Etaamb.openjustice.be
Wet van 26 maart 2003
gepubliceerd op 02 mei 2003

Wet houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009298
pub.
02/05/2003
prom.
26/03/2003
ELI
eli/wet/2003/03/26/2003009298/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 MAART 2003. - Wet houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers heben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Binnen het openbaar ministerie wordt een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, hierna Centraal Orgaan genoemd, opgericht.

De zetel van het Centraal Orgaan is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. HOOFDSTUK II. - Opdrachten van het Centraal Orgaan

Art. 3.§ 1. Het Centraal Orgaan wordt ermee belast, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, de gerechtelijke overheden bij te staan bij de opsporing, de vervollediging en het onderzoek van misdrijven en bij de strafuitvoering op het vlak van : 1° de inbeslagneming van aan misdrijven verbonden vermogensbestanddelen, waaronder goederen zoals bedoeld in de artikelen 42, 3°, 43bis , 43ter , 43quater en 505, derde lid, van het Strafwetboek;2° het uitoefenen van de strafvordering die de bijzondere verbeurdverklaring van zulke goederen tot voorwerp heeft;3° de tenuitvoerlegging van in kracht van gewijsde getreden vonnissen en arresten houdende bevel tot bijzondere verbeurdverklaring van zulke goederen. § 2. Ter uitvoering van de opdracht bepaald in § 1, zal het Centraal Orgaan in het bijzonder : 1° ambtshalve of op verzoek, adviezen verstrekken aan de Minister van Justitie en aan het College van procureur-generaal, optredend overeenkomstig de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, over de op te stellen regelgeving en het te bepalen beleid nopens de onderwerpen bedoeld in § 1, over de uitvoering daarvan door de parketten, de politiediensten en de diensten van de Minister van Justitie, belast met de uitvoering van veroordelende vonnissen die de bijzondere verbeurdverklaring inhouden van zaken die zich buiten het grondgebied van de Belgische Staat bevinden, en over de toepassing ervan door de onderzoeksrechters en de directeur van registratie en domeinen. Het Centraal Orgaan zendt een afschrift van zijn adviezen aan de Minister van Financiën, in zoverre zij betrekking hebben op regelgeving die hem aanbelangt of op de werkzaamheden van de aangestelden van het Bestuur van registratie en domeinen.

Het Centraal Orgaan zendt een afschrift van zijn adviezen aan de Minister van Binnenlandse Zaken, in zoverre zij betrekking hebben op regelgeving die hem aanbelangt of op de werkzaamheden van de politiediensten; 2° alle gegevens betreffende de opdrachten bepaald in § 1, gecentraliseerd en geïnformatiseerd beheren, overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk III, Afdeling 1;3° na toelating van de parketten van de onderzoeksrechters, doen overgaan tot de vervreemding van in beslag genomen goederen, overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk III, Afdeling 2;4° in overleg met de parketten of met de onderzoeksrechters, zorgen voor het bijzonder beheer van in beslag genomen goederen bedoeld in § 1, 1°, overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk III, Afdeling 3;5° de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende bijzondere verbeurdverklaring van goederen, bedoeld in § 1, 1°, coördineren overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk III, Afdeling 4;6° op verzoek van de parketten, dossiergerichte bijstand verstrekken nopens de materies bedoeld in § 1, 1° en 2°, overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk III, Afdeling 5;7° algemene thematische voorlichting verstrekken aan de parketten en de politiediensten;8° bijstand verlenen bij de internationale rechtshulp nopens de materies bedoeld in § 1 en te dien einde, instaan voor het aanknopen en onderhouden van dienstbetrekkingen en het uitbouwen van samenwerkingsverbanden met equivalente instellingen in het buitenland, onverminderd de toepassing van de verdragsrechtelijke en wettelijke regels. § 3. De opdrachten vermeld in de punten 1° en 2° van § 2, geschieden in overleg met de raad van procureurs des Konings en met de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid van de Federale Overheidsdienst Justitie, en onverminderd de bevoegdheden van deze laatsten. HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot uitlegging van de opdrachten van het Centraal Orgaan Afdeling 1 . - Beheer van de gegevens

