gepubliceerd op 11 mei 1999
Wet betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten
22 APRIL 1999. - Wet betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten (1)
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
TITEL II Beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder « Instituut » : het Instituut van de accountants en de belastingsconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.
Art. 3.De beroepstucht over accountants en belastingconsulenten wordt in eerste aanleg gehandhaafd door een tuchtcommissie. Die commissie bestaat uit twee kamers, een Nederlandstalige en een Franstalige. Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter die rechter is in de rechtbank van koophandel en twee door de Raad van het Instituut aangewezen leden met dezelfde hoedanigheid(-heden) als het betrokken lid. De voorzitter wordt benoemd door de Koning op de voordracht van de minister van Justitie. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid. Leden en plaatsvervangende leden worden voor een vernieuwbare periode van zes jaar benoemd. De bevoegdheid van de kamers in taalaangelegenheden wordt bepaald door de taal waarin de accountant of de belastingconsulent zijn verzoek tot het bekomen van de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent heeft ingediend.
Art. 4.Tuchtstraffen kunnen worden opgelegd aan accountants en belastingconsulenten : 1° die in de uitoefening van hun opdrachten als accountant en belastingconsulent, tekort gekomen zijn aan hun beroepsverplichtingen;2° die de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep ten grondslag liggen, hebben geschonden;3° die de rechten van de Schatkist manifest schenden of misbruik maken van de fiscale procedures bij de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.
Art. 5.§1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd : a) een waarschuwing;b) een berisping;c) verbod om bepaalde opdrachten nog te aanvaarden of voort te zetten;d) een schorsing voor ten hoogste een jaar;e) een schrapping. Een schorsing houdt het verbod in het beroep van accountant of belastingconsulent in België voor de in de tuchtstraf bepaalde tijd nog uit te oefenen. Een schorsing houdt ook het verbod in om deel te nemen aan beraadslagingen en verkiezingen in de algemene vergaderingen, de Raad en de commissies van het Instituut evenals in de commissie van beroep, zolang de tuchtstraf uitwerking heeft.
Een schrapping houdt het verbod in om het beroep van accountant of belastingconsulent in België nog uit te oefenen. § 2. Een klacht tegen een accountant of een belastingconsulent kan bij de Raad van het Instituut ingediend worden door de procureur-generaal bij het hof van beroep, door de Minister van Financiën, met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, of door een belanghebbende. De Raad van het Instituut onderzoekt de klacht. Indien hij van oordeel is dat er tegen de aangeklaagde accountant of belastingconsulent onvoldoende bezwaren bestaan, verklaart hij dat er geen reden is tot vervolging. Indien hij van oordeel is dat er voldoende bezwaren bestaan, verwijst hij die persoon naar de tuchtcommissie.
De Raad van het Instituut kan ook ambtshalve beslissen een accountant of een belastingconsulent naar de tuchtcommissie te verwijzen.
Iedere beslissing tot verwijzing bevat een omschrijving van de feiten die aan de accountant of de belastingconsulent ten laste gelegd worden. Ze vermeldt ook de wetsbepalingen, de verordeningsbepalingen of de deontologische regels waarop de tenlastelegging steunt.
Ingeval van verwijzing doet de Raad zijn dossier aan de commissie toekomen. § 3. De tuchtcommissie kan enkel een tuchtstraf uitspreken indien de betrokken accountant of belastingconsulent ten minste dertig dagen op voorhand met een ter post aangetekende brief verzocht is voor de commissie te verschijnen.
Op straffe van nietigheid worden in deze brief de ten laste gelegde feiten uiteengezet, wordt gewezen op de mogelijkheid tot inzage van het dossier en wordt de accountant of belastingconsulent verzocht de tuchtcommissie een verweerschrift te bezorgen, waarbij alle voor zijn verweer nuttige stukken zijn gevoegd.
De betrokken accountant of belastingconsulent heeft een recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Over de wraking beslist de tuchtcommissie in een andere samenstelling.
De accountant of belastingconsulent mag zijn verweer mondeling of schriftelijk doen gelden. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat of een lid van het Instituut. § 4. De procedure is openbaar, tenzij de betrokken accountant of belastingconsulent een behandeling achter gesloten deuren vraagt of een openbare procedure gevaar oplevert voor de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid, het belang van minderjarigen, de bescherming van het privé-leven, het belang van de rechtspraak of de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 58 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. § 5. De beslissingen van de tuchtcommissie worden met redenen omkleed.
Zij worden onverwijld met een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht aan de betrokken accountant of belastingconsulent, de Raad van het Instituut en de procureur-generaal bij her hof van beroep. Zij worden tevens meegedeeld aan de Minister van Financiën en aan elke andere belanghebbende wanneer zij de indiener zijn van de klacht.
