gepubliceerd op 10 juni 2014
Koninklijk besluit betreffende de evaluatie van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde
27 MEI 2014. - Koninklijk besluit betreffende de evaluatie van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, de artikelen 177, § 2, vijfde lid, 287ter, §§ 2, eerste lid, 3 en 5, en 287quater, § 3, vervangen bij de wet van10 april 2014;
Gelet op de wet van 10 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014009233 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding sluiten tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding, artikel 56;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1999Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 28/02/1999 pub. 06/03/1999 numac 1999009155 bron ministerie van justitie Koninklijk besluit betreffende de beoordeling van het personeel van de griffies en de parketten van de hoven en rechtbanken en de raden van beroep sluiten betreffende de beoordeling van het personeel van de griffies en de parketten van de hoven en rechtbanken en de raden van beroep;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 november 2013;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, d.d. 12 december 2013;
Gelet op het akkoord van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, d.d. 13 december 2013;
Gelet op het protocol nr. 402 houdende de besluiten van de onderhandelingen van Sectorcomité III-Justitie van 19 december 2013;
Gelet op protocol nr. 20 houdende de besluiten van de onderhandeling van het onderhandelingscomité voor de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de rechterlijke orde van 19 december 2013;
Gelet op het advies 56.012/3 van de Raad van State, gegeven op 8 mei 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van de rechterlijke orde bedoeld in artikelen 162 tot 178 van het Gerechtelijk Wetboek.
Dit besluit is niet van toepassing op de houders van de mandaten van hoofdgriffier en hoofdsecretaris, bedoeld in artikel 160, § 8, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in de mate dat het hun eigen evaluatie betreft. HOOFDSTUK 2. - Evaluatieperiode en duur ervan
Art. 2.De evaluatieperiode bedraagt één jaar, vanaf 1 januari tot 31 december.
De evaluatieperiode begint echter : 1° bij de benoeming van het personeelslid na afloop van de periode van voorlopige benoeming;2° op de eerste dag van de uitvoering van de overeenkomst voor een personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen;3° op de dag zelf waarop het personeelslid van functie verandert. Als de evaluatieperiode vóór 1 juli begint, eindigt ze op 31 december.
Als de evaluatieperiode na 30 juni begint, eindigt ze zes maanden later. De volgende periode begint de dag daarna en eindigt op 31 december.
Wanneer de behoeften van de dienst een verandering van functie tijdens een evaluatieperiode voorschrijven, vangt er een nieuwe evaluatieperiode aan.
Art. 3.Indien het personeelslid meer dan zes maanden afwezig is gedurende een evaluatieperiode, bekomt hij geen evaluatie.
Het personeelslid echter dat de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of de vermelding "uitzonderlijk" bij zijn laatste evaluatie had bekomen, bekomt voor deze evaluatieperiode de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".
Het tweede lid is enkel van toepassing voor de maanden waarin het personeelslid geldelijke anciënniteit verwerft. Het feit dat het personeelslid de laatste trap van zijn weddeschaal heeft bereikt, verhindert echter zijn vooruitgang binnen de schaalanciënniteit niet.
Art. 4.Tijdens het functiegesprek worden de evaluator en het personeelslid het eens over de functiebeschrijving. Indien er geen consensus kan worden bereikt, wijst de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde een personeelslid van het niveau A aan als bemiddelaar. De bemiddelaar kan enkel deelnemen aan de bemiddeling indien hij op geen enkele wijze betrokken is bij de toekenning van de vermelding. Als de bemiddeling mislukt, legt de magistraat-korpschef de functiebeschrijving bij een met redenen omklede beslissing vast.
Tijdens het planningsgesprek stellen de evaluator en het personeelslid zowel kwalitatieve als kwantitatieve prestatiedoelstellingen en, eventueel, persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen vast. Indien er geen consensus kan worden bereikt, wijst de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde een personeelslid van het niveau A aan als bemiddelaar. De bemiddelaar kan enkel deelnemen aan de bemiddeling indien hij op geen enkele wijze betrokken is bij de toekenning van de vermelding.
Als de bemiddeling mislukt, legt de magistraat-korpschef de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen bij een met redenen omklede beslissing vast.
Indien de prestatiedoelstellingen voor het geheel van alle personeelsleden van een dienst of team zijn bepaald, zijn de in het tweede lid bepaalde prestatiedoelstellingen conform die doelstellingen.
