centraal Orgaan begroot die kosten.
Art. 13.§ 1. Indien de vervreemding van een onroerend goed werd bevolen, vordert de directeur van het Centraal Orgaan een notaris die als lasthebber belast is met de verkoop. § 2. De lasthebber staat in voor : 1° de voorafgaande waardering van het goed en stelt hiervan een schattingsverslag op;2° alle verrichtingen betreffende de verkoop met inbegrip van het voeren van publiciteit;3° het verlijden van de authentieke verkoopakte en de aflevering van alle grossen, uitgiften, afschriften en uittreksels betreffende de akte waarvan hij de minuten bewaart;4° het vervullen van alle wettelijk voorgeschreven formaliteiten betreffende de verkoop. § 3. De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën levert alle inlichtingen betreffende het te verkopen goed af aan de lasthebber, als deze erom verzoekt. De lasthebber levert de uitgiften, afschriften en uittreksels af van de akten die hij verlijdt. § 4. De lasthebber stelt de verkoop tussen de Belgische Staat en de koper vast bij authentieke akte. De Belgische Staat wordt bij de ondertekening van de authentieke akte vertegenwoordigd door de directeur van het Centraal Orgaan of een van de magistraten van het Centraal Orgaan, daartoe aangewezen door de directeur. § 5. Na de verkoop laat de lasthebber in naam van de directeur van het Centraal Orgaan de authentieke verkoopakte overschrijven op het hypotheekkantoor van de plaats waar het onroerend goed gelegen is. De lasthebber deelt een eenvoudig afschrift mee aan de koper, de eigenaar van het goed, de directeur van het Centraal Orgaan en de magistraat die de toelating gaf voor de vervreemding.
Art. 14.§ 1. In het kader van de in artikel 3, 2°, c), bedoelde bewaring, kan het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter het beheer toevertrouwen aan de griffie, een derde of aan de beslagene, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van deze laatste, eventueel mits het stellen van een zekerheid.
Onder zekerheid wordt verstaan de storting van waarden door de beslagene of door een derde of de verbintenis van een derde als borg voor een bedrag en op de wijze aanvaard door het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter. § 2. De zekerheid wordt toegewezen aan de Staat of de verbintenis van de derde wordt eisbaar van zodra de beslagene of de derde in gebreke is gebleven om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed aan te bieden voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring.
Het in gebreke blijven van de beslagene of de derde om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed aan te bieden voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring wordt, op vordering van het openbaar ministerie vastgesteld door de rechtbank die de verbeurdverklaring heeft uitgesproken. De derde borgsteller wordt in zake geroepen.
Het vonnis verklaart eveneens dat de zekerheid aan de Staat vervalt of dat de verbintenis van de derde eisbaar wordt. § 3. De beslagene of de derde die zich ontdoet van de zaak waarvan hij het beheer heeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.
Onderafdeling 3. - Verplicht beheer
Art. 15.§ 1. Het Centraal Orgaan verzekert het beheer van in beslag genomen geldsommen alsmede van de getransfereerde creditsaldi van de in beslag genomen rekeningen die zijn geopend bij een financiële instelling. § 2. De overdracht van de in paragraaf 1 bedoelde geldsommen en creditsaldi aan het Centraal Orgaan binnen drie maanden na de inbeslagname is verplicht, behoudens andersluidende met redenen omklede beslissing van de beslagleggende magistraat.
De creditsaldi van de in beslag genomen rekeningen die zijn geopend bij een financiële instelling worden op verzoek van de beslagleggende magistraat overgemaakt aan het Centraal Orgaan door middel van een overschrijving.
De betreffende financiële instelling wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro indien zij, willens en wetens, weigert of nalaat de creditsaldi over te maken aan het Centraal Orgaan. § 3. Het Centraal Orgaan draagt de verantwoordelijkheid voor de aan hem toevertrouwde geldsommen en creditsaldi vanaf het ogenblik dat zijn rekening bij de Deposito- en Consignatiekas of de door hem aangeduide financiële instelling is gecrediteerd.
Onderafdeling 4. - Facultatief beheer
Art. 16.§ 1. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter kan het beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen toevertrouwen aan het Centraal Orgaan. Indien het Centraal Orgaan dit aanvaardt, draagt het de verantwoordelijkheid voor het beheer van deze vermogensbestanddelen tot aan de beslissing omtrent de bestemming ervan door de bevoegde magistraat. Ingeval het Centraal Orgaan de uitvoering van het verzoek weigert, kan de verzoekende korpschef van het openbaar ministerie zijn verzoek voorleggen aan de procureur-generaal die binnen het College van procureurs-generaal belast is met de materie van het recht en de criminaliteit in financiële, fiscale en economische zaken. De procureur-generaal beslist na overleg met het Centraal Orgaan welk gevolg aan het verzoek wordt gegeven. § 2. Het beheer heeft betrekking op de bewaring of op alle andere daden van beheer door het Centraal Orgaan of door een door hem aangestelde beheerder of lasthebber. Het wordt waargenomen door het Centraal Orgaan zelf of door tussenkomst van derden die optreden onder het gezag van het Centraal Orgaan en in overeenstemming met de schikkingen getroffen met het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter. § 3. Het Centraal Orgaan kan hiervoor een beroep doen op elke tussenpersoon of lasthebber die het nodig acht voor het vervullen van deze opdracht. § 4. Het Centraal Orgaan kan voor het beheer afzonderlijke overeenkomsten sluiten met derden. § 5. In geval van vervreemding van de aan zijn beheer toevertrouwde vermogensbestanddelen wordt de opbrengst verder beheerd door het Centraal Orgaan tot aan de beslissing van de bevoegde magistraat over de bestemming ervan.