Art. 4.§ 1. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt alle gegevens die betrekking hebben op : 1° de inbeslagneming van de goederen, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, met inbegrip van de bewaring of de opslag ervan;2° de bijzondere verbeurdverklaring van deze goederen;3° de tenuitvoerlegging van de vonnissen en arresten houdende bijzondere verbeurdverklaring van deze goederen. § 2. Het Centraal Orgaan ontwikkelt en onderhoudt een gegevensbank teneinde de in § 1 bedoelde gegevens gecentraliseerd en geïnformatiseerd op te slaan en te bewaren voor een termijn van tien jaar vanaf de eerste kennisgeving voorzien in artikel 5, § 1, in voorkomend geval te verlengen tot de datum waarop de verjaring van de straf van de bijzondere verbeurdverklaring, zoals bepaald in artikel 94 van het Strafwetboek, wordt bereikt. § 3. Onverminderd artikel 17, § 2, geldt de directeur van het Centraal Orgaan als verantwoordelijke voor de verwerking van de hier bedoelde gegevens. Hij treft de nodige voorzieningen ter voldoening aan de vereisten inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking van deze gegevens, zoals bepaald in artikel 16, §§ 2, 3 en 4 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De directeur houdt een register bij van de personen en categorieën van personen die deze gegevens kunnen raadplegen, en deelt dit register alsmede alle wijzigingen aan het register, onverwijld mee aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 5.§ 1. De procureur des Konings en de onderzoeksrechter zijn ertoe gehouden om aan het Centraal Orgaan kennis te geven van de inbeslagnemingen en de wijze van opslag of bewaring van de goederen bedoeld in artikel 3, § 1, 1°.

Zij kunnen, onder hun eigen verantwoordelijkheid, de politiediensten belasten met deze kennisgeving.

De procureur des Konings en de onderzoeksrechter zijn er eveneens toe gehouden om aan het Centraal Orgaan kennis te geven van alle verdere beslissingen die met betrekking tot de in beslag genomen goederen worden genomen. § 2. De aangestelden van het Bestuur van registratie en domeinen alsmede de diensten van de Minister van Justitie belast met de uitvoering van vonnissen die de bijzondere verbeurdverklaring inhouden van zaken die zich buiten het grondgebied van de Belgische Staat bevinden, zijn ertoe gehouden om het Centraal Orgaan in te lichten over alle nuttige gegevens betreffende de tenuitvoerlegging. § 3. Het Centraal Orgaan kan aan de in dit artikel bedoelde instanties, alle inlichtingen vragen die het vereist acht ter uitvoering van zijn opdracht. Afdeling 2. - Waardevast beheer

Art. 6.§ 1. Behalve tijdens het gerechtelijk onderzoek, is de procureur des Konings verantwoordelijk voor het waardevast beheer van de in beslag genomen goederen, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°. Deze verantwoordelijkheid strekt zich uit tot de goederen, die werden in beslag genomen bij toepassing van Hoofdstuk III van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen.

De onderzoeksrechter is verantwoordelijk voor het waardevast beheer van de in beslag genomen goederen, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, tijdens het gerechtelijk onderzoek. § 2. Onder waardevast beheer in de zin van deze wet wordt verstaan : 1° ofwel de bewaring of de opslag van in beslag genomen goederen overeenkomstig de hiertoe beschikbare en haalbare middelen, met het oog op de teruggave of verbeurdverklaring ervan in een staat die redelijkerwijze vergelijkbaar is met de staat ervan ten tijde van de inbeslagneming, zulks onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de persoon of de personen aan wie het beheer of de bewaring op wettelijke of conventionele basis is opgedragen;2° ofwel de vervreemding van in beslag genomen goederen volgens de bepalingen van deze wet, waarbij het beslag blijft rusten op de verkregen opbrengst.

Art. 7.In het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 28octies ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 28octies - § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten, kan degene bedoeld in artikel 28sexies , § 1, met betrekking tot alle of sommige van de daar bedoelde goederen, aan de procureur des Koning vragen dat hij aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring toelating zou geven om tot vervreemding ervan over te gaan, of dat hij ze zou teruggeven tegen zekerheidsstelling.

Onder vervreemding wordt verstaan, de verkoop van in beslag genomen goederen of de omzetting daarvan in andere waarden, overeenkomstig de bepalingen van de wet.

De zekerheid bestaat in de storting van geldwaarden door de persoon tegen wie de inbeslagneming is gedaan of een derde, of in de verbintenis van een derde als borg, voor een bedrag en op een wijze als door de procureur des Konings wordt aanvaard.