Bij deze kennisgeving worden ook alle nuttige inlichtingen gevoegd over de termijnen van verzet en hoger beroep en de wijze waarop verzet of hoger beroep kunnen worden ingesteld. Indien deze vermeldingen ontbreken, is de kennisgeving nietig. De procureur-generaal kan mededeling vragen van het dossier. § 6. 1° Alle minder zware tuchtstraffen dan de schorsing worden na het verstrijken van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de definitieve beslissing waarbij een tuchtstraf werd uitgesproken, uitgewist, op voorwaarde dat het lid in die tussentijd geen schorsing noch enige nieuwe sanctie opgelopen heeft. 2° Ieder lid van het Instituut dat een of meer tuchtstraffen heeft opgelopen, welke niet zijn uitgewist bij toepassing van 1°, mag bij de commissie van beroep, bedoeld in artikel 7, een aanvraag tot eerherstel indienen. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat : a) een termijn van vijf jaar is verlopen sedert de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf werd uitgesproken;b) betrokkene strafrechtelijk eerherstel heeft verkregen indien hij een tuchtstraf heeft opgelopen voor een feit dat tot een strafrechtelijke veroordeling aanleiding heeft gegeven;c) een termijn van twee jaar is verstreken sedert de beslissing van de commissie van beroep is uitgesproken, ingeval deze een vorige aanvraag heeft afgewezen.3° De toepassing van het bepaalde in 1° alsook de beslissing tot verlening van eerherstel, stelt voor de toekomst alle gevolgen buiten werking van de sancties waarop deze bepaling of deze beslissing toepassing vindt.
Art. 6.Hij tegen wie een tuchtbeslissing bij verstek werd gewezen, kan hiertegen verzet aantekenen binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag waarop deze hem werd betekend.
Om ontvankelijk te zijn moet het verzet gedaan worden bij een ter post aangetekend schrijven aan de tuchtcommissie, binnen de gestelde termijn.
Wanneer de eiser een tweede maal verstek laat gaan, is nieuw verzet niet meer toelaatbaar.
Art. 7.§ 1. Hoger beroep tegen de beslissingen van de tuchtcommissie wordt ingesteld bij de commissie van beroep.
De beroepscommissie is tevens bevoegd inzake de beroepen tegen de verbodsbepalingen genomen door de Raad van het Instituut op basis van artikel 29 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.
Die commissie bestaat uit twee kamers, een Nederlandstalige en een Franstalige. De Franstalige kamer neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen door de Franstalige kamer van de commissie en de Nederlandstalige kamer neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen door de Nederlandstalige kamer van de tuchtcommissie.
Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter die raadsheer is bij het hof van beroep, een rechter in de rechtbank van koophandel en een rechter in een arbeidsrechtbank, allen voorgedragen door de Minister van Justitie en benoemd door de Koning, alsmede uit twee leden aangewezen door de algemene vergadering van het Instituut met dezelfde hoedanigheid (heden) als het betrokken lid. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid.
Leden en plaatsvervangende leden worden voor een vernieuwbare termijn van zes jaar benoemd. § 2. De betrokken accountant of belastingconsulent alsook de Raad van het Instituut, de procureur-generaal bij her hof van beroep, de Minister van Financiën, wat de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen betreft, evenals elke betrokkene indiener van de klacht, kunnen hoger beroep instellen binnen de maand te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing hen werd betekend. § 3. Om ontvankelijk te zijn moet het hoger beroep ingesteld worden bij een ter post aangetekend schrijven aan de commissie van beroep, binnen de gestelde termijn. § 4. De commissie van beroep kan enkel uitspraak doen indien de betrokken accountant of belastingconsulent ten minste vijftien dagen op voorhand met een ter post aangetekende brief verzocht is voor de commissie te verschijnen. De betrokkene moet de mogelijkheid krijgen tot inzage van het dossier. § 5. De paragrafen 3, derde tot vijfde lid, 4, 5 en 6 van artikel 5 zijn eveneens van toepassing.
Art. 8.Binnen drie maanden vanaf de dag waarop van de beslissing van de commissie van beroep kennis is gegeven, kan zij door de belanghebbende accountant of belastingconsulent, door de Raad van het Instituut, door de procureur-generaal bij het hof van beroep en de Minister van Financiën aan het Hof van Cassatie worden voorgelegd volgens de vormvereisten voor voorzieningen in burgerlijke zaken.
Voorziening in cassatie heeft schorsende werking.
Wordt de beslissing vernietigd, dan verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar een anders samengestelde commissie van beroep, die zich voegt naar de beslissing van het Hof over het door hem beslechte rechtspunt.
TITEL III. - Slotbepalingen
Art. 9.De Koning kan de volgende bepalingen coördineren : 1° de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat;2° de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen;3° deze wet;4° de bepalingen die de wetten bedoeld in 1°, 2° en 3° uitdrukkelijk of impliciet wijzigen. Daartoe kan Hij in de coördinatie : 1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering doen overeenstemmen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen in de te coördineren bepalingen vervat, de redactie van die bepalingen wijzigen met het oog op hun overeenstemming en een betere terminologie. TITEL IV. - Inwerkingtreding
Art. 10.De Koning bepaalt de datum van de inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt Gegeven te Brussel, 22 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN Met `s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota's (1) Gedr.St. van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1924-98/99 : Nr. 1. Wetsontwerp.
Nr. 2. Amendementen.
Nr. 3. Verslag.
Nr. 4. Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 5. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Handelingen van de Kamer : 2 en 4 maart 1999.
Gedr. St. van de Senaat : 1-1302-1998/1999 : Nr. 1. Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Nr. 2. Verslag.
Nr. 3. Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 4. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Handelingen van de Senaat : 1 april 1999.