Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 februari 2008

Uittreksel uit arrest nr. 159/2007 van 19 december 2007 Rolnummer 4148 In zake : de prejudiciële vraag over de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettelijk H samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200323
pub.
11/02/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 159/2007 van 19 december 2007 Rolnummer 4148 In zake : de prejudiciële vraag over de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 167.199 van 29 januari 2007 in zake Karel Anthonissen tegen het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 februari 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat deze wet in haar geheel dan wel inzonderheid de artikelen 3, 4, 5, 19, 28, 31, 38 en 39 daarvan, zo worden geïnterpreteerd dat een ambtenaar van de FOD Financiën, inzonderheid een ambtenaar belast met controle of taxatie, niet tegelijk de hoedanigheid van belastingconsulent kan worden toegekend, ook al voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 19 van die wet, en dat dergelijke ambtenaar ook van de toepassing van de overgangsregeling van artikel 60, § 1 en § 3, van die wet wordt uitgesloten, ook al voldoet hij aan de voorwaarden daarvan, terwijl aan een andere persoon, die geen ambtenaar of geen ambtenaar van de FOD Financiën is, in die omstandigheden wel de hoedanigheid van belastingconsulent kan worden toegekend ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, in haar geheel genomen dan wel de artikelen 3, 4, 5, 19, 28, 31, 38 en 39 ervan, aldus geïnterpreteerd dat een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën (hierna : FOD Financiën) niet de hoedanigheid van belastingconsulent kan worden verleend, niettegenstaande hij voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19 van die wet of aan de door de Koning op grond van artikel 60, § 1, van die wet bepaalde toegangsvoorwaarden.

B.2. Uit de wet van 22 april 1999, zoals geïnterpreteerd door het verwijzende rechtscollege, vloeit een verschil in behandeling voort tussen, enerzijds, een ambtenaar van de FOD Financiën, aan wie niet de hoedanigheid van belastingconsulent kan worden verleend en, anderzijds, een persoon die geen ambtenaar is van de FOD Financiën, aan wie, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19 van die wet of aan de door de Koning op grond van artikel 60, § 1, van die wet bepaalde toegangsvoorwaarden, die hoedanigheid wel kan worden verleend.

B.3. Volgens de parlementaire voorbereiding beoogt de wet van 22 april 1999 « enerzijds, de uitoefening van het fiscaal beroep te reglementeren en, anderzijds, de toenadering te bevorderen tussen de verscheidene structuren waarin de economische beroepen georganiseerd zijn » (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1923/1, p. 1). Meer algemeen beoogt de wetgever met de bescherming van beroepstitels een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan degene die een beroep doet op de betrokken beroepsbeoefenaars. Inzonderheid wat de belastingconsulenten betreft, zal de « reglementering van het fiscaal beroep [...] zowel op kwalitatief als op deontologisch vlak leiden tot een betere bescherming van de belastingplichtige en, in het bijzonder, met name tot een ordentelijker verloop van diens relaties met de belastingheffende overheden. In het verleden kwam het al te vaak voor dat belastingplichtigen te goeder trouw het slachtoffer werden van het amateuristisch werk van sommige incompetente belastingconsulenten » (ibid., p. 2).

Te dien einde voert de in het geding zijnde wet onder meer de beschermde beroepstitel van belastingconsulent in.

B.4.1. Luidens artikel 38 van de wet van 22 april 1999 bestaat de functie van belastingconsulent erin advies te verlenen in fiscale zaken, belastingplichtigen bij te staan bij de nakoming van hun fiscale verplichtingen en hen te vertegenwoordigen. Bij het uitoefenen van hun beroep dienen belastingconsulenten hoge kwaliteitsnormen en strenge deontologische regels in acht te nemen (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1923/1, p. 14).

B.4.2. De door de wetgever gewenste betere bescherming van de belastingplichtige vereist dat de belastingconsulent zich van de hem toevertrouwde opdrachten kan kwijten vanuit een positie van onafhankelijkheid ten aanzien van de belastingheffende overheid.

B.4.3. Wat de externe belastingconsulenten betreft, bepaalt artikel 28, § 2, 2°, 3° en 4°, van de wet van 22 april 1999 dat de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten erop toeziet dat zij zich met de nodige zorg en volledig onafhankelijk kwijten van de hun toevertrouwde opdrachten, dat zij geen opdrachten aanvaarden onder voorwaarden die een objectieve uitvoering daarvan in het gedrang zouden kunnen brengen, en dat zij geen werkzaamheden uitoefenen die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van hun functie. Artikel 31, 2°, van die wet bepaalt dat externe belastingconsulenten geen werkzaamheden mogen uitoefenen die onverenigbaar zijn met de waardigheid of onafhankelijkheid van hun functie.

B.4.4. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een ambtenaar van de FOD Financiën niet de onafhankelijkheid kan bieden die een belastingconsulent aan de dag dient te leggen, vermits de belangen van de belastingplichtige die door de belastingconsulent wordt bijgestaan en vertegenwoordigd, en die van de FOD Financiën, niet noodzakelijk gelijklopend zijn.

B.5. Bovendien omvat de op belastingconsulenten rustende beroepsdiscretieplicht de verplichting tot geheimhouding van gegevens die hem uitdrukkelijk of stilzwijgend in zijn hoedanigheid van belastingconsulent werden toevertrouwd en van de feiten met een vertrouwelijk karakter die hij in de uitoefening van zijn beroep zelf heeft vastgesteld (artikel 32 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants, in samenhang gelezen met de artikelen 7 en 55, § 1, tweede lid, van de wet van 22 april 1999).

Een ambtenaar van de FOD Financiën die ook de hoedanigheid van belastingconsulent zou hebben, zou niet kunnen tegemoetkomen aan voormelde discretieplicht zonder in gebreke te blijven de verplichtingen waaraan hij als ambtenaar is onderworpen, na te komen.

Ambtenaren van de FOD Financiën dienen immers hun ambt uit te oefenen op een loyale, zorgvuldige en integere wijze, onder het gezag van hun hiërarchisch oversten (artikel 7 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel). Dit impliceert dat een ambtenaar van de FOD Financiën het bestuur alle gegevens dient mede te delen die de Schatkist tot voordeel zouden kunnen strekken.

B.6. Uit wat voorafgaat volgt dat de in het geding zijnde bepalingen, in de interpretatie van het verwijzende rechtscollege, redelijk zijn verantwoord.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, zo geïnterpreteerd dat een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën niet de hoedanigheid van belastingconsulent kan worden verleend, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 december 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^