Art. 5.Tijdens het functioneringsgesprek kunnen onder meer aan bod komen : 1° oplossingen voor knelpunten in verband met het functioneren van het personeelslid;2° oplossingen voor knelpunten die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken;deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en de werking van de dienst, de begeleiding door de evaluator als op externe factoren; 3° de ontwikkeling van het personeelslid binnen de huidige functie;4° de loopbaanperspectieven en -verwachtingen van het personeelslid en de ontwikkeling van competenties die hiervoor wenselijk zijn. De prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen kunnen in onderling akkoord worden aangepast tijdens het functioneringsgesprek.
De prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen worden aangepast in geval van wijziging van de arbeidsregeling.
In voorkomend geval moeten de prestatiedoelstellingen verenigbaar zijn met de syndicale voorrechten.
Het personeelslid kan een functioneringsgesprek vragen. De evaluator doet hem hiervan een ontvangstmelding.
Indien een personeelslid gedurende meer dan vijftig werkdagen ononderbroken afwezig is, nodigt de evaluator hem uit voor een functioneringsgesprek bij zijn werkhervatting.
Art. 6.Het evaluatiegesprek vindt plaats in de laatste maand van de evaluatieperiode of in de maand die volgt op het einde van de evaluatieperiode.
Als de evaluatie een personeelslid betreft dat evaluator is, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn met een maand verlengd.
Als het personeelslid op het tijdstip van het gesprek afwezig is, wordt het gesprek verschoven naar de maand die volgt op de werkhervatting.
Art. 7.In geval van mutatie, van verandering van functieinhoud of nieuwe affectatie in een andere afdeling van het rechtscollege voor een duurtijd van langer dan zes maanden, wordt de periode afgesloten met een evaluatie indien deze ten minste zes maanden heeft geduurd.
Art. 8.Na afloop van het functiegesprek, het planningsgesprek, de functioneringsgesprekken en het evaluatiegesprek stelt de evaluator een verslag op.
Onverminderd zijn recht op beroep, heeft het personeelslid het recht om zijn aanmerkingen en opmerkingen te laten opnemen in elk verslag.
De evaluator doet hem hiervan een ontvangstmelding. HOOFDSTUK 3. - Toekenning van vermeldingen
Art. 9.§ 1. De vermelding "voldoet aan de verwachtingen" wordt toegekend aan het personeelslid dat aan de volgende vier criteria voldoet : 1° het overgrote gedeelte van zijn prestatiedoelstellingen hebben gerealiseerd;2° over de competenties beschikken die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen of die competenties hebben ontwikkeld als een dergelijke doelstelling tijdens het planningsgesprek was vastgesteld;3° beschikbaar zijn geweest voor de gebruikers van de dienst;4° op een behoorlijke manier hebben bijgedragen tot de teamprestaties. Als het personeelslid aan de eerste drie criteria voldoet, heeft het recht op de vermelding "voldoet aan de verwachtingen", behalve als het niet-nakomen van het laatste criterium van dien aard is dat het de goede werking of het imago van de dienst ernstig schaadt zonder het voorwerp van een tuchtprocedure uit te maken. § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" pas toegekend als bovendien ten minste 90 % van alle evaluaties zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 10.§ 1. De vermelding "te verbeteren" wordt toegekend aan het personeelslid dat : 1° ofwel maar tussen de 50 en 70 % van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd;2° ofwel de competenties die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze te kunnen blijven uitoefenen niet heeft ontwikkeld terwijl het die doelstelling kreeg toegewezen tijdens het planningsgesprek;3° ofwel weinig beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst. De bijdrage tot de teamprestaties wordt beoordeeld als een verzwarend of verzachtend element. Ze kan echter op zich de vermelding "te verbeteren" rechtvaardigen als het niet-nakomen van dat criterium van dien aard is dat het de goede werking of het imago van de dienst ernstig schaadt. Als het personeelslid echter het voorwerp is van een tuchtprocedure voor feiten die dat domein betreffen, mag hier met die feiten geen rekening worden gehouden. § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt, behalve als de vermelding "onvoldoende" zich opdringt, de vermelding "te verbeteren" ambtshalve toegekend als minder dan 90 % van de evaluaties zijn uitgevoerd, of als de evaluaties buiten de vastgestelde termijnen of niet overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk zijn uitgevoerd.