Het verzoekschrift wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van artikel 28sexies , § 2, eerste lid. § 2. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan met betrekking tot de goederen die voldoen aan een van de vereisten van § 4, tweede lid, een verzoek zoals bedoeld in § 1, eerste lid, richten aan de procureur des Konings.

Dit verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het parket en wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. Het verzoekschrift kan ook per faxpost of per elektronische post worden toegezonden aan de procureur des Konings. § 3. Wanneer de procureur des Konings een verzoekschrift overeenkomstig § 1 of § 2 ontvangt, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de personen ten laste van wie de inbeslagneming is gedaan, indien deze identificeerbaar zijn, aan de personen bij wie of in handen van wie de inbeslagneming is gedaan, en aan de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de opsporingshandeling.

Bij onroerend beslag heeft hij hiervan eveneens kennis aan de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn.

De kennisgeving gebeurt per taxipost of bij een ter post aangetekende brief aan deze personen en, in voorkomend geval, aan hun advocaten.

Zij bevat de tekst van dit artikel.

Hij zendt een afschrift van het verzoekschrift bedoeld in § 1, vierde lid, en de kennisgevingen over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

De personen aan wie de kennisgeving wordt gericht, het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring alsmede alle personen die blijk geven van belangen zoals bedoeld in § 1, eerste lid, kunnen binnen een termijn van vijftien dagen na de datum van verzending van de kennisgeving, hun bezwaren tegen de gevraagde toelating laten kennen aan de procureur des Konings. Bevindt minstens één van deze personen zich in het buitenland, dan wordt deze termijn verlengd met vijftien dagen.

Indien de procureur des Konnings van oordeel is dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarde, gesteld in § 1, eerste lid, brengt hij hem dit ter kennis uiterlijk een maand na de inschrijving van het verzoekschrift in het register. De verzoeker kan zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. De procedure, voorzien in § 7, is van toepassing. § 4. De procureur des Konings kan zich ambtshalve voornemen om de in § 1 bedoelde goederen terug te geven onder zekerheidsstelling of aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring toelating te geven tot vervreemding van deze goederen.

In dat geval kan de toelating tot vervreemding enkel betrekking hebben op goederen waarvan de opslag gedurende zelfs een beperkte tijd, kan leiden tot een aanzienlijke waardevermindering, of waarvan de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, en enkel indien deze goederen vervangbaar zijn, en de tegenwaarde ervan op een eenvoudige wijze kan worden bepaald.

De bepalingen van § 3, eerste tot vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. § 5. De procureur des Konings doet uitspraak uiterlijk binnen een maand na het verstrijken van de in § 3, vijfde lid, bedoelde termijn.

De met redenen omklede beslissing wordt medegedeeld aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief binnen acht dagen na de beslissing ter kennis gebracht van de verzoeker, van de in § 3, vijfde lid, bedoelde personen aan wie de kennisgeving werd gericht of die hun bezwaren hebben laten kennen en, in voorkomend geval, van hun advocaten. § 6. De procureur des Konings kan afzien van zijn voornemen houdende toelating tot vervreemding of teruggave onder zekerheidsstelling of kan het verzoek hiertoe afwijzen indien hij tot de bevinding komt dat de noodwendigheden van het onderzoek zich ertegen verzetten, indien door de vervreemding of de teruggave onder zekerheidsstelling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de teruggave onder zekerheidsstelling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen of indien de goederen niet voldoen aan de gestelde vereisten.

Hij kan tot een gehele, een gedeeltelijke of een voorwaardelijke vervreemding of teruggave onder zekerheidsstelling beslissen. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek. § 7. Onverminderd § 3, zesde lid, kan de zaak door de personen bedoeld in § 5, tweede lid, bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aangebracht binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing.

De zaak wordt aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan de procureur des Konings verzoeken om in zijn naam deze verklaring te doen.

De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze te griffie neerlegt.

De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van een van de partijen of van hun advocaten.

De griffier stelt de partijen en hun advocaten per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

De procureur-generaal, de partijen en hun advocaten worden gehoord.

Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan de procureur-generaal verzoeken zijn schriftelijke standpunt, dat geldt als conclusie, mede te delen aan de kamer van inbeschuldigingstelling.

De in § 3, zesde lid, en in § 5, tweede lid, bedoelde persoon die de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling heeft aangebracht en die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.