Onderafdeling 5. - Terbeschikkingstelling
Art. 17.§ 1. De directeur van het Centraal Orgaan kan, voor de duur die hij bepaalt, het vermogensbestanddeel dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare beslissing tot vervreemding met toepassing van de artikelen 28octies of 61sexies van het Wetboek van strafvordering, ter beschikking stellen van de federale politie, onder de volgende voorwaarden : 1° het vermogensbestanddeel is hetzij eigendom van de verdachte of de inverdenkinggestelde, of de eigenaar ervan kan niet binnen een redelijk tijdsbestek worden geïdentificeerd of bereikt, hetzij ter beschikking gesteld van een criminele organisatie bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of van de vermoedelijke plegers van de misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van strafvordering;2° het vermogensbestanddeel is in beslag genomen tijdens een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek naar strafbare feiten die gepleegd zijn in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of naar de misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van strafvordering;3° de politie gebruikt het vermogensbestanddeel als een goede huisvader in het raam van haar werking die ertoe strekt misdrijven bedoeld in de bepaling onder 1° te bestrijden of te voorkomen;4° de politie beschikt nog niet, of in onvoldoende mate over soortgelijke vermogensbestanddelen en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel is nuttig voor de werking bedoeld in de bepaling onder 3°. De directeur van het Centraal Orgaan brengt zijn beslissing ter kennis van de magistraat die de toelating heeft verleend voor de vervreemding van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel. § 2. De directeur-generaal van de gerechtelijke politie, of zijn afgevaardigde, mag het in beslag genomen vermogensbestanddeel dat ter beschikking gesteld is van de federale politie onder de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden ter beschikking stellen van de lokale politie. De directeur-generaal geeft hiervan kennis aan de directeur van het Centraal Orgaan. § 3. Het vermogensbestanddeel mag niet ter beschikking worden gesteld van de centrale of gedeconcentreerde gerechtelijke dienst of van de politiezone van de lokale politie die het betrokken vermogensbestanddeel in beslag heeft genomen. § 4. De directeur van het Centraal Orgaan laat, voor het vermogensbestanddeel in gebruik wordt genomen door de politiedienst, een beschrijving van de staat van het goed opmaken en bepaalt de waarde ervan.
De directeur van het Centraal Orgaan laat bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling een nieuwe beschrijving van de staat met een nieuwe waardebepaling opmaken.
De directeur laat de in het eerste en tweede lid bedoelde verslagen voegen bij het strafdossier. § 5. De tenuitvoerlegging van de beslissing tot vervreemding van het voormelde in beslag genomen vermogensbestanddeel wordt geschorst tot de beëindiging van de terbeschikkingstelling. § 6. Het rechtsmiddel bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering kan slechts worden ingesteld binnen een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing tot vervreemding bedoeld in paragraaf 1. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen vanaf hetzij de dag van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, hetzij de dag van het verstrijken van de hoger bedoelde termijn van een maand. § 7. In geval van teruggave van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel aan de rechtmatige eigenaar geeft elke minwaarde voortvloeiende uit de terbeschikkingstelling van het vermogensbestanddeel, na compensatie met de eventuele meerwaarde, aanleiding tot vergoeding ten laste van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone. § 8. In geval van verbeurdverklaring bij equivalent kan deze veroordeling ten uitvoer worden gelegd op het nog steeds ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel of op de geldsom die in de plaats is gesteld van het vervreemde vermogensbestanddeel.
De opbrengst van het te gelde gemaakte vermogensbestanddeel dat ter beschikking is gesteld van de politie wordt verhoogd met het bedrag van de door de strafrechter bepaalde minwaarde. Ingeval het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel tijdens de strafprocedure werd vervreemd, wordt de geldsom die ervoor in de plaats is gesteld, verhoogd met het bedrag van de door de strafrechter bepaalde minwaarde die voortvloeit uit de terbeschikkingstelling. De betaling van de minwaarde aan de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd is voor de invordering van de verbeurdverklaring bij equivalent kan, in voorkomend geval, ten laste vallen van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone. Afdeling 3. - Beheer van gegevens met betrekking tot
vermogensbestanddelen
Art. 18.§ 1. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt de gegevens van de volgende categorieën van vermogensbestanddelen : 1° de volgende in beslag genomen en verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen, ongeacht het bedrag of hun waarde : a) onroerende goederen;b) gemotoriseerde voertuigen, schepen en vliegtuigen, met uitzondering van wrakken;c) effecten;d) geldsommen;e) rekeningen bij financiële instellingen;f) virtuele valuta;g) levende dieren;h) zakelijke rechten en schuldvorderingen, met uitzondering van de rechten en verbintenissen die uit hun aard of krachtens de wet een strikt persoonsgebonden karakter hebben;2° alle andere roerende vermogensbestanddelen dan deze bedoeld in de bepaling onder 1° en die de door de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor Justitie, bepaalde drempel overstijgen. § 2. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt de in paragraaf 1 bedoelde gegevens met het oog op de adequate uitoefening van de in artikel 7 omschreven opdrachten. § 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 31 en 32 hebben de volgende overheden toegang tot de in paragraaf 1 bedoelde gegevens, in zoverre zij die nodig hebben voor de uitoefening van hun reglementaire, wettelijke of internationaalrechtelijke opdrachten : 1° de magistraten van openbaar ministerie en onderzoeksrechters;2° de politiediensten;3° de griffies van de hoven en rechtbanken en de secretariaten van de parketten en arbeidsauditoraten;4° de bevoegde ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale Overheidsdienst Financiën;5° de Cel voor financiële informatieverwerking 6° de Veiligheid van de Staat;7° het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;8° de buitenlandse centrale autoriteiten die rechtshulp in strafzaken verlenen op het gebied van inbeslagneming en verbeurdverklaring. De bij artikel 39, § 1, ingestelde geheimhouding is van toepassing op de overheden en ambtenaren die de databank van het Centraal Orgaan consulteren.