Art. 11.§ 1. De vermelding "onvoldoende" wordt toegekend aan het personeelslid dat : 1° ofwel minder dan 50 % van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd;2° ofwel niet de competenties heeft ontwikkeld die noodzakelijk zijn om zijn functie uit te oefenen en die niet meer op een bevredigende wijze kan uitoefenen, terwijl het die ontwikkelingsdoelstelling kreeg toegewezen tijdens het planningsgesprek;3° ofwel niet beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst, ondanks de vermaningen die het gedurende de hele periode kreeg en onder voorbehoud dat die feiten geen voorwerp van een tuchtprocedure uitmaken. De bijdrage tot de teamprestaties wordt beoordeeld als een verzwarend of verzachtend element. Als het personeelslid echter het voorwerp is van een tuchtprocedure voor feiten die dat domein betreffen, mag hier met die feiten geen rekening worden gehouden. § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt de vermelding "onvoldoende" toegekend als minder dan 70 % van de evaluaties zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 12.§ 1. De vermelding "uitzonderlijk" wordt toegekend aan het personeelslid dat aan de volgende vier criteria voldoet : 1° niet alleen al zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd maar die in meerdere domeinen ook heeft overtroffen;2° zijn competenties heeft ontwikkeld ver boven de gewone eisen die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen;3° meer dan gemiddeld heeft bijgedragen tot de teamprestaties;4° uitermate beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst. § 2. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden eist de toekenning van de vermelding "uitzonderlijk" bovendien dat alle evaluaties wel degelijk zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, en dat de personeelslid een echte leader van zijn team is gebleken, die het team ertoe kan brengen zijn doelstellingen te overtreffen.
Art. 13.Tijdens de evaluatieperiode brengt de functionele chef de hiërarchische meerdere van het personeelslid onmiddellijk op de hoogte als hij vreest dat de evaluatie met de vermelding "te verbeteren" of de vermelding "onvoldoende" moet worden afgesloten.
De functionele chef die, na afloop van het evaluatiegesprek, het nodig acht om een personeelslid de vermelding "onvoldoende", "te verbeteren" of "uitzonderlijk" te geven, brengt de hiërarchische meerdere van het personeelslid daarvan op de hoogte. De hiërarchische meerdere neemt zelf de evaluatie van het personeelslid over, met wie hij verplicht het evaluatiegesprek heeft. De delegatie van de evaluatietaak aan de functionele chef wordt ambtshalve ingetrokken op de datum van de kennisgeving van de informatie aan de hiërarchische meerdere. Die brengt het personeelslid daarvan op de hoogte.
Art. 14.De hiërarchische meerdere die een vermelding "onvoldoende", "te verbeteren" of "uitzonderlijk" wilt toekennen, brengt de magistraat-korpschef daarvan op de hoogte.
Geen enkele van die drie vermeldingen kan worden toegekend zonder het akkoord en de medeondertekening van de magistraat-korpschef, behalve als de hiërarchische meerdere rechtstreeks onder de magistraat-korpschef ressorteert.
Bij gebrek aan een akkoord tussen de evaluator en de magistraat-korpschef wordt de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" ambtshalve toegekend. Dat feit betekent niet dat de evaluator de verplichting om alle evaluaties uit te voeren niet is nagekomen.
Art. 15.Het evaluatieverslag wordt door de evaluator aan het personeelslid bezorgd binnen de twintig werkdagen na het evaluatiegesprek. De eindvermelding wordt aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie.
Art. 16.De magistraat-korpschef gaat na of elk personeelslid zijn evaluatie krijgt binnen de termijnen. Als hij een gebrek vaststelt, verwittigt hij de evaluator en de hiërarchische meerdere van het personeelslid.
Wanneer de magistraat-korpschef zelf evaluator is, komt het aan het college van het openbaar ministerie of aan het college van hoven en rechtbanken of aan een vertegenwoordiger aangeduid door hen toe om over te gaan tot de in het eerste lid bedoelde vaststellingen.
De hiërarchische meerdere, als die niet de evaluator is, maant de functionele chef aan om de evaluatie uit te voeren of trekt, bij gebrek daaraan, de delegatie met betrekking tot die taak in.
De magistraat-korpschef maant in een interne nota, brief of e-mail de evaluator aan om de evaluatie uit te voeren binnen de termijn die hij bepaalt. Bij gebrek aan evaluatie binnen deze termijn, voert hij ze zelf uit of kent hij de rol van hiërarchische meerdere van het betrokken personeelslid aan een ander personeelslid toe.