De griffier zendt onverwijld een kopie van het arrest over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. § 8. Indien de procureur des Konings geen beslissing heeft genomen binnen de bij § 5, eerste lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kunnen de in § 3, vijfde lid bedoelde personen, aan wie de kennisgeving wordt gericht of die hun bezwaren hebben laten kennen, alsmede het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.

Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen te rekenen van het verstrijken van de termijn bedoeld in het eerste lid is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan de procureur des Konings verzoeken om in zijn naam dit verzoekschrift neer te leggen.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register.

De procedure verloopt overeenkomstig § 7, derde tot zevende en negende lid. § 9. De verzoeker of de personen bedoeld in § 3, vijfde lid, aan wie de kennisgeving werd gericht of die hun bezwaar hebben laten kennen, kunnen geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing diebetrekking heeft op hetzelfde voorwerp. ».

Art. 8.In het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 61sexies ingevoerd, luidend als volgt : « Art. 61sexies . - § 1. Onverminderd de bepalingen in bijzondere wetten, kan degene bedoeld bedoeld in artikel 61quater , § 1, met betrekking tot alle of sommige van de daar bedoelde goederen, aan de onderzoeksrechter vragen dat hij aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring toelating zou geven om tot vervreemding ervan over te gaan, of dat hij ze zou teruggegeven zonder zekerheidsstelling.

Onder vervreemding wordt verstaan, de verkoop van in beslag genomen goederen of de omzetting daarvan in andere waarden, overeenkomstig de bepalingen van de wet.

De zekerheid bestaat in de storting van geldwaarden door de persoon tegen wie de inbeslagneming is gedaan of een derde, of in de verbintenis van een derde als waarborg, voor een bedrag en op een wijze als door de onderzoeksrechter wordt aanvaard.

Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt toegezonden aan of neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffie zendt onverwijld een kopie van het verzoekschrift en van de kennisgevingen bedoeld in § 3, eerste lid, aan de procureur des Konings en aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

De procureur des Konings doet de vorderingen die hij nuttig acht, in voorkomend geval na raadpleging van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. Hij zendt een kopie van zijn vorderingen aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. § 2. De procureur des Konings kan met betrekking tot de goederen die voldoen aan een van de vereisten van § 4, tweede lid, ambtshalve of na verzoek hiertoe van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, een vordering richten aan de onderzoeksrechter om tot de vervreemding of de teruggave onder zekerheidsstelling te laten overgaan. Hij zendt een kopie van zijn vordering aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. § 3. Wanneer de onderzoeksrechter een verzoekschrift of een vordering overeenkomstig § 1 of § 2 ontvangt, geeft de onderzoeksrechter hiervan onverwijld kennis aan de personen ten laste van wie de inbeslagneming is gedaan, indien deze identificeerbaar zijn, aan de personen die zich blijkens de gegevens en aan de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de onderzoekshandeling.

Bij onroerend beslag geeft hij hiervan eveneens kennis aan de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn.

De kennisgeving gebeurt per faxpost of bij een ter post aangetekende brief aan deze personen en, in voorkomend geval, aan hun advocaten.

Zij bevat de tekst van dit artikel.

De personen aan wie de kennisgeving wordt gericht, alsmede alle personen, die blijk geven van belangen zoals bedoeld in § 1, eerste lid, kunnen binnen een termijn van 15 dagen na de datum van verzending van de kennisgeving, hun bezwaren tegen de gevraagde toelating laten kennen aan de onderzoeksrechter. Bevindt minstens één van deze personen zich in het buitenland, dan wordt deze termijn verlengd met vijftien dagen.

Indien de onderzoeksrechter van oordeel is dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden, gesteld in § 1, eerste lid, brengt hij hem dit ter kennis uiterlijk binnen de maand na de inschrijving van het verzoekschrift in het register. De verzoeker kan hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. De procedure voorgeschreven in § 8, is van toepassing. § 4. De onderzoeksrechter kan zich ambtshalve voornemen om de § 1 bedoelde goederen terug te geven onder zekerheidsstelling of om aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring toelating te geven om tot vervreemding van deze goederen over te gaan.

In dat geval kan de toelating tot vervreemding enkel betrekking hebben op goederen waarvan de opslag gedurende zelfs een beperkte tijd, kan leiden tot een aanzienlijke waardevermindering, of waarvan de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, en enkel indien deze goederen vervangbaar zijn, en de tegenwaarde ervan op een eenvoudige wijze kan worden bepaald.

De onderzoeksrechter geeft hiervan kennis aan de procureur des Konings en aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

De procureur des Konings doet de vorderingen die hij nuttig acht, in voorkomendgeval na raadpleging van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. Hij maakt een afschrift van zijn vordering over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

De bepalingen van § 3, eerste tot vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. § 5. De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk binnen een maand na het verstrijken van de in § 3, vierde lid, bedoelde termijn.

De met redenen omklede beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings, aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief binnen acht dagen na de beslissing ter kennis gebracht van de verzoeker, de in § 3, vierde lid, bedoelde personen aan wie de kennisgeving werd gericht of die hun bezwaren hebben laten kennen en, in voorkomend geval, van hun advocaten. § 6. De onderzoeksrechter kan afzien van zijn voornemen houdende toelating tot vervreemding of tot teruggave onder zekerheidsstelling, of kan het verzoek of de vordering hiertoe afwijzen, indien hij tot de bevinding komt dat de noodwendigheden van het onderzoek zich hiertegen verzetten, indien door de vervreemding of de teruggave onder zekerheidsstelling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de teruggave onder zekerheidsstelling beslissen.

Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek. § 7. Ingeval de onderzoeksrechter ambtshalve heeft besloten de vervreemding of de teruggave onder zekerheidsstelling toe te laten, of ingeval hij de vordering of het verzoek daartoe heeft ingewilligd, kan hij de voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking uitspreken wanneer vertraging zou leiden tot een onherstelbaar nadeel. § 8. Onverminderd § 3, vijfde lid, kunnen de procureur des Konings en de personen, bedoeld in § 5, tweede lid, hoger beroep instellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter binnen een termijn van vijftien dagen. Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt medegedeeld en ten aanzien van de personen, bedoeld in § 5, tweede lid, op de dag waarop die hen ter kennis wordt gebracht. De procureur des Konings brengt het Centraal Orgaan voorde Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ervan op de hoogte wanneer hoger beroep werd ingesteld.

Het hoger beroep wordt ingesteld door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.

De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.

De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van de partijen of van hun advocaten.

De griffier stelt de partijen en hun advocaten per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

De procureur-generaal, de partijen en hun advocaten worden gehoord.

Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging, tenzij de voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen.

De in § 3, vijfde lid, of in § 5, tweede lid, bedoelde persoon die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.

De griffier zendt onverwijld een kopie van het arrest over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. § 9. Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 5, eerste lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kunnen de personen, bedoeld in § 3, vierde lid, aan wie de kennisgeving werd gericht of die hun bezwaren hebben kenbaar gemaakt, zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register.

De procedure verloopt overeenkomstig § 8, derde tot zevende en negende lid. § 10. De verzoeker of de personen, bedoeld in § 3, vierde lid, aan wie de kennisgeving werd verricht of die hun bezwaar hebben kenbaar gemaakt, mogen geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. » .

Art. 9.Voorzover de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de kamer van inbeschuldigingstelling hiertoe toelating hebben verleend overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 28octies of artikel 61 sexies van het Wetboek van strafvordering, doet het Centraal Orgaan overgaan tot de vervreemding van in beslag genomen goederen door de bevoegde diensten.

Art. 10.§ 1. De vervreemding zoals bedoeld in de artikelen 28octies, § 1, tweede lid, en 61sexies, § 1, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, gebeurt als volgt : 1° Ingeval het de verkoop betreft van onroerende goederen of van roerende goederen, andere (dan waarden, dan geschiedt de vervreemding door toedoen van de bevoegde diensten van de directeur van registratie en domeinen, als lasthebber van het Centraal Orgaan, op vraag van en volgens de aanwijzingen van deze laatste.De goederen worden niet verkocht beneden de prijs die overeenstemt met de minimumwaarde die op voorhand wordt geschat door de diensten van registratie en domeinen.

Wanneer de aard van de goederen het vereist, kan de directeur van registratie en domeinen in overleg met het Centraal Orgaan, een beroep doen op de bemiddeling van gespecialiseerde personen uit de particuliere sector, met het oog op de evaluatie van deze goederen en/of de verkoop ervan. In alle gevallen geschiedt de verkoop publiek, tenzij bijzondere omstandigheden wettigen dat tot onderhandse verkoop wordt overgegaan en het Centraal Orgaan zich hiermee voorafgaandelijk akkoord heeft verklaard. 2° In de andere gevallen geschiedt de vervreemding door het Centraal Orgaan, dat, onder zijn verantwoordelijkheid, een of meer lasthebbers hiertoe aanstelt. § 2. Met het oog op de vervreemding, bezorgt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de goederen aan het Centraal Orgaan of, op zijn verzoek, aan de directeur van registratie en domeinen. § 3. De kosten van de vervreemding, met inbegrip van de kosten veroorzaakt door de bemiddeling van personen uit de particuliere sector en lasthebbers, zijn ten laste van de kopers.

Art. 11.§ 1. De sommen verkregen uit de vervreemding en de waarden ontvangen als zekerheidsstelling, worden als een goed huisvader en volgens de principes van een voorzichtig en passief beheer, beheerd door het Centraal Orgaan.

Het Centraal Orgaan kan met het oog op de uitvoering van dit beheer, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, een beroep doen op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van in België erkende financiële instellingen of, volgens het geval, overgaan tot de aanstelling van een of meer andere lasthebbers of beheerders. De kosten verbonden aan het beheer zijn te aanzien als gerechtskosten. § 2. Bij de teruggave of de bijzondere verbeurdverklaring van uit vervreemding verkregen sommen, worden deze bedragen verhoogd met de tussentijdse intrest die deze bedragen hebben opgebracht bij de Deposito- en Consignatiekas of bij de financiële instelling waaraan zij werden toevertrouwd.

Onder tussentijdse intrest in de zin van dit artikel wordt verstaan, de normaal door de Deposito-en Consignatiekas of door de financiële instelling voor het publiek gehanteerde intrest, die loopt ten laatste vanaf de dertigste kalenderdag volgend op de datum waarop de geldsom ter beschikking van het Centraal Orgaan werd gesteld op een door hem aangewezen rekening tot ten vroegste de dertigste dag voorafgaand aan de datum waarop hel Centraal Orgaan de geldsom aan de rechthebbende overmaakt. Afdeling 3. - Bijzonder beheer

Art. 12.Het Centraal Orgaan staat in voor het beheer van in beslag genomen geldsommen, behoudens wanneer deze geldsommen reeds aan een financiële instelling of aan een bijzondere beheerder zijn toevertrouwd of aldaar ter plaatse in beslag zijn genomen of er zijn geblokkeerd. Het Centraal Orgaan draagt de verantwoordelijkheid voor dit beheer, van zodra het de geldsommen ontvangt.

Art. 13.§ 1. De procureur des Konings en de onderzoeksrechter kunnen, na overleg, het Centraal Orgaan verzoeken om in te slaan voor het beheer van effecten op naam of aan toonder, van andere goederen die een bijzonder of gespecialiseerd beheer behoeven of van geldsommen die reeds aan een financiële instelling of aan een bijzondere beheerder zijn toevertrouwd of aldaar ter plaatse in beslag zijn genomen of er zijn geblokkeerd.

Indien het Centraal Orgaan zulk beheer waarneemt, draagt het de verantwoordelijkheid voor dit beheer tot aan de herroeping ervan of tot aan de eindbeslissing over de bestemming van de beheerde waarden en goederen. § 2. Het beheer, zoals bedoeld in dit artikel, kan betrekking hebben op de bewaring van de goederen door het Centraal Orgaan of door een door hem aangestelde beheerder of lasthebber, op het geven van dwingende richtlijnen en opdrachten door het Centraal Orgaan aan een reeds aangestelde beheerder of mandataris of op andere daden van beheer, één en ander overeenkomstig de schikkingen tussen het Centraal Orgaan en de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.

Art. 14.Het Centraal Orgaan voldoet aan zijn verantwoordelijkheid inzake het beheer van de eraan toevertrouwde geldsommen, wanneer het handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 11. Afdeling 4. - Tenuitvoerlegging

Art. 15.Onverminderd de bevoegdheid van de directeur van registratie en domeinen om de hem ter beschikking staande gegevens te raadplegen ter evaluatie van de gegoedheid van (de persoon die tot een definitieve vermogenssanctie werd veroordeeld, kan het Centraal Orgaan, met het oog op de effectieve uitvoering van de verbeurdverklaring, de mogelijkheden van de veroordeelde tot voldoening van de hem opgelegde straffen onderzoeken en deze gegevens mededelen aan de directeur van registratie en domeinen.