De voorafgaande toestemming van de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie of onderzoeksrechter is vereist wanneer de mededelingen van die aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers. § 4. Het Centraal Orgaan beheert en bewaart op gecentraliseerde en geïnformatiseerde wijze de in paragraaf 1 bedoelde gegevens gedurende twintig jaar, te rekenen van de in artikel 19, § 1, bedoelde kennisgeving, in voorkomend geval verlengd tot aan de verjaring van de verbeurdverklaring. § 5. De directeur van het Centraal Orgaan is verantwoordelijk voor de verwerking van de in paragraaf 1 bedoelde gegevens. Hij staat in voor de naleving van de vereisten en waarborgen van vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking van deze gegevens, zoals bedoeld in artikel 16, §§ 2, 3 en 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
De directeur van het Centraal Orgaan houdt een register bij van de personen en categorieën van personen binnen het Centraal Orgaan die deze gegevens raadplegen en houdt dit register ter beschikking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 19.§ 1. De magistraat van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter geeft onverwijld kennis of laat onverwijld die kennisgeving doen aan het Centraal Orgaan van de inbeslagnemingen die zijn verricht tijdens het strafonderzoek van de vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 18, § 1.
Deze kennisgevingen gebeuren per fax of langs elektronische weg en bevatten een gedetailleerde beschrijving van de in beslag genomen vermogensbestanddelen, de wijze van bewaring van de vermogensbestanddelen alsmede de gegevens noodzakelijk voor de identificatie van de eigenaar of de personen ten laste van wie beslag werd gelegd. § 2. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter geeft onverwijld kennis of laat onverwijld die kennisgeving doen, aan het Centraal Orgaan van elke nieuwe uitvoerbare beslissing met betrekking tot de in artikel 18, § 1, bedoelde vermogensbestanddelen. § 3. Het openbaar ministerie informeert het Centraal Orgaan van de beslissingen genomen omtrent de bestemming van in beslag genomen vermogensbestanddelen die het Centraal Orgaan beheert, binnen een maand nadat het desbetreffende opsporingsonderzoek werd geseponeerd.
Wanneer het Centraal Orgaan vaststelt dat het opsporingsonderzoek is geseponeerd zonder dat de in het eerste lid bedoelde kennisgeving werd verricht, kan de directeur van het Centraal Orgaan na een voorafgaandelijk schriftelijk bericht aan de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie zelf beslissen over deze bestemming. § 4. In de gevallen waarin de in paragraaf 2 bedoelde gerechtelijke beslissingen geen definitieve uitspraak inhouden inzake de door het Centraal Orgaan beheerde geldsommen, kan de directeur van het Centraal Orgaan hieromtrent zelf beslissen na een voorafgaandelijk schriftelijk bericht aan de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie en het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf de verzending van dit bericht.
Art. 20.De bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën en de diensten van de Federale Overheidsdienst Justitie die belast zijn met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen die zich buiten het Koninkrijk bevinden, zijn ertoe gehouden het Centraal Orgaan in te lichten over de gegevens met betrekking tot de tenuitvoerlegging.
De organen van de rechterlijke macht, de politiediensten en de federale administratieve overheden verstrekken kosteloos alle door het Centraal Orgaan gevraagde beschikbare inlichtingen die het nuttig acht voor de uitvoering van zijn wettelijke opdrachten. Afdeling 4. - Uitvoering van gerechtelijke beslissingen
Onderafdeling 1. - Solvabiliteitsonderzoeken
Art. 21.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan, teneinde de haalbaarheid van een effectieve tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring te beoordelen, de solvabiliteit van een veroordeelde persoon onderzoeken. Het solvabiliteitsonderzoek wordt gevoerd door een magistraat van het Centraal Orgaan. § 2. Het Centraal Orgaan kan alle administratieve diensten van de Federale Staat, van de gemeenschappen en de gewesten en van de lokale besturen en de overheidsbedrijven, met inbegrip van de Cel voor financiële informatieverwerking, vorderen om, binnen de termijn die het bepaalt, alle inlichtingen die het nuttig acht in het kader van dit onderzoek mee te delen over de verrichtingen uitgevoerd door de veroordeelde, diens tegoeden en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen. Deze administratieve diensten, de overheidsbedrijven en de Cel voor financiële informatieverwerking zijn gehouden aan voormelde vordering gevolg te geven.
Dezelfde vordering kan eveneens worden gericht aan de ondernemingen die zijn ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. Deze ondernemingen zijn ertoe gehouden aan voormelde vordering gevolg te geven tenzij zij zich kunnen beroepen op een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting. § 3. Wanneer de informatie van de in paragraaf 1 bedoelde bevoegde ambtenaar met betrekking tot de solvabiliteit van een veroordeelde persoon ontoereikend is, of indien er aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de veroordeelde zich poogt te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan informatie over de solvabiliteit van die veroordeelde persoon inwinnen bij de in artikel 5, § 1, 1° tot 22°, 29° tot 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten bedoelde ondernemingen en personen. § 4. De in de paragrafen 2 en 3 bedoelde personen, ondernemingen of administratieve diensten die geen rechtspersoon in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Strafwetboek zijn, worden gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro indien zij, hoewel zij daartoe regelmatig zijn gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens en zonder wettige reden weigeren of nalaten om de gevraagde inlichtingen mee te delen binnen de door het Centraal Orgaan bepaalde termijn en wijze. § 5. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 6. Het Centraal Orgaan kan ook de politiediensten of de in artikel 36 bedoelde politieambtenaren belasten met een onderzoek naar de solvabiliteit van een veroordeelde persoon. § 7. Het Centraal Orgaan kan de verkregen inlichtingen toezenden aan de in paragraaf 1 bedoelde bevoegde ambtenaar.
Art. 22.§ 1. In de bij artikel 21, § 3, bedoelde gevallen kan een magistraat van het Centraal Orgaan bij een met redenen omklede beslissing gericht aan de ondernemingen en de personen die worden bedoeld in artikel 5, § 1, 1° tot 22°, 29° tot 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen : 1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten die worden bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de veroordeelde titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is en, in voorkomend geval, alle nuttige gegevens hieromtrent;2° de bankverrichtingen die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden die in een bepaald tijdvak toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen. In de bij artikel 21, § 3, bepaalde gevallen heeft de magistraat van het Centraal Orgaan kosteloos toegang tot het centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België zoals bedoeld in artikel 322 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Op zijn verzoek deelt het centraal aanspreekpunt de beschikbare gegevens mee betreffende de nummers van de bankrekeningen en de contracten betreffende de veroordeelde. § 2. In zijn schriftelijke vordering bepaalt de magistraat van het Centraal Orgaan onder welke vorm en binnen welke termijn de in paragraaf 1 bedoelde gegevens hem dienen te worden meegedeeld. § 3. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van tegoeden in hoofde van de veroordeelde, kan de magistraat van het Centraal Orgaan op schriftelijke wijze vorderen dat de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen de aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten verbonden schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit handen geven gedurende een termijn die niet langer mag duren dan vijf werkdagen en die ingaat op de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt bij middel van een aangetekende zending, per telefax of langs elektronische post.
De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen. Onder werkdag worden alle dagen verstaan, met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.
Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën de nodige bewarende maatregelen heeft getroffen. § 4. Het Centraal Orgaan kan opdracht geven aan de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen de vermogensbestanddelen kosteloos te zijner beschikking te stellen of over te maken op een door hem aangegeven rekening, dit ter voldoening van het saldo van een uitvoerbare verbeurdverklaring. § 5. De in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen zijn ertoe gehouden hun medewerking te verlenen aan de vorderingen en maatregelen bedoeld in de paragrafen 1, 3 en 4. § 6. De in paragraaf 1 bedoelde onderneming of persoon die, hoewel hij daartoe regelmatig is gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens, zonder wettige reden, weigert of nalaat over te gaan tot de mededeling van de gevraagde inlichtingen of de terbeschikkingstelling of overmaking binnen de termijn en op de wijze bepaald door het Centraal Orgaan, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro. § 7. De in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen, of elke derde, die goederen bewaren of beheren die het voorwerp uitmaken van een in de paragrafen 3 en 4 bedoelde maatregel en deze met bedrieglijk opzet wegmaken, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 507 van het Strafwetboek. § 8. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen of maatregelen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 9. Voor de vergoeding van de kosten die gemaakt zijn in het raam van de in de artikelen 21 en 22 bedoelde onderzoeken gelden de tarieven die bepaald zijn in de regelgeving betreffende gerechtskosten in strafzaken. De kosten zijn ten laste van de veroordeelde of de partij die krachtens een rechterlijke beslissing burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de betaling van de verbeurdverklaring tegen wie de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring wordt gevorderd. De veroordeelde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij staan evenwel niet in voor de nutteloze kosten veroorzaakt door toedoen van de optredende magistraat van het Centraal Orgaan en de kosten die voortvloeien uit onregelmatige onderzoekshandelingen. Die kosten blijven ten laste van de Staat.
De directeur van het Centraal Orgaan begroot de kosten die verbonden zijn aan de in de artikelen 21 en 22 bedoelde onderzoeken. De door de directeur begrote onkostenstaat is onmiddellijk betaalbaar aan de dienstverlenende persoon. De toegekende vergoeding wordt voorgeschoten door de Federale Overheidsdienst Justitie en toegerekend op het budget voor de gerechtskosten in strafzaken.
De door de directeur van het Centraal Orgaan begrote kosten zijn onmiddellijk verhaalbaar op het vermogen van de veroordeelde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij. De vervolging tot invordering van deze kosten wordt namens de directeur van het Centraal Orgaan uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
De veroordeelde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kan tegen de beslissing van de directeur van het Centraal Orgaan om de kosten te zijnen laste te leggen een beroep met opschortende werking instellen bij de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank, bij aangetekende zending, binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de kennisgeving van de bestreden beslissing. De voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank doet, nadat hij het Centraal Orgaan heeft gehoord, in eerste en laatste aanleg uitspraak over dit beroep. Tegen het vonnis staat een voorziening in cassatie open overeenkomstig de procedure in burgerlijke zaken die is ingesteld bij het Gerechtelijk Wetboek.
De Commissie voor de gerechtskosten neemt kennis van alle beroepen die de dienstverlenende persoon instelt tegen de beslissingen betreffende het bedrag van de voorgeschoten of de definitief begrote vergoeding.
Onderafdeling 2. - Teruggave van in beslag genomen geldsommen en andere goederen
Art. 23.§ 1. Het Centraal Orgaan gaat uiterlijk binnen twee maanden na de kennisgeving van de uitvoerbare beslissing tot teruggave van door hem beheerde in beslag genomen geldsommen of andere goederen over tot de uitvoering van de door het openbaar ministerie of de rechter bevolen teruggave. Met het oog op de eventuele toepassing van artikel 32 gaat het Centraal Orgaan onverwijld over tot het bevragen van de publieke schuldeisers.
De in het eerste lid bedoelde termijn kan op een met redenen omkleed verzoek van een publieke schuldeiser worden verlengd met een maand, om alle nuttige informatie ter staving van de publieke schuldvordering te kunnen meedelen aan het Centraal Orgaan. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde termijnen worden geschorst wanneer de wet voorziet in een bewarende maatregel met opschortend effect ten aanzien van de beslissing tot teruggave van de goederen of geldsommen.
Onderafdeling 3. - Strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken
Art. 24.§ 1. Het Centraal Orgaan verleent bijstand aan de magistraten van het openbaar ministerie die een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek voeren of kan door hen worden verzocht een dergelijk onderzoek te voeren overeenkomstig artikel 464/3 van het Wetboek van strafvordering. § 2. Het Centraal Orgaan beheert de vermogensbestanddelen die in het kader van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek in beslag werden genomen overeenkomstig de artikelen 464/29 tot 464/38 van het Wetboek van strafvordering. Afdeling 5. - Steun
Onderafdeling 1. - Advies
Art. 25.Het Centraal Orgaan kan op hun verzoek of ambtshalve adviezen verstrekken met betrekking tot de diverse aspecten van inbeslagneming, de verbeurdverklaring en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke uitspraken aan : 1° de minister bevoegd voor Justitie;2° het College van procureurs-generaal;3° magistraten van het openbaar ministerie;4° politiediensten;5° de Federale Overheidsdienst Financiën. Onderafdeling 2. - Operationele bijstand
Art. 26.Op hun verzoek kan het Centraal Orgaan operationele bijstand verlenen met betrekking tot de diverse aspecten van inbeslagneming, verbeurdverklaring en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke uitspraken aan : 1° magistraten van het openbaar ministerie;2° onderzoeksrechters;3° politiediensten;4° de Federale Overheidsdienst Financiën. Het Centraal Orgaan kan raamovereenkomsten afsluiten met derden in het kader van de in het eerste lid bedoelde bijstand.
Art. 27.Overeenkomstig artikel 28novies van het Wetboek van strafvordering kan het Centraal Orgaan, op verzoek van de procureur des Konings, bijstand verlenen in het kader van de vernietiging van een inbeslaggenomen goed.
Het Centraal Orgaan kan raamovereenkomsten afsluiten met derden in het kader van de in het eerste lid bedoelde bijstand.
Art. 28.Het Centraal Orgaan kan worden belast met de betaling van geldsommen in strafzaken via de bankrekening van het Centraal Orgaan, uitgezonderd de teruggave van borgsommen waarvan de consignatie bij wet is opdragen aan de Deposito- en Consignatiekas of een andere instelling.
Art. 29.§ 1. Ingeval de expertise van het Centraal Orgaan nuttig kan zijn, kan de bevoegde korpschef van het openbaar ministerie in de zaken die hij bepaalt, aan de directeur van het Centraal Orgaan verzoeken om de volgende opdrachten van het openbaar ministerie waar te nemen : 1° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling en het vonnisgerecht die kennis nemen van een verzoek tot opheffing van de inbeslagneming van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering;2° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling en het vonnisgerecht die kennis nemen van een beroep tegen de in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering bedoelde maatregel;3° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling die kennis neemt van de vordering waarbij de beslissing tot vernietiging van de procureur des Konings van in beslag genomen vermogensbestanddelen door een belanghebbende wordt aangevochten;4° tijdens de rechtspleging voor de strafgerechten in zoverre het de inbeslagneming, het beheer en de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen betreft. § 2. De directeur van het Centraal Orgaan beslist over dit verzoek bij een met redenen omklede schriftelijke beslissing en deelt onverwijld zijn beslissing mee aan de verzoekende korpschef.
Ingeval het Centraal Orgaan de uitvoering van het verzoek weigert, kan de verzoekende korpschef van het openbaar ministerie zijn verzoek voorleggen aan de procureur-generaal die binnen het College van procureurs-generaal belast is met de materie van het recht en de criminaliteit in financiële, fiscale en economische zaken. De procureur-generaal beslist na overleg met het Centraal Orgaan, welk gevolg aan het verzoek wordt gegeven. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend door een magistraat van het Centraal Orgaan onder het gezag en de leiding van de verzoekende korpschef. § 4. Bij de uitoefening van een in paragraaf 1 bedoelde opdracht beschikt de magistraat van het Centraal Orgaan over alle wettelijke bevoegdheden van een lid van het federaal parket, van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat.
Onderafdeling 3. - Opleiding
Art. 30.In samenspraak met het Instituut voor de Gerechtelijke Opleidingen en de opleidingsinstellingen voor de politiediensten en overheidsambtenaren, verstrekt het Centraal Orgaan thematische vorming over de inbeslagneming en de verbeurdverklaring aan : 1° magistraten en gerechtelijke stagiairs;2° politiediensten;3° belanghebbende openbare diensten;4° buitenlandse equivalente instellingen. Afdeling 6. - Internationale samenwerking
Art. 31.§ 1. Het Centraal Orgaan kan zich aansluiten bij internationale netwerken bestaande uit buitenlandse equivalente instellingen en samenwerkingsakkoorden afsluiten met buitenlandse organisaties die nuttig zijn voor het uitvoeren van zijn opdrachten. § 2. Het Centraal Orgaan kan, met de in paragraaf 1 bedoelde instellingen en organisaties samenwerken overeenkomstig de verdragsrechtelijke, supranationale en wettelijke regels op het gebied van : 1° de uitwisseling van operationele informatie bedoeld in paragraaf 3;2° de uitwisseling van goede praktijken die kunnen bijdragen tot een verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de maatregelen betreffende de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of verbeurdverklaring van de goederen;3° thematische vorming over inbeslagneming en verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen;4° het verlenen van bijstand in operationele dossiers op het gebied van de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of de verbeurdverklaring van goederen. § 3. Het Centraal Orgaan kan met buitenlandse gelijkaardige instellingen informatie uitwisselen met als doel de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of de verbeurdverklaring van goederen te vergemakkelijken.
Het Centraal Orgaan kan de betreffende informatie spontaan of op vraag van de buitenlandse gelijkaardige instellingen meedelen. § 4. Het verzoek om inlichtingen bevat het doel en de redenen van het verzoek en de aard van de procedure. Het geeft zo nauwkeurig mogelijk de feitelijke aanwijzingen weer omtrent de beoogde of gezochte vermogensbestanddelen in België, en voor zover mogelijk, de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersonen.
Tussen de lidstaten van de Europese Unie gebeurt de informatie-uitwisseling met behulp van het formulier bedoeld in het kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie.
De kosten verbonden aan het verzamelen of meedelen van de gegevens vallen ten laste van de buitenlandse gelijkaardige instelling. § 5. De operationele uitwisseling van de gegevens gebeurt door de magistraten van het Centraal Orgaan of door de politieambtenaren bedoeld in artikel 36. § 6. Het Centraal Orgaan is niet gerechtigd om spontaan of op verzoek van een buitenlandse gelijkaardige instelling informatie mee te delen : 1° als de gevraagde informatie overeenkomstig het Belgische recht niet toegankelijk is voor het Centraal Orgaan zonder rechterlijke machtiging;2° als de gevraagde informatie enkel kan worden verkregen door de aanwending van dwangmiddelen waarover het Centraal Orgaan wettelijk niet kan beschikken;3° als de mee te delen informatie betrekking heeft op stukken van een strafdossier en de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie zich verzet tegen de mededeling ervan;4° als het verzoek om informatie strijdig is met de Belgische wetgeving betreffende de bescherming van de persoonsgegevens in het kader van de politionele en justitiële samenwerking in strafzaken;5° als de gevraagde informatie niet bruikbaar is of niet zal worden aangewend voor het doel omschreven in paragraaf 3;6° als de buitenlandse instelling die gevestigd is in een niet-EU-land niet bereid is om informatie uit te wisselen op basis van wederzijdse verbintenis van goede samenwerking en geheimhouding;7° als de onthulling van de gevraagde inlichtingen de nationale veiligheid van België zou aantasten;8° als de onthulling van de gevraagde informatie het welslagen van een lopend strafonderzoek of de veiligheid van personen in gevaar kan brengen;9° als het verzoek niet voldoet aan de vereisten gesteld door paragraaf 4, eerste lid;10° indien de inlichtingen afkomstig zijn van een derde Staat of een andere EU-lidstaat die de inlichtingen aan België heeft meegedeeld op basis van het specialiteitsbeginsel en die de mededeling van de gegevens aan derden door België heeft onderworpen aan zijn voorafgaande machtiging en de derde Staat of andere lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt, meegedeeld heeft zich te verzetten tegen de mededeling van de betreffende informatie aan een gelijkwaardige buitenlandse instelling. HOOFDSTUK 4. - Uitwisseling van gegevens en aanwending van sommen ten bate van de met de invordering van publieke schulden belaste ambtenaren
Art. 32.§ 1. Het Centraal Orgaan kan de met de invordering belaste ambtenaren van de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten alsook de inninginstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen, verschuldigd met toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, inlichten over de gegevens waarover het in toepassing van deze wet beschikt.
Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid kan het Centraal Orgaan dezelfde inlichtingen verschaffen aan de instellingen die binnen een andere lidstaat van de Europese Unie belast zijn met de invordering van fiscale of sociale schulden. § 2. Het Centraal Orgaan kan elke som die moet worden teruggegeven of betaald, zonder formaliteit aanwenden ter betaling van bedragen, die door de begunstigde van deze teruggave of betaling verschuldigd zijn ten bate van de met de invordering belaste ambtenaren, ten bate van de inninginstellingen van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde sociale zekerheidsbijdragen en ten bate van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde buitenlandse schulden.
Het eerste lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of insolvabiliteitsprocedure. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor de overdracht van de in paragraaf 1 bedoelde gegevens ten aanzien van de in paragraaf 1 bedoelde inningsinstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen. HOOFDSTUK 5. - Samenstelling van het Centraal Orgaan
Art. 33.§ 1. Het Centraal Orgaan wordt geleid door een directeur.
De minister bevoegd voor Justitie wijst de directeur aan voor een termijn van vijf jaar die éénmaal hernieuwbaar is. Het College van procureurs-generaal maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over. De hernieuwing gebeurt na advies van het College van procureurs-generaal.
Om als directeur te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing : 1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;2° ten minste tien jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten. De directeur legt zijn eed af in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
De directeur organiseert het werk, oefent gezag uit over het personeel. Te dien einde kan hij de nodige interne richtlijnen uitvaardigen.
Met inachtneming van de bepalingen betreffende de aanwerving van gerechtspersoneel stelt hij aan de minister bevoegd voor Justitie het bij het Centraal Orgaan aan te werven of ter beschikking te stellen gerechtspersoneel voor. Hij bepaalt of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie, mobiliteit, werving, bevordering en/of verandering van graad.
De directeur stelt voor de minister bevoegd voor Justitie en het College van procureurs-generaal een jaarlijks activiteitenverslag op, dat een beoordeling bevat van de uitvoering van zijn opdrachten en van de toepassing van de huidige wet door de instanties die ermee belast zijn. Hij formuleert alle nuttige voorstellen. § 2. De directeur van het Centraal Orgaan wordt bijgestaan door een adjunct-directeur.
De adjunct-directeur vervangt de directeur in geval van verhindering of afwezigheid.
De minister bevoegd voor Justitie wijst de adjunct-directeur aan voor een termijn van vijf jaar die éénmaal hernieuwbaar is. Het College van procureurs-generaal maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, de directeur een advies. De hernieuwing gebeurt na advies van het College van procureurs-generaal en na advies van de directeur.
Om als adjunct-directeur te worden aangewezen dient de kandidaat op het ogenblik van de aanwijzing : 1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;2° ten minste zes jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten. De adjunct-directeur legt zijn eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel. § 3. De directeur en de adjunct-directeur zijn van een verschillende taalrol.
Zij oefenen hun functie voltijds uit.
Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is op hen van toepassing.
De functie van directeur en dat van de adjunct-directeur vat aan op hetzelfde moment. Mocht dit niet het geval zijn, wordt de adjunct-directeur verondersteld zijn functie te hebben aangevat op de datum van de aanwijzing van de directeur. In geval van ontslag van de directeur of van de adjunct-directeur wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien teneinde de lopende termijn van de aanwijzing te vervolledigen. § 4. Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek kan de directeur op advies van het College van procureurs-generaal door de minister bevoegd voor Justitie uit zijn functie worden ontheven wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de adjunct-directeur op advies van het College van procureurs-generaal of van de directeur na advies van het College van procureurs-generaal, door de minister bevoegd voor Justitie uit zijn functie worden ontheven wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
Het College van procureurs-generaal kan het advies bedoeld in het eerste en tweede lid slechts uitbrengen na de directeur of de adjunct-directeur te hebben gehoord, of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen. § 5. De functiebeschrijving van de directeur en van de adjunct-directeur wordt opgesteld door de Koning op voorstel van het College van procureurs-generaal. Voor de functiebeschrijving van de adjunct-directeur geeft de directeur advies aan het College.
Art. 34.§ 1. Aan het Centraal Orgaan worden twee verbindingsmagistraten, van een verschillende taalrol toegevoegd. De minister bevoegd voor Justitie wijst de verbindingsmagistraten aan voor een termijn van vijf jaar die éénmaal hernieuwbaar is. Het College van procureurs-generaal maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, de directeur een advies.
De hernieuwing gebeurt na advies van het College van procureurs-generaal en na advies van de directeur.
Om als verbindingsmagistraat bij het Centraal Orgaan te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing : 1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;2° ten minste drie jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten. De verbindingsmagistraten leggen hun eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
De verbindingsmagistraten verlenen bijstand aan de directeur bij het leiden van de organisatie en dragen bij tot het realiseren van de in artikel 7, § 3, 3°, bedoelde opdrachten van het Centraal Orgaan. In het bijzonder oefenen zij toezicht uit op de afdelingen belast met "beslagbeheer" en "voordeelsontneming" van het Centraal Orgaan en rapporteren daaromtrent aan de directeur.
In geval van afwezigheid of verhindering van de directeur en de adjunct-directeur wijst de directeur een van de verbindingsmagistraten aan om hem te vervangen. Indien hij niemand heeft aangewezen, wordt hij vervangen door de verbindingsmagistraat met de meeste anciënniteit binnen het Centraal Orgaan. Bij gelijke anciënniteit binnen het Centraal Orgaan wordt hij vervangen door de verbindingsmagistraat met de hoogste anciënniteit binnen de rechterlijke orde. § 2. Zij oefenen hun functie voltijds uit.
Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is op hen van toepassing. § 3. Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek, kan een verbindingsmagistraat, op advies van het College van procureurs-generaal of van de directeur, door de minister bevoegd voor Justitie uit zijn functie worden ontheven wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
Het College van procureurs-generaal of de directeur kunnen het advies bedoeld in het eerste lid slechts uitbrengen na de betrokken verbindingsmagistraat te hebben gehoord, of minstens behoorlijk daartoe te hebben te opgeroepen. § 4. De functiebeschrijving van de verbindingsmagistraten wordt opgesteld door de Koning op voorstel van het College van procureurs-generaal. De directeur brengt hiervoor een advies uit aan het College.
Art. 35.Het binnen het Centraal Orgaan vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire bepalingen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.
Eveneens kunnen werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen overeenkomstig de bepalingen bepaald in artikel 178 van het Gerechtelijk Wetboek.
De personeelsleden leggen hun eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de adjunct-directeur.
De directeur is voor de personeelsleden de hiërarchische meerdere bedoeld in het koninklijk besluit van 27 mei 2014 betreffende de evaluatie van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde. Hij kan deze taak delegeren aan de functionele chef van het betrokken personeelslid. De taken van de magistraat-korpsoverste in dat besluit worden uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
Art. 36.Na machtiging door de bevoegde minister kunnen één tot vier ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën en één tot vier leden van de politiedienst bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ter beschikking worden gesteld van het Centraal Orgaan, binnen de grenzen van de voorziene budgetten.
Deze terbeschikkingstelling heeft geen invloed op hun oorspronkelijk administratief en geldelijk statuut.
De ter beschikking gestelde ambtenaren verkrijgen een toelage van 3.000 euro bruto per jaar, verbonden aan de 138,01 index.
De ter beschikking gestelde ambtenaren hebben recht op vergoeding voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten voor de dienstactiviteiten die zij uitoefenen onder het gezag van de directeur.
Art. 37.Het Centraal Orgaan kan in de uitoefening van zijn opdrachten bedoeld in artikel 7, een beroep doen op consulenten.
De beschrijving van de prestaties van deze consulent, zijn uurloon en de maximale uitgave voor de prestaties van de consulent op jaarbasis, worden vastgelegd in een vooraf geschreven overeenkomst.
Behoudens instemming van de minister bevoegd voor Justitie na een met redenen omkleed advies van de directeur van het Centraal Orgaan mogen de aan de consulenten te vergoeden prestaties niet hoger zijn dan de vergoedingen waarop deskundigen aanspraak kunnen maken krachtens het door de Koning ter uitvoering van artikel 6 van de programmawet (II) van 27 december 2006 genomen besluit.
Art. 38.De directeur van het Centraal Orgaan ontvangt de wedde die toegekend wordt aan de federale procureur, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
De adjunct-directeur geniet dezelfde wedde als deze bepaald voor de eerste advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven.
De verbindingsmagistraten ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 39.§ 1. Iedere persoon die zijn medewerking verleent aan de vervulling van de opdrachten van het Centraal Orgaan is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij in de uitvoering van zijn opdracht of van zijn functie kennis heeft. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 2. In het kader van de uitvoering van de opdrachten van het Centraal Orgaan oefent het personeel zijn functie uit, wanneer het mededelingen doet aan instellingen met gelijkaardige opdrachten en verplichtingen.
De voorafgaande toestemming van het bevoegde openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter is vereist wanneer zulke mededelingen van aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 40.Artikel 28octies, § 1, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet 26 maart 2003 en vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : "3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.".
Art. 41.In artikel 28novies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 4 wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan op verzoek van de procureur des Konings bijstand verlenen bij de vernietiging van goederen."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 9, luidende : " § 9.De procureur des Konings kan beslissen om geheel of gedeeltelijk een in paragraaf 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking te stellen van een politiedienst of wetenschappelijke instelling die het ter beschikking gestelde goed uitsluitend gebruikt voor didactische of wetenschappelijke doeleinden of voor de studie van relevante criminele fenomenen.
Daarnaast kan de procureur des Konings ook geheel of gedeeltelijk een in § 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking stellen van een politiedienst in een welbepaald dossier om ze te kunnen gebruiken voor de voorbereiding en de uitvoering van opdrachten die verband houden met de bestrijding van de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde misdrijven, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de instemming van de onderzoeksrechter met de in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel vereist.
In afwijking van artikel 4, § 7, tweede lid, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of een andere wettelijke bepaling die de vernietiging van goederen oplegt, worden de goederen waarvoor een in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel is genomen, geacht definitief ter beschikking te zijn gesteld van de politiedienst of de wetenschappelijke instelling, behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter.".
Art. 42.Artikel 61sexies, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2003 en vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : "3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.".
Art. 43.In artikel 197bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2003, vervangen bij de wet van 11 februari 2014 en gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende : " § 2/1. In geval van verbeurdverklaring van een motorvoertuig door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing belast het openbaar ministerie een politiedienst met de overbrenging ervan naar de Federale Overheidsdienst Financiën. Daartoe zendt het parket aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten een proces-verbaal van overdracht. De stallingskosten zijn gerechtskosten tot aan de overdracht van het motorvoertuig aan de Patrimoniumdiensten.
Behoudens in het geval waarin de Patrimoniumdiensten niet om de verplaatsing van het verbeurdverklaarde motorvoertuig vragen, vordert het openbaar ministerie de overbrenging van het motorvoertuig en, in voorkomend geval, van de sleutels en/of de boorddocumenten naar de aangeduide locatie. In deze hypothese hanteert de politiedienst die met de overdracht aan de Patrimoniumdiensten werd belast, dezelfde richtlijnen als bij een in beslag genomen motorvoertuig. Hij doet een beroep op een erkende takeldienst, onderworpen aan het tarief van de gerechtskosten in strafzaken.".
Art. 44.In artikel 464/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 5, vierde lid, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring";2° in paragraaf 8, eerste lid, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art. 45.In artikel 464/3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 4, vierde lid, worden de woorden "artikelen 15 en 15bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikelen 21 en 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring";2° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "artikel 19 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 36 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art. 46.In artikel 464/37, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring". Afdeling 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 47.In het tweede deel, boek I, titel VI, hoofdstuk Vquinquies, van het Gerechtelijk Wetboek wordt na artikel 259undecies een afdeling IIIbis ingevoegd, luidende "Afdeling IIIbis. De evaluatie van bijzondere opdrachten".
Art. 48.In afdeling IIIbis, ingevoegd bij artikel 47, wordt een artikel 259undecies/1 ingevoegd, luidende : "Art. 259undecies/1. § 1. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring worden tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden voor het Centraal Orgaan onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie.
Artikel 259novies, §§ 1 tot 8, is op hen van toepassingen met uitzondering van de afwijkingen opgenomen in paragraaf 2. § 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan worden geëvalueerd door het College van procureurs-generaal, dat ook de taken vervult die door de paragrafen 2 tot 8 van artikel 259novies aan de korpschef worden toegekend.
Voor de evaluatie van de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten geeft de directeur advies. De evaluatie van de directeur en de adjunct-directeur heeft eveneens betrekking op hun managementcapaciteiten.
De evaluatie vindt éénmaal in de helft en éénmaal op het einde van hun opdracht plaats.
De evaluatie kan leiden tot een beoordeling "goed" of "onvoldoende".
Ingeval de prestaties van de magistraat als "onvoldoende" worden beoordeeld, wordt door de minister bevoegd voor Justitie ambtshalve een einde gemaakt aan de betreffende opdracht.
De Koning bepaalt op voorstel van het College van procureurs-generaal de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de betrokken opdrachten.".
Art. 49.Artikel 259undecies/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 mei 2016, wordt artikel 259undecies/2.
Art. 50.Artikel 327ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en opgeheven bij de wet van 21 juni 2001, wordt hersteld als volgt : "
Art. 327ter.In uitzonderlijke gevallen kan de minister bevoegd voor Justitie, op gezamenlijk voorstel van de directeur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank tijdelijk een opdracht geven binnen het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
De magistraat kan slechts de opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord.
De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de directeur van het Centraal Orgaan. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit.".
Art. 51.Artikel 357, § 4, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet de van 22 april 2003, wordt aangevuld met de volgende zin : "Deze premie wordt eveneens toegekend aan de directeur, aan de adjunct-directeur en aan de verbindingsmagistraten bij het Central Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.".
Art. 52.In artikel 391, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden "en in de artikelen 33 en 34 van de COIV-wet" ingevoegd tussen de woorden "de in artikel 58bis, 2°, 3° en 4° " en de woorden "bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld".
Art. 53.In artikel 392, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden "en in de artikelen 33 en 34 van de COIV-wet" ingevoegd tussen de woorden "de in artikel 58bis, 2°, 3° en 4° " en de woorden "bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld".
Art. 54.Artikel 412, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 juli 2013 en gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2014 en 4 mei 2016, wordt aangevuld met een bepaling onder 10°, luidende : "10° de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel ten aanzien van de directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring; de directeur ten aanzien van de personeelsleden van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.".
Art. 55.In artikel 635bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet de van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 15bis, § 9, van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring". Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 18 september 2017 tot
voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten
Art. 56.In artikel 80, § 3, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, worden de woorden "opgericht door artikel 2 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 4 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring". HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepaling
Art. 57.De wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, gewijzigd bij wetten van 20 juli 2005, 27 december 2006, 27 april 2007, 10 mei 2007, 30 december 2009, 29 maart 2012, 11 februari 2014, 25 april 2014 en 18 september 2017, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepalingen
Art. 58.§ 1. De bepalingen inzake het beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen zijn van toepassing op de inbeslagnemingen gelegd na de inwerkingtreding van deze wet. § 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan die voor een eerste termijn werden aangewezen overeenkomstig de wettelijke bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet, voltooien deze aanwijzing.
Overeenkomstig de bepalingen van deze wet kan hun aanwijzing worden hernieuwd.
De huidige aanwijzing van de adjunct-directeur eindigt evenwel van rechtswege op het einde van aanwijzingstermijn van de huidige aanwijzing van de directeur. Indien de huidige aanwijzing van de directeur vroegtijdig wordt beëindigd, wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien tot het einde van de eerste aanwijzingstermijn van de adjunct-directeur. HOOFDSTUK 9. - Slotbepaling
Art. 59.Deze wet wordt ook "COIV-wet" genoemd. HOOFDSTUK 1 0. - Inwerkingtreding
Art. 60.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 4 februari 2018.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota 1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 54-2732 Integraal verslag : 18 januari 2018