De eindvermelding van de evaluatie die overeenkomstig het tweede en derde lid is opgesteld, wordt aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie bezorgd.
De evaluatie die overeenkomstig het tweede en derde lid is opgesteld, geldt met terugwerkende kracht op het einde van de betrokken evaluatieperiode.
Als er een termijn van zes maanden is verstreken, te rekenen vanaf het einde van de evaluatieperiode, kent de magistraat-korpschef ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" toe aan het personeelslid. Die vermelding geldt met terugwerkende kracht op het einde van de betrokken evaluatieperiode. HOOFDSTUK 4. - Evaluatiedossier
Art. 17.Het individueel evaluatiedossier omvat : 1° een identificatiefiche met identiteitsgegevens, graad, klasse en aanwijzing;2° de functiebeschrijving en het verslag van het functiegesprek, en desgevallend het proces-verbaal van de bemiddeling;3° de overeengekomen prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen, alsook het verslag van het planningsgesprek en desgevallend het proces-verbaal van de bemiddeling;4° de verslagen van de eventuele functioneringsgesprekken;5° eventuele verzoeken voor een functioneringsgesprek die niet zijn uitgemond in een gesprek;6° de door het personeelslid op zijn verzoek toegevoegde documenten;7° in voorkomend geval, de opmerkingen van het personeelslid;8° de evaluatieverslagen;9° in voorkomend geval, de beroepsdossiers bestaande uit de beroepen, de adviezen van de beroepscommissie en de beslissingen van de minister bevoegd voor Justitie.
Art. 18.Het individueel evaluatiedossier is ter beschikking van het personeelslid, van zijn evaluator, van de hiërarchische lijn tot en met de magistraat-korpschef en van het directoraat-generaal van de Rechterlijke Organisatie.
In geval van mutatie of nieuwe affectatie in een andere afdeling van de rechtsmacht voor een duurtijd van langer dan zes maanden, wordt het evaluatiedossier aan de nieuwe dienst bezorgd. HOOFDSTUK 5. - Beroep van een personeelslid tegen een evaluatieverslag en een eindvermelding
Art. 19.Binnen de twintig werkdagen na de kennisgeving van het verslag kan het personeelslid een schriftelijk beroep instellen tegen dit verslag en de vermelding die hem toegekend is.
Het beroep wordt ingesteld bij de magistraat-korpschef die onmiddellijk een ontvangstbericht stuurt en het samen met een afschrift van het individuele evaluatiedossier onverwijld doorgeeft aan de bevoegde beroepscommissie.
Het beroep is opschortend. In voorkomend geval vangt de in artikel 24 bepaalde periode van zes maanden slechts aan op de dag na die waarop de magistraat-korpschef het personeelslid het advies van de bevoegde commissie meedeelde, samen met de beslissing die in voorkomend geval genomen is.
Art. 20.De beroepscommissie beraadslaagt geldig wanneer ten minste de helft van haar leden aanwezig is en ten minste vier van hen behoren tot dezelfde taalrol als het personeelslid, waarbij de voorzitter en de ondervoorzitter tot de leden gerekend worden.
Wanneer de voorzitter en de ondervoorzitter beiden afwezig of verhinderd zijn, wijzen de door de overheid aangewezen leden onderling een van hen als voorzitter van de zitting aan.
Wanneer, op het moment van de stemming, het aantal door de minister bevoegd voor Justitie aangewezen leden en het aantal door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden niet gelijk is, wordt de pariteit hersteld door loting. De loting wordt eerst gedaan binnen de leden die niet tot dezelfde taalrol behoren als deze van de ambtenaar. De voorzitter, of de ondervoorzitter wanneer de voorzitter afwezig is, neemt niet deel aan de loting.
Wanneer het quorum niet bereikt werd, beraadslaagt de beroepscommissie op de volgende zitting over hetzelfde dossier, ongeacht het aantal aanwezigen. De voorzitter, of diegene die de voorzitter vervangt, kan echter beslissen de beslissing uit te stellen tot een derde en laatste zitting van de beroepscommissie.
Art. 21.Een beroepscommissielid kan enkel zetelen indien het op geen enkele wijze heeft deelgenomen aan de toekenning van de vermelding.
Het personeelslid in beroep en de evaluator worden ambtshalve opgeroepen om gehoord te worden.
De stemming is geheim. Bij staking van stemmen bepaalt de voorzitter, of diegene die de voorzitter vervangt, de strekking van het advies.