In het kader van dit onderzoek, kan het Centraal Orgaan onder meer de ondernemingen en personen, bedoeld in artikel 2 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, alsook de administratieve diensten van de Staat, de Cel voor financiële informatieverwerking uitgezonderd, van de gemeenschappen en de gewesten en van de lokale besturen en de overheidsbedrijven, verzoeken hem alle inlichtingen die het nodig acht, meedelen binnen de door hem bepaalde termijn.

Het Centraal Orgaan kan tevens de procureur des Konings verzoeken om de politiediensten te belasten met een onderzoek naar de gegoedheid van de veroordeelde. Afdeling 5. - Bijstand met betrekking tot dossiers

Art. 16.Op schriftelijk verzoek van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, kan het Centraal Orgaan hem bijstand verlenen met betrekking tot de zaken bedoeld in artikel 3, § 1, 1° en 2°.

Te dien einde kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechteraan het Centraal Orgaan verzoeken : 1° schriftelijke adviezen te verstrekken nopens specifieke vragen;2° hem bijstand te verlenen bij handelingen van opsporing of van vervolging of bij het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen. HOOFDSTUK IV. - Samenstelling van het Centraal Orgaan

Art. 17.§ 1. Het Centraal Orgaan wordt geleid door een lid van het openbaar ministerie, aan wie de titel van directeur wordt verleend. De directeur heeft leiding en gezag over het personeel van het Centraal Orgaan en draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdrachten van dit orgaan.

De directeur heeft verder tot taak : 1° de interne werkregeling vast te leggen;2° onverminderd de bepalingen inzake de aanwerving van overheidspersoneel, de voordracht te doen aan de minister van Justitie van het aan te werven of ter beschikking te stellen personeel van het Centraal Orgaan;3° jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen ten behoeve van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal, houdende een evaluatie van de uitvoering door het Centraal Orgaan van de in artikel 3 omschreven opdrachten en van de toepassing van de huidige wet door de erin bedoelde instanties. § 2. Een lid van het openbaar ministerie, aan wie de titel van adjunct-directeur wordt verleend, staat de directeur bij in de uitvoering van de hem opgedragen taken en vervangt hem in geval van verhindering of afwezigheid. § 3. Indien uit het diploma van de directeur blijkt dat hij de examens van de licentie of van het doctoraat in de rechten respectievelijk in het Nederlands of in het Frans heeft afgelegd, dan moet uit het diploma van de adjunct-directeur blijken dat hij de examens van de licentie of van het doctoraat in de rechten respectievelijk in het Frans of in het Nederlands heeft afgelegd. § 4. De directeur en de adjunct-directeur worden op advies van het College van procureurs-generaal door de minister van Justitie aangesteld voor een termijn van vijf jaar. Deze termijn is tweemaal hernieuwbaar.

Op voorstel van het College van procureurs-generaal kan de directeur door de minister van Justitie worden ontslagen uit zijn ambt wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.

Op voorstel van het College van procureurs-generaal of van de directeur na advies van het College van procureurs-generaal, kan de adjunct-directeur door do minister van Justitie worden ontslagen uil zijn ambt wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.

In geval van ontslag van de directeur of van de adjunct-directeur, wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien teneinde de lopende termijn van de aanstelling te vervolledigen. § 5. De directeur en de adjunct-directeur oefenen hun ambt voltijds uit.

Art. 18.§ 1. liet aantal personeelsleden en hun statuut worden bepaald door de Koning. § 2. Dit personeel is onderworpen aan de taalregeling voorzien in Hoofdstuk V van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1966.

Art. 19.Na toestemming van de minister van Financiën, respectievelijk de minister van Binnenlandse Zaken, kunnen minimum één en maximum vier ambtenaren van de Federale overheidsdienst van Financiën, respectievelijk minimum één en maximum vier politieambtenaren van de federale politie, ter beschikking gesteld worden van het Centraal Orgaan, binnen de voorziene budgetten.

De nadere regels van hun terbeschikkingstelling, worden bepaald door de Koning, zonder afbreuk te doen aan hun oorspronkelijk administratief statuut en bezoldigingsregeling.

De ter beschikking gestelde ambtenaren krijgen een toelage van 3 000 euro bruto per jaar gekoppeld aan index 138,01.

Art. 20.De directeur van het Centraal Orgaan ontvangt de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten evenals de daaraan verbonden verhogingen en voordelen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.

De adjunct-directeur behoudt de wedde die verbonden is aan de functies die hij uitoefent binnen de rechterlijke orde krachtens een benoeming of een aanwijzing.

Daarboven ontvangt hij een weddenbijslag overeenkomstig deze van een substituut gespecialiseerd in fiscale zaken.

Art. 21.Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de directeur en de adjunct-adirecteur.

Art. 22.De personeelsleden van het Centraal Orgaan hebben recht op de vergoedingen voor de reis-en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten. De personen voor wie de rang waartoe hun graad behoort niet is bepaald, worden gelijkgesteld met ambtenaren van rang 10. De directeur en de adjunct-directeur worden gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 15.

Art. 23.§ 1. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening zijn medewerking verleent aan de werking en de vervulling van de opdrachten van het Centraal Orgaan is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.

Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. § 2. De personeelsleden van het Centraal Orgaan oefenen hun ambt uit wanneer zij mededelingen doen aan buitenlandse instellingen met opdrachten en verplichtingen van dezelfde aard als die van het Centraal Orgaan, wanneer die gebeuren in het kader van de uitvoering van de taken van het Centraal Orgaan.

De voorafgaande toestemming van de procureur des Konings of van do onderzoeksrechter is vereist wanneer zulke mededelingen van aard zijn om een invloed te hebben op de afhandeling van opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken.

Art. 24.Na voorafgaande goedkeuring door de minister van Justitie, kan het Centraal Orgaan een beroep doen op consulenten, met inbegrip van magistraten, met het oog op de uitvoering van bijzondere en welbepaalde taken.

De beschrijving van de prestaties van de consulent, zijn uurloon en de maximale uitgave voor de prestaties van de consulent op jaarbasis, worden vastgelegd in een vooraf geschreven overeenkomst.

Consulenten-magistraten kunnen enkel ingezet worden voor welbepaalde lesopdrachten en worden vergoed volgens het koninklijk besluit van 27 november 1997 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen toegekend aan de professoren, lesgevers, voordrachtgevers en moderatoren die de vormingssessies verstrekken georganiseerd in het kader van de permanente vorming van de leden van de rechterlijke orde en in het kader van de theoretische opleiding van de gerechtelijke stagiairs.

Behoudens instemming van de minister van Justitie na gemotiveerd advies van de directeur, mogen de aan de andere consulenten te vergoeden prestaties niet hoger zijn dan de vergoedingen bepaald in Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. HOOFDSTUK V. - Gezag

Art. 25.Onverminderd de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, oefent het Centraal Orgaan zijn opdrachten uit onder het gezag van de minister van Justitie. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek

Art. 26.In artikel 330 van het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in regeringscommissies, -instellingen of -diensten » vervangen door de woorden « in regeringscommissies, -instellingen of -diensten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring »;2° in het tweede lid worden de woorden « of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring » toegevoegd na de woorden « in ministeriële departementen of kabinetten ».

Art. 27.In artikel 330bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « in regeringscommissies, -instellingen of -diensten » vervangen door de woorden « in regeringscommissies, -instellingen of -diensten of bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring ». HOOFDSTUK VII. - Bijzondere bepaling

Art. 28.De bijzondere voordelen die de in deze wet bedoelde financiële instellingen toekennen boven de voor het publiek gehanteerde intrest, worden door de rekenplichtige van het Centraal Orgaan gestort op een speciaal daartoe geopend artikel van de Rijksmiddelenbegroting. HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding

Art. 29.Deze wet treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van de artikelen 3, § 2, 2°, 3°, 4° en 5° en 4 tot 14, die in werking treden op de eerste dag van de vierde maand volgend op de datum van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad .

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 26 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken Doc 50 2117/ (2002/2003) : Nr.1. Wetsontwerp.

Nr. 2. Erratum.

Nr. 3. Amendementen.

Nr. 4. Amendementen.

Nr. 5. Verslag.

Nr. 6. Tekst aangenomen door de commissie (artikel 77).

Nr. 7. Tekst aangenomen door de commissie (artikel 78).

Zie ook : Integraal verslag : 6 februari 2003.

Senaat.

Stukken : 2-1460-2003 : Nr. 1. Ontwerp overgezonden door de Kamer.

Nr. 2. Verslag namens de commissie.

Nr. 3. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Handelingen van de Senaat : 13 maart 2003.

^