Art. 22.§ 1. Het personeelslid dat beroep heeft ingesteld verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze; hij mag zich niet laten vertegenwoordigen.
De verdediger mag op geen enkele manier deel uitmaken van de beroepscommissie. § 2. De beroepscommissie beraadslaagt zonder het personeelslid dat beroep heeft ingesteld te horen, op basis van alleen het beroepsdossier, wanneer het personeelslid niet geantwoord heeft op de eerste en de tweede oproeping. § 3. De afwezigheid van de evaluator belet de beroepscommissie niet te beraadslagen.
Art. 23.De voorzitter van de beroepscommissie deelt het advies mee aan de minister bevoegd voor Justitie, aan de magistraat-korpschef en aan het personeelslid in beroep binnen de vijftien werkdagen. HOOFDSTUK 6. - Gevolgen voor de loopbaan van de personeelsleden
Art. 24.De evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" aan een personeelslid bedraagt zes maanden. Deze periode wordt verlengd pro rata van de dagen verlof of afwezigheid die om welke reden dan ook zijn toegekend. Ze wordt eveneens pro rata verlengd wanneer het personeelslid deeltijds werkt.
Art. 25.De periode van drie jaar, bedoeld in artikel 287ter, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt verlengd met de som van de verlofdagen of afwezigheidsdagen die het personeelslid tijdens die periode heeft genoten, als die meer dan 90 dagen bedragen.
Art. 26.Artikel 287ter, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek en de artikelen 24 en 25 van dit besluit zijn niet van toepassing wanneer de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend in het kader van de uitoefening van een hogere functie.
Deze vermelding en de vermelding "te verbeteren" stellen ambtshalve een einde aan de aanwijzing in een hogere functie. In geval van beroep is dit opschortend.
Voor de beschouwde evaluatieperiode bekomt het personeelslid ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" voor de functie, de klasse of het niveau waarin hij is benoemd.
Art. 27.Voor de toepassing van artikel 287ter, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, moet onder "bezoldiging" worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding in de plaats van wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.". HOOFDSTUK 7. - Gelijkstelling van de afsluiting van een voorlopige benoeming met een evaluatievermelding
Art. 28.Wanneer een voorlopige benoeming wordt afgesloten met de definitieve benoeming van het personeelslid, wordt de voorlopige benoeming beschouwd als afgesloten met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".
De hiërarchische meerdere kan de vermelding "uitzonderlijk" toekennen als de in artikel 12 bedoelde voorwaarden zijn vervuld. Artikel 14 is van toepassing. HOOFDSTUK 8. - Ambtshalve toekenning van de vermelding "voldoet aan de verwachtingen"
Art. 29.In afwijking van artikel 3, krijgt het personeelslid dat langer dan zes maanden afwezig is gedurende een evaluatieperiode, ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" als zijn afwezigheid te wijten is aan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk, aan een beroepsziekte of aan een of meer van de volgende verloven : 1° een verlof wegens moederschapsbescherming;2° een voltijds ouderschapsverlof;3° het verlof bedoeld in artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, en in artikel 14 van de wet van 25 april 2007 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken;4° het verlof bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten;5° het politiek verlof. Dit artikel is niet van toepassing wanneer artikel 24 van toepassing is. HOOFDSTUK 9. - Opleiding van de evaluator
Art. 30.De evaluator is verplicht om een opleiding te volgen binnen een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit. Bij ontstentenis van deze opleiding kan hij niet optreden als evaluator. Het Instituut voor gerechtelijke opleiding verzekert de opleiding van de evaluatoren en levert hiervoor een certificaat af.
Het biedt ook opleidingen voor de geëvalueerden aan, in de vorm van on line-modules. HOOFDSTUK 1 0. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 31.Het koninklijk besluit van 28 februari 1999Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 28/02/1999 pub. 06/03/1999 numac 1999009155 bron ministerie van justitie Koninklijk besluit betreffende de beoordeling van het personeel van de griffies en de parketten van de hoven en rechtbanken en de raden van beroep sluiten betreffende de beoordeling van het personeel van de griffies en de parketten van de hoven en rechtbanken en de raden van beroep, wordt opgeheven.
Art. 32.Treden in werking op 1 juli 2014 : 1° de artikelen 28 en 29 van de wet van 10 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014009233 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding sluiten tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding;2° dit besluit.
Art. 33.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 mei 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM